32 164 Beschermingsmiddelen tegen geïmproviseerde explosieven

Nr. 2 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2012

INLEIDING

De bescherming van personeel en materieel tegen geïmproviseerde explosieven, Counter Improvised Explosive Devices (CIED), is een belangrijke voorwaarde voor het succes van militaire operaties. Defensie heeft in korte tijd het vermogen tot CIED moeten ontwikkelen en benutten. Nu is de structurele inbedding ervan in de krijgsmacht aan de orde. Deze brief bevat de behoeftestelling daartoe.

ACHTERGROND

De inzet van geïmproviseerde explosieven is de laatste jaren sterk toegenomen. Defensie wordt geconfronteerd met een grote diversiteit aan dergelijke wapens, van de eenvoudige, op afstand bedienbare bom tot ingenieuze explosieven. De bescherming ertegen moet de krijgsmacht in staat stellen de opgedragen missie te voltooien, ondanks deze gevaarlijke dreiging.

De ontwikkeling van de bescherming tegen geïmproviseerde explosieven omvat drie delen:

  • de vervulling van de urgente missiebehoeften in de operatiegebieden. Dit deel is inmiddels voltooid.

  • de eerste militaire zoekcapaciteit, de explosievenopruiming en het forensisch onderzoek zijn ingericht. Daarnaast doet Defensie onderzoek naar beschermingsmaatregelen. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van Concept Development & Experimentation (CD&E). Dit traject zal eind 2013 zijn voltooid.

  • Het derde deel, dat in deze brief aan de orde is, betreft de definitieve, structurele inbedding van CIED-capaciteit in de krijgsmacht.

Deze brief bevat een overzicht van de behoeften van het derde deel. Defensie zal de kennis en de capaciteit die de afgelopen jaren tijdens inzet zijn ontwikkeld en vervolmaakt, moeten waarborgen en onderhouden met het oog op toekomstig optreden. Om die reden kiest Defensie voor een structurele inbedding van deze capaciteit in de organisatie. Dat is u eerder gemeld in de beleidsbrief «Defensie na de kredietcrisis: een kleinere krijgsmacht in een onrustige wereld» (Kamerstuk 32 733, nr. 1, van 8 april 2011).

KWALITATIEVE BEHOEFTE

De behoefte omvat een pakket van investeringen in materieel en het beschikbaar stellen en behouden van kennis. Zij bestaat uit vier deelbehoeften:

  • 1. Bescherming tegen geïmproviseerde explosieven die toereikend is voor de onmiddellijke uitrusting van een samengesteld bataljon.

  • 2. Opleidingsmiddelen voor instructeurs bij de brigades en de kennis- en opleidingsinstituten.

  • 3. Onderwijs- en oefenmiddelen die de gereedheid van operationele eenheden moeten waarborgen.

  • 4. Het vermogen marktontwikkelingen te volgen en op te treden in de rol van smart buyer.

KWANTITATIEVE BEHOEFTE

Het is niet doenlijk alle eenheden uit te rusten met capaciteiten tegen geïmproviseerde explosieven. Door de snelle ontwikkeling van de techniek zijn tegenmaatregelen alweer verouderd op het moment dat nieuwe missies zich aandienen. Om redenen van doelmatigheid blijft het daarom bij de middelen voor de inzet van één samengesteld bataljon. Er is voldoende reactietijd om – eventueel op basis van Fast Track Procurement – volgende eenheden te voorzien van geschikte CIED-middelen. Een dergelijke aanschafstrategie vergt wel de beschikbaarheid van voldoende middelen voor opleiden en trainen en een juiste vormgeving van de rol van smart buyer.

FINANCIELE ASPECTEN

Met de investering in CIED blok 3 is een bedrag gemoeid in de bandbreedte van € 50 tot € 100 miljoen. Dit bedrag komt ten laste van de defensiebegroting. Voor de financiële aspecten van het project verwijs ik naar de bijgaande commercieel vertrouwelijke brief met kenmerk BS2012027305.*) De gegevens over het projectbudget en over de exploitatiekosten dienen vertrouwelijk te blijven met het oog op de onderhandelingspositie van Defensie.

