Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juli 2010
De afgelopen dagen zijn in Nederlandse dagbladen berichten verschenen over het gebruik van internationale CO2-rechten, gegenereerd door verbranding van HFC23. Omdat in die berichten ook een relatie wordt gelegd met de rol van Nederland
bij de aankoop van deze rechten hecht ik eraan uw Kamer over deze zaak te informeren.
Inmiddels zijn hierover ook Kamervragen gesteld door het lid Koopmans (2010Z10685). Deze vragen worden in bijlage 1 bij deze brief beantwoord (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2895).
Om te voldoen aan de klimaatafspraken onder het Kyoto Protocol kan Nederland nationale CO2-reducties realiseren óf een deel daarvan compenseren door CO2-emissierechten (CO2-credits) aan te kopen in het buitenland, die onder meer gegenereerd kunnen worden onder het CDM (Clean Development Mechanism).
Bij de productie van het koelmiddel HCFC22 komt als ongewenst bijproduct HFC23 vrij, een broeikasgas dat 11 700 keer zo sterk
is als CO2. Vernietiging door verbranding van het vrijgekomen HFC23 kan dus een belangrijke bijdrage leveren aan de beperking van klimaatverandering.
Omdat vernietiging van HFC23 in ontwikkelingslanden niet verplicht is, wordt dit veelal als CDM project gerealiseerd. Alleen
die HFC productie installaties die voor 2005 al in gebruik waren kunnen CO2-rechten onder het CDM claimen; voor nieuwe installaties is deze route afgesloten.
De kosten van HFC23 vernietiging zijn relatief gering vergeleken met de inkomsten uit de verkoop van CDM credits. Soms zijn
de inkomsten uit de verkoop van deze credits zelfs hoger dan de inkomsten uit de verkoop van het hoofdproduct HCFC22. Dat
alles kan leiden tot perverse situaties, waarbij de producent er belang bij heeft de hoeveelheid HFC23 eerst verder te verhogen
en vervolgens te vernietigen en deze vernietiging vervolgens als CO2-credits op de CDM markt aan te bieden. Dit kan de geloofwaardigheid van CDM aantasten. Overigens wordt in met name China
om deze reden een hoge belasting geheven op de financiële inkomsten uit CDM bij deze HFC projecten, waarvan de opbrengsten
worden ingezet voor andere klimaatdoeleinden.
Op het functioneren van CDM wordt toegezien door de CDM Executive Board (EB), die 20 leden heeft en die is ingesteld door de VN Klimaatconferentie. De EB Laat zich onder meer adviseren door het
Methodologie Panel. Dit Panel ontwerpt de methodologische spelregels waaraan alle CDM projecten moeten voldoen, dus ook voor
HFC projecten.
Tot nu toe zijn in totaal 22 HFC projecten door de EB goedgekeurd, tezamen goed voor ruim 600 Mton aan CO2 reducties, maar in potentie nog veel meer, omdat van vele projecten de looptijd nog verlengd kan worden.
VROM is koper van CO2-credits in 3 van de 22 HFC projecten, één in India en twee in China, die in totaal voor de Kyoto periode ca 14 Mton reducties
op moeten leveren; dit komt overeen met ongeveer 50% van VROM’s CDM portefeuille. Tot nu toe is vanuit deze 3 HFC projecten
6,6 Mton op het Nederlandse register bijgeschreven en is voor de levering daarvan betaald. Er zijn echter nog geen credits
ingeleverd om aan de Kyoto verplichting te voldoen; dat hoeft pas te geschieden na december 2012.
CDM Watch, een NGO die zoals de naam aangeeft het functioneren van CDM kritisch volgt, heeft bij ten minste één HFC project
– dat overigens geen deel uitmaakt van de VROM portefeuille – geconstateerd dat direct na de goedkeuring door de EB de productie
van HCFC22 en daarmee het genereren van HFC23 werd opgevoerd tot het toegestane maximum. Dat roept de vraag op of zonder CDM
ook zoveel credits zouden zijn gerealiseerd en dus stelt CDM Watch de geloofwaardigheid van een deel van deze credits ter
discussie.
CDM Watch heeft op 12 juni 2010 deze zaak aan de orde gesteld en bij de EB een verzoek ingediend de methodologische spelregels
aan te scherpen.
Het Methodologie Panel heeft dit nader onderzocht en heeft hierover op 1 juli 2010 haar rapport uitgebracht1.
De belangrijkste conclusie luidt dat er duidelijke signalen zijn dat bij diverse HFC projecten de HCFC22 productie is opgevoerd
tot het maximum. Dat lijkt in te houden dat meer HFC23 is gegenereerd (en vervolgens vernietigd) dan zonder het CDM zou zijn
gebeurd. Dat is – als alleen die projecten worden beschouwd – slecht nieuws voor het klimaat. Het is echter denkbaar dat tegelijkertijd
bij andere HFC producenten die niet onder het CDM vallen de productie in dezelfde mate is afgenomen, waardoor het overall
effect op het klimaat toch nog neutraal zou zijn. Het is ook mogelijk dat de extra productie gelijke tred heeft gehouden met
toenemende marktvraag naar het hoofdprodukt HCFC22. Ook dan kan niet betoogd worden dat onnodig veel is geproduceerd. Om hierin
meer duidelijkheid te brengen stelt het Methodologie Panel voor nu eerst de marktontwikkelingen aan een nader onderzoek te
onderwerpen.
Eind juli 2010 zal de EB zich over de aanbevelingen van het Methodologie Panel buigen. Zodra de uitkomsten van een nader
onderzoek beschikbaar zijn zal ik uw Kamer daarover informeren.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. C. Huizinga-Heringa