Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 31839 nr. AH |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 31839 nr. AH |
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 juni 2023
We zijn zeer verheugd uw Kamer de vastgestelde Hervormingsagenda Jeugd aan te bieden1. De inhoud van deze agenda is tot stand gekomen na intensieve afstemming tussen jongeren, cliëntenorganisaties, professionals, aanbieders, gemeenten en het Rijk.2 Het geeft voor de periode 2023–2028 de koers aan die we gezamenlijk op willen gaan: zorgen dat kind en gezin wanneer dit nodig is zo snel als mogelijk passende zorg en ondersteuning ontvangen. Waar dit kon zijn we al met de voorbereidingen voor implementatie gestart omdat we zo snel mogelijk uit de startblokken willen komen om de praktijk te verbeteren. Met deze Hervormingsagenda wordt tevens beoogd het stelsel financieel houdbaar te maken voor de toekomst. Dit is nodig om ook voor de toekomst te kunnen blijven borgen dat onze meest kwetsbare jongeren de zorg kunnen blijven krijgen die nodig is. Gemeenten (VNG) en het Rijk hebben hiertoe afspraken gemaakt over het financiële kader tot 20283. Tevens informeren wij u met deze brief over de voortgang van onze aanpak voor verbetering van de jeugdhulp, -bescherming en -reclassering.
Inhoud van deze brief:
1. Hervormingsagenda jeugd – Met deze agenda beogen we knelpunten structureel aan te pakken en willen we een drieslag maken:
a) Het beter organiseren van de specialistische hulp voor de meest kwetsbare kinderen.
b) Expliciet keuzes maken over de reikwijdte van de jeugdhulp;
c) Het verder versterken van het wijkgericht werken waar hulp en ondersteuning integraal wordt aangeboden aan kind én gezin en;
Hiervoor zijn stevige afspraken over kwaliteit en betere data en monitoring cruciaal. Alle inzet wordt op impact gecheckt met een leefwereldtoets door de cliëntorganisaties.
De vijf partijen betrokken bij de totstandkoming van de inhoud van de Hervormingsagenda hebben ieder hun eigen rol en verantwoordelijkheid. In deze brief gaan we kort in op de rol van het Rijk om wet- en regelgeving zo voor te bereiden dat de bovengenoemde slagen worden ondersteund.
2. Maatschappelijke dialoog – Naast het aanpassen van het stelsel is tevens een brede dialoog nodig over de maatschappelijke trends die (mentale) problemen van jongeren verergeren en hoe we deze gezamenlijk met elkaar kunnen adresseren. Wat zijn de oorzaken van deze trends en wat kunnen we doen om het tij te keren? De oplossing ligt, denken wij, niet in méér jeugdzorg, maar meer bij ons allemaal: onszelf, vrienden, buren, sportverenigingen, scholen, de wijk en de samenleving als geheel. De komende periode zullen wij dat gesprek met elkaar voortzetten.
3. Jeugdbescherming – Naast het pakket aan verbeteringen dat in november 2022 naar de Tweede Kamer is gezonden, stelt het kabinet voor dit jaar € 43 miljoen en na dit jaar structureel jaarlijks € 50 miljoen beschikbaar voor de verbetering van de jeugdbeschermingsketen. Ook wordt gewerkt aan maatregelen om de rechtsbescherming van ouders en kinderen te vergroten. De pilot kosteloze rechtsbijstand loopt sinds 1 januari en bijna 400 gezinnen hebben nu al bij een procedure gezagbeëindigende maatregel kosteloos een advocaat toegewezen gekregen. De contouren voor het wetsvoorstel voor aanpassing van de kinderbeschermingswetgeving volgt na het advies van de adviescommissie rechtsbescherming en rechtsstatelijkheid dat in november 2023 verwacht wordt. Voorts wordt in elf proeftuinen en in een groeiend aantal regio’s gewerkt aan een integrale, gezinsgerichte manier van werken in het kader van het Toekomstscenario Kind en gezinsbescherming. Dit moet op de langere termijn leiden tot structurele verbeteringen.
Tot slot is in de bijlage van deze brief opgenomen:
a. Meerjarig financieel kader Hervormingsagenda;
b. De voortgang van de aanpak om de jeugdbescherming te vereenvoudigen en verbeteren;
c. De voortgang van verbetering van de rechtsbescherming voor ouders en kinderen;
d. De voortgang van verbetering van zorg voor de jeugd;
e. Afgerond onderzoek (waar vereist met kabinetsreactie);
f. Moties en toezeggingen.
Veel studies en onderzoeksrapporten hebben knelpunten in de jeugdzorg in kaart gebracht: jongeren en gezinnen met zeer complexe problemen moeten te lang moeten wachten op hulp en de hulp is ook niet altijd beschikbaar. Tegelijkertijd is er wel veel aanbod van lichte (ambulante) vormen van jeugdhulp. Hier zijn veel verschillende redenen voor. Zo is nog onvoldoende duidelijk voor welke hulp je bij de overheid wel of niet kunt aankloppen en wat onder de jeugdhulpplicht van gemeenten valt (reikwijdte), welke hulp werkt en welke hulp geen effect heeft (effectiviteit), en zijn bepaalde zorgvormen niet altijd goed ingekocht (complexe en (hoog)specialistische zorg). Mede hierdoor zien we een stijging van de vraag naar lichte (ambulante) vormen van jeugdhulp, een groei van het aantal aanbieders en een toename van de behandelduur, waardoor kosten sterk stijgen terwijl de menskracht ontbreekt. Daarnaast zijn professionals te veel tijd kwijt aan administratieve processen; tijd die zij liever willen steken in het helpen van jongeren. Onnodige administratieve processen verhogen eveneens de kosten voor de zorg. Dit is niet houdbaar en vraagt om bewuste keuzes. Als we die keuzes niet maken, bepaalt de schaarste waar er gaten vallen en vallen jongeren tussen wal en schip. Daarom moet het roer om in de jeugdzorg.
De Hervormingsagenda bestaat daartoe uit een groot pakket aan maatregelen. We verwijzen voor een uiteenzetting van de specifieke inhoudelijke maatregelen naar de Hervormingsagenda zelf (hoofdstuk 1 en 2 van de agenda). Daar staat beschreven welke problemen er nu zijn en hoe de maatregelen bijdragen aan de oplossing hiervan. Deze maatregelen zijn gekoppeld aan financiële afspraken om het stelsel niet alleen kwalitatief te verbeteren maar ook financieel houdbaar te krijgen. De uitgaven aan jeugdzorg zijn de afgelopen jaren fors gegroeid. Dit is niet langer houdbaar: niet alleen financieel, maar ook met het oog op de krappe arbeidsmarkt. In hoofdstuk 3 van de agenda kunt u de financiële afspraken vinden. De drieslag die wij eerder in de inleiding noemden, wordt hieronder kort toegelicht.
Voor een aantal jeugdigen en gezinnen zijn (hoog)specialistische jeugdzorgvormen nu onvoldoende of niet tijdig beschikbaar. Dergelijke zorg kan het beste op regionaal niveau of waar nodig op landelijk niveau worden ingekocht. In de praktijk zien we dat de inkoop op regionaal niveau te vrijblijvend is georganiseerd. Bovendien worden jeugdhulpaanbieders die voor meerdere gemeenten werken geconfronteerd met verschillende inkoopprocedures en contractvoorwaarden, wat leidt tot hoge administratieve lasten.
Rijk, gemeenten en aanbieders zijn hier gezamenlijk aan zet. Het Rijk zal wet- en regelgeving voorbereiden waarin deze afspraken duidelijk worden vastgelegd. Reeds aangekondigd is het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg». Dit wetsvoorstel legt o.a. een samenwerkingsplicht voor gemeenten vast. In lagere regelgeving wordt bepaald welke zorgvormen verplicht regionaal ingekocht moeten worden. Bij de uitwerking ervan wordt onder meer gekeken naar zorg met een acuut karakter (7x24uur crisisdienst), onvrijwillige zorg, (hoog)complexe zorg, zorg voor kinderen met meervoudige problematiek, waarvan het volume laag is of waarvoor multidisciplinaire en vaak schaarse expertise nodig is. Het streven is om het wetsvoorstel voor eind 2023 in te dienen bij de Tweede Kamer.
In het verlengde hiervan gaan gemeenten, aanbieders en Rijk de uitvoering van regionale en landelijke inkoop van specialistische zorg optimaliseren door de inkoop, administratie en uitvoering en verantwoording van jeugdzorg vergaand te standaardiseren. Ook dit zal in wetgeving worden vastgelegd. De invulling van deze regelgeving zal in samenspraak met gemeenten en aanbieders in 2023 door het Rijk worden gestart waarbij ervaringen en inhoudelijke deskundigheid van professionals worden benut. Daarnaast krijgt in het bovengenoemde wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» de NZa de wettelijke taak om stelselonderzoek te doen om de beschikbaarheid van de jeugdzorg te bevorderen. Gekeken wordt onder meer naar ontwikkelingen in vraag en aanbod van de jeugdzorg en de wijze van totstandkoming van overeenkomsten. Daarnaast krijgt de NZa taken op het gebied van vroegsignalering en toezicht op de in hetzelfde wetsvoorstel opgenomen verplichtingen ten aanzien van de bestuursstructuur en financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders en GI’s.
Laatstgenoemde verplichtingen zijn ook in het kader van de aanpak doorgeschoten marktwerking van belang. De insteek is hier om de negatieve prikkels in het systeem aan te pakken. In de Hervormingsagenda worden een aantal maatregelen genoemd die het Rijk zal uitwerken: bijvoorbeeld het wetsvoorstel «Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (wibz)» voorziet in normen voor een integere bedrijfsvoering. Ook wordt er een grondslag opgenomen om voorwaarden te kunnen stellen aan het uitkeren van winst door jeugdhulpaanbieders. Het streven is om het wetsvoorstel in de tweede helft van dit jaar voor advies aan te bieden aan de Raad van State. Daarnaast stelt de amvb «Reële prijzen jeugdwet» kostprijselementen verplicht wat moet bevorderen dat prijzen transparanter tot stand komen en ook tariefdifferentiatie wordt bevorderd. Deze amvb is recent voorgehangen bij de Tweede Kamer. In de Hervormingsagenda staat overigens ook dat de voorgenomen standaardisatie van de specialistische zorg uiteindelijk zal leiden tot de uitwerking van landelijke tarieven.
Jeugdhulp moet beschikbaar zijn voor jeugdigen en gezinnen in de meest kwetsbare situaties. Wat we zien is echter dat deze groep nu onvoldoende passende jeugdhulp ontvangt en tegelijkertijd dat de lichte ambulante jeugdhulp blijft toenemen (zowel in aantal cliënten als in aanbod). Deze trend willen we ombuigen. Het moet het voor jeugdigen en hun ouders helder zijn wanneer ze in het kader van jeugdhulp bij de overheid terecht kunnen en wanneer niet. Niet elke hulpvraag behoeft een antwoord in de vorm van een niet vrij toegankelijke voorziening, soms is ook een vrij toegankelijke voorziening (zoals een paar gesprekken met een medewerker van het lokale team of een cursus) een antwoord of is juist een interventie in achterliggende gezinsproblematiek meer passend (zoals hulp met de administratie of psychische ondersteuning van de ouder). Met beperkte hoeveelheid mensen en middelen moeten er scherpe keuzes gemaakt worden wie in aanmerking komt voor niet vrij toegankelijke jeugdhulp, waarbij de meest kwetsbare jongeren altijd geholpen moeten worden. Dit vraagt tevens een beweging naar meer inzet op het vergroten van de veerkracht van kinderen en hun ouders en hen vroegtijdig ondersteunen bij hun vragen.
De rol van het Rijk bestaat eruit een wijziging van de Jeugdwet voor te bereiden die ertoe strekt dat de jeugdhulpplicht toeziet op jeugdigen en gezinnen waar sprake is van onveilige situaties; en/of jeugdigen met ernstige gedragsproblematiek, een aandoening, stoornis of (chronische) beperking waarbij de inzet van jeugdhulp noodzakelijk is gezien de aard en ernst van de hulpvraag. Het wetsvoorstel komt tot stand in nauw overleg met betrokken partijen en wordt zo snel mogelijk aan de Tweede Kamer aangeboden. Het Rijk zal daarnaast met gemeenten – vooruitlopend op de aangepaste Jeugdwet – een handreiking gaan opstellen die gemeenten alvast kunnen gebruiken bij afbakening van de reikwijdte van de jeugdhulp in hun lokale regelgeving, totdat de wet in werking zal treden. Het Rijk ondersteunt tot slot een versterking van de sociale en pedagogische basis in gemeenten via afspraken gemaakt in IZA en GALA4. De Hervormingsagenda beschrijft daarnaast diverse andere maatregelen in lijn met de beweging vanuit reikwijdte: het ombuigen van de trend kan niet zonder het verbeteren van de kwaliteit en effectiviteit van de jeugdhulp, zie verder in deze brief.
Er is door gemeenten al veel geïnvesteerd in wijkteams en wijkgericht werken. VNG/gemeenten gaan lokale wijkteams verder verstevigen: jeugdigen en hun ouders moeten hier op een laagdrempelige manier terecht kunnen met opvoed- en opgroeivragen, dichtbij in de wijk en in goede verbinding met sociale en pedagogische basis en in verbinding met onderwijs, volwassenzorg en vraagstukken rond bestaanszekerheid. Dat betekent dat de wijkteams uitgerust moeten zijn met voldoende kennis en expertise van goed opgeleide professionals en verbinding met specialistische hulp. Om vanuit bestaande relaties en vanuit het versterken van het gewone leven jeugdigen te ondersteunen is het belangrijk om ook informele steun(figuren) meer te betrekken. Dit zal een aandachtspunt worden voor professionals (onder andere van stevige lokale teams), voor de gespecialiseerde zorgaanbieders en voor gemeenten. De versterking van wijkteams en het wijkgericht werken moet ook bijdragen aan het voorkomen en verminderen van residentiële jeugdhulp. En als thuis wonen niet meer verantwoord is willen we dat de hulp zo thuis mogelijk is: pleegzorg, een gezinshuis of regionaal georganiseerde kleinschalige voorzieningen.
Voor de drieslag is kwaliteit en leren cruciaal
Jongeren en ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat de zorg die zij ontvangen passend is en hen daadwerkelijk helpt. Wij willen dat er voor het merendeel van de jeugdhulp kwaliteitskaders bestaan die de laatste stand van de kennis weergeven en die gebruikt worden in de praktijk. De kennis over wat werkt in het brede veld van de jeugdhulp is nu nog te versnipperd beschikbaar en wordt nog lang niet altijd toegepast. Richtlijnen en kwaliteitskaders zijn aanwezig, maar die sluiten niet altijd op elkaar aan en worden niet altijd onderschreven. Om de kwaliteit van de jeugdhulp en het blijvend leren te borgen, is het nodig dat er een gezamenlijke fundament is met betrekking tot kwaliteit. En dat er een gezamenlijke structuur en cultuur ontwikkeld wordt die blijvende verbetering mogelijk maakt. Er is een stevige kwaliteitsimpuls nodig, inclusief de benodigde randvoorwaarden om deze noodzakelijke hervormingen en de eerder genoemde twee bewegingen écht tot stand te laten komen.
Op basis van het advies van de kwartiermaker «Kwaliteit en blijvend leren»5, is in de Hervormingsagenda daarom afgesproken dat er een gezamenlijke werkstructuur wordt ingericht. Hiervoor is gedurende de looptijd van de Hervormingsagenda een investering opgenomen. De werkstructuur is door en voor partners in het jeugdveld: jongeren en cliënten, professionals, organisaties, gemeenten. Deze werkstructuur borgt dat vrijblijvendheid ten aanzien van kwaliteit verdwijnt en een gedeelde cultuur van blijvend leren en ontwikkelen groeit. Door het sterke commitment van alle partners worden de eerste stappen reeds gezet ten aanzien van de inrichting van de werkstructuur, welke in de loop van 2023 operationeel zal zijn. Partners gaan samen met het NJi – vanuit de werkstructuur – in 2023 aan de slag met een gezamenlijke set gedragen kwaliteitskaders voor jeugdhulp. De bestaande kaders voor kwaliteit vormen hiervoor de basis. Als bekend is dat iets werkt, zetten we het in. Als bekend is dat iets aantoonbaar niet werkt, zetten we het niet meer in en wordt het niet meer gecontracteerd. Als nog onvoldoende bekend is over de werkzaamheid van hulp, dan wordt het onderzocht. In dit proces maken partners ook inzichtelijk wat nodig is voor toepassing van deze kaders in de praktijk en wat dit randvoorwaardelijk vraagt van de inkoop/contractering. Hiermee geven wij tevens invulling aan de motie van de leden Peters en Den Haan6 die de regering verzoekt in overleg met betrokken partijen te komen tot meer centrale regie en inzicht in wat werkt.
Financieel kader Hervormingagenda
Rijk en VNG hebben in april jl. financiële afspraken gemaakt die passen bij het pakket aan inhoudelijke maatregelen in de Hervormingsagenda. U bent hierover geïnformeerd met onze brief van 18 april7. Met name van de voorgenomen standaardisatie in de inkoop, uitvoering en verantwoording wordt verwacht dat dit leidt tot besparingen, evenals bij een aantal maatregelen om de doorgeschoten marktwerking aan te pakken zoals het beperken van excessieve winst en tariefdifferentiatie. De aanpassingen aan de Jeugdwet moeten eveneens leiden tot een besparing. Tegelijkertijd houdt het financiële kader ook rekening met de benodigde investeringen: deze investeringen hebben o.a. betrekking op het af- en ombouwen van de residentiële jeugdzorg (transitiekosten), de brede invoering van een jeugdconsulent bij de huisarts en investeringen in kwaliteit en effectiviteit8. In bijlage a bij deze brief en in bijlage 1 van de Hervormingsagenda kunt u het meerjarig financieel kader van de Hervormingsagenda vinden.
Het inhoudelijke pakket aan maatregelen dat we hebben afgesproken moet op termijn leiden tot lagere uitgaven waarvoor de in de Commissie van Wijzen genoemde € 1 miljard structureel vanaf 2027 de financiële doelstelling vormt. Voor de jaren 2024 en 2025 is het kabinet tot een verzachting in het ingroeipad gekomen. Voor deze jaren heeft zij de opgave met € 89 miljoen respectievelijk € 196 miljoen verlaagd; verder is voor 2024 de besparingsopgave van € 100 miljoen komen te vervallen. Hierdoor komt voor de jaren 2024 en 2025 in totaal € 385 miljoen extra ter beschikking voor jeugdzorg, bovenop de middelen die al vanuit het coalitieakkoord voor 2024 en 2025 beschikbaar wordt gesteld.
Het is belangrijk de komende jaren gezamenlijk op te trekken in de uitvoering van de Hervormingsagenda, te monitoren hoe het gaat, op basis daarvan te leren en bij te sturen als dit nodig blijkt. Om gaandeweg zicht en grip te houden op voortgang en effecten van de gemaakte afspraken in de Hervormingsagenda stellen we voor de periode 2023 tot en met 2028 een monitor op met een jaarlijkse rapportage. Tevens stellen we een deskundigencommissie in die gedurende de uitvoering van de agenda tweemaal (begin 2025 en begin 2028) een zwaarwegend advies zal geven over hoe het gaat met de uitvoering van de agenda, of de afgesproken acties ook de beoogde effecten opleveren en hoe om te gaan met een uitgavenontwikkeling die afwijkt van het overeengekomen meerjarig financieel kader. Hierbij kan zij zowel terug- als vooruitkijken (2023–2028).
Verdere proces, rapportage over voortgang en leefwereldtoets
De komende weken worden met de vijfhoek en andere relevante partijen de eerste stappen gezet voor de implementatie van de Hervormingsagenda. We zullen de Tweede Kamer ieder half jaar berichten over de voortgang hiervan.
De stem van jongeren en hun naasten moet gedurende het gehele traject (van totstandkoming tot en met implementatie) goed te horen zijn. Zij zijn een cruciale partner en voor hen moet de praktijk met de implementatie van de maatregelen merkbaar beter worden. Daarom gaat de Nationale Jeugdraad de komende periode honderden jongeren bevragen over hun wensen en meningen met betrekking tot de implementatie. Hiermee hopen we goed aan te sluiten bij de leefwereld van jongeren.
In de tweede helft van 2023 ontwikkelt Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) samen met jongeren, ouders en naasten deze leefwereldtoets. De (kwalitatieve en kwantitatieve) informatie die hieruit naar voren komt, verzamelen we periodiek op een systematische manier en bespreken we in ieder geval op landelijk en regionaal niveau. Tijdens het ontwikkelen van de leefwereldtoets bepalen we ook welke consequenties aan de uitkomsten van de leefwereldtoets zouden moeten worden verbonden.
Er zijn veel signalen dat jongeren kampen met mentale problemen. Zo horen we van jongeren dat zij het gevoel hebben nergens bij te horen. Zij voelen zich niet geaccepteerd en eenzaam. Een deel van de jongeren ervaart een hoge prestatiedruk en «geluksdruk». Ook hebben zij last van keuzestress. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat een groeiend aantal jongeren zich somber voelt.
Dat baart ons zorgen. Wat zijn de onderliggende oorzaken en wat kunnen we hier als samenleving aan doen? Jeugdzorg lijkt zeker niet voor alle hulpvragen een passend antwoord. Wij hebben inmiddels een startschot gegeven voor de maatschappelijke dialoog hierover en zijn in gesprek gegaan met jongeren, ouders, naasten, professionals en experts.
NJi gaf in haar op 19 april jl. gepubliceerde essay «Een andere kijk op jeugdzorggebruik»9 het volgende aan:
«Een toenemend aantal kinderen en jongeren lijkt in de studies signalen af te geven dat ze niet gedijen in de omgeving waarin ze opgroeien en opgevoed worden. Meer passend is daarom aandacht te vragen voor de verbetering van die omgeving. Dat kan niet zonder een discussie over de vraag in wat voor samenleving we het opgroeien en opvoeden willen plaatsen.»
En:
«Wat is er aan de hand? En is meer jeugdzorg een passende reactie? Ons antwoord op die laatste vraag is: nee. Het is een opgave voor de samenleving als geheel om de omstandigheden te verbeteren waarin kinderen en jongeren opgroeien.»
De eerste gesprekken hebben veel losgemaakt en wij zijn verheugd dat een aanzienlijk aantal mensen mee willen denken en doen. We zijn blij met al deze reacties en roepen mensen dan ook vooral op actief te blijven meedenken, meedoen en het gesprek hierover te voeren. Ook met elkaar. Samen maken we scherper wat er in onze samenleving gebeurt en wat er nodig is om meer perspectief te bieden aan onze jongeren.
Advies over de maatschappelijke dialoog
De afgelopen periode zijn met o.a. jongeren, ouders, professionals en wetenschappers gesprekken gevoerd over wat er nodig is om de maatschappelijke dialoog op een goede manier te kunnen vervolgen. Het deze maand opgeleverde advies is als bijlage toegevoegd aan deze brief. Samen met betrokken partijen bekijken we hoe we deze dialoog de komende periode verder kunnen voorzetten en stimuleren zodat op relevante plekken – met mensen die mee willen doen – de komende jaren hierover een goed gesprek kan worden gevoerd. Daarbij zorgen we voor een goede verbinding met bestaande initiatieven en worden alleen nieuwe activiteiten geïnitieerd als bepaalde thema’s en/of doelgroepen niet voldoende aan bod komen. Deze dialoog is punt voor beleid.
Mentale Gezondheid: van ons allemaal
Naast deze maatschappelijke dialoog werken we gestaag verder aan onze aanpak «Mentale Gezondheid: van ons allemaal.» Met de aanpak dragen we bij aan het bespreekbaar maken van mentale problemen, geven we inwoners en in het bijzonder ook jongeren handvatten om hiermee om te gaan en zetten we in op een Landelijke Beweging Mentale Gezondheid. U bent bij brief van 2 december geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak.10 In bijlage 1d kunt u meer lezen over de Week van de Mentale Gezondheid die recent plaats heeft gevonden.
In het najaar informeren wij de Tweede Kamer via de jaarlijkse integrale voortgangsrapportage over de voortgang van alle actielijnen (maatschappij, buurt, werk, onderwijs en online) van de aanpak «Mentale Gezondheid: van ons allemaal».
De problematiek in de jeugdbescherming is nog steeds groot. Dit is de reden geweest dat wij in september 2022 een pakket aan maatregelen hebben aangekondigd die wij samen met de gemeenten en betrokken instellingen uitvoeren (zie bijlage b voor de voortgang van deze maatregelen). Dit pakket richt zich op het beperken van de instroom en het vergroten van de doorstroom in de jeugdbescherming door het bieden van tijdige hulp, werkdrukverlaging voor jeugdbeschermers en het werven/opleiden van meer jeugdbeschermers. Uit de monitoring komt naar voren dat in het afgelopen half jaar het aantal maatregelen verder is gedaald, terwijl het aantal inzetbare jeugdbeschermers licht is toegenomen, zodat de gemiddelde organisatieworkload is afgenomen, en wel van 17,1 naar 16,3 maatregelen per jeugdbeschermer/jeugdreclasseerder. Bovendien zijn de wachtlijsten bij de GI’s zowel in aantallen als in gemiddelde duur iets afgenomen.
Meer middelen voor de jeugdbescherming
Om de problemen in de jeugdbescherming structureel op te lossen, is echter meer nodig. Wij zien goede jeugdbescherming nadrukkelijk als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk, gemeenten en Gecertificeerde Instellingen (hierna: GI’s). Wij zijn verheugd dat het kabinet voor dit jaar € 43 miljoen en na dit jaar structureel jaarlijks € 50 miljoen uittrekt als bijdrage aan de verbetering van de jeugdbeschermingsketen. Met deze middelen kan de werkdruk voor professionals in de jeugdbescherming naar beneden. Hierdoor krijgen zij meer tijd om kwetsbare kinderen en hun gezinnen beter te helpen en kunnen kinderen en gezinnen vaker rekenen op een vaste jeugdbeschermer. Een deel van de gelden zal daarnaast besteed worden aan de verbetering van de rechtsbescherming van ouders en kinderen die te maken krijgen met kinderbeschermingsmaatregelen en aan de Raad van de Kinderbescherming (RvdK). Vooruitlopend op het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming zet het kabinet hiermee een belangrijke stap om de problemen in de jeugdbescherming structureel op te lossen.
Verbetering van de rechtsbescherming
Op 18 november 2022 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het plan ter verbetering van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming. In dit plan hebben wij een onderscheid gemaakt tussen maatregelen voor de korte termijn en zaken die we structureel in wetgeving willen regelen. Het gepresenteerde plan is geen statisch plan, maar wordt gaandeweg aangevuld en verdiept. In deze brief informeren wij uw Kamer over de voortgang en ontwikkelingen sinds november vorig jaar.
Ouders krijgen sinds 1 januari 2023 kosteloze rechtsbijstand aangeboden bij een procedure waarin gezagsbeëindiging van hun kind(eren) wordt verzocht. Hiermee wordt beoogd om de «equality of arms»-positie van ouders te versterken en zo de rechtsbescherming van ouders en kinderen te verbeteren. Deze bijstand van een gespecialiseerde advocaat wordt aangeboden in het kader van een pilot die duurt tot en met medio 2024. In het afgelopen half jaar hebben bijna 400 gezinnen kosteloos rechtsbijstand ontvangen in zaken waarin om gezagsbeëindiging van een van de ouder(s) is verzocht. Uit de eerste tussenrapportage11 onder leiding van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) komt naar voren dat onder de betrokken ketenpartners de opvatting breed wordt gedeeld dat bijstand van ouders door een advocaat ten goede komt aan de rechtsbescherming van ouders.
De Universiteit Leiden heeft een verkennend onderzoek gedaan naar wat door professionals in de jeugdbescherming, ouders en kinderen onder rechtsbescherming wordt verstaan12. Een belangrijke les hieruit is dat rechtsbescherming in de eerste plaats ziet op een juiste en rechtvaardige context waarin besluiten worden genomen. Dat gezinnen zich gehoord en gezien moeten voelen, meedoen aan besluitvorming, serieus genomen worden, geïnformeerd worden over hun rechten, onafhankelijke ondersteuning krijgen en er deugdelijk feitenonderzoek plaatsvindt. Voor een verbetering van de rechtsbescherming gaat het dus niet per definitie om wetswijzigingen. Het gaat in de eerste plaats om investeringen in de bejegening van, informatievoorziening aan- en (juridische) ondersteuning van ouders en jeugdigen en verdere professionalisering van jeugdbescherming, bijv. op het gebied van feitenonderzoek. Daarnaast is het belangrijk dat ouders en jeugdigen worden beschermd in hun rechten en toegang hebben tot het recht. Voor het bevorderen van zorgvuldige en rechtvaardige besluitvorming en dat dit als zodanig door ouders en kinderen wordt ervaren, vinden wij het belangrijk dat wordt geïnvesteerd in:
– betere informatievoorziening en juridische/ praktische ondersteuning van ouders en jeugdigen;
– professionalisering van jeugdzorgprofessionals; en
– bescherming van rechten en toegang tot het recht.
Bij de verdere uitwerking van onze korte termijn maatregelen hebben we deze drie pijlers aangehouden13. De uitwerking van de maatregelen is opgenomen in bijlage b.
Wij hebben toegezegd u medio dit jaar te informeren over de contouren van het wetsvoorstel voor aanpassing van de kinderbeschermingswetgeving, mede naar aanleiding van de aanbevelingen van professor Bruning in de eindevaluatie van de herziene kinderbeschermingswetgeving. Het afgelopen half jaar zijn we met de sector aan de slag gegaan om de verschillende vraagstukken rond deze aanbevelingen nader uit te diepen. Het gaat dan om onderwerpen als de rechtsgronden voor de ondertoezichtstelling, de uithuisplaatsing en gezagsbeëindigende maatregel, het perspectiefbesluit, de bevoegdheden van de GI in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de rechtspositie van kinderen die onder voogdij staan en in gezinshuizen verblijven.
Naast dat dit omvangrijke vraagstukken zijn die vragen om zorgvuldige doordenking, hebben we geconstateerd dat deze vraagstukken niet volledig kunnen worden uitgewerkt zonder duidelijke visie op de rekwestrerende, adviserende, toetsende en uitvoerende rollen in de jeugdbescherming. Over dit thema zal de onlangs ingestelde adviescommissie rechtsbescherming en rechtsstatelijkheid (adviescommissie) zich onder meer buigen. Wij hebben de adviescommissie gevraagd om in lijn met de doelstellingen van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming advies te geven over op welke wijze rechtsbescherming in de hele keten van jeugdbescherming moet zijn geborgd (vrijwillig en gedwongen kader14). Daarnaast adviseert de commissie over de vraag hoe de onafhankelijke advisering aan de rechter in het belang van ouders en kinderen het beste vormgegeven kan worden en wat dit betekent voor de rol en positie van de kinderrechter. We hechten grote waarde aan het advies van de adviescommissie. Deze uitkomsten willen we dan ook meenemen bij de verdere voorbereiding op het wetsvoorstel. Het advies van de adviescommissie wordt verwacht in november 2023 en dat betekent dat we de Tweede Kamer naar verwachting medio 2024 nader kunnen informeren over de contouren van het wetsvoorstel, één en ander onder voorbehoud van financiële middelen.
Voortgang Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming
Het Toekomstscenario richt zich op een kwalitatief verbeterde en vereenvoudigde kind- en gezinsbescherming. Belangrijk onderdeel van het programma vormen elf proeftuinen, waar de andere manier van werken voor zover als redelijkerwijs mogelijk is wordt beproefd en (verder) ontwikkeld. Dit gebeurt binnen de huidige inrichting en wettelijke kaders van het stelsel, met de bestaande organisaties. Het vooruitzicht is dat er naast cultuurwijzigingen ook stelsel- en structuurwijzigingen nodig zullen zijn om de nieuwe gewenste werkwijze daadwerkelijk volledig mogelijk te maken.
Bijgevoegd ontvangt u de tweede voortgangsrapportage van het programma. Sinds de eerste voortgangsrapportage in november 2022 is de inrichting van het programma afgerond. Cliënten, ervaringsdeskundigen en netwerkpartners zijn nu op een gestructureerde manier betrokken. Ook de zes nieuwe van in totaal elf proeftuinen zijn nu volop aan de slag. De eerste monitor van de proeftuinen toont dat de andere manier van werken leidt tot minder kinderbeschermingsmaatregelen, ook al kunnen echte conclusies over maatschappelijke effecten pas in de tweede helft van 2023 worden getrokken. Ook op veel plaatsen buiten de proeftuinen worden stappen gezet in de richting van het Toekomstscenario. Het programma ondersteunt het veld in het ontwikkelen en toepassen van een wezenlijk nieuwe werkwijzen door:
– praktische problemen te identificeren en samen met het veld om te zetten naar breed toepasbare instrumenten voor professionals, zoals een handreiking gegevensdeling;
– goed in beeld te brengen welke varianten er denkbaar zijn voor de inrichting van regionale veiligheidsteams en wat de implicaties zijn voor de diverse organisaties en voor het stelsel als geheel.
– kennis over en ervaring met de nieuwe werkwijzen uit te wisselen en actief aan te bieden zoals met een modulaire leerlijn cultuurverandering integraal systeem- en mensgericht werken;
– relevante kennis uit onderzoeken bijeen brengen en te verdiepen;
Uit de rapportage blijkt kortom dat in de proeftuinen en ook daarbuiten vernieuwend wordt gewerkt, dat de verandering in gang is gezet, en dat we er tegelijkertijd nog niet zijn. In de voortgangsrapportage wordt benoemd wat lukt en werkt volgens de proeftuinen, maar ook waar zij tegenaan lopen. Het programma is er om deze vraagstukken en ontwikkelopgaven doeltreffend te adresseren om te komen tot verwezenlijking van het Toekomstscenario en daarmee tot een structurele verbetering van de kind- en gezinsbescherming.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
In mln. euro’s |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Besparingen HA |
– 214 |
– 374 |
– 374 |
– 374 |
– 961 |
– 1.017 |
– 1.017 |
Extra beschikbaar gestelde middelen gemeenten HA1 |
+ 1.614 |
+ 1.454 |
+ 1.454 |
+ 954 |
+ 367 |
+ 300 |
+ 300 |
Budget jeugd (incl. indexatie2) |
6.273 |
6.578 |
6.836 |
6.510 |
5.409 |
5.337 |
5.339 |
T/m 2025 zijn deze middelen ook overgeheveld naar het gemeentefonds. De middelen vanaf 2026 zijn nog niet uitgekeerd.
De budgetreeks is in prijspeil 2023. Elk jaar vindt actualisatie plaats van indexatie voor loon-, prijs- en volumeontwikkelingen.
In de brief van maart 202315 hebben wij toegezegd om u te informeren over de voortgang op het hele pakket aan maatregelen. Hieronder geven wij kort per maatregel de stand van zaken weer. Voor de aanpak van de wachtlijsten van de RvdK verwijzen wij u naar de beleidsreactie op het Inspectierapport over de RvdK16.
Het Rijk heeft voor de jaren 2022 t/m 2025 4 keer € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor werkdrukverlaging bij GI’s. De GI’s hebben de financiële bijdrage voor 2022 inmiddels ontvangen. Gemeenten hebben voor 2023 ook 10 miljoen beschikbaar gesteld, waardoor er in totaal 20 miljoen beschikbaar is. De GI’s hebben, in afstemming met de samenwerkende regio’s, een aanvraag ingediend die inmiddels allemaal toegekend zijn. Zoals in deze brief vermeld, trekt het kabinet dit jaar nog eens € 43 miljoen uit als bijdrage om de uitvoering van de jeugdbescherming te verbeteren, waaronder het verlagen van de werkdruk van de jeugdbeschermers. Na dit jaar trekt het kabinet structureel € 50 miljoen uit.
Daarnaast zijn begin februari het kwaliteitskader en de prestatiebeschrijvingen (Kkpb) voor de jeugdbescherming beschikbaar gekomen. Dit is met de Kamerbrief van maart 2023 naar de Tweede Kamer verzonden. Zoals wij hebben toegezegd tijdens het commissiedebat jeugdbeleid van 20 april jl. hebben wij het Kkpb nogmaals als bijlage bij deze brief toegevoegd. Momenteel worden vergelijkbare producten voor jeugdreclassering opgesteld. Deze zijn na de zomer gereed.
Parallel werken Rijk, gemeenten en GI’s, op basis van o.a. Kkpb, aan de verkenning van een landelijk tarief met behulp van een kostenonderzoek en een onderzoek naar bekostigingsvormen (motie Peters). Dit onderzoek is begin juli a.s. gereed, waarna met gemeenten en GI’s afspraken gemaakt worden over de haalbaarheid, implementatie en vormgeving van een landelijk tarief.
Met de subsidieregeling voor zij-instromers is, samen met de start van het landelijk ondersteuningsteam, tot en met 2025 in totaal 10 miljoen beschikbaar gesteld ter ondersteuning van de zijinstroom bij de GI’s. Tot nu toe hebben 11 GI’s een aanvraag ingediend voor subsidie voor zij-instromers waarmee 127 zij-instromers kunnen worden aangetrokken.
Er wordt zowel ingezet op het aantrekken van nieuwe jeugdbeschermers als op het behouden van bestaande jeugdbeschermers. Zo werken GI’s momenteel aan een landelijke campagne om het imago van de jeugdbescherming te verbeteren. Deze campagne start in september dit jaar. Het doel van de campagne is om het belangrijke werk van jeugdbeschermers beter op de kaart te zetten, zodat meer begrip en waardering ontstaat voor deze beroepsgroep. Daarnaast subsidiëren wij ook de komende 3 jaar weer een nieuwe arbeidsmarktagenda, het programma Jeugdhulp. Alles in het werk. Vanuit dit programma zullen verdere verbeteracties worden uitgevoerd, onder andere op het gebied van agressie en geweld.
De Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (hierna: de SKJ) heeft per 1 januari 2023 een nieuwe werkwijze ingevoerd. Deze werkwijze hebben wij in onze brief van september 2022 toegelicht. Doel van deze werkwijze is om het lerend effect voor de professional centraal te stellen, waardoor de zorg verbetert.
De eerste resultaten van de nieuwe werkwijze bij SKJ laten zien dat van de ontvankelijke zaken 60% naar de Commissie van Consultatie is gegaan. Ook zijn er meer zaken naar mediation gegaan (7%). Dit betreft een eerste (beperkt) inzicht over de periode tot eind maart 2023. Hieruit kunnen nog geen harde conclusies worden getrokken.
De nieuwe werkwijze heeft tijd nodig om effect te sorteren. SKJ heeft een nieuwsbrief verstuurd aan de GI’s zodat de professionals een (beter) beeld krijgen van wat zij kunnen verwachten, met als doel de ervaren angst voor tuchtklachten te verminderen. Verder heeft SKJ aangeboden dat professionals en GI’s met vragen bij hen terecht kunnen. Desgewenst kan SKJ binnen een organisatie ook een toelichting geven. JenV blijft in gesprek met betrokken partijen over de ervaren druk door tuchtklachten en de effecten van de nieuwe werkwijze monitoren. Hiermee is tegemoetgekomen aan de motie van het lid Mutluer17.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft een advies gevraagd over de mogelijkheden om de regeldruk te verminderen die het normenkader oplevert. Dit advies is gevraagd aan het hiervoor bestaande adviesorgaan, de Commissie van Belanghebbenden (CvB). De CvB bestaat uit gemeenten, cliëntenorganisaties en GI’s en is het adviesorgaan van het Rijk bij wijzigingen van het normenkader. Inmiddels heeft de CvB een advies opgesteld over de mogelijkheden om de regeldruk als gevolg van het normenkader JB JR te verminderen. Het advies gaat in op mogelijkheden tot verlichting van de normen, het toezicht op de certificering door het Keurmerkinstituut (KMI) en een (mogelijk) alternatief daarvoor. Hierdoor wordt de regeldruk voor medewerkers van de GI verminderd en worden bijvoorbeeld dubbele registratie en dubbel toezicht voorkomen. Na de zomer wordt op basis van dit advies een voorstel opgesteld voor wijziging van de ministeriële regeling van het normenkader JB JR. Er wordt daarnaast gewerkt aan een ontwikkelmodule, toe te voegen aan het normenkader, als kader voor het werken in proeftuinen. Hierdoor worden belemmeringen in het normenkader weggenomen die verhinderen om nieuwe werkwijzen in de praktijk te beproeven. Naar verwachting wordt een conceptversie voor deze ontwikkelmodule voor nog deze zomer opgeleverd.
Wij hebben eerder de dringende oproep gedaan om bij verwijzing naar jeugdhulp te werken volgens het principe: kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel hebben prioriteit bij de verdeling van jeugdhulp, mits de hulpvraag van kinderen zonder maatregel niet urgenter is. Het NJi is gevraagd om samen met betrokken organisaties een kader te ontwikkelen dat bijdraagt aan een goede professionele afweging over de prioritering van passende jeugdhulp bij kwetsbare gezinnen. Dit kader is op basis van literatuur en praktijkonderzoek uitgewerkt en zal deze zomer worden gepubliceerd. Het geeft inzicht in dilemma’s die bij deze opgave spelen en biedt handvatten om de professionals bij een goede analyse en besluitvorming te ondersteunen. Het is een complexe opgave en professionals kunnen dit niet alleen. Daarom is er in het kader dat ontwikkeld wordt ook aandacht voor de opdracht aan organisaties en gemeenten om de professionals hierbij actief te ondersteunen.
Daarnaast hebben wij in samenwerking met gemeenten en GI’s een handreiking opgesteld t.b.v. een eenvoudig en eenduidig verwijsproces18. Deze handreiking is inmiddels gereed en we roepen regio’s op om de handreiking te om de handreiking zoveel mogelijk te benutten om de verwijsprocessen te vereenvoudigen en daarmee de administratieve lasten bij GI’s en gemeenten te verlagen. In de handreiking wordt ook de verbinding gemaakt met het werken aan een standaard jeugdhulpbepaling en standaard verwijsformulier.
Op verschillende manieren zetten wij in op het eerder en beter helpen van gezinnen in complexe scheidingssituaties, om schade bij kinderen zoveel mogelijk te voorkomen. Daarmee komen we tevens tegemoet aan de wens van het lid Ceder19 om, in het geval van complexe scheidingen, ons te richten op de ouders (met de best passende hulp) zodat het kind niet onnodig een kinderbeschermingsmaatregel krijgt opgelegd.
In de regio Haaglanden is in maart 2023 de uitvoeringsfase gestart van «Een goed begin», waarin circa 25 professionals, die hiertoe opgeleid zijn, voortvarend aan de slag zijn met het ondersteunen van minimaal 100 gezinnen in complexe scheiding. Hierin staat expertise voor het gehele gezin voorop, waaronder ook de inzet van volwassen GGZ expertise en mediators, om zodoende ook de ouders gericht en vroegtijdig te kunnen helpen bij problemen die kunnen opspelen in of door de scheiding. De langdurige monitoring hiervan door TNO loopt. Medio 2025 verwacht ik het onderzoeksrapport waaruit de effectiviteit blijkt en of het kostenbesparend is. In de tussentijd wordt de scheidingsexpertise aangeboden via de website uitelkaarmetkinderen.nl welke onlangs is gelanceerd. Verder worden er in de proeftuinen Utrecht West en Hart van Brabant inspiratiesessies gegeven alsmede aan professionals en gemeenten. In Hart van Brabant biedt dit jaar daarnaast ook de gezinsadvocaat ondersteuning aan gezinnen in complexe scheiding. Dit gebeurt in navolging op de eerste ervaringen die hiermee zijn opgedaan in het kader van het Programma Stelselvernieuwing Rechtsbijstand en waarmee eerder circa 25 deelnemende gezinnen zijn geholpen.
Met het oog op het voorkomen van onnodige doorstroom richting de Jeugdbeschermingsketen treft ook de RvdK voorbereidingen voor aanvullende inzet. Het gaat daarbij om de inzet van een extra interventie door de RvdK bij gezag- en omgangszaken in de rechtbank, om ouders ertoe te bewegen om in het belang van het kind tot een gezamenlijke oplossing te komen voordat een raadsonderzoek wordt gestart. Ook gaat de RvdK een nieuw triage-instrument inzetten bij drie Jeugdbeschermingstafels bij gezinnen waar complexe relatieproblemen spelen. Hierdoor kan nog gerichter worden geïndiceerd of de problemen van de ouders opgelost kunnen worden buiten de jeugdbescherming, zoals ook is beoogd met de motie Ceder20. Na de zomer zullen naar verwachting de eerste zaken op deze wijze worden behandeld. Deze twee trajecten met de RvdK, alsmede de inzet in de proeftuinen, monitoren we actief samen met het programma Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming. Het streven is om begin 2024 de eerste opbrengsten hiervan inzichtelijk te hebben.
Over de relatie tussen jeugdbescherming en complexe scheidingsproblematiek heeft de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) onlangs ook een advies gepubliceerd. Wij zijn hen daarvoor erkentelijk. Dit advies treft uw Kamer als bijlage bij deze brief aan. Hierin benadrukt de RSJ dat kinderen die te maken hebben met een complexe scheiding van hun ouders en in hun ontwikkeling worden bedreigd, recht hebben op bescherming. Volgens de RSJ mag het onthouden van jeugdbescherming aan kinderen die dat nodig hebben, vanwege een complexe scheiding van hun ouders, niet gebruikt worden als oplossing voor de problemen die er bestaan in de jeugdhulpverlening en -bescherming.
Dit onderschrijven we. We vinden het belangrijk dat alle kinderen die het nodig hebben altijd bescherming krijgen. Ook als dit gaat om kinderen van gescheiden ouders waar bijvoorbeeld meer problemen spelen, de veiligheid in het geding is of sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Tegelijkertijd willen we zoveel mogelijk voorkomen dat de inzet van de jeugdbescherming nodig is. Daarom blijven we ons inzetten om ervoor te zorgen dat gezinnen, in het belang van het kind éerder en beter geholpen worden zodat schade bij kinderen kan worden voorkomen. Daarvoor richten we ons de komende periode op de voortzetting van de bovengenoemde trajecten zoals reeds in gang zijn gezet. Verder hebben we de afgelopen periode samen met de VNG en de Rechtspraak geïnventariseerd waar het in het gebruik van het uniform (jeugd)hulpaanbod (hierna UHA), hulpverlening waarnaar een rechter kan verwijzen in complexe scheidingssituaties, op dit moment knelt. In het vervolg daarop wordt momenteel een handreiking in samenspraak met gemeenten en de Rechtspraak opgesteld. De uitkomsten en de handreiking zullen na de zomer gedeeld worden met de Tweede Kamer. Aanvullend hierop gaan we, zoals door de RSJ wordt geadviseerd, in gesprek met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) om te bezien wat advocaten vanuit hun rol kunnen bijdragen aan het voorkomen van juridische strijd en verdere escalatie van problemen tussen ouders in het belang van het kind.
In januari zonden wij u de eerste uitkomsten van een monitor over de capaciteit, werklast en wachtlijsten bij de gecertificeerde instellingen met 1 december 2022 als peildatum21. Onlangs zijn de cijfers van de tweede meting beschikbaar gekomen met 1 mei 2023 als peildatum.
Capaciteit
– De formatie aan jeugdbeschermers bij alle GI’s samen bedraagt nu 2.467 fte (was 2.532 fte). Hierin zijn begrepen medewerkers die ook jeugdreclasseringsmaatregelen uitvoeren en ondersteunend jeugdbeschermers / jeugdreclasseerders. Hierin zijn niet inbegrepen medewerkers met juridische of gedragswetenschappelijke expertise.
– Hiervan is door onder meer personeelsverloop, ziekteverzuim en inwerken 2.037 fte (was 1.989) feitelijk beschikbaar. Er is sprake van een lichte toename.
– Het personeelsverloop en ziekteverzuim zijn in deze meting voor het eerst uitgevraagd. Deze bedragen respectievelijk 16% en 7,6%.
Werklast
– Het totaal aantal jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen in behandeling bij GI’s bedroeg op 1 mei 33.130, een daling van ruim 2,5% ten opzichte van 1 december 2022.
– De dalende trend die ook eerder door het CBS en de RvdK is geconstateerd lijkt zich hiermee door te zetten.
– Dit leidt tot een landelijk gemiddelde organisatieworkload van 16,3 maatregelen per jeugdbeschermer. Dit is een lichte daling ten opzichte van een half jaar eerder (17,1). Daarmee is de workload voor de jeugdbeschermers gedaald.
Wachtlijsten
– Op basis van de uitvraag komt naar voren dat 634 kinderen niet binnen 5 dagen een jeugdbeschermer is toegewezen (was 762). Naast deze daling is ook de gemiddelde wachttijd gehalveerd van ca. 40 naar 20 dagen.
– Daarnaast zijn er 983 kinderen op een interne wachtlijst binnen de GI (was 1.310). Dit gaat om kinderen die nog geen nieuwe vaste jeugdbeschermer hebben, door bijvoorbeeld langdurige ziekte of verloop bij jeugdbeschermers. Deze kinderen hebben in de regel wel een plan van aanpak en is sprake van al ingezette hulp. Ook hier is sprake van afname van de wachttijd, van gemiddeld ca. 60 naar ca. 50 dagen. Voor alle kinderen op de wachtlijst geldt dat de GI zicht houdt op de veiligheid van het kind.
Zoals eerder gemeld is de gegevensverzameling een proces van voortdurende verbetering en verdieping. Bij een volgende uitvraag zal bijvoorbeeld ook meer aandacht uitgaan naar wachtlijsten voor jeugdhulp. Tegelijkertijd is een traject gestart om, mede in opvolging van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer22 en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV)23, rond de jaarwisseling tot eerste uitkomsten van een monitor van de gehele jeugdbeschermingsketen te komen.
Landelijk is zowel bij de RvdK, de rechtspraak als bij GI’s al enkele jaren een daling zichtbaar van het aantal kinderen voor wie een beschermingsmaatregel in beeld is. De Minister voor Rechtsbescherming wil graag beter zicht krijgen op deze ontwikkeling. Na de zomer wordt daarom een onderzoek gestart naar verklarende factoren voor de ontwikkeling van het volume van beschermingsmaatregelen. Hierbij wordt indien mogelijk ook een prognose gemaakt van het volume voor de toekomst. Het onderzoek zal Q2 2024 gereed zijn.
Gegeven de situatie in de jeugdbescherming brengen de IGJ en IJenV periodiek een signaleringsrapport uit, in plaats van het reguliere toezicht en in afwachting van een ketenbrede monitor vanuit de stelselverantwoordelijken24. De inspectie-signalen vanuit de verschillende plekken van de jeugdbeschermingsketen komen overeen met de signalen die wij zelf ook opvangen. Er zijn overal in de keten wachtlijsten, waardoor niet ieder kind of gezin tijdig en passend geholpen worden. Op dit moment ondersteunen wij het werk van de jeugdbeschermers met een pakket aan maatregelen om de werkdruk te verlagen, waardoor zij gezinnen beter kunnen helpen. De eerste resultaten worden hierbij voorzichtig zichtbaar en ook in dit signalement zijn lichtpunten te vinden. Zo noemen de inspecties het akkoord tussen de FNV en GI als belangrijk voor het verlagen van de werkdruk van jeugdbeschermers.
De inspecties stellen vast dat de Hervormingsagenda en het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming geen oplossing bieden voor de acute problematiek. Veelbelovend noemen de inspecties wel de eerste resultaten van de nieuwe werkwijze in de proeftuinen, ook al liggen er nog veel uitwerkingskwesties. Diverse proeftuinen slagen erin de veiligheidsproblemen in vrijwillig kader op te lossen waarmee het aantal maatregelen in het gedwongen kader daalt, ouders en kinderen voelen zich beter gehoord en gezien, er is extra aandacht voor complexe scheidingen (bijvoorbeeld met de gezinsadvocaat) en voor GGZ/LVB-problematiek in gezinnen. Bovendien ervaren de betrokken professionals de meerwaarde van de nieuwe manier van samenwerken. Er is een meer integrale benadering en er zijn lagere drempels om elkaar te consulteren en informatie te delen, waardoor professionals van elkaar leren.
Verbeteren informatievoorziening aan ouders en kinderen
Om de informatiepositie van ouders en kinderen te verbeteren werken wij dit najaar, in samenwerking met ouders en kinderen en professionals, aan een eenduidige vorm van voorlichtingsmateriaal voor ouders en kinderen. Zie voor de verdere uitwerking E, moties en toezeggingen.
Verbeteren juridisch vakmanschap jeugdbeschermers
Jeugdbeschermers moeten beschikken over een brede basis van kennis, kunde en vaardigheden, zo ook van het complexe juridisch kader van de jeugdbescherming. Het Ministerie van Justitie gaat de ontwikkeling van het handboek «juridische tools in de jeugdbescherming» faciliteren. Het handboek ondersteunt en rust jeugdbeschermers toe in de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel binnen het juridisch kader. Het doel van het handboek is dat het juridisch vakmanschap van de jeugdbeschermers wordt vergroot. Het handboek maakt jeugdbeschermers er bijvoorbeeld van bewust in welke situaties een rechterlijke toets moet plaatsvinden of wanneer kinderen of ouders een rechtsingang hebben of aan hen kenbaar gemaakt moet worden. Medio 2024 dient de ontwikkeling en implementatie van het notitieboek te zijn voltooid.
Ontwikkelen tool afweging omgang en contact na uithuisplaatsing of na beëindiging van het ouderlijk gezag
Ieder kind heeft na een uithuisplaatsing recht op omgang en contact met zijn ouders en andere belangrijke personen om het kind heen (zoals broertjes en zusjes, opa’s en oma’s, etc.). GI’s en jeugdhulpaanbieders gebruiken nu verschillende instrumenten (zoals CHOP-list en BezoekZoeker) om met ouders en kinderen tot een omgang- en contactregeling te komen. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid gaat de ontwikkeling van een nieuw beoordelingsinstrument dat de bestaande instrumenten moet vervangen faciliteren. Dit komt tot stand door een actieve samenwerking tussen ervaringsdeskundigen, professionals en wetenschap. Dit nieuwe instrument moet de jeugdzorgprofessionals ondersteunen bij de complexe afweging rond het vaststellen van een omgangsregeling en ervoor zorgen dat deze zorgvuldig tot stand komt en aansluit bij de meest actuele stand van de wetenschap rondom o.a. hechting. Het doel van het project is te waarborgen en faciliteren dat ieder kind dat niet bij ouders opgroeit, wel verbonden kan blijven met alle belangrijke personen uit het eigen netwerk. Begin 2025 dient de ontwikkeling van het instrument en ondersteunend materiaal en training te zijn voltooid.
Verbeteren feitenonderzoek
Tussen 2018 en 2022 werkten de RvdK, Jeugdzorg Nederland (JZNL) namens de gecertificeerde instellingen, het Landelijk Netwerk Veilig Thuis (LNVT) namens de Veilig Thuis-organisaties, en in nauwe samenwerking met het Landelijk Overleg Cliëntenraden Zeggenschap in de Zorg (LOC), namens de ouders/kinderen, in het Actieplan verbetering feitenonderzoek aan de gezamenlijke opgave om bij zorgen over een ontwikkelingsbedreiging of de veiligheid van kinderen zorgvuldig te werk te gaan. Het Actieplan wordt door het WODC geëvalueerd. Dit bevindt zich momenteel in de afrondende fase. Wij zullen u de Eindevaluatie na de zomer doen toekomen.
Wij vinden het belangrijk dat de specifieke aandacht voor het verbeteren van het feitenonderzoek niet wordt losgelaten. We zijn daarom blij dat de RvdK, JZNL en het LNVT de ontwikkelingen, die in gang zijn gezet, willen vasthouden en gezamenlijk blijven werken aan verbeteringen. Dit doen zij in afstemming met het LOC en Jeugdstem. Feitenonderzoek is een kerntaak van deze organisaties en vraagt om blijvende aandacht. De organisaties hebben aangegeven focus aan te zullen brengen in de acties, om zo gerichter te werken aan verbeteringen en goede implementatie. Daarbij betrekken zij de aanbevelingen die de Inspecties doen in het rapport «Kwaliteit van feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen bij uithuisplaatsingen»25.
De acties zien – onder meer – toe op bevordering van de afname en de inzet van de gezamenlijke training «Feiten in de keten», en op het bevorderen van een aantal kwaliteitseisen. Waaronder diagnoses en bronvermelding, onjuistheden beter verwerken in verslagen en rapportages, en verslagen en rapporten opstellen in begrijpelijke taal en te vertalen in de taal die betrokkenen eigen zijn.
Dit vraagt nu om nadere uitwerking en daarmee gaan de betrokken organisaties aan de slag. Hiermee doen wij de motie Beukering-Huijbregts en Raemakers26 over een vervolg op het Actieplan gestand.
Deskundigenonderzoek en het recht op contra-expertise ex art. 810a Rv
Ouders hebben het recht om de kinderrechter te verzoeken om een deskundigenonderzoek te gelasten wanneer zij zich niet kunnen vinden in een rapport van bijvoorbeeld de GI of de RvdK; het recht op contra-expertise. Dit recht vormt in potentie een belangrijk onderdeel van de rechtsbescherming van gezinnen die te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel. Het bemiddelen van deze deskundigenrapportages in het jeugdbeschermingsrecht is een van de taken van het NIFP. Het NIFP worstelt al langere tijd met de uitvoering van deze taakstelling: de wachtlijsten zijn erg lang en het is moeilijk om zelfstandigen te interesseren in en te behouden voor de rol van rapporteur. De reflectiecommissie familie- en jeugdrechters heeft het knelpunt van de beperkte beschikbaarheid van deskundigenonderzoek ook aangekaart. We onderschrijven dat de huidige situatie voor zowel ouders als de jeugdbeschermingssector knelt. Samen met het NIFP en de sector wordt gezocht naar een duurzame oplossing, waarbij kortetermijnmaatregelen (o.a. het instellen van een indicatie-overleg om de beperkte beschikbaarheid van deskundigenonderzoek efficiënt in te zetten) en lange termijn maatregelen (o.a. het borgen van het recht op contra-expertise in het Toekomstscenario) worden bezien.
Perspectiefbesluit
Het perspectiefbesluit heeft nog geen wettelijke basis. Daarom zijn de GI’s vooruitlopend daarop op zoek gegaan naar mogelijkheden om binnen het huidige wettelijke kader het perspectiefbesluit te laten toetsen door een kinderrechter. Uit jurisprudentie blijkt dat een toets van het perspectiefbesluit via de geschillenregeling van de ondertoezichtstelling niet altijd mogelijk wordt geacht. Eind 2022 heeft de Minister voor Rechtsbescherming de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad verzocht cassatie in het belang der wet in te stellen, omdat er een urgent belang is om te weten hoe de Hoge Raad hier tegenaan kijkt.27De Procureur-Generaal heeft op 17 maart jl. een vordering tot cassatie in het belang der wet ingediend en we zijn op dit moment in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad.
Afbouw gesloten jeugdhulp en opbouw kleinschalige zorg
Het doel blijft onverminderd om langs twee sporen de gesloten jeugdhulp te veranderen. Het eerste spoor is dat in 2025 de gesloten jeugdhulp kleinschalig werkt, hetzij in de vorm van kleinschalige woonvoorzieningen, hetzij door kleinschalige groepen op terreinvoorzieningen. Het tweede spoor is dat we in 2030 zo dichtbij mogelijk nul gesloten plaatsingen zijn. De transformatie van de gesloten jeugdhulp langs beide sporen is ingrijpend en vereist landelijke regie om ervoor te zorgen dat de transformatie een zorgvuldig en voorspelbaar traject is. Over de invulling daarvan hebben wij u op 3 februari 2023 geïnformeerd28. Op grond van de hieronder beschreven ontwikkelingen, in het bijzonder de grote regionale verschillen, bespreken wij met VNG en Jeugdzorg Nederland waar we gezamenlijk de landelijke regie nog kunnen versterken.
Op 24 mei 2023 heeft de Jeugdautoriteit een nieuwe monitor uitgebracht. Deze ontvangt u als bijlage bij deze brief. De belangrijkste bevindingen van de Jeugdautoriteit zijn dat er sprake is van een dalende bezetting en capaciteit, al lijkt de bezetting zich te stabiliseren tussen de 500 en 550 bedden. Wel signaleert de Jeugdautoriteit dat er sprake is van grote regionale verschillen en verschillen per aanbieder. Dat verschilt constateert Jeugdzorg Nederland ook naar aanleiding van de publicatie van de plaatsingsgegevens 202229.
Op 3 mei 2023 heeft de IGJ30 aangekondigd zich in 2023 met haar toezicht te richten op de hulp aan jongeren met complexe problemen, die in de gesloten jeugdhulp verblijven of die tot de doelgroep van de gesloten jeugdhulp behoren. De inspectie wil weten of de jongeren die tot de doelgroep behoren tijdig passende (alternatieve) hulp krijgen van voldoende kwaliteit.
Het onderzoek naar de frictiekosten van af- en ombouw gesloten jeugdhulp is gestart. In november 2023 wordt dat opgeleverd. De uitkomsten daarvan gebruiken we met de VNG voor het opstellen van een regeling voor de af- en ombouw van de residentiële jeugdhulp. Hiervoor zijn middelen opgenomen in de Hervormingsagenda. Met de VNG en de elf coördinerende gemeenten hebben we afgesproken dat zij halfjaarlijks hun bovenregionaal plan af- en ombouw gesloten jeugdhulp actualiseren. Dat gebeurt ook met het oog op de continuïteit van zorg. Over de voortgang zijn wij in gesprek met de bestuurders van deze gemeenten. In bovengenoemde brief van 3 februari hebben wij u geïnformeerd over het Interbestuurlijk Toezicht in de regio Zuidwest. Er zijn bestuurlijke afspraken gemaakt om de continuïteit van gesloten jeugdhulp te borgen. Op dit moment werken gemeenten en aanbieders aan uitvoering van deze bestuurlijke afspraken. De Jeugdautoriteit monitort de voortgang hiervan.
Nu de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp is aangenomen, zijn wij voornemens de wet met ingang van 1 januari 2024 in werking te laten treden, tegelijkertijd met een wijziging van het Besluit Jeugdwet. Daarin staan de nadere regels voor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp. De consultatiefase van dit conceptbesluit is onlangs afgerond. Binnenkort gaat het conceptbesluit voor advies naar de Afdeling advisering van de Raad van State.
Intensivering in de acute jeugd-GGZ
In april 2021 is € 50 miljoen beschikbaar gekomen voor de acute jeugd-ggz naar aanleiding van binnengekomen signalen over een toename van het aantal crisismeldingen als gevolg van corona. Met deze middelen is ingezet op een tijdelijke uitbreiding van de jeugd-ggz crisiscapaciteit (ambulant en klinisch) en het verminderen van druk op de acute jeugd-ggz. In deze brief geven we u graag toelichting op de laatste stand van zaken.
Het grootste deel van de middelen wordt ingezet ter vergroting van de capaciteit, zo is er ongeveer 100 fte aan extra capaciteit gerealiseerd en bekostigd31. Daarbij zijn initiatieven gestart ter voorkoming van crisis zoals terugvalpreventie, bevorderen doorstroom, overbruggingszorg en wachtlijstondersteuning. Tevens worden professionals versterkt middels scholing, trainingen, consultatie en advies zodat zij minder door hoeven te verwijzen en beter in staat zijn om te gaan met de zorgvraag.
De aanbieders die middelen hebben ontvangen zijn actief aan de slag gegaan met het realiseren van de ingediende plannen, echter gaven zij aan belemmerd te worden in het realiseren van de activiteiten door voornamelijk de krapte op de arbeidsmarkt. Hiertoe hebben wij besloten de partijen de ruimte te bieden en de besteding van de middelen tot eind 2023 mogelijk te maken. Begin 2023 heeft een bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen VWS, VNG en de NLGGZ om afspraken over de besteding in 2023. Uit een uitvraag onder aanbieders bleek namelijk dat voor 20% van de totale middelen op dat moment nog onzeker was of deze binnen 2023 uitgegeven konden worden. In het bestuurlijk overleg is daarom afgesproken dat de VNG en NLGGZ gezamenlijk in gesprek gaan met die coördinerende gemeenten waar nog de meeste middelen beschikbaar zijn, hierbij zullen ook de betrokken instellingen aansluiten. Doel van dit gesprek is om tot oplossingen te komen hoe de middelen nog binnen 2023 ten goede kunnen komen aan de acute jeugd-ggz. Verder zal de NLGGZ structureel contact onderhouden met die die instellingen waar in 2023 nog middelen te besteden zijn.
Mentale Gezondheid: van ons allemaal
Als onderdeel van de aanpak «Mentale Gezondheid: van ons allemaal» heeft 22-28 mei de Week van de Mentale Gezondheid plaatsgevonden. Hiermee is Nederland voor het eerst aangesloten bij de jaarlijkse «European Mental Health Week». Het doel van de week was de mogelijkheid tot ontmoeting en inspiratie te faciliteren tussen partijen die samen de landelijke beweging vormen. De week is gestart met een openingscongres voor partijen die zich bezighouden met mentale gezondheid. Middels deze brief informeren wij uw Kamer over de opbrengsten van dit congres door het visuele impressieverslag32 te delen. Daarnaast zijn in de week door het hele land verspreid verschillende initiatieven georganiseerd gericht op het versterken van de mentale gezondheid, zoals een school take over, workshops, publicatie van een podcast-serie en een theatervoorstelling. Als laatste is het goed om de lancering van de campagne Hey, het is oké te benoemen33. Doel van deze campagne is om mentale klachten bij jongeren bespreekbaar te maken en het praten over mentale gezondheid te normaliseren. In het najaar informeren wij de Tweede Kamer via de jaarlijkse integrale voortgangsrapportage over de aanpak «Mentale Gezondheid: van ons allemaal».
Aanpak wachttijden
Met behulp van pilotregio’s is Team Aanpak Wachttijden (TAW) vanuit het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) gekomen tot een aanpak met een regionale en een landelijke component.
– De regionale aanpak van wachttijden bestaat uit ondersteuning bij:
1. Een systemisch ontwerp om regionale oorzaken van wachttijden aan te pakken;
2. Een gemeentelijk/regionaal dashboard voor meer datagedreven werken;
3. Concrete impact in de regio door op micro-systeemniveau te kijken naar korte-termijn oplossingen.
– Er is een landelijk leernetwerk in ontwikkeling, zodat opgedane kennis en inzichten beschikbaar worden voor alle regio’s en regio’s van elkaar kunnen leren.
Zo heeft TAW in de regio Twente gemeenten en jeugdhulpaanbieders ondersteund bij het ontwikkelen van een aanpak van (complexe) scheidingen vanuit het perspectief van jongeren, gezinnen en professionals. TAW heeft daarnaast jeugdhulpaanbieders, verwijzers en het voorliggend veld ondersteund bij het ontwikkelen van een nieuwe vorm van een gezamenlijke intake van jeugdhulp om jongeren en hun ouders eerder te kunnen helpen. Deze instrumenten hebben als doel instroom in de jeugdhulp te beperken, doorstroom te bevorderen en uitstroom te versnellen.
In 2023 zijn er tot nu toe vijf nieuwe regio’s gestart met de Aanpak Wachttijden. Daarnaast zijn er nog vier regio’s bezig met de voorbereidingen om later dit jaar of begin volgend jaar te starten. Een aantal van deze regio’s werkt aan het op orde krijgen van de randvoorwaarden voor deelname door workshops te volgen en toe te werken naar een leerexpeditie.
Het gemeentelijk/regionaal dashboard is beschikbaar voor alle gemeenten die datagedreven willen gaan werken. Regio’s die deelnemen of hebben deelgenomen aan de Aanpak Wachttijden worden daarbij ondersteund door TAW. Deze regio’s helpen ook met het referentieproces van het dashboard, zoals het valideren van de data(kwaliteit) en het verbeteren van het dashboard. Op 1 juli a.s. wordt het gemeentelijk/regionaal dashboard breed gelanceerd onder de Regiemonitor34, inclusief communicatie en handleiding.
De volgende voortgangsrapportage over de Aanpak Wachttijden wordt dit najaar naar de Tweede Kamer gestuurd.
Tot slot hebben de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van VWS, naar aanleiding van signalen vanuit zowel het onderwijs- als het zorgveld over een verandering in ondersteuningsbehoefte van (jonge) kinderen, een onderzoek uitgezet om beter zicht te krijgen op wachtlijsten en zorgvragen bij (jonge) kinderen binnen de keten kinderopvang, onderwijs en zorg. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is tevens betrokken bij dit onderzoek omdat het ook om jonge kinderen gaat. Het onderzoek «Druk op de keten» bestaat uit een kwantitatief en kwalitatief deel. Het onderzoek richt zicht op kinderen tussen 0 en 13 jaar en wordt uitgevoerd door Berenschot. Eind 2023 worden hiervan de resultaten verwacht.
Aanpak arbeidsmarkt
Zonder goed toegeruste professionals kan er geen zorg aan jongeren worden geleverd. De inzet, kwaliteit en betrokkenheid van professionals is cruciaal. Er is sprake van een krappe arbeidsmarkt in de zorg- en welzijnssector en dat geldt ook voor de jeugdzorg.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft op 30 september 2022 het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & welzijn (TAZ) naar de Tweede Kamer gestuurd35. Het tekort aan medewerkers in zorg en welzijn is en blijft de komende jaren een belangrijke uitdaging. De ambitie van het programma TAZ is een transitie in gang te zetten naar passende en arbeidsbesparende36 zorg, zodat ook in de toekomst niet meer dan 1 op 6 werkenden in zorg en welzijn werkzaam is. VWS pakt in het TAZ-programma, samen met de partijen in het veld, de uitdagingen op binnen de arbeidsmarkt zorg en welzijn. De aanpak, inclusief de bijbehorende financiële middelen, is bedoeld voor de sector zorg en welzijn, inclusief de jeugdzorg. De financiële middelen kunnen worden ingezet ten behoeve van innovatieve werkvormen, het behoud van medewerkers door goed opdrachtgeverschap en werkplezier en voor leren en ontwikkelen. Op dit moment wordt het TAZ-instrumentarium in samenspraak met veldpartijen uitgewerkt. De inzet is gericht op het openstellen van een eerste deel van het instrumentarium begin 2024.
Aanvullend is er een arbeidsmarktaanpak jeugdzorg waarin de departementen samen met gemeenten en de partijen in het veld werken aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de jeugdzorg voor potentiële jeugdzorgwerkers; het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten; en het behoud van personeel en het aantrekken van nieuw personeel. Onder andere via projecten van de Arbeidsmarktagenda zijn goede voorbeelden en handreikingen beschikbaar op thema’s zoals goed werkgeverschap en de aanpak van agressie. We continueren vanuit VWS en JenV de subsidie aan de Arbeidsmarktagenda 2023–2026 en stellen hier dit jaar € 560.000 voor beschikbaar.
Voorlopige CBS-cijfers 2022
Het CBS heeft voorlopige cijfers gepubliceerd over jeugdzorggebruik in 2022. De definitieve cijfers worden rond 30 oktober 2023 door het CBS gepubliceerd. Het CBS verwacht dat dan het jeugdhulpgebruik met 1,6% is gestegen. Hiermee heeft 1 op de 7,3 jongeren onder de 18 jaar in dat jaar gebruik gemaakt van jeugdhulp (voorheen 1 op de 7,5). Voor jongeren tot en met 22 jaar is dat 1 op de 9,5 (voorheen 1 op de 9,7). Deze stijging zit vooral in ambulante jeugdhulp op locatie. Verder valt op dat het aantal jongeren met hulp vanuit de wijkteams is gedaald. Vanuit ander onderzoek is bekend dat dit voornamelijk met registratieproblemen te maken heeft (zie reactie op het rapport «Nader onderzoek naar dalende hulpverlening door lokale teams»). De verschillen tussen gemeenten blijven groot: het % jongeren onder de 18 jaar met jeugdzorg varieert van 5% tot 22%.
Ook de cijfers over jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn bekend. Op 31 december 2022 hadden 29.070 jongeren een kinderbeschermingsmaatregel. De ingezette daling van het aantal maatregelen zet door; op 31 december 2022 waren er 9% minder maatregelen dan aan het begin van het jaar. Op 31 december 2022 hadden 4.960 jongeren een jeugdreclasseringsmaatregel; daarmee is er een verdere daling. Wel is de afname in 2022 met 2% minder sterk dan in eerdere jaren.
Reactie op het rapport «Regionale verschillen in het gebruik van verlengde jeugdzorg»
Het gebruik van verlengde jeugdzorg verschilt per regio en gemeente. Aan AEF is gevraagd bij vier gemeenten met een hoog of laag gebruik de oorzaken hiervan te achterhalen. In hoeverre hangt dit gebruik samen met demografische en/of sociaal economische indicatoren en/of met gemeentelijk beleid?
AEF geeft aan dat de oorzaken lastig cijfermatig te onderbouwen zijn, omdat het gaat om een klein aantal jongeren dat verlengde jeugdzorg heeft. Wel heeft AEF geprobeerd met een kwalitatieve analyse tot conclusies te komen. Hieruit concluderen ze dat er geen significant verband is tussen demografische en sociaaleconomische factoren van jongeren en verlengde jeugdzorg. Wel lijkt er een zeker verband te zijn tussen verlengde jeugdzorg en contractering. Als jeugdzorgaanbieders ook voor Wmo gecontracteerd zijn, wordt er minder verlengde jeugdzorg ingezet. Verder komt naar voren dat wanneer verlengde jeugdhulp wordt aangeboden, dit vooral vormen van zorg met verblijf of begeleiding betreft. Tot slot concluderen de onderzoekers dat het niet veel zegt of een gemeente meer of minder gebruik maakt van verlengde jeugdzorg. Het gaat erom of verlengde jeugdzorg ook passend is voor de jongere, dat moet de leidende vraag zijn.
Met het uitvoeren van dit onderzoek is voldaan aan de toezegging over het uitvoeren van een nader onderzoek naar het verschillend gebruik van verlengde jeugdhulp en de toezegging over het delen van dit rapport met de Tweede Kamer37.
Reactie op het rapport «Nader onderzoek naar dalende hulpverlening door lokale teams»
Het gebruik van jeugdhulp aangeboden door wijkteams daalde in de eerste helft van 2022 ten opzichte van de eerste helft van 2021. Deze afname is aanleiding geweest om een nader onderzoek uit te voeren bij gemeenten naar de ontwikkeling van jeugdhulp vanuit de lokale teams.
De geanalyseerde gemeenten waren gezamenlijk verantwoordelijk voor 90% van de daling in het gebruik van ambulante hulp geleverd door lokale teams. Bij meer dan de helft is sprake van een registratie-effect; circa 70% van de totale afname van hulp door de lokale teams is hieraan toe te schrijven. Ook andere ontwikkelingen spelen een rol in de afname, zoals: personeelstekorten bij lokale teams, meer complexe vragen als gevolg van o.a. overbruggingszorg (door wachtlijsten bij specialistische aanbieders) en corona.
Het onderzoek toont aan dat de cijfers die bij het CBS worden aangeleverd een onvoldoende afspiegeling zijn van de inzet van jeugdhulp vanuit lokale team en de ontwikkelingen daarin. Voor de beleidsinformatie rondom de beweging richting stevige lokale teams is het van belang dat er goede data worden aangeleverd bij het CBS door zowel de lokale teams als jeugdhulpaanbieders. Het verbeteren van de data van de lokale teams is iets waar VWS en de VNG samen met betrokken partijen de komende tijd mee aan de slag gaan.
Reactie op «Monitoring jeugdstelsel»
Wij hebben onderzoeksbureau DSP gevraagd te komen tot een plan van aanpak voor de verdere verbetering van de landelijke monitoring van het jeugdstelsel, met daarbij een voorstel voor een te monitoren set indicatoren. Het plan geeft handvatten en focus voor de te nemen maatregelen en vormt dan ook de basis voor de afspraken op het terrein van data en monitoring in de Hervormingsagenda.
Reactie op het rapport «Normbedragen Subsidieregeling opvang kinderen ouders met trekkend/varend bestaan»
In 2021 heeft Significant onderzoek gedaan naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de subsidieregeling schippersinternaten met daarin de aanbeveling: «Herijk de huidige normbedragen op basis van een gedegen kostenonderzoek bij internaten». Derhalve is in opdracht van VWS door KPMG onderzoek gedaan naar de normbedragen van de subsidieregeling. Het bijbehorende onderzoeksrapport heeft KPMG recent afgerond en is bijgevoegd bij deze brief. Het rapport schetst verschillende scenario’s voor de herijking van de normbedragen van de subsidieregeling. We gaan hierover nog met de schippersinternaten in gesprek. Na de zomer zullen we uiterlijk besluiten over de herijking van de normbedragen.
Reactie op de signalering van de IGJ
De inspectie-signalen vanuit de verschillende plekken van de jeugdbeschermingsketen komen overeen met de signalen die wij zelf ook opvangen. Er zijn overal in de keten wachtlijsten, waardoor niet ieder kind of gezin tijdig en passend geholpen worden. Op dit moment ondersteunen wij het werk van de jeugdbeschermers met een pakket aan maatregelen om de werkdruk te verlagen, waardoor zij gezinnen beter kunnen helpen. De eerste resultaten worden hierbij voorzichtig zichtbaar en ook in dit signalement zijn lichtpunten te vinden. Zo noemt de IGJ het akkoord tussen de FNV en GI als belangrijk voor het verlagen van de werkdruk van jeugdbeschermers.
Voor de langere termijn werken we aan afspraken met partijen in de Hervormingsagenda en aan het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Veelbelovend noemen de inspecties terecht de eerste resultaten van de nieuwe werkwijze in de proeftuinen, ook al liggen er nog veel uitwerkingskwesties. Het vermijden van maatregelen in het gedwongen kader lukt, ouders en kinderen voelen zich beter gehoord en gezien, er is extra aandacht voor complexe scheidingen (bijvoorbeeld met de gezinsadvocaat) en voor GGZ/LVB-problematiek in gezinnen. Bovendien ervaren de betrokken professionals de meerwaarde van de nieuwe manier van samenwerken. Er is een meer integrale benadering en er zijn lagere drempels om elkaar te consulteren en informatie te delen, waardoor professionals van elkaar leren.
Reactie op het rapport «Inzicht in niet-SKJ en niet BIG-geregistreerde professionals die werkzaam zijn in de jeugdhulp»
Er is onvoldoende bekend over de omvang van professionals werkzaam in de jeugdhulp zonder SKJ of BIG registratie. En met name de groep professionals die een hbo-opleiding of hoger hebben afgerond. Om dit nader in beeld te brengen heeft Significant in opdracht van VWS bijgevoegd onderzoek uitgevoerd. Op basis van gesprekken met beroepsverenigingen, brancheverenigingen, experts, gemeente, de SKJ en het uitzetten van een vragenlijst onder aanbieders, is er meer inzicht gekomen in deze groep professionals. Hierbij is tevens gebruik gemaakt van een eerder onderzoek naar de inzet van MBO professionals binnen de jeugdhulp. Het onderzoek is niet ingegaan op de kwaliteit van de jeugdhulp of deze professionals, hier worden dan ook geen uitspraken over gedaan.
Het rapport beschrijft dat er in 2019 ongeveer 81.300 professionals werkzaam zijn in de brede jeugdzorg. Het merendeel (ongeveer 80%) is SKJ geregistreerd. Ongeveer 14% van de professionals werkzaam in de jeugdhulp heeft een MBO achtergrond. Ongeveer 4300 professionals zonder registratie heeft een hbo opleiding of hoger afgerond. Ook is er een groep niet-geregistreerde professionals die zowel mbo, hbo of wo opgeleid kan zijn (ongeveer 400 tot 1100). De grootste groep niet-geregistreerde professionals met een hbo-opleiding of hoger zijn vaktherapeut. Daarnaast is er ook een relatief grote groep professionals die kunnen worden gekenmerkt als zij-instromer die toewerken naar een SKJ registratie. De groep niet-geregistreerde professionals biedt vooral lichte vormen van jeugdhulp zoals begeleiding, dagbesteding, logeren en lichte behandeling. Het rapport geeft een schatting van niet-geregistreerde coaches, namelijk tussen de 200 en 900. Zij bieden met name begeleiding. De meeste professionals geven aan te werken conform de norm van verantwoorde werktoedeling, waarin is beschreven voor welke activiteiten een professional wel of geen registratie nodig heeft. Deze norm is de uitwerking van het bieden van «verantwoorde hulp» zoals in de Jeugdwet (artikel 4.1.1) geëist wordt. Gemeenten nemen het hebben van een SJK- of BIG registratie vaak op als voorwaarde om gecontracteerd te worden, het rapport beschrijft dat het daarmee voor professionals zonder een dergelijke registratie lastig wordt om zelfstandig werkzaam te zijn. Inmiddels, zo beschrijft het rapport, zijn er steeds meer gemeenten die daarom de norm van verantwoorde werktoedeling als uitgangspunt nemen.
Het rapport geeft cijfermatige inzichten voor vraagstukken op het vlak van onder andere arbeidsmarktproblematiek en kwaliteit. Wij nemen de bevindingen mee in de lopende relevante beleidstrajecten.
Reactie op het rapport «Stand van de Jeugdzorg»
De Jeugdautoriteit heeft als taak om de continuïteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering te bevorderen. Vanuit die rol heeft de Jeugdautoriteit dit jaar voor het eerst de «stand van de jeugdzorg» uitgebracht waarmee ze inzicht in en een overzicht geven van relevante indicatoren en bevindingen met betrekking tot de continuïteit en beschikbaarheid van de jeugdzorg. Het onderzoek kaart knelpunten binnen het jeugdzorgveld aan die toezien op onder onderwerpen als: tarieven, reikwijdte van de jeugdzorg, wachtlijsten en administratieve lasten. Dit zijn thema’s die grotendeels ook de aanleiding vormen voor het opstellen van de Hervormingsagenda waarmee ingezet wordt op een verbetering van het jeugdstelsel.
Reactie op het rapport «Innovatie in de jeugdzorg»
Innovatie is een belangrijk thema binnen de zorgsector voor het toegankelijk houden, verbeteren en het slimmer organiseren van zorg. Om een beter overzicht te krijgen voor de jeugdzorg van de staat van innovaties heeft KPMG in opdracht van VWS onderzoek uitgevoerd. De focus van het onderzoek lag op het innovatiespeelveld, kansen en belemmeringen en hoe innovatie kan worden ondersteund in de kennisinfrastructuur.
In het rapport van KPMG komt naar voren dat er een hoop gebeurt op het gebied van innovatie binnen de jeugdzorgsector. De inzet van innovatie in de jeugdzorg focust zich op drie thema’s: geavanceerde technologie, cliëntenmanagement en digitalisering. Er worden bijvoorbeeld verschillende apps gebouwd die jongeren laagdrempelig kunnen gebruiken en er worden platforms ontwikkeld waar partijen met elkaar informatie kunnen delen en communiceren. Uit het rapport komen ook verschillende kansen en belemmeringen naar voren. Zo wordt bijvoorbeeld de implementatie en opschaling als grootste uitdaging gezien. De opgedane inzichten, zoals de geschetste kansen en belemmeringen, nemen wij mee als input voor onze beleidstrajecten. Het blijft aan de sector zelf om het initiatief te nemen op het gebied van innovatie. En het is goed te zien dat dit ook gebeurt.
Motie van het lid De Neef over de beschikbaarheid van laagdrempelige inloopvoorzieningen voor jongeren bij verschillende gemeenten38
Tejo, Join Us, @Ease, Rogerthat, Jimmy’s en Weave hebben de handen in een geslagen en zich verenigd in de alliantie laagdrempelige inloopmogelijkheden mentale gezondheid jongeren. De Alliantie zet zich, met (financiële) steun van FNO Geestkracht, in voor meer laagdrempelige inloopmogelijkheden waar jongeren hun mentale gezondheid kunnen versterken. Samen met de Alliantie en MIND Us verkennen wij hoe we laagdrempelige inloopmogelijkheden voor jongeren nog verder kunnen versterken, verbeteren en opschalen. Gemeenten zijn hierin een belangrijke faciliterende partner en kunnen hiervoor ook het financieel arrangement van het Gezond en Actief Leven Akkoord (brede SPUK-regeling39) inzetten. Daarmee is deels invulling gegeven aan de motie van het lid De Neef.
Motie van de leden Peters en over werk maken van wettelijke afbakening van en prioritering binnen de jeugdzorg40 en motie van de leden Peters en Van der Staaij over uitspreken dat niets doen ook in de jeugdzorg een optie is41
Om de beschikbaarheid en toegankelijkheid van jeugdhulp te verbeteren, willen wij scherpere kaders stellen zodat de jeugdhulp terecht komt bij de meest kwetsbare jongeren en gezinnen. Met het aanpassen van de Jeugdwet willen wij duidelijker maken in welke situaties er sprake is van een jeugdhulpplicht is en wanneer niet. Hiervoor scherpen wij criteria in de Jeugdwet aan en wordt een bijbehorend afwegingsproces ontwikkeld. Daarmee moet ook voor jongeren en hun ouders helder zijn waarvoor ze in het kader van jeugdhulp bij de overheid terecht kunnen en waarvoor niet. Niet elke hulpvraag behoeft een zorgantwoord.
Motie van het lid Westerveld over afspraken met de VNG over het behoud van expertisecentra met een landelijke functie42
Vanuit de Hervormingsagenda worden bestuurlijke afspraken gemaakt over de vormen van jeugdzorg die landelijk ingekocht moeten worden. Voor het geval het bestuurlijk overleg tussen Rijk en VNG over landelijk in te kopen zorgvormen en/of de uitvoering van bestuurlijke afspraken hierover onverhoopt onvoldoende soelaas biedt, wordt in het wetsvoorstel Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jongeren de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling de landelijk in te kopen zorgvormen aan te kunnen aanwijzen (een zogenoemde kan-bepaling).
Motie van het lid Richardson c.s. over vermijdbaar tijdschrijven schrappen op de werkvloer en uit de contracten43 en de motie van de leden Hijink en Westerveld over de afspraken uit het convenant «stoppen met tijdschrijven in de jeugdzorg» zo snel mogelijk in een ministeriële regeling opnemen44
Vanuit de Hervormingsagenda wordt samen met gemeenten en aanbieders bekeken wat aanvullend nog nodig is om de inkoop, contractering, administratieve afhandeling en verantwoording van jeugdzorg te vereenvoudigen voor de zorgvormen die op regionaal en landelijk niveau zullen moeten worden ingekocht. Inzet daarbij is een minimalisatie van het aantal productcodes. Deze afspraken over vergaande standaardisatie gaan ook helpen om het vermijdbaar tijdschrijven terug te dringen.
Motie van de leden Peters en Hijink over het beperken, afschaffen of weren van winstuitkeringen, private-equitybeleggers en openhouseconstructies binnen de Jeugdwet45
In sommige gevallen is de maatschappelijke doelstelling van een jeugdhulpaanbieder ondergeschikt gemaakt aan zakelijke of privébelangen van individuen binnen de aanbieder. Wij vinden dit onwenselijk en willen dit aanpakken. Voor deze aanpak is het in de eerste plaats van groot belang om de inkooprol van gemeenten te versterken.
In de Hervormingsagenda zijn meerdere maatregelen opgenomen gericht op het versterken van de inkooprol van gemeenten. Daarnaast is ook opgenomen dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders actief zullen inzetten op tariefdifferentiatie In dat kader is ook het ontwerpbesluit reële prijzen Jeugdwet van belang op grond waarvan gemeenten en aanbieders hun prijzen moeten opbouwen aan de hand van voorgeschreven kostprijselementen zodat zij zorgvuldiger tot een reële prijs komen. Een ontwerp van deze amvb is op 30 mei jl. bij de Tweede Kamer en de Eerste Kamer voorgehangen. Verder zal gedurende de looptijd van de Hervormingsagenda het Ketenbureau gemeenten (en aanbieders) ondersteunen via het delen van kennis, expertise en waar nodig bemiddeling. Voorts bevat de Hervormingsagenda diverse andere maatregelen om doorgeschoten marktwerking in de jeugdhulp aan te pakken, zoals een Norm voor opdrachtnemerschap (met onder meer de verplichting voor jeugdhulpaanbieders om zich te conformeren aan de Governance code Zorg 2022) en het wetsvoorstel «Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders».
Met deze maatregelen geven we ook invulling aan het verkennen hoe winstuitkeringen, private equity beleggers en open-houseconstructies beperkt, afgeschaft en/of geweerd kunnen worden, en dat waar mogelijk te doen. In de aankomende voortgangsbrief die wij de Tweede Kamer in het najaar doen toekomen, zullen wij nader ingaan op de aanpak van doorgeschoten marktwerking in de jeugdzorg.
Motie van de leden Peters en Den Haan over meer centrale regie bij de contractering van zorg46
Jongeren en ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat de zorg die zij ontvangen passend is en hen daadwerkelijk helpt. Er is steeds meer kennis over wat werkt in de jeugdhulp, maar deze is versnipperd beschikbaar en we passen het lang niet altijd toe. Richtlijnen en kaders zijn aanwezig, maar ook die sluiten niet altijd op elkaar aan en worden niet door iedereen onderschreven. Op basis van het advies van de kwartiermaker Kwaliteit en blijvend leren, is in de Hervormingsagenda afgesproken dat er een basis wordt gelegd voor een gezamenlijke werkstructuur voor partijen werkzaam in het jeugdveld. Deze werkstructuur moet het fundament worden waarop de sector kan steunen bij het werken aan kwaliteit, die borgt dat de huidige vrijblijvendheid verdwijnt en die een cultuur van blijvend leren stimuleert.
De werkorganisatie gaat in 2023 in ieder geval aan de slag met een gezamenlijke set gedragen kwaliteitskaders voor jeugdhulp waaraan organisaties zich committeren. De bestaande kaders voor kwaliteit vormen hiervoor de basis. In dit proces maakt de werkorganisatie ook inzichtelijk wat nodig is voor toepassing van deze kaders in de praktijk en bij de inkoop/contractering. Hiermee geven we tevens invulling aan het in overleg met betrokken partijen komen tot meer centrale regie en inzicht in wat werkt.
Motie van het lid Peters die de regering verzoekt lessen uit het verleden te gebruiken bij het nemen van de maatregelen voor de toekomst om de jeugdzorg te verbeteren en zorgvuldigheid voor daadkracht te laten gaan47
De Hervormingsagenda bouwt voort op diverse rapporten en onderzoek.48 Daarmee geven wij uitvoering aan de motie van het lid Peters. Deze motie beschouwen wij hiermee als afgedaan.
Motie van het lid De Neef c.s. over meer ervaringsdeskundigheid aantrekken voor de jeugdzorgarbeidsmarkt49
De motie is uitgevoerd door het uitzetten van een onderzoek bij een extern bureau naar de mogelijkheden op welke wijze meer ervaringsdeskundigheid aangetrokken en geborgd kan worden voor de nabije en toekomstige jeugdzorgarbeidsmarkt. De veronderstelling is dat er mogelijk nog onbenut arbeidsmarktpotentieel te vinden is voor de jeugdzorg onder de mensen die zelf ervaring hebben met jeugdzorg.
De onderzoekers concluderen dat er verschillende vormen van inzet van ervaringsdeskundigheid zijn. De focus van het onderzoek was echter gericht op ervaringsdeskundigheid als «extra», bovenop een relevante opleiding als jeugdprofessional. Conclusie van de onderzoekers is dat het inzetten van de eigen ervaringsdeskundigheid als professional op dit moment weinig voorkomt in de jeugdzorg. Ook wordt geconcludeerd dat onbenut arbeidspotentieel van jongeren/volwassen met jeugdzorgervaring voor de jeugdzorgarbeidsmarkt maar in beperkte mate aanwezig lijkt te zijn. De verwachting is dat er twee kleine groepen zijn die nog aanvullend benut zouden kunnen worden: jongeren/volwassenen met eigen ervaring in de jeugdzorg voor wie een opleiding tot, of functie als, (ervaringsdeskundig) jeugdzorgprofessional niet vanzelfsprekend is; en jongeren/volwassenen met eigen ervaring in de jeugdzorg die structureel uitvallen tijdens de opleiding tot, of op het werk als jeugdzorgprofessional
Om deze twee groepen mogelijk te interesseren voor de jeugdzorgarbeidsmarkt kunnen betrokken stakeholders (onderwijs, werkgevers en branchepartijen) onder andere inzetten op het stimuleren van kennisontwikkeling; samenwerken om te zorgen voor functies en rollen in de jeugdzorg waarbij een vorm van inzet van ervaringsdeskundigheid wordt gevraagd; en zorgen voor goede werkomstandigheden voor mensen met eigen ervaring om het risico op uitval te verkleinen. We zijn het met de onderzoekers eens dat er kansen liggen voor werkgevers, onderwijs en brancheverenigingen om het (beperkt) potentieel aanvullend te benutten. We hebben daarom aan onderwijsinstellingen, werkgevers en Jeugdzorg Nederland (JZNL) gevraagd om hier acties op te zetten, aanvullend op hetgeen al in gang is gezet bij individuele partijen.
Motie van de leden Peters en Van der Staaij over hulp van een zelfgekozen steunpersoon voortaan actief aan kinderen aanbieden50 en motie Van den Berg c.s. over verankering van de formeel steunpersoon in de Jeugdwet51
Het bij hulpverlening actief betrekken van informele steun(figuren) uit het netwerk van jongeren is essentieel in het kader van het versterken van het gewone leven, opgroeien en het normaliseren. Een belangrijke opgave derhalve, zeker ook voor de professionals, gespecialiseerde zorgaanbieders en ook de gemeenten. Er is al een mooie beweging gaande, maar er zijn zeker nog kansen om het potentieel van informele steunfiguren (uit het eigen netwerk) beter te benutten en meer actief aan te bieden aan jongeren en gezinnen. Het versterken van de uitvoeringspraktijk met betrekking tot de samenwerking van professionals met informele steun(figuren) maakt daarom onderdeel uit van de Hervormingsagenda, mede in het kader van het voorkomen van residentieel verblijf.
In navolging van de motie Van den Berg c.s. is eind 2022 een onderzoek gestart rondom de vraag of, en zo ja hoe, het recht op een steunfiguur in de Jeugdwet kan worden verankerd en welke randvoorwaarden hiervoor dan zouden moeten gelden. Deze zomer verwachten we de eindrapportage van dit onderzoek.
Motie van de leden Werner en Mohandis over het in overleg met veldpartijen te bevorderen dat bij een vertrek uit de gesloten jeugdzorg, omdat een jongere 18 jaar is geworden (of 21 jaar in geval van verlengde jeugdhulp), ook uit wordt gegaan van het principe «wonen eerst» en tijdig overleg wordt gevoerd om te zorgen dat er een woonplek is voor de jongere52
Wanneer een jongere jeugdzorg verlaat is het belangrijk dat de zogenaamde Big Five (wonen, werk/school/dagbesteding, inkomen, zorg en support) op orde zijn. Het hebben van een woonplek is een belangrijk onderdeel van deze Big Five. Er wordt vanuit het programma «Een Thuis Voor Iedereen» gewerkt aan passende en betaalbare huisvesting voor aandachtsgroepen. Als onderdeel daarvan is de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voornemens om met het Wetvoorstel «versterken regie op de volkshuisvesting» jongeren tussen de 18 en 23 jaar die uitstromen uit een (gesloten) accommodatie voor jeugdzorg als urgente groep aan te merken, waardoor zij voorrang krijgen op toewijzing van woonruimte. Het toekomstgericht werken, met als leidraad de Big Five, heeft aandacht in de sector.
Het is belangrijk dat we deze aandacht vergroten en het toekomstgericht werken verder ontwikkelen zodat jongeren tijdig worden voorbereid op de overgang naar volwassenheid. Het NJi heeft hiertoe een kennisdossier opgesteld voor beleidsmakers en professionals53. Daarnaast werkt het NJI momenteel in samenwerking met beroepsverenigingen NIP, NVO en BPSW aan een richtlijn Toekomstgericht werken voor professionals54. Het is aan de professional om samen met de jongere en andere betrokken partijen en financiers tijdig een passend toekomstplan op te stellen met de BIG five als leidraad. Uitgangspunt hierbij is dat jongeren niet worden losgelaten totdat de Big Five op orde zijn.
Motie van het lid Mohandis over het onderzoeken hoe de vijf basisvoorwaarden voor zelfstandigheid (steun, wonen, school en werk, inkomen en welzijn) een besluit over toegang tot verlengde jeugdhulp kunnen verbeteren55
Een goede voorbereiding op zelfstandigheid voor jongeren die in jeugdzorg verblijven is erg belangrijk. Bij verschillende jeugdhulpaanbieders wordt hiervoor gewerkt met een toekomstplan. Daarbij wordt gekeken naar hoe op vijf leefdomeinen (de Big Five) de zelfredzaamheid voldoende vergroot kan worden, zodat jongeren die uitstromen uit de jeugdzorg in voldoende mate op eigen benen kunnen staan, al dan niet met passende begeleiding. In het opstellen van dit plan moet goed gekeken worden of er zorg/begeleiding nodig is en wat daarin passend is. Door het vroeg starten en werken met een toekomstplan wordt er op tijd nagedacht over de noodzaak tot de inzet van hulp en ondersteuning na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Hierdoor kunnen tijdig stappen worden gezet in het organiseren van vervolghulp. Gemeenten hebben de mogelijkheid om verlengde jeugdhulp aan te bieden tot 23 jaar wanneer dit zorginhoudelijk nodig is. Hiermee biedt de huidige Jeugdwet maatwerk om trajecten aan te laten sluiten op de wensen en behoeften van jongeren.
Motie van het lid Raemakers over het onderzoeken hoeveel gemeenten verlengde jeugdhulp aanbieden; verzoekt de regering te onderzoeken of en hoe het mogelijk is bij dreigende dakloosheid standaard verlengde jeugdhulp aan te bieden, als dat de beste oplossing is voor de betrokken jongere56
Uit voorlopige CBS cijfers van 2022 blijkt dat minimaal 306 gemeenten verlengde jeugdzorg verlenen. Gemeenten waar minder dan 10 jongeren verlengde jeugdzorg ontvangen worden niet meegenomen in deze data. Een aantal kleine gemeenten is daarom niet meegenomen in het totaal57.
Om beter inzicht te krijgen in het gebruik van verlengde jeugdzorg, de verschillen die daarin bestaan, en de redenen achter deze verschillen heeft AEF een onderzoek gedaan met een kwantitatief onderdeel en kwalitatieve verdieping bij 4 gemeenten. Meer hierover heeft u eerder in deze brief al kunnen lezen in de reactie op dit onderzoek. In dit rapport werd op basis van het kwalitatieve onderzoeksdeel ook geconstateerd dat gemeenten en aanbieders momenteel weinig tot geen beeld hebben van het aantal jongeren dat in de maatschappelijke opvang of andere vormen van geregistreerde dakloosheid terecht komt na (verlengde) jeugdzorg. Om meer inzicht te krijgen in het aantal dakloze mensen in Nederland werken het CBS en VNG Realisatie samen aan een monitor die op termijn door iedere centrumgemeente ingevuld kan worden. Onderdeel van het verbeteren van de monitor is ook om beter zicht te krijgen op het aantal mensen dat dakloos wordt na het verlaten van een instelling.
De individuele situatie van de jongeren is leidend in of en welke hulp de jongeren ontvangen nadat zij 18 jaar worden. De inzet van verlengde jeugdhulp bij dreigende dakloosheid is niet altijd een passende oplossing en in het belang van de jeugdige. Het doel is een duurzame uitstroom, bijvoorbeeld terug naar de ouders, naar een zelfstandige woning, beschermd wonen, etc. Het is aan de gemeente en betrokken aanbieder, maar eventueel ook het zorgkantoor en/of de zorgverzekeraar, om passende vervolg(hulp) aan te bieden. Gemeenten hebben de mogelijkheid om verlengde jeugdhulp aan te bieden tot 23 jaar wanneer dit zorginhoudelijk nodig is. Hiermee biedt de huidige Jeugdwet maatwerk om trajecten aan te laten sluiten op de wensen en behoeften van jongeren.
Motie van het lid Sahla over het onderzoeken van normen voor toegankelijkheid58
Tijdens het WGO van 2021 heeft D66 een motie ingediend over het onderzoeken op welke wijze het introduceren van normen voor toegankelijkheid in de jeugdzorg zou kunnen helpen bij het aanpakken van en sturen op wachttijden. Team Aanpak Wachttijden (TAW) van het OZJ heeft dit in opdracht van VWS onderzocht. TAW komt tot de conclusie dat normering kan bijdragen aan het verlenen van passende zorg, mits de basis op orde is en aan de randvoorwaarden is voldaan. In het jeugdzorgstelsel is dat op dit moment nog niet het geval. Normering lijkt daarom op korte termijn weinig inzicht in de toegankelijkheid van jeugdhulp te kunnen opleveren en is daarmee nu niet zinvol om wachttijden te verkorten. Om op de lange termijn wel landelijke normen te kunnen inzetten, adviseert TAW om nader onderzoek te doen, en om te investeren in kwaliteit van de data, standaardiseren en uniformeren, zonder daarbij het daadwerkelijk verbeteren van de zorg uit het oog te verliezen. Daar gaan wij de komende tijd mee aan de slag.
Moties en toezeggingen pleegzorg
De nieuwe Handreiking Tarifering en Inkoop Pleegzorg (zie de bijlage) is met de VNG, Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) opgesteld vanuit een breed gedragen ambitie om pleegzorg in alle regio’s uniformer en transparanter te organiseren. Daarbij scheppen we duidelijkheid over de vergoeding van kosten voor pleegouders59, verminderen we de administratieve lasten voor pleegzorgaanbieders verminderen en faciliteren we gemeenten bij de inkoop van pleegzorg. De betrokken partijen zijn trots op deze nieuwe handreiking, die belangrijke bouwstenen beschrijft voor de inkoop en tarifering van de pleegzorg.
Daarnaast investeren we in het werven en behoud van pleegouders, onder andere door dit najaar samen met Jeugdzorg Nederland een nieuwe campagne te lanceren en het platform Pleegzorg.nl een centrale rol te geven in de ondersteuning van pleeggezinnen. De financiering van dit platform is in ieder geval tot en met 2024 geborgd.60
De motie Raemakers61 vraagt te bezien hoe het mogelijk is voortaan de pleegzorgvergoeding twee keer per jaar te indexeren en daarmee gelijk te trekken met de systematiek van de kinderbijslag. Wij hebben begrip voor deze vraag, het is namelijk van belang om goede (financiële) ondersteuning te bieden aan pleeggezinnen. In de uitvoering van de motie hebben we daarom goed afgewogen op welke wijze dit doel het beste bereikt kan worden. Na uitvoerig onderzoek concluderen wij dat het onwenselijk is om de systematiek van de indexatie van de pleegvergoeding naar twee keer per jaar te veranderen, om verschillende redenen:
1. Ten opzichte van een jaarlijkse indexatie bestaat er bij een indexatie van twee keer per jaar een groter risico dat de indexering tussentijds naar beneden bijgesteld zal moeten worden. Bij het tweede indexatiemoment in het jaar kan immers een lager indexatiepercentage gelden ten opzichte van het eerste moment. Voor de pleegvergoeding is dit onwenselijk, omdat de tarieven dan met terugwerkende kracht worden verlaagd. Dit leidt tot een lagere vergoeding voor pleegouders gedurende de rest van het jaar.
2. Daarnaast zal door gemeenten en aanbieders de halfjaarlijkse indexering moeten worden «doorvertaald» in de tariefafspraken, wat voor extra administratieve lasten zal zorgen voor deze partijen62.
Wel zien wij – in lijn met de geest van de motie – mogelijkheden om binnen de bestaande systematiek van een jaarlijkse indexatie beter aan te laten sluiten bij de meest actuele prijsontwikkelingen. De indexatie is namelijk nu gebaseerd op het procentuele verschil tussen de door het CBS bekendgemaakte consumentenprijsindex «alle huishoudens», over de julimaanden van de twee direct aan het betreffende jaar voorafgaande jaren. Wij willen onderzoeken of het mogelijk is of het mogelijk en wenselijk is om hiervoor een meer actueel peilmoment te benutten. Wij werken deze mogelijkheden nader uit en informeren de Tweede Kamer dit najaar hierover.
Motie Raemakers en Ceder63 verzoekt een evaluatie van de bestuurlijke akkoorden over pleegzorg en gezinshuizen.
Wij zijn in gesprek met de sector en hebben een onderzoek in voorbereiding. De resultaten zullen we met de Tweede Kamer delen, naar verwachting in het voorjaar van 2024.
Met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Breed offensief64 is de toezegging (TZ202211-117) afgedaan te voorkomen dat personen tussen wal en schip vallen als het aankomt op de kostendelersnorm.
Motie inzet familiegroepsplan
In reactie op twee moties65 om te komen tot bredere inzet van het familiegroepsplan – en te waarborgen dat gezinnen tenminste op hun recht een familiegroepsplan op te stellen, worden gewezen – hebben wij in januari aangekondigd om hierover met de betrokken partijen in gesprek te gaan66.
Uit deze dialoog, gevoerd met aanbieders van het familiegroepsplan (Eigen Kracht Centrale en Eigen Plan), Jeugdzorg Nederland en een aantal gecertificeerde instellingen en de VNG kwamen de volgende inzichten naar voren:
1. Het uitgangspunt van de Jeugdwet dat eigen regie van het gezin en samenwerken met het eigen netwerk, dan wel informele steunfiguren essentieel zijn voor het gewone opvoeden en opgroeien, wordt breed omarmd.
2. Het versterken van de samenwerking met het netwerk, en van informele steunfiguren, heeft een plek gekregen in – onder andere – de Hervormingsagenda Jeugd en in de proeftuinen van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming, aanvullend op de vrijwillige of gedwongen hulp. Het familiegroepsplan is daarin één van de beschikbare methodieken.
3. De meeste jeugdprofessionals, onder wie jeugdbeschermers, werken al gezinsgericht en samen met het netwerk van een gezin, bijvoorbeeld met familienetwerkberaden, ontwikkeld vanuit de Sociale Netwerk Strategieën. Dat gaat over het breed betrekken en benutten van de kracht van het netwerk en gaat daarmee verder dan het maken van een plan. Dat jeugdbeschermers het familiegroepsplan als specifieke methodiek beperkt inzetten, heeft volgens hen vooral te maken met de timing en de positionering. De jeugdbescherming zit aan het eind van de keten en in dat stadium is het vanwege veiligheidsredenen vaak niet meer haalbaar om de familie in staat te stellen eerst zelf een plan te maken. Daar waar dat in het voortraject niet is gelukt, is de ervaring dat dit later ook niet meer van de grond komt.
Uit de dialoog blijkt kortom dat in de gehele keten breed steun en ook aandacht is voor het netwerk van gezinnen, maar dat het familiegroepsplan – conform de Jeugdwet – niet de enige methode is. Daarom is het niet wenselijk om het middelvoorschrift dat nu in de Jeugdwet staat, overeenkomstig de motie Maeijer verder aan te scherpen. Het familiegroepsplan en met name de gedachte erachter zal worden meegenomen in het proces om tot een gezamenlijke onderzoeks- en handelingskader voor de kind- en gezinsbescherming te komen. Te verwachten is dat hierover over een jaar bij de vierde voortgangsrapportage van het Toekomstscenario een heldere uitspraak kan worden gedaan. Hiermee is dan opvolging gegeven aan de moties.
Motie van het lid Maeijer over onderzoek naar opvang in eigen kring voorafgaand aan een uithuisplaatsing67
In januari 2023 is door het NJi de herziene richtlijn «Uithuisplaatsing en terugplaatsing» gepubliceerd. In de herziene richtlijn gaat extra aandacht uit naar de versterking, en – in een zo vroeg mogelijk stadium – inzet van het informele netwerk en sociale hulp bij de ondersteuning van de ouders en het kind, ter voorkoming van een uithuisplaatsing. Daarnaast wordt meer de nadruk gelegd op het «zo thuis mogelijk» opgroeien. Als het besluit tot een uithuisplaatsing is genomen, dan wordt de jeugdige bij voorkeur in een gezinssetting (binnen de eigen familie, een pleeggezin of gezinshuis) en zoveel mogelijk samen met broers en zussen geplaatst. Verder heeft het versterken van de samenwerking met het netwerk en van informele steunfiguren een plek gekregen in de Hervormingsagenda Jeugd en in de proeftuinen van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Met deze initiatieven is opvolging gegeven aan de motie.
Toezegging over het opzetten van een jongerenplatform68
Wij zijn in gesprek met 8 partijen die (online) laagdrempelige hulp op één platform willen bieden aan jongeren op het gebied van mentale gezondheid. Het doel is om de nu verschillende en losstaande initiatieven te bundelen om meer samenhang en synergie te bereiken. Het gaat daarbij om initiatieven als een anonieme hulplijn, laagdrempelige (zelf)hulp, peer-to-peer support en laagdrempelige inloopvoorzieningen. Wij zien de mogelijke meerwaarde van een dergelijk platform, maar vinden het van belang dat we dit idee nader bekijken. Daarbij willen we onder andere aandacht geven aan hoe dit platform een veilige online omgeving kan worden, waarin de hulp wordt geboden die het beste aansluit bij de behoefte van jongeren. Ook is het hierbij belangrijk hoe betrouwbare informatie geborgd kan worden op het platform, hoe de verbinding met professionele hulpverlening gemaakt kan worden en hoe dit initiatief kan passen in breder beleid op mentale gezondheid en e-health. Het voorstel wordt op dit moment nader bekeken. Wij verwachten hier in het najaar een stand van zaken van te kunnen geven.
Toezegging over financiering medische opleidingen tot jeugdarts/jeugdverpleegkundige69
De Tweede Kamer heeft gevraagd waarom de opleiding tot jeugdverpleegkundige geen subsidie krijgt en die tot jeugdarts wel. Er is een verschil tussen de wijze van financiering van de vervolgopleidingen voor de curatieve en langdurige zorg en de financiering van vervolgopleidingen in de sociale geneeskunde, waartoe de jeugdgezondheidszorg behoort. De opleidingen in de zorg voor de curatieve en langdurige zorg worden voor een groot deel gefinancierd vanuit de zorgpremies (volgend uit de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg). De (medische) vervolgopleidingen in de publieke gezondheidszorg worden via aparte subsidieregelingen gefinancierd uit de algemene middelen. Dit geldt ook voor de financiering van de opleiding tot jeugdarts.
Sinds 2006 worden een aantal opleidingen die genoemd werden in de AMvB van de toenmalige Wet collectieve preventie volksgezondheid, de voorloper van de huidige Wet publieke gezondheid, centraal gefinancierd door VWS. Het betreft de jeugdarts, de arts infectieziektebestrijding, de arts medische milieukunde en tbc-arts. De opleiding van andere zorgverleners in de jeugdgezondheidszorg, zoals de jeugdverpleegkundige HBO-V+, valt buiten dit besluit en de daarvoor bestemde middelen.
Wij zijn al enige tijd in gesprek met een aantal jeugdverpleegkundigen over hun wens om deze opleiding (deels) centraal gesubsidieerd te krijgen. Er wordt o.a. gesproken over het draagvlak bij de werkgevers en opdrachtgevers voor deze opleiding, de financiële bijdrage die werkgevers en gemeenten kunnen leveren aan deze opleiding en de bijdrage die deze verpleegkundigen zouden kunnen leveren in het kader van taakherschikking, kwaliteitsverbetering en innovatie.
Gemeenten zijn op grond van de Wet publieke gezondheidszorg verantwoordelijk voor het laten uitvoeren van de wettelijke taken van de JGZ-uitvoerders zoals het basistakenpakket JGZ. Daarnaast kunnen ze JGZ-organisaties inschakelen voor bijvoorbeeld preventie in het kader van de Jeugdwet. Hiervoor krijgen ze budget vanuit het Gemeentefonds. Dit budget is ook bestemd voor zaken die in randvoorwaardelijke zin nodig zijn voor het kwalitatief goed kunnen uitvoeren van deze taken, zoals het aantrekken en behouden van gekwalificeerd personeel. Als het pakket van taken dat JGZ-organisaties moeten uitvoeren namens hun opdrachtgevende gemeente vraagt om de inzet van JGZ-verpleegkundigen HBO+, dan zouden de werkgevers deze opleiding moeten kunnen aanbieden met het oog op wat passend is voor het takenpakket waar ze op lokaal niveau voor aan de lat staan.
Toezegging over cijfers vrijwillig kader en verbeteren informatievoorziening70
We willen beter zicht te krijgen op jongeren die buitenshuis verblijven in het vrijwillig kader en waarbij tevens sprake is van intensieve bemoeienis van hulpverlening71. Voordat we hierop ingaan, lichten wij graag de huidige beschikbaarheid van data hierover en de beperkingen van deze data toe.
De beleidsinformatie van het CBS bevat cijfers over «jeugdhulp met verblijf72». In totaal ontvingen 42.565 jongeren in 202273 op enig moment jeugdhulp met verblijf. Het gaat hierbij om het totaal aantal jongeren dat in 2022 in vrijwillig en/of gedwongen kader jeugdhulp met verblijf heeft gekregen. Op grond van de CBS-data is niet exact te bepalen hoeveel kinderen in één jaar jeugdhulp met verblijf in vrijwillig kader hebben ontvangen. Het CBS rapporteert over het aantal jongeren dat in één jaar zowel jeugdhulp met verblijf als een kinderbescherming heeft gekregen. Dat hoeft echter niet noodzakelijkerwijs op hetzelfde moment te zijn; ook kan in een jaar het kind zowel in vrijwillig als in gedwongen kader jeugdhulp met verblijf hebben ontvangen. We hebben het CBS gevraagd om een rapportage te maken van het aantal jongeren dat op peildatum in vrijwillig kader jeugdhulp met verblijf ontvangt. Een jongere kan op peildatum namelijk niet zowel in vrijwillig kader als in gedwongen kader jeugdhulp met verblijf ontvangen en dit geeft daarom een nauwkeuriger beeld. Op peildatum 31 december 2022 ging het om 17.785 jongeren die jeugdhulp met verblijf ontvingen zonder kinderbeschermingsmaatregel (vrijwillig kader).Dat bij een jeugdige sprake is van jeugdhulp met verblijf zegt echter niets over de omstandigheden in het gezin, de reden voor het vrijwillige verblijf en/of dit als niet vrijblijvend of als drang is ervaren. Bij een deel van de jongeren kan het gaan om intensieve bemoeienis van hulpverlening vanwege onveiligheid in het gezin die al dan niet als drang is ervaren. Het kan ook gaan om opnames van jongeren bij bijvoorbeeld verslaving of een eetstoornis. Er zijn daarom vanuit de beschikbare data geen gegevens over de groep jongeren die uit huis zijn geplaatst in vrijwillig kader waarbij intensieve bemoeienis of drang aan de orde is.
Om meer inzicht te krijgen in «jeugdhulp met verblijf zonder samenloop met een kinderbeschermingsmaatregel» hebben we het CBS gevraagd om inzichtelijk te maken om wat voor vormen van verblijf het gaat: pleegzorg, gezinsgericht verblijf, verblijf overig en een gesloten plaatsing. Daarvoor heeft het CBS gekeken naar het aantal jongeren op peildata74. Voor peildatum 31 december 2022 is het volgende bekend:
Totaal aantal jongeren met verblijf zonder maatregel KB |
17.785 |
---|---|
– Waarvan pleegzorg |
7.885 |
– Waarvan gezinsgericht |
2.315 |
– Waarvan gesloten plaatsing |
355 |
– Waarvan verblijf overig |
7.605 |
Met de Tweede Kamer delen we de behoefte aan meer zicht op de variatie in de groep jongeren die jeugdhulp met verblijf ontvangt zonder een kinderbeschermingsmaatregel en onder welke omstandigheden deze jongeren buitenshuis verblijven. Met de inzichten vanuit de uitvraag bij het CBS gaan we daarom op korte termijn na hoe we verdiepend onderzoek kunnen doen om tot betere schattingen te komen van het aantal jongeren dat buitenshuis verblijft in het vrijwillig kader en waarbij sprake is van intensieve bemoeienis van hulpverlening. Het is nog maar de vraag of het met een onderzoek mogelijk is om te achterhalen of hulp die weliswaar vrijwillig is, ook als zodanig is ervaren door de jeugdige en of de ouders. Bij het vervolg betrekken we ook het recente onderzoek naar een nadere differentiatie van uithuisplaatsingen in opdracht van de proeftuinen Utrecht/Utrecht West75.
Om de informatiepositie van ouders en jongeren te verbeteren76 werken wij dit najaar, in samenwerking met ouders, jongeren en professionals aan een eenduidige vorm van voorlichtingsmateriaal voor ouders en jongeren. We willen dat het voor ouders en jongeren inzichtelijker wordt hoe het proces van het jeugdhulptraject is vormgegeven op het grensvlak van het vrijwillig en het gedwongen kader en in het gedwongen kader, wat hun rechtspositie is en welke mogelijkheden er zijn voor ondersteuning en bijstand. Het doel is dat dit materiaal direct kan worden toegepast in de praktijk, bijvoorbeeld bij een jeugdbeschermingstafel of andere lokale invullingen van hulp in het vrijwillig kader op het grensvlak van het gedwongen kader.
Op deze manier wordt binnen het huidige stelsel ingezet op beter zicht op het hoe en waarom van het verblijf buitenshuis in het vrijwillig kader en het beter informeren van ouders en jongeren over het hulpverleningsproces en hun rechtspositie, met name waar sprake is van intensieve bemoeienis van hulpverlening op het grensvlak van het vrijwillig kader en gedwongen kader.
Daarnaast zal de adviescommissie Rechtsbescherming en Rechtsstatelijkheid advies uitbrengen over rechtsbescherming in het vrijwillig kader in het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming als onderdeel van de opdracht.
Toezeggingen voortgang proeftuinen kind- en gezinsbescherming
De Minister voor Rechtsbescherming heeft tijdens het debat over het systeem van de jeugdbeschermingsketen van 15 september 2022 toegezegd de Tweede Kamer periodiek te informeren over de stand van zaken in de proeftuinen kind- en gezinsbescherming. Ook heeft hij de Tweede Kamer toegezegd de resultaten van de proeftuinen regelmatig voor het voetlicht te brengen, zodat de leereffecten zichtbaar worden. Met het verzenden van voortgangsrapportages van het programma Toekomstscenario (twee keer per jaar) worden deze toezeggingen gestand gedaan.
Cliëntenorganisaties: MIND en Ieder(in)
Professionals – Samenwerkende Beroepsverenigingen Jeugd: Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), Jeugdartsen Nederland (AJN), Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), Beroepsvereniging verzorgenden en verpleegkundigen Nederland (V&VN), Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), Nederlandse Vereniging van pedagogen en Onderwijskundigen (NVO), de Beroepsvereniging voor kinder- en jongerenwerk (BVjong), Landelijke Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen & psychotherapeuten (LVVP), Federatie Vaktherapeutische Beroepen (FVB).
Aanbieders – BGZJ: Jeugdzorg Nederland, de Nederlandse ggz, VGN.
Perspectieven op rechtsbescherming in de jeugdbescherming. Universiteit Leiden. Februari 2023.
De eerste pijler sluit ook aan bij de definitie die de Minister hanteert in het kader van de versterking van de toegang tot het recht, te weten kunnen beschikken over (betrouwbare) informatie over rechten en plichten en advies en ondersteuning kunnen krijgen bij het uitoefenen van rechten en het oplossen van geschillen.
In bijlage f gaan wij in op de toezegging over cijfers rond het vrijwillig kader en verbeteren van de informatievoorziening.
Signalen Jeugdbeschermingsketen juni 2023 | Actueel | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl).
Signalen Jeugdbeschermingsketen juni 2023 | Actueel | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl).
Kwaliteit van feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen voor uithuishuisplaatsingen, Utrecht, juni 2022.
De Regiemonitor is een dashboard op basis van het iWmo en iJw berichtenverkeer met als doel het verbeteren van onderliggende data en gemeenten inzicht te geven in administratieve zorgprocessen.
Met arbeidsbesparend bedoelen we: het werk zodanig inrichten dat het tijd en ruimte oplevert voor de medewerkers.
Staatscourant 2023, 4245 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl).
Met de publicatie van de handreiking zijn de volgende moties en toezeggingen afgedaan:
– Motie Westerveld, Kamerstukken II 2021–2022 35 925 XVI, nr. 130.
– Toezegging aan het lid Westerveld, TZ202211-116.
Zoals verzocht in de volgende moties:
– Motie Ceder & Raemakers, Kamerstukken II 2021–2022 31 839, nr. 864.
– Motie Ceder, Kamerstukken II 2021–2022 35 833, nr. 18.
Bij pleegvergoeding is – in tegenstelling tot bij kinderbijslag – sprake van een «getrapte» systematiek, waarbij pleegouders de pleegvergoeding uitgekeerd krijgen van pleegzorgaanbieders, pleegzorgaanbieders worden gefinancierd door gemeenten, waarbij de pleegvergoeding onderdeel is van de tariefafspraken, het Ministerie van VWS de hoogte van de (indexering van) pleegvergoeding vaststelt en het gemeentefonds separaat een keer per jaar wordt geïndexeerd op basis van een andere rekenmethode.
Kamerstukken II, 2022–2023, 36 200 XVI, nr. 145 en Kamerstukken II, 2022–2023, 36 200 XVI, nr. 130.
Toezegging van de Staatssecretaris in het notaoverleg over de initiatiefnota «Recht doen waar recht ontbreekt» op 30 januari jl. om een stand van zaken te geven over het zicht op het aantal trajecten binnen het vrijwillig kader en de informatievoorziening aan ouders en de verbeteringen daaromtrent (TZ202302-075) en aangenomen motie van lid Omtzigt (Kamerstukken II, 2021/22, 31 839, nr. 821).
Het betreft hulp en zorg aan jongeren en hun ouders bij psychische, psychosociale en of gedragsproblemen, een verstandelijke beperking van de jongere, of opvoedingsproblemen van de ouders. De jongere verblijft elders. Of anders gezegd, de jongere slaapt niet thuis in het eigen gezin. Dit betekent dat het hier alleen om de verblijfsvormen gaat waarbij er sprake is van een overnachting. Ook verblijf in logeerhuizen, alleen tijdens weekenden of juist door de week, vallen onder jeugdhulp met verblijf.»
Het aantal jongeren op een peildatum ligt doorgaans lager dan het aantal jongeren dat zorg ontvangt binnen een heel jaar.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31839-AH.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.