Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 mei 2010
Onderwijstijd is een onderwerp van verscherpt toezicht in het middelbaar beroepsonderwijs, omdat de norm van minimaal 850
klokuren voor de voltijdse opleidingen in de beroepsopleidende leerweg (bol-opleidingen) onvoldoende wordt nageleefd door
de mbo-instellingen.
De minimale norm van 850 klokuren geldt ook voor de bol-opleidingen die door de niet-bekostigde instellingen (NBI’s) worden
verzorgd. In mijn brief van 4 november 2009 (Kamerstuk 31 524, nr. 34) heb ik u bericht dat de naleving van de 850-urennorm eind 2009/begin 2010 ook bij de NBI’s gecontroleerd zou worden door
de Inspectie van het Onderwijs middels een representatief onderzoek1.
Bij al de NBI’s die een voltijdse opleiding aanbieden is een opleiding geselecteerd voor onderzoek. De inspectie heeft al
deze 36 voltijdse opleidingen onderzocht en concludeert naar aanleiding van dit onderzoek, dat 31 van de 36 opleidingen naar
verwachting zullen voldoen aan de onderwijstijd. Naar verwachting zullen vijf opleidingen (14 procent) het minimum van 850
klokuren niet halen zonder extra maatregelen ten aanzien van de programmering en realisatie van onderwijstijd in dit studiejaar.
Twee van die opleidingen dreigen in twee leerjaren tekort te schieten en in drie gevallen is het te verwachten aantal uren
meer dan honderd te weinig. Bij de genoemde vijf opleidingen met een verwacht tekort aan begeleide onderwijsuren gaat het
om zo’n honderd studenten. Door de wijziging van onder meer de Wet op de Studiefinanciering in 2008 zullen de desbetreffende
studenten hiervan echter geen nadelige gevolgen ondervinden voor de studiefinanciering.2
Hoewel het onderzoek representatief is voor het veld, gaat het om kleine aantallen. Om die reden is over de oorzaken weinig
te zeggen.
Wel constateert de inspectie, dat een substantieel deel van de opleidingen minder beroepspraktijkvorming verzorgt dan de 20
procent die de wet als minimum voorschrijft. Dit wordt veroorzaakt doordat bij nogal wat opleidingen de praktijk op de eigen
mbo-instelling wordt verzorgd. De studenten krijgen volgens de inspectie weliswaar goede praktijkbegeleiding door de mbo-instelling
en deze uren tellen derhalve ook mee als onderwijstijd, maar omdat de leeromgeving niet als leerbedrijf is erkend door het
kenniscentrum, mogen deze uren niet worden meegerekend bij de wettelijk voorgeschreven minimale 20 procent beroepspraktijkvorming
van de totale studieduur.
Volgens deze opleidingen heeft dit te maken met een onduidelijk beleid van het desbetreffende kenniscentrum. In het geval
dat deze signalen van de onderwijsinstellingen kloppen, is dit een onwenselijke gang van zaken. Ik zal hierover dan ook in
contact treden met het desbetreffende kenniscentrum en met de NBI’s.
Opleidingen met een verwacht tekort aan uren zullen voor het eind van het studiejaar 2009–2010 aan een heronderzoek worden
onderworpen.
Indien bij de hercontrole de opleiding opnieuw tekortschiet in geprogrammeerde en/of gerealiseerde onderwijstijd, wordt een
formele waarschuwing aan de instelling gegeven, dat de onderwijslicentie kan worden ingetrokken indien blijkt, dat in het
volgende studiejaar wederom sprake is van een tekort.
In 2011 zal het representatieve onderzoek naar onderwijstijd bij de bekostigde opleidingen plaatsvinden. De inspectie zal
de vijf opleidingen bij NBI’s die bij de eerste controle een tekort lieten zien ook in 2011 controleren.
Ik zal u eind september/begin oktober van dit jaar, tegelijkertijd met de uitkomsten van het verscherpte nalevingsonderzoek
naar de 850 urennorm bij de bekostigde instellingen, op de hoogte stellen van de resultaten van de hercontrole bij de niet-bekostigde
instellingen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart