31 839 Jeugdzorg

AK BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2023

Tijdens de bespreking van de begrotingsstaten Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2023 heeft de Staatssecretaris van VWS aan het lid Karakus (PvdA) toegezegd om inzicht te geven in welke afspraken uit de Hervormingsagenda Jeugd afdwingbaar zijn. Hierbij sturen wij uw Kamer een afschrift van de brief aan de Tweede Kamer waarin is aangegeven hoe invulling is gegeven aan deze toezegging.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2023

Zoals toegezegd op 25 oktober jl., informeren wij u met deze brief over de voortgang van onze aanpak voor verbetering van de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering.1 In deze brief staan de volgende punten centraal:

  • de uitvoering van de Hervormingsagenda;

  • de uitvoering van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.

In de bijlage bij deze brief vindt u:

  • de voortgang t.a.v. de verbetering van zorg voor jeugdigen;

  • informatie die beschikbaar is gekomen n.a.v. afgerond onderzoek (waar mogelijk met kabinetsreactie);

  • een reactie op overige moties en toezeggingen;

  • de voortgangsrapportage Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.

1. Hervormingsagenda Jeugd

Partijen zijn het erover eens dat betere en tijdige zorg en ondersteuning waar nodig beschikbaar moet zijn voor jeugdigen en hun gezin.2 Om de benodigde veranderingen door te voeren, werken cliënten, professionals, aanbieders, gemeenten en het Rijk samen aan de uitvoering van de Hervormingsagenda Jeugd die op 19 juni 2023 is vastgesteld.3 De maatregelen uit deze agenda zijn gekoppeld aan financiële afspraken om het stelsel niet alleen kwalitatief te verbeteren, maar ook financieel houdbaar te krijgen.

Zoals aangegeven in onze brief van 20 juni jl. maken we de volgende drieslag om het beoogde resultaat te kunnen realiseren:

  • we helpen jeugdigen en hun gezin als dat écht nodig is: we maken expliciete keuzes over de reikwijdte van de jeugdhulpplicht en werken aan het normaliseren van vraagstukken waar jeugdigen tegenaan lopen;

  • we maken de beweging naar de voorkant: we versterken het wijkgericht werken, waar hulp en ondersteuning integraal wordt aangeboden aan jeugdigen én hun gezin;

  • we zorgen ervoor dat hulp beschikbaar is voor de meest kwetsbare jeugdigen: we gaan de specialistische jeugdzorg voor de meest kwetsbare kinderen beter (en dus op grotere schaal) organiseren.4

Onderstaand gaan wij in op de stand van zaken op deze specifieke onderdelen.

We helpen jeugdigen en hun gezin als dat écht nodig is

Om ervoor te zorgen dat de jeugdzorg terecht komt bij de jeugdigen en gezinnen in de meest kwetsbare situaties, zetten wij een breed pakket aan maatregelen in. Het is belangrijk dat jeugdigen en ouders terecht kunnen met hun hulpvraag. Niet alle hulpvragen van jeugdigen en/of ouders hoeven echter met jeugdhulp beantwoord te worden.5 Het pakket aan maatregelen bestaat uit het versterken van de sociale en pedagogische basis en het zorgen voor een integrale aanpak bij problematiek in een gezin al in de toegang. Zie volgende paragraaf «beweging naar de voorkant». Daarnaast wordt ingezet op het verbeteren van de kwaliteit en effectiviteit van jeugdzorg. Zoals hieronder beschreven in de paragraaf «zorg is passend en helpt». Deze maatregelen tezamen moeten helpen jeugdhulp beter passend en gerichter in te zetten, met een integrale blik op wat in een gezin nodig is. Maar er is meer nodig om het jeugdhulpgebruik te verlagen: we voeren een maatschappelijke dialoog om de huidige trend met betrekking tot de verslechterende mentale gezondheid van jongeren te kunnen doorbreken. Wat zijn dieperliggende oorzaken, waarom zien we deze trend in het huidige tijdsgewricht en wat vraagt dit van een ieder (jongere, ouders, professionals, beleidsmakers, politiek) om de veerkracht van jongeren te behouden en versterken? We zijn in gesprek met jongeren en partijen over hoe we dit het beste kunnen doen. Daarbij zullen we in ieder geval aansluiten bij de aanpak mentale gezondheid (zie ook de toelichting in bijlage 1).

Ter ondersteuning van al deze maatregelen is een wetswijziging nodig die gericht is op het duiden, afbakenen en richten van de reikwijdte van de jeugdhulpplicht in de wet. Het wetsvoorstel zal voortbouwen op de basisprincipes van de Jeugdwet (decentraal stelsel) en zal gemeenten meer handvatten geven om jeugdhulp in te zetten voor de jeugdigen en gezinnen in de meest kwetsbare situaties.

Om tot een wetsvoorstel te komen is een projectgroep samengesteld waarin alle betrokken partijen vertegenwoordigd zijn. Zij brengen de gevolgen voor de praktijk goed in beeld. Het streven is het wetsvoorstel begin 2024 in consultatie te brengen. Parallel starten wij met een ondersteuningstraject voor gemeenten om hen te helpen bij de implementatie van de besluiten in het wetsvoorstel. Zo komt er in januari 2024 een handreiking beschikbaar met daarin concrete aanbevelingen voor de wijze waarop gemeenten in hun verordeningen de reikwijdte kunnen aanpassen binnen de mogelijkheden van de huidige Jeugdwet.

We maken de beweging naar de voorkant

Met de Hervormingsagenda willen we ook echt een beweging naar de «voorkant» ofwel de dagelijkse leefwereld van jeugdigen maken en gemeenten stimuleren meer in te zetten op brede preventie.

  • Gemeenten ontvangen via het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) extra middelen om te werken aan een Kansrijke Start, het versterken van de sociale pedagogische basis en de aanpak mentale gezondheid. Ook kunnen zij zich melden als zogenaamde OKO-gemeenten (Opgroeien in een Kansrijke Omgeving). Om gezond te kunnen opgroeien is een sterke pedagogische basis van belang met basisvoorzieningen voor jeugdigen en ouders.

  • In haar recent aangeboden advies gaat de Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving (RVS) in op de vraag hoe andere domeinen (dan jeugdhulp) kunnen bijdragen aan het gezond en veilig opgroeien van kinderen. Hierbij kijkt de RVS in het bijzonder naar de zogenaamde ouderdomeinen, zoals wonen, financiën en gezondheid. Dit advies nemen we mee in de uitvoering van onze plannen.

    Daarnaast gaat de RVS in op de vraag hoe informele netwerken kunnen worden geactiveerd, versterkt en benut om bij te dragen aan het versterken van het alledaagse leven.

  • Samen met de Ministeries van OCW en SZW en met een groot aantal veldpartijen werkt het Ministerie van VWS aan de verbindingsroute opvang, onderwijs en zorg om de samenwerking in de pedagogische basis te verbeteren en meer collectieve ondersteuning te realiseren. Begin 2024 wordt deze verbindingsroute vastgesteld.

  • De VNG werkt momenteel samen met gemeenten en relevante partijen aan een richtinggevend kader voor de toegang en lokale teams, waarin zij ook de overgang van 18– naar 18+ meeneemt (zie voor een nadere toelichting op de aanpak bijlage 3). Tegelijkertijd is een ondersteuningslijn «stevige lokale teams» gestart met ondersteuningstrajecten richting gemeenten (zo’n 45 gemeenten in 2024). Dit vindt in nauwe afstemming met het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming plaats.

  • Om de samenwerking tussen gemeenten en huisartsen te verstevigen, werken de VNG en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) dit jaar nog aan de actualisatie van de leidraad «samenwerken huisartsen en gemeenten rondom jeugd». Ook wordt vanuit het Integraal Zorg Akkoord (IZA) gewerkt aan een visie op de eerstelijnszorg, waarbij wordt ingezet op een goede en duurzame samenwerking tussen eerstelijnszorg en partijen in het brede sociale domein.

  • Om de samenwerking met informele steunfiguren te stimuleren, is onder meer deze zomer JIMpact (Jouw Ingebrachte Mentor pact) gestart met ondersteuning van VWS. Dit is een plan van negen organisaties, met name grote aanbieders van residentiële jeugdzorg, om met de inzet van informele steunfiguren jongeren in een kwetsbare situatie te begeleiden, duurzame zorg in het netwerk te verankeren en zo bijvoorbeeld het aantal uithuisplaatsingen (naar residentiële jeugdzorg) substantieel terug te dringen.6 Uiteindelijk worden zo’n 3.000 professionals getraind om te werken met de JIM aanpak.

  • Om de samenwerking tussen lokale teams, jeugdigen en hun gezin te verbeteren zal ingezet worden op het vergroten van het gebruik van de mogelijkheid voor langduriger beschikken en het gezamenlijk opstellen van een toekomstgericht (perspectief)plan. Ook wordt er gewerkt aan handvatten voor lokale teams en professionals om tot een beter passend zorg- en ondersteuningsaanbod te komen voor de doelgroep jeugdigen met een levenslange, levensbrede beperking of aandoening (Triple L).

Hulp is beschikbaar voor de meest kwetsbare kinderen

Verbeteren van de organisatie en inkoop van specialistische jeugdzorg

Voor het verbeteren van de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg is het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» het vertrekpunt. Zoals de Staatssecretaris van VWS u heeft laten weten bij brief van 15 september jl. is dit wetsvoorstel opnieuw voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State.7 De afdeling advisering van de Raad van State heeft op 6 december jl. advies uitgebracht op het wetsvoorstel. Wij bestuderen het advies en passen de toelichting en het wetsvoorstel zo nodig aan. Conform de motie Mohandis c.s. zal de regering zich tot het uiterste inspannen het nader rapport en het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg zo snel mogelijk bij uw Kamer in te dienen.8

Gelet op de wens van uw Kamer om snelle voortgang te maken bij het effectueren van de afspraken uit de Hervormingsagenda op het gebied van regionale samenwerking, treffen wij voorbereidingen voor de lagere regelgeving die uit het wetsvoorstel voortvloeit. Bij indiening van het wetsvoorstel kunnen wij uw Kamer informeren over de contouren van de ministeriële regeling ten aanzien van het aanwijzen van vormen van jeugdhulp die regionaal moeten worden georganiseerd en ingekocht.

Daarnaast worden voorbereidingen getroffen om te komen tot de indeling in robuuste regio’s conform de afspraken in de Hervormingsagenda. Als eerste stap is in september 2023 door ons een afwegingskader vastgesteld, als basis voor een zelfscan die de huidige jeugdregio’s momenteel uitvoeren. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze zelfscan volgt een verdiepende gespreksronde, waarna regio’s waar nodig gevraagd worden verbeterplannen te maken om alsnog de noodzakelijke robuustheid te realiseren. De verwachting is dat wij medio 2024 in samenspraak met gemeenten en aanbieders van jeugdzorg kunnen besluiten over de regio-indeling.

Verder zijn in de Hervormingsagenda ook afspraken gemaakt over de inkoop en organisatie op landelijke schaal van een beperkt aantal vormen van hoogspecialistische en weinig voorkomende vormen van jeugdhulp. Om tot een goede afbakening te komen van de landelijk te contracteren functies wordt conform deze afspraken een proces ingericht waarin de VNG het voortouw neemt. Een door Rijk, gemeenten en aanbieders in te stellen zorglandschapstafel brengt als onderdeel van dit proces voorafgaand aan vaststelling van de landelijke contracteren functies advies uit. Dit alles moet leiden tot bekrachtiging van het pakket aan landelijk te contracteren functies door de ALV van de VNG in het najaar van 2024.

Om te zorgen dat de tijd en aandacht van professionals primair kan uitgaan naar het daadwerkelijk verlenen van jeugdzorg, gaan we de uitvoering van contractering, registratie, declaratie en verantwoording straks vergaand standaardiseren. De prioriteit zal daarbij liggen bij jeugdzorg die straks verplicht regionaal zal worden ingekocht, omdat daar meerdere gemeenten en aanbieders betrokken zijn en het negatieve effect van versnippering én de administratieve lasten daar het meest gevoeld wordt. Momenteel werken betrokken partijen samen aan een plan van aanpak dat voortbouwt op geleerde lessen uit zowel de jeugdzorg als andere delen van de zorg. Standaardisatie van de uitvoering vraagt grote zorgvuldigheid omdat rekening gehouden moet worden met huidige contracten en de huidige praktijk van werken die, hoewel dus versnipperd, verregaand aangepast zal moeten worden. Ook willen we voorkomen dat de overgang naar een ander systeem leidt tot uitvoeringsproblemen. Deze zomer willen we overeenstemming bereiken over het ontwerp voor de uitvoering en een plan van aanpak hoe deze te implementeren. Hiermee geven we invulling aan de motie van het lid Maeijer (PVV) die de regering oproept vaart te maken met het standaardiseren van systemen en het terugdringen van productcodes.9

Transformatie gesloten jeugdhulp

Zoals afgesproken in het kader van de Hervormingsagenda zetten we in op transformatie van de gesloten jeugdhulp naar zo thuis mogelijke, regionaal georganiseerde kleinschalige vormen. De transformatie van de gesloten jeugdhulp verloopt langs twee lijnen: de gesloten jeugdhulp werkt in 2025 kleinschalig en in 2030 zijn we zo dichtbij mogelijk bij nul gesloten plaatsingen. Recent heeft de Jeugdautoriteit (JA) een nieuwe monitor uitgebracht die u als bijlage bij deze brief ontvangt. Hieruit blijkt dat de capaciteit van gesloten jeugdhulp gedaald is naar 577 bedden op 1 juli 2023. De JA signaleert dat het tempo van de daling afneemt. De bezetting schommelt enigszins, maar stabiliseert en ligt sinds medio 2021 rond de 500 jeugdigen. Op een aantal plekken worden reeds alternatieve vormen van zorg gerealiseerd.