PROJECTORGANISATIE EN -PLANNING

Ten behoeve van dit project is een projectgroep opgericht waarvan vertegenwoordigers van de Defensie Materieel Organisatie (DMO), de Commandant der Strijdkrachten (CDS) en het Commando Landstrijdkrachten (CLAS) deel uitmaken. De uitvoering van het project beslaat de periode 2013 – 2022.

PROJECTRISICO’S

Defensie heeft ervaring met de verwerving en inzet van CIED-capaciteit. De initiële projectrisico’s ten aanzien van product, tijd en geld zijn geïdentificeerd als «gemiddeld» en de beheersmaatregelen ervoor zijn afdoende. In de volgende DMP-fasen zal de risicobeheersing worden geactualiseerd. De twee volgende risico’s nemen daarbij een centrale plaats in.

Beschikbaarheidsrisico. Er wordt in deze behoeftestelling niet gekozen voor een voorraad waaruit alle eenheden worden voorzien van beschermingsmiddelen. Deze verwervingsstrategie zou er in kunnen resulteren dat Defensie – wanneer het ertoe doet – onvoldoende middelen heeft de uit te zenden eenheden afdoende te beschermen. Fast Track Procurement zal dan aan de orde zijn. Vooralsnog wordt dit risico als «laag» bestempeld.

Financiële risico. Van enkele deelbehoeften is nu nog geen nauwkeurige prijs bekend. Vooralsnog wordt het risico op hogere prijzen als «gemiddeld» bestempeld. Indien het aan de orde is, zal een stijging van het projectbudget worden voorkomen door verschuivingen binnen de deelprojecten.

OVERIGE CONSEQUENTIES

Personeel en organisatie. CIED blok 3 resulteert in een krijgsmachtbrede reorganisatie onder Single Service Management van het CLAS.

Opleiden & Trainen (O&T). De structurele inbedding van de bescherming tegen geïmproviseerde explosieven, die de operationele gereedheid waarborgt, vergt geen grote, aanvullende belasting van de opleidingen.

Infrastructuur. Deze behoeftestelling heeft geen ingrijpende infrastructurele consequenties. Er is voldoende ruimte beschikbaar voor de opslag van het materieel en de huisvesting van personeel.

Relatie met andere projecten. Deze behoeftestelling heeft een relatie met het project Defensie Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW) en voorziet in de vervanging van de voertuigen van de gespecialiseerde zoekteams. Daarnaast wordt in het DVOW-project de beschermingswaarde van defensievoertuigen tegen geïmproviseerde explosieven nader beproefd.

Verwervingsstrategie en industriële aspecten. Defensie koopt in beginsel van de plank. Tegelijk zal Defensie als smart buyer de ontwikkelingen nauwgezet volgen en zo mogelijk een aandeel hebben in de innovatiecyclus. Dit beleid is beschreven in de brief «Toetsingskader voor materieelverwerving» (Kamerstuk 31 125, nr. 10, van 27 april 2012). De CD&E-projecten stellen Defensie in staat op kleine schaal ervaring op te doen met nieuwe technologische ontwikkelingen en op die wijze zich voor te bereiden op grootschaliger verwerving bij nieuwe missies. De mogelijkheden van uitbesteding of een andere betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven zullen in de volgende projectfasen worden onderzocht.

Nationale aspecten. De bestaande CIED-capaciteiten van Defensie kunnen worden ingezet ter ondersteuning van de civiele autoriteiten. Er worden echter geen extra beschermingsmiddelen aangeschaft voor inzet in Nederland.

Internationale samenwerking. Defensie is betrokken bij internationale projecten over de bescherming tegen geïmproviseerde explosieven en is vertegenwoordigd in het desbetreffende Navo-kenniscentrum. Nederland wil daarin ook een voortrekkersrol vervullen. Zo heeft Nederland op de Navo-top in Chicago van mei jl. aangekondigd te zullen optreden als lead nation voor het project biometrie. Defensie vergaart op deze wijze steeds actuele kennis in de samenwerking met de internationale partners. In de volgende DMP-fasen zullen de mogelijkheden van internationale samenwerking nader worden onderzocht.

VOORTZETTING VAN HET PROJECT

Gezien het projectvolume van minder dan € 100 miljoen ben ik voornemens DMO te mandateren het project uit te voeren.

De minister van Defensie, J. S. J. Hillen

*) Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor de leden, bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven