31 839 Jeugdzorg

Nr. 253 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 november 2012

Op 16 oktober heb ik zowel aan de Eerste als Tweede Kamer een ontwerpbesluit, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg in verband met het mogelijk maken van een beperkte korting op de uitkeringen aan de provincies, toegezonden.1

Op 31 oktober 2012 heeft mijn voorganger tijdens de behandeling (Handelingen II 2012/13, nr. 17, behandeling Korting Jeugdzorg) van het verslag van een schriftelijk overleg over budgettaire korting in de jeugdzorg toegezegd de Kamer te informeren over alternatieve mogelijkheden binnen de begroting van VWS.

Op 13 november 2012 heeft de vaste commissie voor VWS van de Eerste Kamer een drietal zaken onder mijn aandacht gebracht en mij verzocht het ontwerpbesluit niet formeel ter advisering aan de Raad van State voor te leggen dan nadat de leden kennis hebben kunnen nemen van mijn antwoord.2 Hieronder ga ik eerst in op de brief van de Eerste Kamer en dan op de toezegging aan de Tweede Kamer.

Reactie op de brief van de vaste commissie voor VWS van de Eerste Kamer

De eerste vraag van de commissie is hoe het voornemen om het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg te wijzigen vanwege een tekort op de begroting zich verhoudt tot de normering van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De wijziging van het Uitvoeringsbesluit is nodig om deze korting door te kunnen voeren. De provincies hebben op 6 juli 2012 al een vooraankondiging ontvangen van deze korting zodat zij hierop voorbereid waren en de instellingen hebben kunnen informeren. Hiermee heb ik de beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen. Voor het overige merk ik op dat belanghebbenden reeds bezwaar hebben aangetekend bij het ministerie. De rechter heeft in het kort geding dat Jeugdzorg Nederland tegen de Staat had aangespannen, de eis van Jeugdzorg Nederland om de korting te verbieden, afgewezen.3

De commissie heeft ook gevraagd om een toelichting hoe ik de voorgenomen korting beoordeel naar de maatstaf van artikel 36 van de Wet op de jeugdzorg over de voortgangsrapportage jeugdzorg.

De strekking van dit artikel is dat de provincies tijdig (voor het indienen van de begroting van het Rijk) op de hoogte zijn van de voor hen beschikbare uitkeringen. Zoals ik hierboven heb aangegeven zijn de provincies op 6 juli 2012 geïnformeerd. Daarmee heb ik de provincies voor het indienen van de begroting op de hoogte gesteld.

Ten slotte wil de commissie vernemen of provincies en gemeenten door de budgettaire korting mogelijk in de positie kunnen geraken dat zij tekorten uit eigen middelen moeten dekken om de aanspraken op geïndiceerde jeugdzorg te kunnen honoreren.

Het is aan de provincies hoe zij de korting willen doorvoeren.

Toezegging VSO 31 oktober 2012

Tijdens het VSO op 31 oktober 2012 heeft mijn voorganger toegezegd de Kamer te informeren over alternatieven binnen de begroting van VWS voor de budgetkorting van 2,65% op de jeugdzorg. Bij de totstandkoming van het huidige regeerakkoord is het totale pakket maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013 intensief gewogen. Dat heeft geleid tot een aanpassing van een aantal maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013. Het besluit om begrotingsgefinancierde sectoren zoals de jeugdzorg niet te indexeren voor loonstijging in 2012 en 2013, is daarbij onveranderd gebleven. Daarom handhaaf ik de voorgenomen budgetkorting jeugdzorg van 2,65% in 2013.

Conclusie

Ik heb kennisgenomen van de zorgen die leven over de gevolgen van de aangekondigde budgettaire korting. Zoals ik hierboven heb aangegeven zie ik geen alternatieven om deze korting (gedeeltelijk) ongedaan te maken. Maar gelet op de opmerkingen in beide Kamers heb ik besloten de voorgehangen conceptwijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg aan te passen. De voorgestelde structurele bevoegdheid om een budgettaire korting in de jeugdzorg door te kunnen voeren heb ik geschrapt. In de nog naar de Raad van State te zenden wijziging van het Uitvoeringsbesluit is nu uitsluitend een korting van 2,65% voor 2013 geregeld. Er wordt gestreefd naar inwerkingtreding van het ontwerpbesluit met ingang van uiterlijk 1 januari 2013. Daarom zal ik uiterlijk 21 november 2012 het ontwerpbesluit voor advisering naar de Raad van State sturen.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. J. van Rijn


X Noot
1

Eerste Kamer, 31 839, A en Tweede Kamer, 31 839, nr. 243

X Noot
2

Brief van 13 november 2012, kenmerk 151468.02u

X Noot
3

Voorzieningenrechter Rechtbank ’s-Gravenhage, d.d. 31 augustus 2012, LJN: BX7541

Naar boven