De transformatie is ingrijpend en vereist landelijke regie om ervoor te zorgen dat de transformatie een zorgvuldig en voorspelbaar traject is. De landelijke regie heeft vorm gekregen in een programma waarin Rijk, gemeenten en aanbieders samenwerken met een groot aantal partijen. De landelijke programmaorganisatie ziet toe op de randvoorwaarden die nodig zijn om de transformatie op (boven-)regionaal niveau goed te laten verlopen, zoals financiën, monitoring, kwaliteit, onderwijs en het omgaan met vrijheidsbeperkende maatregelen. Om de regie verder te versterken start in december een bestuurlijk aanjager die zowel de regio’s gaat ondersteunen in dit verandertraject als de landelijke vraagstukken oppakt die de verantwoordelijkheid van het landsdeel overstijgen.

Ook is een regeling voor de frictiekosten van de transformatie van de residentiële jeugdhulp in voorbereiding om gemeenten en instellingen in staat te stellen de transformatie daadwerkelijk uit te voeren en in de tussentijd de continuïteit van zorg te borgen. De komende vijf jaar is hiervoor in totaal circa € 295 mln beschikbaar, waarvan circa € 182 mln. voor de transformatie van JeugdzorgPlus. De uitkomsten van het verdiepend onderzoek naar de frictiekosten van de gesloten jeugdhulp zijn een eerste inschatting en worden voor de inrichting van de regeling gebruikt. Dit onderzoek treft u als bijlage bij deze brief aan. Om beter zicht te krijgen op de zorg die jeugdigen met een forensisch profiel nodig hebben, wordt een quick scan uitgevoerd die in januari gereed is.

Met ingang van 1 januari 2024 wordt de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp van kracht. Dat betekent dat vanaf die datum nadere voorwaarden zijn verbonden aan de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp. De nieuwe wet bevat een limitatieve opsomming van de vrijheidsbeperkende maatregelen die een instelling op basis van een machtiging gesloten jeugdhulp mag toepassen. Mag toepassen, want het uitgangspunt is het «nee, tenzij»-beginsel. Dat betekent dat, ook als jeugdigen zijn geplaatst in een gesloten accommodatie, vrijheidsbeperking zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Die afweging moet de instelling bij toepassing van elke vrijheidsbeperkende maatregel maken. Concreet betekent dit dat de instelling zich moet afvragen of voor de jeugdige geen minder bezwarende alternatieven zijn, of de maatregel evenredig is en redelijkerwijs te verwachten is dat de maatregel effectief is. Hiermee hebben wij gevolg gegeven aan de motie van de leden Kwint (SP) en Westerveld (GL) over het concretiseren van het «nee-tenzij»-beginsel.10 Het «nee, tenzij»-beginsel is ook terug te vinden in de veldnormen Terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen van Jeugdzorg Nederland.11

Tegelijk met de inwerkingtreding van de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp worden de wijzigingen van het Besluit Jeugdwet en de Regeling Jeugdwet van kracht. Eén van de wijzigingen in het Besluit Jeugdwet is de nieuwe bepaling dat de instelling een veiligheidsplan vaststelt dat gericht is op het borgen van de fysieke en sociale veiligheid van de jeugdige en een veiligheidscoördinator aanwijst die zorgdraagt voor de uitvoering van het veiligheidsplan. Hiermee is uitvoering gegeven aan de motie van het lid Verkuijlen (VVD).12 De gewijzigde Regeling Jeugdwet bevat regels over het toekennen van zak- en kleedgeld. Dit is het resultaat van het bij de behandeling van de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp aangenomen amendement van de leden Raemakers (D66) en Westerveld (GL).13 Deze regels zijn van toepassing voor alle jeugdigen die in een accommodatie verblijven, waarvan de ouders niet in zak- en kleedgeld voorzien. Tegelijk met de regeling komt er ook een nieuwe Handreiking Zak- en kleedgeld. Deze handreiking biedt een (nadere) uitleg aan jeugdigen die op grond van de Jeugdwet verblijven in een accommodatie voor jeugdhulp, aan gemeenten die verantwoordelijk zijn voor betaling en aan aanbieders die zak- en kleedgeld verstrekken.

Zorg is passend en helpt

Jeugdigen en ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat de hulp en zorg die zij ontvangen passend is en hen daadwerkelijk helpt. Voor het verbeteren van de kwaliteit en het «blijvend leren» in de jeugdhulp richten partijen (cliënten, professionals, aanbieders en gemeenten) een duurzame infrastructuur in. Zij gaan ervoor zorgen dat een onderzoeks- en implementatieagenda wordt opgesteld en gedragen kwaliteitskaders voor (het merendeel van) de jeugdhulp worden ontwikkeld, blijvend leren geborgd wordt en ondersteuning beschikbaar is voor de implementatie van kwaliteitskaders en richtlijnen. Het vormt daarmee een onderlegger voor beleid en uitvoering in het kader van de jeugdhulp.

Op 12 oktober jl. heeft een eerste netwerkbijeenkomst plaatsgevonden waarbij betrokken partijen de eerste stap hebben gezet tot het vormen van de netwerkorganisatie Kwaliteit en Blijvend Leren. Het invullen van de werkorganisatie duurt helaas langer dan voorzien. Het is in de huidige arbeidsmarkt lastig om passende kandidaten te werven. Dit zien we (ook) terug bij de werving van een directeur en leden van de werkorganisatie. De bemensing van de werkorganisatie bevindt zich in de afrondende fase. De werkorganisatie is vervolgens aan zet voor het opstellen van de werkagenda om te bepalen welke onderwerpen als eerste worden opgepakt. Gezien de afspraken uit de Hervormingsagenda vinden wij het belangrijk dat hier in ieder geval gewerkt gaat worden aan een breed gedragen kwaliteitskader/-kompas voor de specialistische jeugdhulp en een kwaliteitskader brede analyse.14

Ondersteunende activiteiten in het kader van de Hervormingsagenda

In aanvulling op bovenstaande maatregelen is ingezet op de volgende (ondersteunende) activiteiten:

  • Om handelingsperspectief te kunnen bieden aan partijen die aan de slag zijn en gaan met de implementatie van de Hervormingsagenda is een implementatieplan opgesteld.15 Dit maakt duidelijk wie wat wanneer zou moeten doen.16

    In de Hervormingsagenda Jeugd en het implementatieplan staat o.a. aangegeven welke onderdelen we gaan vastleggen in wet- en regelgeving. Dit zijn zaken die afdwingbaar zijn. Dit vormt tevens een invulling van de toezegging van de Staatssecretaris van VWS aan het Eerste Kamerlid Karakus (PvdA) om inzicht te geven in welke afspraken afdwingbaar zijn.17

  • Wij vinden het belangrijk de stem en inbreng van jeugdigen en hun naasten gedurende het gehele traject goed te horen en hun stem mee te nemen in het veranderproces dat de Hervormingsagenda in gang zet. De implementatie van de maatregelen uit deze agenda moet een merkbare verbetering voor hen teweegbrengen. Zij zijn daarom een cruciale partner bij het ontwikkelen en toetsen van ons beleid. De rol van cliënten(organisaties) is o.a. uitgewerkt in het implementatieplan en de bijbehorende governancestructuur. Naast de rol die zij hebben op de verschillende onderdelen van de Hervormingsagenda, spelen zij een hele belangrijke rol bij de ontwikkeling en uitvoering van de zogenoemde leefwereldtoets. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd ontwikkelt deze leefwereldtoets samen met het NJR en de clientorganisaties Mind, JongPIT, Iederin en Balans. Het doel van de leefwereldtoets is te toetsen of de effecten van de afspraken die zijn gemaakt in de Hervormingsagenda goed aansluiten bij de leefwereld van jeugdigen en hun ouders. Bij al deze ontwikkelingen maken we gebruik van de uitkomsten van de jongerenconsultatie die de NJR onlangs in het kader van de Hervormingsagenda heeft uitgevoerd. Deze consultatie geeft een goed beeld van de behoeften van jongeren en bevat bruikbare adviezen over hoe hiermee om te gaan. Dit rapport treft u als bijlage bij deze brief aan.

    Op deze manier geven wij invulling aan de motie van de leden Den Haan en Raemakers die de regering oproept met een plan te komen om ook organisaties van ervaringsdeskundigen en jongeren te betrekken bij de uitwerking van de Hervormingsagenda Jeugd en beschouwen wij de motie als afgedaan.18

  • Het Rijk en de VNG werken aan de inrichting van de deskundigencommissie. Het streven is om de inrichting begin 2024 gereed te hebben. De deskundigencommissie zal tweemaal (begin 2025 en begin 2028) een advies geven over de stand van de uitvoering van de Hervormingsagenda, waaronder of de beoogde beweging in het stelsel tot stand komt. Verder kijkt de deskundigencommissie hoe om te gaan met een uitgavenontwikkeling die afwijkt van het overeengekomen meerjarig financieel kader. Hierbij kunnen zij zowel terug- als vooruitkijken (2023–2028).

2. Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming

Het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming richt zich op een kwalitatief verbeterde en vereenvoudigde kind- en gezinsbescherming. Het programma dat hiervoor in opdracht van de VNG, JenV en VWS in 2022 is ingericht, levert in de periode tot 2026 de grondslagen van en de ondersteuning voor nieuwe werkwijzen en een stelselwijziging. Een voorkeursvariant voor het regionale veiligheidsteam zal in de loop van 2024 bepaald worden. In 2025 zal een politieke keuze voorliggen over de precieze richting van deze stelselwijziging. Belangrijke vragen daarbij zijn of bepaalde onderdelen van de jeugdbeschermingsketen verder worden gedecentraliseerd of juist gecentraliseerd en welke inrichting en aansturing dit vraagt met betrekking tot de regionale veiligheidsteams. De doorlooptijd van een daarop volgend wetgevingstraject betekent dat vanaf 2027 de implementatie hiervan kan starten zodat uiterlijk in 2030 de nieuwe werkwijze en het nieuwe stelsel overeenkomstig het Toekomstscenario landelijk dekkend een feit kan zijn. Over de precieze aard en omvang van de stelselwijziging en de hiervoor te bestemmen middelen is nog besluitvorming nodig door het volgende kabinet.

In de bijlage treft u de derde halfjaarlijkse voortgangsrapportage aan van het programma Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Het totaalbeeld laat zien dat het programma goed op stoom is gekomen en dat er tegelijkertijd veel uitdagingen en vraagstukken zijn die we moeten oppakken. De eerste resultaten zijn voorzichtig positief. Positief voor wat betreft de eerste cijfers en resultaten, voorzichtig omdat deze cijfers nog de nodige duiding vragen voordat we echte conclusies kunnen trekken.

Graag benoemen wij kort de hoofdzaken, langs de actielijnen van het programmaplan dat samen met de ketenpartners tot stand is gebracht en dat in juli jl. bestuurlijk is vastgesteld, te weten:

  • 1. Beproeven, verbreden en versterken op lokaal, regionaal en landelijk niveau;

  • 2. Ontwikkelen kaders en instrumenten voor integraal systeem- en mensgericht werken;

  • 3. Inrichten regionale veiligheidsteams (RVT) en expertiseplatforms;

  • 4. Ontwikkelen passende juridische kaders.19

Wij hebben tijdens het Commissiedebat op 25 oktober jl. aan u toegezegd specifiek in te gaan op de resultaten van de proeftuinen en hun perspectief in de komende jaren.20 Onderstaand geven wij ook daarvan graag een beeld.

Actielijn 1: Beproeven, verbreden en versterken op lokaal, regionaal en landelijk niveau

Bevindingen proeftuinen

Momenteel wordt in 11 proeftuinen gewerkt aan nieuwe manieren van samenwerken tussen de lokale teams, veiligheidsorganisaties (Veilig Thuis, Raad voor de Kinderbescherming en Gecertificeerde Instellingen) en organisaties in aanpalende domeinen zoals volwassenen-GGZ en zorg-straf. In de eerste actielijn komen de ervaringen van alle proeftuinen samen, alsmede die van andere regio’s waar de gezinsgerichte werkwijze volgens het Toekomstscenario reeds zonder financiële steun vanuit het programma wordt uitgeprobeerd. Het landelijke programmateam levert hierbij ondersteuning, bijvoorbeeld d.m.v. de aanpak volwassenenproblematiek met de Nederlandse GGZ en het Instituut voor Publieke Waarden. Uit de voortgangsrapportage komen, in aanvulling op die uit de tweede voorgangsrapportage, de volgende actuele inzichten naar voren.21

Hoewel de cijfers nog indicatief zijn en een gedetailleerde duiding nog niet mogelijk is, is de sterke indruk dat in de proeftuinen de benodigde hulp aanmerkelijk vaker dan voorheen kan worden geboden zonder gedwongen maatregel (bij ongeveer 5% van de 513 in de proeftuinen ondersteunde gezinnen en huishoudens). Alles bijeengenomen zijn de resultaten van de proeftuinen zonder meer bemoedigend.

Mede omdat de huidige wet- en regelgeving en organisatiekaders de nieuwe werkwijzen nog niet volledig ondersteunen, kennen professionals en bestuurders ook diverse uitdagingen. Waar sommigen moeite hebben met de onzekerheden en onduidelijkheden rond de nieuwe werkwijzen en deze te snel en te ver vinden gaan, gaat het anderen juist niet ver en hard genoeg. Sommigen zien voldoende mogelijkheden om beter samen te werken binnen het huidige stelsel. Tegelijkertijd zijn er veel anderen die de noodzaak onderschrijven dat naast een cultuurverandering ook een ingrijpende stelselwijziging noodzakelijk is om blijvend tot een gezinsgerichte en transparante werkwijze te komen in de jeugdbeschermingsketen en in de aanpak van huiselijk geweld. Overigens zijn de meeste betrokken professionals overwegend enthousiast en zien ook bestuurders «geen weg terug». Dit hangt ook samen met de resultaten van de nieuwe werkwijzen.

Vooruitzicht proeftuinen

De proeftuinen proberen op verschillende manieren en met verschillende accenten werkwijzen uit, die passen in het eindbeeld van het Toekomstscenario.22 Het landelijk programma zal in de komende periode steeds beter kunnen identificeren wat wel en niet werkt, en welke werkwijzen we kunnen optillen naar bredere, landelijke toepassing. Het is dus niet zo dat elke proeftuin een gebied vormt van waaruit één specifieke werkwijze voor bijvoorbeeld contacten met gezinnen, onderzoek of informatiedeling automatisch naar de directe omgeving wordt «uitgerold».

De ervaring leert dat achterhalen van doelmatige werkwijzen tijd vergt. Tegelijkertijd willen we de lessen binnen de looptijd van het programma trekken zodat zij onderdeel kunnen zijn van de implementatie van het Toekomstscenario. Daarom zullen wij in de jaren 2024–2025 scherper sturen op en steun bieden aan de totstandkoming van werkzame elementen, de zogeheten bouwstenen, zoals gemeenschappelijke onderzoeksmethoden, bestuurlijke samenwerkingsafspraken, werkwijzen voor samenwerking op volwassenenproblematiek, en voor monitoring en gegevensuitwisseling.

Dit betekent gecoördineerd beproeven van specifieke bouwstenen, en daarmee de (financiële) ondersteuning vanuit het landelijk programma, in een beperkt aantal regio’s en proeftuinen. Overigens is voor het doorvoeren van werkwijzen volgens het Toekomstscenario na de afloop van het programma in 2026 vooralsnog geen landelijke financiële steun.23 Dekking van ondersteuning hierna is afhankelijk van keuzes van het volgende kabinet.

Overige actielijnen in het kort

Actielijn 2 zorgt ervoor dat de lessen uit het beproeven worden opgewaardeerd tot ook elders inzetbare «bouwstenen». Vooruitlopend hierop is de Leidraad Werken aan Veiligheid voor Gemeenten geactualiseerd. Om integraal systeem- en mensgericht te werken aan gezonde en veilig thuissituaties, is eenzelfde handelingskader voor alle betrokken professionals van belang. Een zogeheten Basishandelingskader moet in 2024 bestaande (onderzoeks)methodieken, protocollen, handelingskaders, veiligheidsbeoordelingen, risicotaxaties, visies en instrumenten zoveel mogelijk samenbrengen en vervangen. Om tot een gedragen en gezamenlijk document te komen, betrekken we relevante partners actief. Een gezamenlijke aanpak voor integrale verklarende probleemanalyse maakt hiervan onderdeel uit.

In actielijn 3 is een aantal denkrichtingen geformuleerd voor de inrichting van een regionaal veiligheidsteam (RVT), waar expertise op het gebied van onveiligheid in een thuissituatie en ontwikkelingsbedreiging eenvoudig toegankelijk is in de samenwerking met het lokale team. Hoe het RVT eruit moet komen te zien, is nu nog niet duidelijk. In de komende periode zetten we de denkrichtingen om in varianten en brengen we de consequenties van elk van die varianten in kaart om daarmee tot een goed onderbouwde voorkeursvariant te komen. Deze voorkeursvariant zal de basis vormen voor een stelselwijziging. Belangrijk bij het tot stand komen van een voorkeursvariant is het advies van de Adviescommissie Rechtsbescherming en Rechtsstatelijkheid in het Toekomstscenario dat in januari 2024 wordt verwacht.

Actielijn 4 voorziet in een juridische vraagbaak voor proeftuinen en beproevende regio’s. Bovendien is een handreikingen opgesteld voor toestemming van ouders en kinderen voor de proeftuinen.

Blijvend commitment nodig

Sinds de vorige rapportage zijn de werkzaamheden van het programma helderder gestructureerd en zijn de contacten met proeftuinen en andere regio’s geïntensiveerd. Die intensivering geldt ook voor de relaties met de andere partners van het programma, om in co-creatie tot ondersteunende instrumenten te komen om de nieuwe werkwijze handen en voeten te geven. Dit vraagt van alle spelers een aanmerkelijke inzet.

Zoals de voortgangsrapportage van het programma laat zien zijn de resultaten van de nieuwe aanpak in de praktijk bemoedigend voor ondersteuning en bescherming voor kinderen en huishoudens. Het vergt juist daarom een blijvende inspanning om het commitment van de betrokken partijen te behouden. Hiervoor is het nodig om verwachtingen van partijen nog beter op elkaar af te stemmen, en daarnaast een betrokken regie van de gezamenlijke opdrachtgevers en een heldere nadere invulling van de koers op het gebied van de voorziene stelselwijziging in het komende kalenderjaar.

Tot slot

Wij houden uw Kamer met onze voortgangsbrieven op de hoogte van onze inspanning gericht op een toekomstbestendige jeugdhulp. De eerstvolgende brief is voorzien in juni 2024.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

BIJLAGE 1 – VOORTGANG VERBETERING ZORG VOOR JEUGDIGEN

Aanpak Wachttijden

De Aanpak Wachttijden, die loopt tot en met 2025, gaat ervan uit dat wachttijden een symptoom zijn en dat voor het daadwerkelijk terugbrengen van wachttijden de oorzaken aangepakt moeten worden. De aanpak richt zich dan ook op het regionaal aanpakken van deze oorzaken en gebruikt daarvoor o.a. een systemische benadering, elementen van veranderkunde en data. De oorzaken van wachttijden verschillen per regio, maar altijd is er een combinatie van factoren die maakt dat wachttijden hoog zijn. Het duurzaam aanpakken van wachttijden draait om een andere blik op het jeugdzorgsysteem en hoe daarin samengewerkt en van elkaar geleerd kan worden.

Dat betekent dat we nu nog niet kunnen zien dat wachttijden afnemen. Wel kunnen we de impact van de Aanpak Wachttijden tot nu toe laten zien met behulp van de bij deze Kamerbrief gevoegde voortgangsrapportage. Deze laat zien dat in de bij de Aanpak Wachttijden betrokken regio’s meer inzicht is in wat werkt en hoe dit in de regio te organiseren. Er ontstaat een steeds grotere bewustwording van het belang van het in samenhang aanpakken van onderliggende oorzaken. Oorzaken zijn o.a.:

  • te weinig samenwerking en inzicht in data;

  • onvoldoende samenwerking tussen gemeenten, jeugdhulpaanbieders, verwijzers en onderwijsinstellingen om effectieve zorg te bieden;

  • vaak ontoereikende probleemanalyses als basis voor ondersteuning die aansluit bij de zorgvraag;

  • te lange wachttijden voor kinderen en jongeren met complexe vragen waardoor hun problemen groter worden en daardoor hun beroep op zorg groter en langer wordt.

Twente was bijvoorbeeld een van de regio’s die de Aanpak Wachttijden heeft doorlopen. Kinderen, jongeren en gezinnen hebben bijvoorbeeld betere, snellere en meer passende hulp gekregen door het aanpassen van de regionale werkwijze op complexe scheidingen, meer uit te gaan van het eigen netwerk, jongererenparticipatie te versterken, intensievere samenwerking met onderwijsinstellingen en meer domein overstijgend te werken. Met behulp van o.a. het leernetwerk is een begin gemaakt om inzichten uit de Aanpak Wachttijden ook over de regio’s heen te delen en verder te ontwikkelen.

De Aanpak Wachttijden levert inzichten op die behulpzaam zijn bij het realiseren van regionale inzichten in wachttijden. Denk hierbij aan effectieve manieren om oorzaken van wachttijden aan te pakken, maar ook aan hoe we kunnen komen tot meer data gedreven werken, gezamenlijke definities van wachttijden, en afspraken over uniform gebruik en standaardisatie van het berichtenverkeer. Dit kan belangrijke input geven voor de landelijke data- en monitorfunctie waarover in de Hervormingsagenda afspraken zijn gemaakt, wat uiteindelijk moet leiden tot een landelijk bruikbaar en vergelijkbaar inzicht in wachttijden. De volgende voortgangsrapportage is voorzien voor najaar 2024.

Aanpak mentale gezondheid

Uit recente cijfers blijkt dat de mentale gezondheid van jongeren nog steeds onder druk staat.24 Met de kabinetsbrede aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» blijven wij ons daarom samen met lokale overheden en maatschappelijke partners inzetten om de veerkracht van inwoners (en in het bijzonder van jongeren) te versterken, mentale gezondheid bespreekbaar te maken en handvatten te bieden voor jongeren én opvoeders. Daarnaast zijn wij in gesprek met jongeren over hoe we de maatschappij versterken om de huidige trend m.b.t. de mentale gezondheid van jongeren te doorbreken en wat dit vraagt van een ieder in onze samenleving. We voeren deze (in de Hervormingsagenda genoemde) maatschappelijke dialoog uit binnen de aanpak mentale gezondheid.

Voor een uitgebreide voortgang op de Aanpak mentale gezondheid verwijzen wij u naar de Kamerbrief hierover die uw Kamer nog voor het einde van het jaar ontvangt.

Nieuwe werkwijze tuchtklachten Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)

Op 1 januari 2023 heeft SKJ een nieuwe werkwijze ingevoerd die het lerend effect voor professionals centraal stelt. In de periode tot en met september 2023 is 50% (61 klachten) van de ontvankelijke zaken naar de Commissie van Consultatie gegaan. Ook zijn meer zaken de mediation-route opgegaan, nl. 15% (18 klachten). Het overgrote merendeel van de zaken is dus niet de tucht-route opgegaan.

De nieuwe werkwijze wordt door SKJ gemonitord. Uit een eerste beperkte evaluatie naar de procedure bij de Commissie van Consultatie op basis van 14 ingevulde evaluaties (30 zaken) is onder meer naar voren gekomen dat zowel klagers als professionals de gesprekken als positief ervaren en dat de procedure als minder belastend wordt ervaren. Wel moet de duur van de procedure nog worden verkort. Het lerend effect voor professionals lijkt groter te zijn dan in geval van behandeling door het tuchtcollege. SKJ werkt eraan dit nog verder te verbeteren. Ook voert SKJ waar nodig andere verbeteringen door. Zo is het klachtformulier eenvoudiger gemaakt en is men bezig met een nieuwe aanpassing om de toegankelijkheid voor verschillende soorten klagers te vergroten. Er wordt ook gewerkt aan meer persoonlijk contact met zowel klagers als professionals tijdens het voortraject en aan communicatie over de doorlooptijden. SKJ zet verder volop in op verkorting van de doorlooptijden. Op een enkele zaak na zijn inmiddels ook alle achterstanden met tuchtzaken weggewerkt.

Wij volgen de verdere monitoring nauwgezet en blijven hierover in gesprek met alle betrokken partijen.

Subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg

Op grond van de subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg kan tijdelijk liquiditeitssteun worden geboden aan aanbieders van cruciale jeugdzorg in financiële problemen. Aangezien de financiële positie van diverse aanbieders van jeugdzorg nog steeds precair is, verlengen wij de aanvraagperiode van deze regeling met een jaar tot 2025.25 De subsidieregeling maakt onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen voor de continuïteit van cruciale jeugdzorg zoals het convenant bevorderen continuïteit jeugdhulp, de inzet van de Jeugdautoriteit en standaardisering van inkoop.

BIJLAGE 2 – INFORMATIE N.A.V. MONITORING EN AFGEROND ONDERZOEK

Voorlopige CBS-cijfers 1e helft 2023

Bijgevoegd bij deze brief ontvangt u de voorlopige CBS-cijfers over het jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering in de eerste helft van 2023 en het CBS Jaarrapport 2023 jeugdmonitor (over 2022).26

De (voorlopige) halfjaarcijfers jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering 2022 laten het volgende zien:

  • In de eerste helft van 2023 hebben ongeveer 389.000 jongeren enige vorm van jeugdhulp ontvangen, tegenover ongeveer 386.000 jongeren in de eerste helft van 2022. Dit is een lichte stijging (0,78%) van het jeugdhulpgebruik. De verwachting van het CBS is dat de definitieve jaarcijfers een grotere stijging zullen laten zien.

  • De trajectduur bij elke jeugdhulpvorm is gestegen met een gemiddelde van 20 dagen.

  • Het aantal nieuwe jongeren in jeugdhulp in de eerste helft van 2023 is in vergelijking met de 1e helft van 2022 gedaald.

  • Bij jeugdhulp zonder verblijf verwacht het CBS een stijging (4,9%) in het jeugdhulpgebruik, met name bij ambulante hulp op locatie en dat is vooral jeugd ggz.

  • Bij jeugdhulp met verblijf laten de voorlopige cijfers een daling zien, maar zal er naar verwachting uiteindelijk sprake zijn van een stijging iets onder de 1%.

  • Als de voorlopige cijfers van 1e helft 2023 met de voorlopige cijfers van de 1e helft 2022 worden vergeleken, dan zit de stijging vooral bij de pleegzorg.27

  • Er zijn significante verschillen in het gebruik van jeugdhulp tussen gemeenten, bijvoorbeeld: Tiel 21%, Terneuzen 18%, Amsterdam 12%, Rotterdam 8%, Staphorst 5% en Urk 4%.

  • De huisarts is de grootste verwijzer naar jeugdhulp (38%) in de eerste helft van 2023. Wanneer alleen naar nieuwe cliënten wordt gekeken, is dat zelfs 40%. Hierbij moet worden aangetekend dat de data die door wijkteams worden aangeleverd voor een groot deel onbetrouwbaar zijn.

  • Jongeren met ouders uit de laagste kwintiel inkomens maken meer gebruik van jeugdhulp tot 23 jaar (13,8%), maar als we de twee hoogste inkomenskwintielen bij elkaar optellen dan komen die met 12,4% jeugdhulpgebruik dicht in de buurt.

Het Jaarrapport jeugdmonitor 2023 laat het volgende zien:28

  • Scores op maatschappelijke factoren verschillen beperkt met het jaar ervoor.

  • De wereld van jongeren komt na corona weer op gang, in positieve zin (arbeidsmarkt) en negatieve zin (aantal jongeren verdacht van een misdrijf stijgt).

  • Het persoonlijk welzijn op gebied van het sociaal leven, wat tussen 2020 en 2021 nog daalde van 80 naar 72 procent, steeg in 2022 weer tot 77 procent.

  • Het jeugdhulpgebruik in 2022 steeg meer dan verwacht (1,6% verwacht en 2% gerealiseerd).

  • Landelijke cijfers op zowel maatschappelijke indicatoren als het jeugdhulpgebruik werken heel verschillend uit per gemeente en die verschillen zijn heel groot.

Nader onderzoek Jeugdzorggebruik in de Noordelijke Provincies door Rijksuniversiteit Groningen

Als bijlage bij deze brief ontvangt u van ons het nader onderzoek Jeugdzorggebruik in de Noordelijke Provincies van de Rijksuniversiteit Groningen. In het kader van de beleidsinformatie jeugdhulp heeft de Rijksuniversiteit Groningen onderzocht of het mogelijk is om op basis van tal van indicatoren het jeugdhulpgebruik van 14 gemeenten in de noordelijke provincies te voorspellen. Hierbij is gebruik gemaakt van machine learning met als uitkomst dat de jeugdhulp op 2 procentpunt nauwkeurig kan worden voorspeld op basis van verwacht jeugdhulpgebruik en gerealiseerd jeugdhulpgebruik in 2022. Dat wil zeggen dat een gemeente met 10% van de jongeren in jeugdhulp, het jaar erop een jeugdhulpgebruik mag verwachten van 8 tot 12%. In 61% van de gemeenten was dit minder dan 1 procentpunt.

Als verklaring voor de waargenomen verschillen in voorspelde en gerealiseerd jeugdhulpgebruik in 2022 stelden de 5 nader bevraagde gemeenten dat de triage en screening beter kunnen, de relatie en samenwerking tussen gemeenten en zorgaanbieders beter kan en dat gemeenten nog meer aandacht moeten hebben voor het behouden van ervaren personeel. Aan de andere kant stellen gemeenten dat zij op verschillende maatschappelijke ontwikkelingen geen invloed hebben, zoals de ervaren prestatiedruk bij jongeren en verwachtingen van de maatschappij die jongeren ervaren.

Monitor effecten verbetermaatregelen jeugdbescherming

In de verzamelbrief Jeugdbescherming van 18 oktober 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de maatregelen die het Rijk, de gemeenten en de Gecertificeerde Instellingen nemen om de problemen in de Jeugdbescherming aan te pakken. Zo hebben we afspraken gemaakt over een Handreiking landelijke tarieven waarmee gemeenten een adequate bekostiging kunnen realiseren voor de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Deze maatregelen zijn allemaal gericht op het realiseren van minder werkdruk voor jeugdbeschermers, zodat er voor hen voldoende tijd en ruimte beschikbaar is om de meest kwetsbare kinderen die in hun ontwikkeling worden bedreigd, goed te beschermen en gezinnen te ondersteunen.

Op initiatief van uw Kamer monitoren wij met ingang van 1 december 2022 de situatie bij de Gecertificeerde Instellingen in termen van werkomvang, capaciteit, werklast en wachtlijsten.29 U ontving hierover rapportages bij de voortgangsbrieven inzake Jeugd van 11 januari 2023 en 20 juni 2023.30, 31 De tweede peiling (1 mei 2023) liet al een lichte verbetering zien op het punt van werklast en wachtlijsten. In de derde peiling, peildatum 1 oktober 2023, zet deze ontwikkeling door.32

Capaciteit

  • De formatie aan jeugdbeschermers bij alle Gecertificeerde Instellingen samen is toegenomen met 76 fte en bedraagt nu 2.543 fte (was 2.467 fte in mei). Hierin zijn inbegrepen medewerkers die ook jeugdreclasseringsmaatregelen uitvoeren en ondersteunend jeugdbeschermers/jeugdreclasseerders. Hierin zijn niet inbegrepen medewerkers met juridische of gedragswetenschappelijke expertise.

  • Hiervan is door onder meer personeelsverloop, ziekteverzuim en inwerken 2.122 fte (was 2.037) feitelijk beschikbaar. Er is sprake van een lichte toename van de inzetbare capaciteit.

  • Het personeelsverloop en ziekteverzuim bedragen respectievelijk 16,2% en 7,1%. Het verloop is gelijk gebleven en het ziekteverzuim is iets gedaald (was 7,6% op 1 mei).

  • Ten slotte is bekend dat er jeugdigen zijn onder de hoede van de Gecertificeerde Instellingen (GI’s) die langer dan drie maanden wachten op passende hulp van een jeugdhulpaanbieder. Het is belangrijk hierop zo goed mogelijk zicht te krijgen. Daarom zijn we actief aan het onderzoeken hoe we hierover via de GI’s een betrouwbaar beeld kunnen verkrijgen om aan volgende rapportages te kunnen toevoegen.

Werklast

  • Het totaal aantal jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen in behandeling bij Gecertificeerde Instellingen bedroeg op 1 oktober 2023 32.429, een daling van 2,1% ten opzichte van 1 mei 2023.

  • De dalende trend die ook eerder door het Centraal Bureau voor de Statistiek is geconstateerd, zet nog steeds door.

  • Dit leidt tot een landelijk gemiddelde organisatieworkload van 15,3 maatregelen per jeugdbeschermer. Dit is een daling ten opzichte van 1 mei 2023 (16,3) en ten opzichte van 1 december 2022 (17,1). Daarmee is de gemiddelde workload voor de jeugdbeschermers sinds december vorig jaar met ca. 10% gedaald.

Wachtlijsten

  • Op basis van deze uitvraag komt naar voren dat aan 319 kinderen niet binnen 5 dagen een jeugdbeschermer is toegewezen (was 634). De gemiddelde wachttijd was opnieuw ca. 20 dagen.

  • Daarnaast staan er 1.179 kinderen op een interne wachtlijst binnen de GI (was 983). Dit gaat om kinderen die nog geen nieuwe vaste jeugdbeschermer hebben door bijvoorbeeld langdurige ziekte of verloop bij jeugdbeschermers. Deze kinderen hebben in de regel wel een plan van aanpak en al (jeugd)hulp. Er is sprake van afname van de wachttijd, van gemiddeld ca. 50 naar ca. 35 dagen. Voor alle kinderen op de wachtlijst geldt dat de GI zicht houdt op de veiligheid van het kind.

Monitor jeugdbeschermingsketen

In de voortgangsbrief van 20 juni 2023 hebben wij aangegeven dat een traject is gestart om tot een monitor van de gehele jeugdbeschermingsketen te komen.33 Het ontwerp van een dergelijke monitor vraagt een intensieve inhoudelijke afstemming tussen de partijen in de jeugdbeschermingsketen die omwille van de zorgvuldigheid en complexiteit meer tijd vraagt dan voorzien. Wij zullen uw Kamer in het voorjaar van 2024 informeren over de voortgang van de ontwikkeling van een bredere monitor en indien mogelijk ook over de eerste uitkomsten.

Beleidsreactie WODC-rapport rechterlijke instrumenten bij omgangsproblematiek en contactverlies

Als het gescheiden ouders, ondanks alle eerder ingezette begeleiding en hulp, niet lukt om afspraken te maken over de omgang met hun kind of als zij deze afspraken niet nakomen, kan de rechter in het uiterste geval een instrument inzetten om nakoming van omgangsafspraken af te dwingen. Dit met als doel om verdere scheidingsconflicten en contactverlies tussen ouder en kind, met vaak zeer schadelijke gevolgen, te voorkomen. Wat de effecten zijn van de inzet van dergelijke rechterlijke instrumenten, is in het WODC-rapport getiteld «Rechterlijke instrumenten bij omgangsproblematiek en contactverlies. Wat werkt in welke omstandigheden?» onderzocht en inzichtelijk gemaakt. De Minister voor Rechtsbescherming heeft dit rapport op 9 mei 2023 aan uw Kamer aangeboden.34

Belangrijkste conclusies in het rapport

De onderzoekers hebben in totaal twaalf rechterlijke instrumenten in het onderzoek betrokken.35 In het onderzoek is onderzocht in welke omstandigheden deze rechterlijke instrumenten aannemelijke wijs het meest effectief zijn en ervoor zorgen dat de (omgangs)afspraken worden nageleefd. Daarbij is steeds de vraag vooropgesteld of het op die manier afdwingen van de (omgangs)afspraken in het belang van het kind is en leidt tot het beperken van schade voor het kind. Het perspectief van de kinderen (inmiddels (jong)volwassenen) hebben de onderzoekers daarom zwaar laten meewegen.

Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen «one size fits all» oplossing is en er in die zin geen eenduidig en generiek antwoord is te geven op de vraag wat in welk geval het welzijn van het kind het meest ten goede komt. Wel zijn er volgens de onderzoekers voorzichtige conclusies te trekken.

Zo zijn volgens de onderzoekers de rechterlijke instrumenten waarbij de politie of het openbaar ministerie worden ingezet, zeer ingrijpend en potentieel traumatisch voor kinderen. Bijvoorbeeld de inzet van lijfsdwang en afgifte van het kind met de sterke arm zal al snel een zodanig negatief effect hebben, dat de relatie tussen ouder en kind nog meer onder druk komt te staan. Deze instrumenten leiden volgens de onderzoekers bovendien niet tot het langdurig nakomen van omgangsafspraken en hebben daarmee meestal geen duurzaam effect.

Daarentegen hebben instrumenten met een vorm van begeleiding, zoals bijvoorbeeld de begeleide omgangsregeling, meestal wel een positief effect bij het contactherstel tussen ouder en kind. Ook instrumenten met een financiële prikkel, zoals het opleggen van een dwangsom in lichtere zaken kunnen – onder bepaalde voorwaarden – effectief zijn. Dat is het geval als er bij de primair verzorgende ouder het besef is dat contact in het belang is van het kind. In het uiterste geval is het volgens de onderzoekers in het belang van het kind dat de rechter, na gedegen onderzoek, géén instrument inzet en omgang tijdelijk niet afdwingt, maar een periode van rust inbouwt.

Aanbevelingen in het rapport

Omdat iedere scheiding en de complexiteit van de problematiek in iedere (gezins)situatie anders is, blijft volgens de onderzoekers maatwerk vereist waarin het belang van het kind altijd voorop staat. Daarom bevelen de onderzoekers aan om per geval goed te kijken naar een aantal voorwaarden en afwegingen voordat een instrument wordt ingezet. De onderzoekers stellen daarbij dat het bij iedere zaak/situatie van belang is allereerst te onderzoeken wat rond de omgangsregeling de oorzaken van de weerstand of problemen bij de ouder zijn, en mogelijk ook bij het kind. Volgens de onderzoekers kan een instrument alleen dan effect hebben in het belang van het kind als deze zich richt op het oplossen van het onderliggende probleem. Daarom bevelen de onderzoekers aan de volgende drie afwegingen te maken bij de inzet van een instrument:

  • 1. bepalen hoofdoorzaak voor niet nakomen van omgangsafspraken;

  • 2. inschatten van de ernst van het conflict en de bereidheid van de ouders tot samenwerking, en;

  • 3. inschatten waar het welzijn van het kind op de korte en lange termijn mee gediend is.

Beleidsreactie

De Minister voor Rechtsbescherming is de onderzoekers zeer erkentelijk voor het gedegen en uitgebreide onderzoek. Het rapport bevestigt de complexiteit van de materie, zoals ook is aangegeven door de Raad voor de rechtspraak en eerder ook door het Expertteam Ouderverstoting in het rapport van 2021.36 De Minister voor Rechtsbescherming heeft veel respect voor de betrokken partners, zoals de familierechtadvocaten en de rechters, die aan de lat staan voor het maken van de juiste afwegingen en het komen tot de juiste beslissing. Omgangsproblemen na scheiding zijn niet simpel op te lossen. Ook niet, zo blijkt, als er voldoende rechterlijke instrumenten voorhanden zijn. Het blijft altijd een afweging tussen wat het beste is voor het kind bij (een kans op) omgang en de negatieve gevolgen voor het kind van de op te leggen maatregel. De Minister voor Rechtsbescherming deelt de uitkomst van de onderzoekers dat dit een nauwkeurige en zorgvuldige afweging vergt. Ook is de Minister voor Rechtsbescherming van mening dat het accent gelegd moet worden op het bieden van maatwerk en het aanpakken van de (onderliggende) problemen tussen ouders. Ieder kind is immers anders, ook binnen eenzelfde gezin en in elk gezin is de (vaak onderliggende) problematiek anders. Hier wil de Minister voor Rechtsbescherming zich de komende periode op de volgende manieren hard voor maken:

  • Voortzetten inzet preventieve scheidingsaanpak: voorkomen contactverlies

    De Minister voor Rechtsbescherming stelt allereerst voorop dat kinderen, ook na een scheiding, blijvend contact houden met beide ouders. Dit is een fundamenteel recht. In het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) is in artikel 9 vastgelegd dat kinderen recht hebben op omgang met beide ouders, tenzij dit niet in hun belang is. Schrijnende situaties van contactverlies, met soms blijvende schade bij zowel het kind als de ouders, moet worden voorkomen. Dit betekent dat de omgang vroegtijdig op een goede manier tot stand moet komen en de gemaakte afspraken ook (blijvend) door de ouders worden nagekomen. Het onderzoek bevestigt het belang om ouders zo vroeg mogelijk in het scheidingsproces zo veel mogelijk aan de voorkant te ondersteunen en escalaties te voorkomen. Het zogenoemde project «Een goed begin» zet hier op in, onder andere met de inzet van een scheidingsadviesteam, dat naar aanleiding van de aanbevelingen van het Expertteam Ouderverstoting/Contactverlies is ingericht Dit team begeleidt de komende twee jaar gezinnen waarbij scheidingsproblemen en (dreigend) contactverlies speelt en waarbij vaak zowel juridische professionals als een groot aantal hulpverleners betrokken is. De specialisten kijken in die situaties naar de aard van het conflict tussen de ouders, de ingezette interventies en hun resultaat, en de mogelijkheden om contactverlies te voorkomen of te verhelpen. Centraal staat vervolgens het opbouwen van een duurzame oplossing van het conflict en welke bijdrage dat van de betrokken professional, ouders en sociale netwerk rondom een gezin vraagt. In totaal zullen deze professionals twee jaar lang minimaal 100 gezinnen helpen. Op dit moment zijn er, sinds de start in maart 2023, al circa 25 zaken in behandeling. De uitkomsten hiervan en de effectiviteit van deze werkwijze onderzoekt de Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en zijn medio 2025 beschikbaar. Bij deze werkwijze om contactverlies te voorkomen is een aantal aanbevelingen van het Expertteam Ouderverstoting/Contactverlies meegenomen, zoals ook in de moties van de leden Van Nispen en Bergkamp en de leden Van Nispen en Ellian werd verzocht en waarover de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer eerder heeft geïnformeerd.37, 38, 39 Het verder verstevigen van de rol van de politie hierbij wordt niet voorgestaan. Het onderzoek laat zien dat het belangrijk is de politie/sterke arm terughoudend in te zetten in het belang van het kind. De moties beschouwt de Minister voor Rechtsbescherming daarmee als afgedaan.

  • Maatwerk in het belang van het kind met het huidige instrumentarium

    De Minister voor Rechtsbescherming constateert daarnaast dat het instrumentarium van de familie- en jeugdrechter in de loop van de tijd is uitgebreid. Zoals ook blijkt uit het rapport, betekent het voorhanden hebben van méér instrumenten niet dat het méér oplost. Bovendien lijkt het inzetten van dergelijke dwangmiddelen niet te leiden tot een duurzame oplossing en omgang tussen het kind met beide ouders. In die zin is de Minister voor Rechtsbescherming van mening dat het huidige instrumentarium geen uitbreiding behoeft. Wel is het belangrijk, zoals de onderzoekers stellen, om per geval te kijken naar de voorwaarden en omstandigheden om te kunnen beoordelen of de inzet ervan in het belang van het kind is. Om tot een goede beslissing te komen over de omgang in het belang van het kind, is per situatie een nauwkeurige en zorgvuldige afweging van de rechter nodig. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging van de rechter tussen wat het beste is voor het kind, de belangen van ouders en welke andere belangen meespelen om te kunnen beoordelen of de inzet van een instrument effectief kan zijn. Hiervoor is de afgelopen periode reeds een aantal instrumenten ontwikkeld en beschikbaar gesteld. Zo heeft de Kinderombudsman het stappenplan «Het beste besluit voor het kind» ontwikkeld.40 Dit is opgesteld naar aanleiding van de aanbevelingen en richtlijnen van het VN-Kinderrechtencomité over hoe je dat doet.41 De Kinderombudsman heeft deze richtlijnen vertaald in een overzichtelijk stappenplan. Met dit instrument kunnen beslissingen genomen worden waarin het belang van het kind op een juiste wijze is onderzocht en meegewogen in de besluitvorming. Ook is er vanuit de rechtspraak een handreiking opgesteld, getiteld »Rechterlijke regie en beslissen in (conflict)scheidingen» (2022). Deze handreiking biedt een hulpmiddel aan de familierechter, die maatwerk wil leveren in ouderconflicten, bij de te maken afwegingen en de te nemen beslissingen. Deze handreiking zal middels een ronde langs de rechtbanken onder de aandacht worden gebracht van de rechters die te maken hebben met scheidingsprocedures. Hierbij streeft de Minister voor Rechtsbescherming ernaar dat in deze ronde ook het stappenplan onder de aandacht wordt gebracht.

  • Belang van het kind in juridische procedures bij scheiding

    In afstemming met betrokken partners bij scheidingsprocedures, zoals de rechters, advocatuur en de Raad van de Kinderbescherming, richt de Minister voor Rechtsbescherming zich op het verder versterken van het belang van het kind in juridische procedures. De uitkomsten van het WODC-onderzoek zijn bij deze partners onder de aandacht gebracht en worden betrokken bij de verdere uitwerking hiervan.

    Daarbij vindt de Minister voor Rechtsbescherming het belangrijk dat er een korte lijn is tussen zorg en recht. Om beter maatwerk te kunnen leveren en op een juiste manier inzicht te krijgen in de problematiek in het gezin en de gezinsleden moet de rechter vooraf goed geïnformeerd zijn over wat er al is ingezet aan hulpverlening in het gezin. Met de betrokken partners gaat de Minister voor Rechtsbescherming verkennen of en hoe de informatiepositie van rechters op dit terrein kan worden versterkt. Hiertoe behoort ook de mogelijkheid van de rechter om adequaat en op korte termijn de juiste deskundigen in te zetten. Een aantal lopende initiatieven ziet al op het versterken van deze verbinding, bijvoorbeeld de extra inzet van de Raad voor de Kinderbescherming of gedragsdeskundige ter zitting, of de inzet van een gezinsadvocaat of gezinsvertegenwoordiger in juridische procedures.42

    Ook zal de Minister voor Rechtsbescherming verder in gesprek gaan met de betrokken juridische partners over de bevinding van het WODC-onderzoek dat in sommige uitzonderlijke gevallen het beter voor het kind is als er géén instrument wordt ingezet om de omgang af te dwingen. Als gezegd blijkt uit het onderzoek dat er een ruim palet aan rechterlijke instrumenten is die kunnen bijdragen aan het naleven van de gemaakt omgangsafspraken tussen ouders. Dit betekent niet altijd dat hierdoor betere omgang plaatsvindt. Soms is het kind er juist beter af als er géén instrument wordt ingezet om de omgang af te dwingen. Bijvoorbeeld in de gevallen dat een kind tijdelijk gebaat is bij duidelijkheid en rust en vanzelfsprekend op het moment dat er veiligheidsrisico’s spelen.

Aanvullend op het voorgaande heeft de Minister voor Rechtsbescherming de afgelopen periode verkend of op een meer pedagogisch verantwoorde wijze omgegaan kan worden met het afdwingen van omgangsafspraken. Dit naar aanleiding van de eerdere toezegging van de Minister voor Rechtsbescherming op de vraag van het lid Ceder (CU) om hiervoor te kijken naar het Samenwerkingsprotocol gedwongen tenuitvoerlegging teruggeleidingsbeschikkingen in internationale kinderontvoeringszaken.43, 44 In dit protocol is de handelwijze van alle betrokken instanties beschreven voor de gedwongen teruggeleiding van een kind dat ongeoorloofd naar Nederland is meegenomen en waarbij de teruggeleidingsbeschikking in voorkomende gevallen ten uitvoer moet worden gelegd met behulp van de sterke arm van justitie en politie. Uit de gesprekken hierover met betrokken partijen, zoals de Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden en de Raad voor de Kinderbescherming, kwam naar voren dat de mogelijkheid om de teruggeleiding af te dwingen in de praktijk niet of niet vaak wordt toegepast en het ontwikkelen van een dergelijk protocol om omgangsafspraken af te dwingen niet wordt voorgestaan. De inzet is erop gericht om ouders, op een zo goed mogelijke pedagogische verantwoorde wijze, nog in een eerder stadium ertoe te bewegen te komen tot een minnelijke oplossing, zoals mediation of vrijwillige terugkeer van het kind. Dit sluit aan op de inzet om contactverlies zoveel mogelijk te voorkomen door ouders zo vroeg mogelijk te ondersteunen bij het maken van omgangsafspraken die (blijvend) door de ouders worden nagekomen.

Tot slot

Rechterlijke beslissingen in gezag en omgangszakenscheidingszaken zijn, met name in conflictsituaties, uiterst complex. De Minister voor Rechtsbescherming vindt het belangrijk dat het belang van het kind in alle scheidingsprocedures voorop wordt gesteld en zo goed mogelijk wordt meegenomen in de beslissingen op maat. De Minister voor Rechtsbescherming houdt uw Kamer graag op de hoogte over de verdere voortgang in het kader van de bredere aanpak op scheiden. Zoals toegezegd werkt de Minister voor Rechtsbescherming op dit moment, samen met de Staatssecretaris van VWS, aan de nadere uitwerking van de eerder gedane toezegging voor meer regie op de aanpak op scheiden.45 Hierover zijn we in overleg met de betrokken partners. De Minister voor Rechtsbescherming verwacht uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2024 te informeren.

Onderzoek ABA-behandelingen

Voor de zomer heeft uw Kamer gesproken over de inzet van zogenaamde ABA (Applied Behavioural Analysis) behandelingen en de mogelijke schadelijke effecten van deze behandelingen op jongeren. De Staatssecretaris van VWS heeft daarop toegezegd, ook later in gesprek met de stichting LeerlingenBelang Speciaal Voortgezet Onderwijs, om onderzoek te laten doen naar de impact van dergelijke behandelingen op (het welzijn van) jongeren.

Onderzoekers van het Nederlandse Autisme Register (NAR) voeren op dit moment onderzoek uit. Om dit goed te kunnen doen is tijd nodig. De onderzoekers hebben aangegeven in het voorjaar van 2024 met een eindrapport te kunnen komen. Dit rapport zal de Staatssecretaris van VWS naar uw Kamer sturen.

Onderzoek Druk op de Keten

Naar aanleiding van signalen uit het veld over toenemende wachtlijsten in de kinderopvang, jeugdhulp en het onderwijs is in het voorjaar van 2023 door VWS en OCW in samenwerking met SZW een onderzoek hiernaar uitgezet. Het onderzoek bevat een kwantitatief en een kwalitatief deel en is erop gericht inzicht te krijgen in hoe de druk in de keten van kinderopvang, onderwijs en zorg zich ontwikkelt in de leeftijdscategorie 0–13 jaar, waar deze druk zich concentreert en welke trends en factoren een rol spelen. Het onderzoeksrapport sturen wij hierbij naar uw Kamer, een nieuw kabinet zal zorgdragen voor de integrale beleidsreactie. In het tweeminutendebat Onderwijs en Zorg is een motie aangenomen waarin o.a. wordt verzocht om te komen tot een aanpak voor het terugdringen van de wachtlijsten in het speciaal onderwijs.46 Het onderdeel in dit onderzoek over het onderwijs is hiervoor ook relevant, en zal worden betrokken bij de eerste contouren van de aanpak die de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs in het voorjaar van 2024 naar uw Kamer zal sturen.

Onderzoek Vrijheidsbeperkende maatregelen in de open jeugdhulp?

Bijgevoegd bij deze brief treft u aan het advies van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming over vrijheidsbeperkende maatregelen in de open jeugdhulp. Dit advies is gevraagd naar aanleiding van het gezamenlijke signalement van de IGJ en het AKJ, waarin zij wetswijzigingen bepleitten om af en toe beperking van vrijheid wel mogelijk te maken.47 Wij streven ernaar voor het zomerreces met een beleidsreactie te komen op het RSJ-advies.

Uitgavenonderzoek 2020 t/m 2022

Voor de jaren 2020 t/m 2022 is een onderzoek uitgevoerd om het budget en de uitgaven jeugd inzichtelijk te maken, in navolging op het onderzoek Stelsel in Groei.48 Dit onderzoek treft u als bijlage bij deze brief aan. Het onderzoek heeft gekeken naar de uitgaven aan maatwerkvoorzieningen en de meerkosten voorliggend veld, waarbij bleek dat het lastig is om de meerkosten voorliggend veld op betrouwbare wijze in beeld te brengen.49 Om deze reden is een bandbreedte gebruikt bij het presenteren van deze meerkosten.

Uit het onderzoek komt naar voren dat de uitgaven aan jeugdzorg tussen 2020 en 2022 verder zijn gestegen. Er zijn daarmee nog steeds tekorten bij gemeenten; wel ligt het budget steeds dichter bij de uitgaven, vooral in 2022. Dit komt onder andere doordat aanvullende middelen beschikbaar zijn gesteld. Zoals u weet, zijn in de Hervormingsagenda financiële afspraken gemaakt met gemeenten voor de periode 2023 t/m 2028. In 2025 en 2028 zal een deskundigencommissie advies geven ten aanzien van de uitvoering van de maatregelen en de gepleegde inspanningen, mede in relatie tot de uitgavenontwikkeling.

BIJLAGE 3 – OVERIGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN

Nationale jeugdstrategie en versterking van de kinderrechten

In de Kamerbrief Maatregelen ter bevordering positie van jongeren, van 13 april 2023, is benoemd dat over het verder versterken van deze integrale samenwerking middels een nationale jeugdstrategie gesprekken worden gevoerd met onder meer de NJR.50 Daarnaast heeft uw Kamer op 1 juni 2023 middels een unaniem aangenomen motie de regering opgeroepen om tot een integrale jongvolwassenenstrategie te komen met als doel de trend van het uitgesteld leven van jongvolwassenen te keren naar een goede start waarbij we onder andere de doorgeschoten flexibele arbeidsmarkt aanpakken. Uw Kamer heeft de regering gevraagd hierover voor het einde van 2023 te informeren.51 Begin volgend jaar informeren wij u verder over deze motie in een Kamerbrief over de jeugdstrategie.

De gesprekken met de NJR hebben het afgelopen jaar plaatsgevonden en hebben ertoe geleid dat de Staatssecretaris voornemens is een nationale jeugdstrategie te gaan ontwikkelen. Het proces om tot een nationale jeugdstrategie te komen werkt de Staatssecretaris momenteel in samenwerking met de NJR uit. De Staatssecretaris van VWS verwacht uw Kamer in het voorjaar te kunnen informeren over hoe het kabinet tot een nationale jeugdstrategie wil komen. Deze strategie versterkt de positie van jongeren in Nederland en biedt jongeren de structurele mogelijkheid om hun mening te geven over zaken die hen aangaan. Hiermee wordt ook Artikel 12, Mening van het Kind, zoals beschreven in het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK), verder verstevigd.

Het kabinet zet zich over de volle breedte van beleid in de naleving van kinderrechten in Nederland te versterken. Wij zijn er trots op dat wij een jaarlijkse cyclus in het leven hebben geroepen om dit te realiseren. 24 oktober jl. heeft de lancering plaatsgevonden van Kinderrechten in Beweging, waarin het Kinderrechtencollectief een beleidsanalyse op basis van dataverzameling bijhoudt. In december vindt de Kinderrechtenconferentie plaats en gaan kinderen van verschillende basisscholen uit heel Nederland met elkaar in gesprek over de VN-aanbevelingen. In het voorjaar van 2024 wordt dan – tot slot – de Kinderrechtendialoog georganiseerd, waar kinderen, beleidsmakers en kinderrechtenorganisaties met elkaar verder in gesprek gaan en afspraken maken over de inzet van verschillende partijen op kinderrechten. Deze cyclus van Kinderrechten in Beweging, de Kinderrechtenconferentie en de Kinderrechtendialoog gaan we jaarlijks herhalen, zodat we stappen kunnen zetten om kinderrechten in Nederland verder te versterken.

Werk maken van de 18–/18+ aanpak

Er worden verschillende activiteiten in gang gezet om te zorgen voor een soepelere overgang van jongeren die 18 jaar worden en de jeugdhulp verlaten:

  • De overgang naar volwassenheid maakt onderdeel uit van het richtinggevend kader voor de toegang en lokale teams.

  • Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) is dit jaar in opdracht van VWS gestart met intensieve ondersteuning in 4–6 regio’s. De ondersteuning ziet op het in kaart brengen en het creëren van een sluitend aanbod voor jongeren in kwetsbare positie op alle leefgebieden (the Big 5).52 Dit doen zij in samenwerking met de verschillende partners binnen de regio.

  • Recent heeft de VNG in dit kader een inspiratiegids «Versnellers op de Big 5» voor een integrale aanpak 16–27 gepubliceerd. Daarnaast worden de geleerde lessen en best practices die het OZJ ophaalt breed verspreid via o.a. webinars, de (communicatie)kanalen van de VNG waaronder het Platform Sociaal Domein, kennisinstituten, aanbieders, professionals en de website voor Jeugd & Gezin.

  • Wij zijn in gesprek over het uitvoeren van een (nader) onderzoek naar belemmeringen, praktijkvoorbeelden, het beter meenemen van wensen van jongeren, de wijze waarop een omkering van de bewijslast een rol kan spelen en de effecten daarvan. In de volgende voortgangsbrief Jeugd komen wij hierop terug.

Op deze manier geven wij invulling aan de motie van het lid Raemakers (D66) c.s. die de regering oproept – als onderdeel en uitwerking van de Hervormingsagenda – werk te maken van de 18–/18+ problematiek.53

Nadere regels veiligheid hulpverleners en jeugdigen in gesloten accommodaties

De motie van het lid Verkuijlen (VVD) c.s. roept de regering op nadere regels te stellen over de veiligheid van hulpverleners en jeugdigen in gesloten accommodaties.54 Deze nadere regels zijn verwerkt in het gewijzigde Besluit rechtspositie gesloten jeugdhulp dat op 1 januari 2024 van kracht wordt. Daarmee beschouwen wij deze motie als afgedaan.

Private equity partijen, excessieve winstuitkeringen en winstuitkeringen aan derden binnen de jeugdzorg

Naar aanleiding van de motie van de leden Kwint (SP) en Peters (CDA), waarin zij de regering verzoeken in het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) de noodzakelijke stappen te nemen die ervoor zorgen dat binnen de jeugdzorg private equity partijen, excessieve winstuitkeringen en winstuitkeringen aan derden tot het verleden gaan behoren, is een verdiepend onderzoek uitgezet.55 Hierin zijn de verschijningsvormen en oorzaken onderzocht van niet integere bedrijfsvoering en winstuitkeringen, incl. aan private equity investeerders bij jeugdhulpaanbieders. Het onderzoek treft u als bijlage bij deze brief aan. De resultaten van het onderzoek benutten wij bij de verdere aanpak van excessieve winsten in de jeugdzorg.

Aandacht voor de wijze waarop tariefdifferentiatie wordt bevorderd

Met hun motie verzoeken de leden Westerveld (GL) en Raemakers (D66) de regering om in de amvb «Reële prijzen Jeugdwet» op te nemen dat gemeenten in hun verordening aandacht besteden aan de wijze waarop tariefdifferentiatie wordt bevorderd en het belang hiervan meer expliciet tot uitdrukking te brengen in de nota van toelichting.56 Aan deze motie is uitvoering gegeven door in de concept amvb «Reële prijzen Jeugdwet» op te nemen dat de gemeenteraad in zijn verordening aandacht besteedt aan de wijze waarop tariefdifferentiatie wordt bevorderd en door het belang van tariefdifferentiatie meer te benadrukken in deze toelichting. De concept amvb is voor advies aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Mogelijkheden indexering pleegzorgvergoeding

De motie van het lid Raemakers (D66) c.s. verzoekt de regering te bezien hoe het mogelijk is om voortaan de indexatie van de pleegzorgvergoeding twee keer per jaar te doen en daarmee gelijk te trekken met de systematiek van de kinderbijslag.57 In de voortgangsbrief van juni jl. hebben wij uw Kamer reeds geïnformeerd dat het onwenselijk is om de systematiek van de indexatie van de pleegvergoeding naar twee keer per jaar te veranderen.58 Na een uitgebreide vergelijking met alternatieve indexatiemethodes, waaronder de tabelcorrectiefactor zoals gebruikt voor kindgebonden budget en huurtoeslag of een ander meetmoment voor het procentuele verschil consumentenprijsindex, komen wij tot de conclusie dat het wijzigen van de bestaande indexatiesystematiek geen voordeel oplevert voor pleegouders cq een betere maatstaf zou zijn. Hiermee is de motie afgedaan.

Evaluatie bestuurlijke akkoorden ten aanzien van pleegzorg en gezinshuizen

De leden Raemakers (D66) en Ceder (CU) verzoeken de regering in hun motie de bestuurlijke akkoorden ten aanzien van pleegzorg en gezinshuizen goed te evalueren en de uitkomsten mee te nemen in het besluit over wettelijke verankering van de duur van gezinshuizen.59 Dit onderzoek is inmiddels in uitvoering. De resultaten worden in het najaar van 2024 verwacht en zullen met uw Kamer worden gedeeld.

Oplossingsrichtingen voor de vergoeding van kinderopvang voor pleegouders

De motie van het lid Den Haan (fractie Den Haan) verzoekt de regering in overleg te gaan over mogelijke structurele oplossingsrichtingen voor de vergoeding van kinderopvang voor pleegouders.60 In afstemming met de sector hebben wij een onderzoek in voorbereiding. De resultaten verwachten wij medio 2024 en zullen deze dan met uw Kamer delen.

Versterking van pleegzorg en andere gezinsgerichte en kleinschalige oplossingen

De motie van het lid Van der Staaij (SGP) c.s. over de versterking van pleegzorg en andere gezinsgerichte en kleinschalige oplossingen meenemen bij de uitvoering van de Hervormingsagenda werken wij samen met de sector en bij de Hervormingsagenda betrokken partijen uit.61 In het derde kwartaal van 2024 zullen wij uw Kamer hierover nader informeren.

Moties en toezeggingen in het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming

De passage eerder in deze brief over de voortgang van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming geeft een beeld van de lopende activiteiten om de meest passende inrichting van regionale veiligheidsteams te onderzoeken en hiermee een basis te leggen voor wetgeving waarin deze nieuwe samenwerkingsvorm zal worden verankerd. Verschillende inrichtingsvarianten zijn hiervoor in beeld waaronder een variant waarin (delen van) de organisaties in de jeugdbeschermingsketen fuseren. Hiermee is uitvoering gegeven aan de volgende moties.

  • Motie van het lid Raemakers (D66) over het onderzoeken van een fusie van de Raad voor de Kinderbescherming, de Gecertificeerde Instellingen en Veilig Thuis62

  • Motie van de leden Raemakers (D66) en Peters (CDA) over wetgeving voor de vorming van regionale veiligheidsteams in de jeugdbeschermingsketen63

Dezelfde passage over het Toekomstscenario geeft een actueel beeld van de inzichten uit de proeftuinen en over de manier waarop de lessen breder dan alleen in die proeftuinen worden benut. De bijgevoegde halfjaarlijkse voortgangsrapportage van het programma geeft hierover nog meer gedetailleerde informatie. Hiermee wordt invulling gegeven aan de toezeggingen om de uitkomsten van de proeftuinen goed voor het voetlicht te brengen en om de Kamer periodiek te informeren over de stand van zaken van de proeftuinen.64 Deze toezeggingen hebben wij bevestigd tijdens het commissiedebat van 25 oktober jl. Toen hebben wij ook aangekondigd nader in te gaan op de toekomst van de proeftuinen. Dit is in de eerdergenoemde passage gedaan.65

Familiegroepsplan

In het debat op 25 oktober jl. is aan het lid Maeijer (PVV) toegezegd om te benoemen wat de huidige situatie is rond het instrument familiegroepsplan.66 Zoals wij in de Jeugdbrief van juni jl. hebben aangegeven, wordt dit type plan mede in beschouwing genomen bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijk onderzoeks- en handelingskader in actielijn 2 van het Toekomstscenario.67 Dit kader is bestemd zowel voor lokale teams als voor de (professionals die deel zullen uitmaken van) regionale veiligheidsteams. In aanvulling hierop kunnen wij melden dat alle instrumenten, zoals informele steunfiguren, ook onderdeel zullen uitmaken van de ondersteuning van lokale teams onder het thema toegang van de Hervormingsagenda Jeugd.

Informatie- en rechtspositie ouders en jeugdigen in vrijwillig kader

In het commissiedebat Jeugdbescherming van 25 oktober jl. heeft de Staatssecretaris van VWS de toezegging aan de leden Verkuijlen (VVD) en Breugel (D66) gedaan om in deze brief uw Kamer te informeren over de informatie- en rechtspositie van ouders en jeugdigen in het vrijwillig kader. Aan deze toezegging geven wij hieronder invulling.

Voor het inzetten van een (jeugd)hulpverleningstraject is de geïnformeerde toestemming van de ouder(s) met gezag en/of de jeugdige vereist, tenzij het hulpverlening betreft in het gedwongen kader. Dit betekent dat zij welingelicht het besluit moeten kunnen nemen om toestemming te geven voor het inzetten van alle vormen van (jeugd)hulp, zowel ambulant als hulp met verblijf. Deze toestemming kunnen zij te allen tijde intrekken. Daarbij hoort ook dat het voor ouders en jeugdigen duidelijk is wat de vervolgstappen kunnen zijn wanneer de zorgen van een professional in het gezin onvoldoende worden weggenomen. Een vervolgstap kan zijn dat wettelijke (onderzoeks)bevoegdheden worden ingezet.

Als er bijvoorbeeld sprake is van (een redelijk vermoeden van) huiselijk geweld of kindermishandeling en een melding wordt gedaan bij Veilig Thuis, dan kan Veilig Thuis wettelijke (onderzoeks)bevoegdheden inzetten, ook als dit tegen de wens van de ouder(s) en jeugdige is. Of indien de ingeschakelde hulp onvoldoende is gebleken om bedreiging van de ontwikkeling bij de jeugdige weg te nemen, kan de Raad voor de Kinderbescherming worden verzocht een onderzoek uit te voeren naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. Ook dit kan tegen de wens van de ouder(s) en/of jeugdige zijn.

Een knelpunt in de praktijk is dat ouders en jeugdigen het (jeugd)hulpverleningsproces in het vrijwillig kader niet altijd als vrijblijvende mogelijkheid ervaren en/of zij zich onder druk gezet voelen. Deze spanning speelt vooral op het snijvlak van het vrijwillig en gedwongen kader, als het de ouder(s) ondanks ingezette hulp niet lukt om een voldoende veilig opvoedklimaat te creëren en de betrokkenheid van de hulpverlener intensiveert. Bijvoorbeeld wanneer de professional bepaalde (jeugd)hulp – zoals een vrijwillige uithuisplaatsing – voorstelt zodat de gezinssituatie even tot rust kan komen, maar de ouder(s) en/of de jeugdige deze vorm van hulp niet wenst. Het is daarom van belang dat ouders en jeugdigen weten wat hun rechtspositie is. Zij hebben daarom onder andere het recht om:

  • goed te worden voorgelicht over de in te zetten (jeugd)hulp;

  • in samenspraak met de (jeugd)professional een plan van aanpak op te stellen;

  • gebruik te maken van het klachtrecht en onafhankelijke cliëntondersteuning in te schakelen.

Tegelijkertijd is er in de praktijk onder ouders en jeugdigen veel onbekendheid over hun rechtspositie, bijvoorbeeld dat zij in de eerste plaats zelf regie hebben op het (jeugd)hulpverleningsproces. Op dit moment ontbreekt het bij veel ouders en jeugdigen aan een goed overzicht van het proces, welke rechten en plichten daarin gelden en op welke onafhankelijke ondersteuning zij recht hebben.

Een goede informatievoorziening richting ouders en jeugdigen is voorwaardelijk voor het versterken van hun rechtspositie. Daarom werkt bureau VanMontfoort in samenwerking met de Universiteit Leiden in samenspraak met jeugdigen, ouders en professionals aan heldere informatievoorziening voor ouders en jeugdigen op het snijvlak van het vrijwillig en gedwongen kader. Het gaat dan om het inzichtelijk maken welke wettelijke rechten en plichten voor ouders en jeugdigen gelden, welke mogelijkheden zij hebben om te participeren in het hulpverleningsproces en welke mogelijkheden er zijn voor (onafhankelijke) ondersteuning. Daarnaast wordt de informatie- en rechtspositie van ouders en jeugdigen eveneens versterkt als een (jeugd)professional hen op een juiste wijze bejegent en hen meeneemt in het hulpverleningsproces. Ook hier zal aandacht voor zijn. Ten slotte nemen zij mee hoe recht kan worden gedaan aan de leeftijd en verschillende leefwerelden van jeugdigen, zoals toegezegd aan het lid Breugel (D66). In het voorjaar van 2024 verwachtten we de resultaten van bureau VanMontfoort en zullen deze met uw Kamer delen.

Versterken signaleringsfunctie en handelingsperspectief bij vermoedens seksueel geweld

In de motie van leden Van der Laan en Van der Werf van 3 april 2023 wordt de regering verzocht een voorstel te doen voor het versterken van de signaleringsfunctie van consultatiebureaus en het handelingsperspectief voor jeugdgezondheidszorg-professionals (hierna JGZ-professionals) bij vermoedens van seksueel geweld, en de Kamer daar in het najaar van 2023 over te informeren.68

Uit de Slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017–2021 blijkt dat JGZ-professionals met enige regelmaat seksueel geweld bij kinderen, jongeren of hun ouders signaleren. In de praktijk worden bij de signalering en follow-up hiervan, verschillende belemmeringen ervaren. Een hoge werkdruk en wachtlijsten bij ketenpartners worden in deze ook aangegeven als belemmering om adequaat te handelen. Zo dient de jeugdarts volgens de Meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling (hierna: de Meldcode) bij (vermoedens van) seksueel geweld te overleggen met de vertrouwensarts van Veilig Thuis, maar vanwege een landelijk tekort van vertrouwensartsen zijn deze niet altijd beschikbaar en bereikbaar. Soms blijkt het (tijdig) overdragen van de zorg lastig voor een JGZ-professional en is het onduidelijk welke zorgpartner de regie voert. Daarnaast blijkt kennis over interventies een belemmering in de praktijk. Zo vinden JGZ-professionals het bij de niet-acute route onduidelijk óf en welk zorgaanbod moet worden ingericht. En omdat het bij jonge kinderen vaak aan concrete feiten en bevindingen ontbreekt, is het lastig de juiste wijze van handelen te vinden. Tot slot is er sprake van handelingsverlegenheid vanwege een gebrek aan vaardigheden om seksueel geweld bespreekbaar te maken en kennis over privacy kaders, en is er een scholingsbehoefte op het gebied van gespreksvaardigheden en casusoverleg.

Daarnaast blijkt uit het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd «Samenwerken van de jeugdgezondheidszorg van de toekomst» dat niet elke regio iedere vorm van geweld in afhankelijkheid in elke regio goed signaleert en dat er meer eenduidigheid nodig is om geweld in afhankelijkheid beter te signaleren. Hiervoor is een nauwere samenwerking tussen organisaties noodzakelijk.

De professionele JGZ-richtlijn kindermishandeling en de Meldcode geven richting indien een JGZ-professional een vermoeden heeft van seksueel misbruik van een kind. JGZ-organisaties voorzien in scholingen over de Meldcode en gespreksvoering en er zijn (na)scholingen omtrent gespreksvoering, kindermishandeling en privacy. Voorts organiseren JGZ-organisaties intervisiebijeenkomsten waarin professionals met elkaar situaties kunnen bespreken en van elkaar kunnen leren. Daarnaast hebben JGZ-organisaties een aandachtsfunctionaris kindermishandeling. De aandachtsfunctionaris is aanspreekpunt voor de professionals uit de organisatie en kan helpen met specifieke casussen, zoals vermoedens van seksueel geweld. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid onderhoudt contacten met een landelijk dekkend netwerk van Aandachtsfunctionarissen Kindermishandeling in de JGZ, onder andere door het twee keer per jaar organiseren van intervisie/nascholings-bijeenkomsten.

Omdat uit de monitor blijkt dat er meer behoefte is aan scholing zal de Staatssecretaris van VWS het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid vragen de JGZ-organisaties op de hoogte te stellen van deze behoefte en waar nodig reeds bestaande scholingen meer onder de aandacht te brengen van JGZ-organisaties en professionals.

Voorts is gebleken dat de samenwerking tussen de JGZ-organisaties en Veilig Thuis op veel plekken aandacht behoeft. Voor een volgende bijeenkomst van Aandachtsfunctionarissen is het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid voornemens om in samenwerking met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis aandacht te besteden aan dit thema en gezamenlijk te verkennen waar verbetermogelijkheden liggen.

De oplossing voor betere samenwerking en doorstroming in de keten, is breder. Zo is binnen de Hervormingsagenda Jeugd aandacht voor hoe JGZ-professionals beter kunnen worden ingezet bij preventie interventies en signalering en wordt gewerkt aan betere beschikbaarheid van vertrouwensartsen.

Rol handreiking van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) landelijk tarief en bekostiging jeugdbescherming en jeugdreclassering

Het lid Kwint (SP) heeft gevraagd welke rol de ACM heeft gespeeld bij de totstandkoming van de «Handreiking landelijk tarief en bekostiging jeugdbescherming en jeugdreclassering» en de bestuurlijke afspraken die het Rijk daarover heeft gemaakt met de VNG. Hierover kunnen wij het volgende melden.69

Er is op dit moment geen wettelijke bevoegdheid om tarieven vast te stellen, terwijl het hanteren van landelijke tarieven inmiddels wel wenselijk wordt geacht. Daarom hebben we gezocht naar een mogelijkheid om landelijke tarieven bij convenant af te spreken tussen Rijk, gemeenten en GI’s.

Tijdens de voorbereidingen voor een mogelijk convenant is contact gezocht met de ACM, met de vraag of dit instrument verenigbaar is met het mededingingsrecht. De ACM heeft daarop de zienswijze afgegeven dat naar haar oordeel GI’s activiteiten ontplooien die in concurrentie zouden kunnen worden aangeboden. Daarmee kwalificeren GI’s zich volgens de ACM als ondernemingen in de zin van de Mededingingswet. Volgens artikel 6 van de Mededingingswet mogen ondernemingen geen afspraken maken waarmee zij hun onderlinge concurrentiemogelijkheden op het gebied van prijsstelling beperken. GI’s kunnen dus geen partij zijn bij een convenant dat een landelijk tarief tot stand brengt. Onder meer om deze reden hebben we ervoor gekozen om in plaats van een convenant een Handreiking landelijk tarief vast te stellen, die zich richt tot gemeenten.

Hierop terugkijkend heeft de ACM ons duidelijk aangegeven wat de grenzen van het mededingingsrecht zijn voor een niet-wettelijke voorziening voor landelijke tarieven. De zienswijze van de ACM heeft geen inhoudelijke invloed gehad op het landelijk tarief, alleen op de vormgeving daarvan in de vorm van een handreiking. Zoals in de motie Westerveld gevraagd – en door ons ook vermeld in de bestuurlijke afspraken – treffen wij voorbereidingen voor een wettelijke bevoegdheid voor een landelijk gereguleerd tarief voor jeugdbescherming en jeugdreclassering.70 Dat stelt de verbindendheid van een dergelijk tarief zeker en lost de spanning met de Mededingingswet op.

Subsidieregeling Erkenning van eerder Verworven Competenties Jeugd- en gezinsprofessional

De subsidieregeling Erkenning van eerder Verworven Competenties (EVC) Jeugd- en gezinsprofessional, die in de zomer van 2020 in werking trad, is per 1 augustus 2023 afgerond. De regeling had als doel om professionals die niet op minimaal hbo-niveau zijn geschoold, maar wel werkzaamheden verrichtten in een hbo-functie, tegemoet te komen in de kosten van hun EVC-traject. Via een EVC-procedure was herregistratie in het kwaliteitsregister Jeugd mogelijk. In totaal is er 219.150 euro aan subsidie verstrekt en daarmee zijn in totaal 487 EVC-trajecten gefinancierd. Door de regeling konden deze 487 jeugdprofessionals zich herregistreren in het Kwaliteitsregister Jeugd, om als geregistreerd professional blijvend in de jeugdhulp te werken.

