32 015 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming

Nr. 39 NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VOORDEWIND C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 30

Ontvangen 11 maart 2011

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel H, wordt na artikel 262 een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 262a

  • 1. De stichting stelt ter uitvoering van haar taak als eerste de ouder of ouders met gezag in de gelegenheid om samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving behoren binnen zes weken een plan van aanpak op te stellen of een bestaand plan aan te passen. Slechts indien de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het kind hiertoe aanleiding geven of de belangen van het kind anderszins geschaad worden, kan de stichting hiervan afzien.

  • 2. Indien het plan van aanpak geschikt is om binnen de duur van de ondertoezichtstelling de concrete bedreigingen, bedoeld in artikel 255, vijfde lid, weg te nemen, geldt het als het plan, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg. Indien het plan van aanpak naar het oordeel van de stichting niet geschikt is om de concrete bedreigingen weg te nemen, deelt de stichting dit binnen vijf werkdagen na de aanbieding van het plan van aanpak gemotiveerd aan de ouder of ouders met gezag mede, en stelt zij hen in de gelegenheid om het plan van aanpak binnen twee weken aan te passen. Indien de stichting binnen deze termijn geen aangepast plan van aanpak ontvangt of een plan van aanpak ontvangt dat naar haar oordeel evenmin geschikt is om de concrete bedreigingen weg te nemen, stelt zij alsnog zelf een plan als bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg op.

  • 3. Op verzoek van een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder kan de kinderrechter het plan van aanpak laten gelden als het plan, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg. Artikel 264, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Dit amendement beoogt ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid te geven om voor of tijdens een ondertoezichtstelling (OTS) zelf een plan op te stellen. Op deze manier wordt een beroep gedaan op direct betrokkenen om mee te denken en mee te helpen aan een oplossing. Burgers zijn in veel gevallen zeer wel in staat verantwoordelijkheid te nemen voor problemen in eigen familie- of vriendenkring. Sociale samenhang draagt daarnaast bij aan het welzijn van kinderen. Door vormen van hulp van betrokkenen en steun uit directe kring kan bovendien uithuisplaatsing worden afgewend en wordt netwerkpleegzorg bevorderd.

Als voorbeeld dient de zogenaamde Eigen Kracht-conferentie, waarbij het familie- en vriendennetwerk onder leiding van een onafhankelijk coördinator zelf een plan opstelt en uitvoert. Daarmee komt de regie bij de burger te liggen. Gebleken is dat de eigenaar van het probleem, samen met eigen mensen, ook de sleutel voor de oplossing in handen heeft. Daarbij kan de kennis en bijstand van jeugdzorgprofessionals worden ingeroepen.

Door de wijzigingen die door het amendement in het wetsvoorstel worden aangebracht, stelt Bureau Jeugdzorg altijd als eerste stap in de uitvoering van de ondertoezichtstelling het gezin in de gelegenheid een plan van aanpak op te stellen, tenzij – kort gezegd – de veiligheid van het kind dit niet toelaat. Als een geschikt plan van aanpak tot stand is gekomen, geldt dit plan als het hulpverleningsplan bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg. De Wet op de jeugdzorg stelt aan een dergelijk plan en in het bijzonder de totstandkoming hiervan een aantal eisen, wat het Bureau Jeugdzorg kan laten meewegen bij de beoordeling van de geschiktheid van het plan. Indien Bureau Jeugdzorg bij dit oordeel tot de conclusie komt dat het plan ongeschikt is, brengt zij de ouder of ouders hiervan op de hoogte, en stelt zij hen in de gelegenheid om alsnog een geschikt plan in te dienen. Indien nadien wederom geen geschikt plan wordt ingediend, stelt Bureau Jeugdzorg alsnog zelf een hulpverleningsplan op. Mocht er verschil van mening zijn of het plan van aanpak de concrete bedreigingen van het kind zoals die zijn vastgesteld bij de oplegging van de ondertoezichtstelling wegneemt, dan kan de ouder met gezag of de minderjarige dit geschil eventueel aan de kinderrechter voorleggen.

Aangezien het een OTS betreft, blijft de gezinsvoogd toezicht houden op de veiligheid en ontwikkeling van het kind. De gezinsvoogd heeft de mogelijkheid om voor de conferentie een kader te stellen waar het door de ouders, minderjarige en direct betrokkenen gemaakte plan aan moet voldoen en het achteraf daaraan te toetsen. In Nederland zijn tot nu toe bijna alle plannen die op deze wijze tot stand kwamen, door de hulpverleners geaccepteerd als veilig voor de jeugdige.

Voordewind

Dijsselbloem

Dibi

Naar boven