Online platform mentale gezondheid

Tijdens het Wetgevingsoverleg van 21 november 2022 hebben de leden Raemakers, Richardson en Koekoek de regering verzocht om een verkenning te doen naar de mogelijkheid om een online platform (door) te ontwikkelen, van waaruit een jongere doorverwezen kan worden naar de juiste hulporganisatie of informatie kan krijgen over (mentale) gezondheid, en dit platform structureel ingebed kan worden.71

Acht partijen die zich richten op het versterken van de mentale gezondheid van jongeren hebben een voorstel gedaan hoe een dergelijk platform gerealiseerd kan worden. Dit platform zou de volgende functionaliteiten kunnen bevatten:

  • een (anoniem) luisterend oor middels telefonie en chat;

  • een kennisbank over mentale gezondheid;

  • doorverwijsmogelijkheden naar andere hulporganisaties;

  • peer-to-peer contact.

Aangezien er reeds meerdere initiatieven bestaan voor jongeren om laagdrempelig (online) hulp voor mentale gezondheid te krijgen, wordt momenteel een verkennend onderzoek uitgevoerd naar hoe het voorstel van de acht partijen zich verhoudt tot reeds bestaande initiatieven die zich richten op mentale gezondheid van jongeren. Dit onderzoek bevindt zich momenteel in de afrondende fase. Begin 2024 besluit de Staatssecretaris van VWS of en op welke manier dit platform gerealiseerd gaat worden.

Handvatten voor ontwikkeling van tarieven

Tijdens het Commissiedebat over de voorhang ontwerpbesluit reële prijzen jeugdwet heeft het lid Raemakers (D66) met zijn motie de regering verzocht om het kennis- en informatiepunt van de Jeugdautoriteit te vragen om in beeld te brengen welke handvatten nodig zijn voor de ontwikkeling van tarieven.72 Op dit moment zijn wij hierover in gesprek met de Jeugdautoriteit. Wij zullen uw Kamer voor de zomer van 2024 nader informeren over de opvolging.

Werken in loondienst aantrekkelijker maken en oneigenlijk zzp-schap terugdringen

De motie van het lid Mohandis (PvdA) c.s. verzoekt de regering om samen met jeugdzorgaanbieders en betrokken stakeholders concreet actie te ondernemen om het werken in loondienst aantrekkelijker te maken en oneigenlijk zzp-schap terug te dringen.73

De balans tussen personeel in vaste loondienst en flexpersoneel is op dit moment onvoldoende. Binnen het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (hierna: TAZ) zijn verschillende acties in gang gezet om de balans te herstellen tussen medewerkers in loondienst en flexibele medewerkers. De acties zijn gericht op het terugdringen van schijnzelfstandigheid en een bewustwording rondom de gevolgen van de keuze voor zzp-schap. Met de acties rondom schijnzelfstandigheid en de bewustwordingscampagne wordt beoogd werkgevers en werkenden meer inzicht te geven in de diverse wettelijke verplichtingen met bijbehorende (financiële) verantwoordelijkheden en de gevolgen voor personeel en organisatie, waarna zij beter in staat zijn om in gesprek tot de juiste inrichting van de arbeidsrelatie te komen. Regelmatig huren werkgevers personeel in via een bemiddelingsbureau, waardoor ook voor deze partijen een belangrijke rol is weggelegd in de keuze voor de juiste arbeidsrelatie. Een gedragscode die intermediairs daarin sturing geeft, is wat ons betreft doeltreffend voor een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport is daarom met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus in gesprek over hoe zij deze gedragscode zelf kunnen inrichten.

Daarnaast is goed werkgeverschap essentieel om personeel in loondienst te behouden. Uit onderzoek blijkt dat de reden voor vertrek van professionals veelal ligt in de wens naar meer professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden. Dit zijn opgaven primair voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap.

In het Integraal Zorgakkoord is de opgave opgenomen dat regionale werkgeversorganisaties, zorginkopers en VWS actief inzetten op regionaal werkgeverschap (flexibele schil in loondienst) en een moderner arbeidscontract dat werknemers meer mogelijkheden biedt om meer regie te voeren over vormgeving van werk en werktijden om zo het werken in loondienst aantrekkelijker te maken.


X Noot
1

TZ202211–003.

X Noot
2

De Hervormingsagenda is ondertekend door cliëntenorganisaties MIND en Ieder(in), professionals vertegenwoordigd via de Samenwerkende Beroepsverenigingen Jeugd (Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), Jeugdartsen Nederland (AJN), Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), Beroepsvereniging verzorgenden en verpleegkundigen Nederland (V&VN), Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), Nederlandse Vereniging van pedagogen en Onderwijskundigen (NVO), de Beroepsvereniging voor kinder- en jongerenwerk (BVjong), Landelijke Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen & psychotherapeuten (LVVP), Federatie Vaktherapeutische Beroepen (FVB)), aanbieders vertegenwoordigd via BGZJ (Jeugdzorg Nederland, de Nederlandse ggz, VGN), gemeenten vertegenwoordigd door VNG en het Rijk.

X Noot
3

Kamerstukken II 2022/23, 31 839, nr. 964.

X Noot
4

Er is uiteraard ook hulp nodig als er sprake is van een levenslange en levensbrede beperking.

X Noot
5

Dit sluit o.a. aan bij de lezing van Tom van Yperen: «Jeugdigen hebben recht op goede zorg én het recht om jeugdzorg minder nodig te hebben» (Van Yperen, Mulock Houwer lezing 2023).

X Noot
6

JIMpact (jimwerkt.nl): Entrea Lindenhout, Enver, iHUB, Levvel, Sterk Huis, Via Jeugd, Wij Groningen, Jarabee en Youké samen met JIMwerkt.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2022/23, 31 839, nr. 974.

X Noot
8

Kamerstukken II 2022/23, 31 839, 951.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2022/23, 31 839, nr. 978.

X Noot
10

Kamerstukken II, 35 942, nr. 24.

X Noot
12

Kamerstukken II, 35 942, nr. 27.

X Noot
13

Kamerstukken II, 35 942, nr. 17; hiermee is ook uitvoering gegeven aan de toezegging aan het lid Raemakers uit het Commissiedebat Jeugdbeleid van 18 mei 2022.

X Noot
14

De brede analyse bestaat uit triage en brede vraagverheldering, om zo beter te kunnen bepalen wat nodig is: als problemen voortkomen uit andere domeinen dan wordt van daaruit in een adequate aanpak voorzien.

X Noot
16

Een deel van de verbetermaatregelen heeft zowel een plek gekregen in de Hervormingsagenda Jeugd als in het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. In die gevallen zijn afspraken gemaakt wie daarin het voortouw neemt en hoe de afstemming tussen beide trajecten plaatsvindt. Een voorbeeld daarvan zijn de maatregelen in het kader van stevige lokale teams waarin de ondersteuningslijn van de VNG (met opdrachtnemer OZJ) de brede ontwikkeling aanjaagt en bouwt aan de basis van de lokale teams en het Toekomstscenario specifiek het thema veiligheid verder beproeft. Wanneer deze beproevingen leiden tot inzichten en keuzes, zullen deze vervolgens weer landen in de brede ondersteuningslijn van stevige lokale teams.

X Noot
17

Toezegging aan Eerste Kamer der Staten-Generaal, 31 839.

X Noot
18

Kamerstukken II, 2022/23, 31 839, nr. 958.

X Noot
19

Programmaplan Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming 2023 – 2026 | Publicatie | voor Jeugd & Gezin (voordejeugdenhetgezin.nl). Dit plan is opgesteld samen met de Associatie Wijkteams, het landelijk netwerk Veilig Thuis, Jeugdzorg Nederland en de Raad voor de Kinderbescherming.

X Noot
20

TZ202311–004 en RZ202311–005.

X Noot
21

Tweede voortgangsrapportage Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming, p. 9.

X Noot
22

Kamerstukken II, 2023/21, 31 839, nr. 771.

X Noot
23

Toezegging gedaan aan het lid Verkuijlen tijdens het Commissiedebat Jeugdbescherming d.d. 25 oktober 2023 (TZ202311–004).

X Noot
24

Zie o.a. landelijke jeugdmonitor CBS (Meer slaapproblemen en psychische klachten onder jongeren (cbs.nl).

X Noot
25

Zie o.a. Stand van de jeugdzorg (Jeugdautoriteit), bijlage bij Kamerbrief 20 juni 2023 (Kamerstukken II, 2022/23, 31 839, nr. 964 en Barometer Nederlandse Gezondheidszorg 2023 (EY).

X Noot
26

Het CBS stelt de definitieve cijfers over de eerste helft van 2023 op 30 april 2024 vast op basis van een herlevering van data voor de eerste helft 2023 door jeugdhulpaanbieders. De verwachte groei in de eerste helft van 2023 zal naar verwachting zo’n 5% zijn.

X Noot
27

Door de voorlopige cijfers van 2023 te vergelijken met de voorlopige cijfers van 2022 krijgen we een realistischer beeld van de stijging of daling van het gebruik van een jeugdhulpvorm.

X Noot
29

Kamerstukken II, 2021/22, 31 839, nr. 901.

X Noot
30

Kamerstukken II, 2022/23, 31 839, nr. 917.

X Noot
31

Kamerstukken II, 2022/23, 31 839, nr. 964.

X Noot
32

Toezegging gedaan aan het lid Westerveld tijdens Commissiedebat Jeugdbescherming d.d. 25 oktober 2023 (TZ2023211–002).

X Noot
33

Kamerstukken II, 2022/23, 31 839, nr. 964.

X Noot
34

Kamerstukken II, 2022/23, 33 836, nr. 84.

X Noot
35

Inzet van bijzondere curator, Begeleide omgangsregeling, Ondertoezichtstelling (OTS), Wijziging hoofdverblijfplaats, Gezagswijziging, Gezagsbeëindigende maatregel, Opschorting, vermindering of ontzegging van de partner- of kinderalimentatie, Dwangsom, Lijfsdwang/gijzeling, Afgifte met behulp van de sterke arm (politie), Aansporend boetebeding, Toepassing van artikel 279 Wetboek van Strafrecht wegens onttrekking aan het gezag.

X Noot
37

Kamerstukken II, 2020/21, nr. 31 265, nr. 83.

X Noot
38

Kamerstukken II, 2021/22, nr. 33 836, nr. 74.

X Noot
39

Kamerstukken II, 2022/23, nr. 33 836, nr. 78.

X Noot
40

Uitleg Stappenplan Het beste besluit voor het kind | De kinderombudsman.

X Noot
41

Artikel 3, eerste lid, van het IVRK en General comment No. 14 (2013) on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art. 3, para. 1), CRC/C/GC/14.

X Noot
42

Hierover is eerder met uw Kamer gecommuniceerd met de voortgangsbrief Jeugd van 20 juni 2023 en de verzamelbrief Jeugdbescherming van 18 oktober 2023.

X Noot
43

Tijdens het debat over het Personen- en Familierecht van 22 maart 2023.

X Noot
45

Zoals toegezegd tijdens het debat over de Hervormingsagenda Jeugd op 27 juni 2023.

X Noot
46

Kamerstukken II, 2023/24, 36 410 VIII, nr. 21.

X Noot
49

Voor de invoering van de Jeugdwet in 2015 voerden gemeenten al taken uit op het gebied van het voorliggend veld jeugd. In het onderzoek zijn alleen de kosten meegenomen die gemeenten meer of minder zijn gaan maken voor het voorliggend veld sinds de Jeugdwet.

X Noot
50

Kamerstukken II, 2022/23, 35 883, nr. 2.

X Noot
51

Kamerstukken II, 2022/23, 29 544, nr. 1181.

X Noot
53

Kamerstukken II, 2022/23, 31 839, nr. 961.

X Noot
54

Kamerstukken II, 2022/23, 35 942, nr. 27.

X Noot
55

Kamerstukken II, 2022/23, 31 839, nr. 966.

X Noot
56

Kamerstuk 31 839, nr. 976.

X Noot
57

Kamerstukken II, 2022/23, 36 200-XVI, nr. 150.

X Noot
58

Kamerstuk 31 839, nr. 964.

X Noot
59

Kamerstuk 35 833, nr. 22.

X Noot
60

Kamerstuk 31 839, nr. 956.

X Noot
61

Kamerstuk 31 839, nr. 962.

X Noot
62

Kamerstukken II, 2022/23, 31 839, nr. 794.

X Noot
63

Kamerstukken II, 2022/2023, 31 839, nr. 895.

X Noot
64

Toezeggingen gedaan tijdens het Debat systeem van de Jeugdbeschermingsketen d.d. 15 september 2022.

X Noot
65

Toezegging gedaan aan het lid Verkuijlen tijdens het Commissiedebat Jeugdbescherming d.d. 25 oktober 2023 (TZ202311–004).

X Noot
66

TZ2023211–005.

X Noot
67

Kamerstukken II, 2022/23, 31 839, nr. 964.

X Noot
68

Kamerstukken II, 2022/23, 36 234, nr. 9.

X Noot
69

TZ202311–001.

X Noot
70

Kamerstukken II, 2022/23, 31 839, nr. 977.

X Noot
71

Kamerstuk 36 200-XVI-134.

X Noot
72

Kamerstukken II, 2023/34, 31 839, nr. 980.

X Noot
73

Kamerstukken II, 2022/23, 31 839, nr. 952.

Naar boven