31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

35 300 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020

Nr. 460 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 maart 2020

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 18 oktober 2019 over voortgang Burgerschapsagenda mbo 2017 – 2021 (Kamerstukken 31 524 en 35 000 VIII, nr. 442).

De vragen en opmerkingen zijn op 4 december 2019 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 6 maart 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

5

 

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

5

 

Inbreng van de leden van de SP-fractie

7

     

II

Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

8

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de «voortgang van de Burgerschapsagenda mbo 2017–2021».

De leden onderschrijven het door de Minister gestelde doel van het bevorderen van het burgerschapsonderwijs op mbo-scholen, zodat het aansluit bij de onderwijsbehoefte van studenten. Daarnaast zijn de leden tevreden over de aandacht voor de Burgerschapsagenda in het mbo. Echter over de invulling en uitvoering van de Burgerschapsagenda hebben de leden enkele vragen. Deze zullen in de komende paragrafen worden toegelicht.

De leden lezen dat de Minister in de brief benoemt dat de studentenpopulatie in het mbo zeer divers is. Dit overwegende vragen de leden op welke wijze het onderwijsaanbod voor de verschillende groepen studenten, bijvoorbeeld de verschillen tussen het jongeren en volwassenonderwijs, wordt gediversifieerd zodat er op elk niveau goed en uitdagend burgerschapsonderwijs kan worden aangeboden aan de student. Aan de hand van welke criteria wordt bepaald wat de verschillende onderwijsbehoeften per niveau zijn? De leden vragen voorts wat het gevolg is van de diversificatie van de studentenpopulatie in het mbo. Betekent dit bijvoorbeeld dat bepaalde thema’s vanwege bijvoorbeeld religieuze gronden niet aan bod komt?

De leden constateren dat de Minister vaak benoemt dat er «concrete handvatten» moeten worden ontwikkeld waarmee scholen en professionals in de praktijk aan de slag kunnen. De leden missen de uitwerking van deze handvatten. Op welke wijze wordt er invulling geven aan deze «concrete» handvatten en in hoeverre zijn deze handvatten, in de afgelopen twee jaar, al ontwikkeld? Kunnen deze handvatten al worden gebruikt door de onderwijsprofessionals? Tevens vragen zij of de Minister uitleg kan geven over de voortgang van deze onderwerpen

De voornoemde leden lezen dat er door de Minister wordt gesteld dat er geen «vinklijstjes», maar een strategie gericht op ontwikkeling moet worden ontwikkeld. Deze leden vragen hoe de Minister vervolgens wil toetsen in hoeverre de kwaliteit van het onderwijs verbetert in de loop der tijd zonder dat er iets objectiveerbaar of meetbaar is. Tevens vragen zij op welke manier er objectieve en meetbare indicatoren worden vastgesteld.

Daarnaast onderschrijven de leden van de VVD-fractie dat er verschillen zitten binnen mbo-instellingen en dat zij daarmee een eigen programma mag ontwikkelen binnen het burgerschapsonderwijs. De leden constateren echter ook dat dit niet ertoe mag leiden dat mbo-studenten daarmee bepaalde belangrijke onderdelen van het burgerschapsonderwijs zoals de Nederlandse parlementaire democratie, rechtsstaat en de Nederlandse normen en waarden niet onderwezen krijgen, omdat de school een andere keuze maakt. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat scholen aan de ene kant vrijheid krijgen om hun burgerschapsonderwijs in te richten, maar tegelijkertijd mbo-studenten wel volledig klaarstomen voor de Nederlandse samenleving met al zijn verscheidenheid, zo vragen de voornoemde leden.

Het is volgens de voornoemde leden niet efficiënt dat elke onderwijsinstelling haar eigen lesaanbod moet ontwikkelen, zeker op onderwerpen die voor elk individu hetzelfde horen te zijn zoals hierboven benoemd. Daarom vragen zij de Minister te onderzoeken in welke mate een, gedeeltelijk, uniform aanbod van lessen met betrekking tot de eerder genoemde thema’s kan leiden tot een verlaging van de werkdruk van docenten. Daarnaast vragen deze leden hoe de Minister kan toetsen of de afgestudeerde mbo-studenten voldoen aan de gevraagde kwaliteitseis om als afgestudeerde volwaardig deelnemer te zijn van de Nederlandse samenleving als er slechts sprake is van een inspanningsverplichting.

Ten slotte vragen de eerdergenoemde leden wanneer de evaluatie van de Burgerschapsagenda 2017–2021 als «geslaagd» wordt gezien. Is de Minister van plan om tussentijdse veranderingen door te voeren, wanneer de voortgang niet gaat zoals gehoopt? Zij vragen of de Minister inzichtelijk kan maken welke projecten, tot op heden, als wel/niet succesvol worden beschouwd, met daarbij een motivering.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 oktober 2019 inzake Burgerschapsagenda mbo 2017–2021. De leden delen met de Minister van OCW dat burgerschap in het mbo een belangrijke factor moet spelen. Wel zijn zij kritisch over de invulling van burgerschap. Zij zijn van mening dat in ieder geval voor wat betreft het onderdeel democratische rechtsstaat het mogelijk, en zelfs nodig is, om criteria op te stellen. Een robuuste positie van burgerschap in het mbo is essentieel om het politiek zelfvertrouwen en de democratische kennis en vaardigheden van deze toekomstige burgers te versterken.

Tevens zijn zij kritisch over de uitvoering van de motie van de leden Rog en Kuik1, waar ook de gehele coalitie zich achter heeft geschaard. Zij hebben daarom nog een aantal vragen.

In het rapport «De Staat van het Onderwijs» 2016–20172 werd door de Inspectie van het Onderwijs geconcludeerd dat Nederlandse jongeren minder over democratie weten dan hun leeftijdsgenoten in andere Europese landen. Dit baart de leden zorgen. Zij zijn van mening dat in ieder geval voor wat betreft het onderdeel democratische rechtsstaat het mogelijk moet zijn en wenselijk is om criteria op te stellen. Er moet een einde komen aan de vrijblijvendheid van burgerschapsonderwijs in het mbo, dus niet alleen een inspanningsverplichting, maar ook een resultaatverplichting. Tegen deze achtergrond is in de motie van de leden Rog en Kuik gevraagd naar de wenselijkheid van afspraken over landelijk vastgestelde eindtermen, bevoegdheid van docenten en minimale urennormen voor het uitvoeren van de burgerschapsopdracht. Deze leden willen graag weten waar de overtuiging van de Minister om niet aan de slag te gaan met eindtermen en urennormen op gebaseerd is. Welke onderbouwing ligt ten grondslag aan deze overtuiging van de Minister?

Tevens willen zij graag van de Minister weten hoe het intussen gesteld is met de democratische participatie van Nederlandse jongeren in vergelijking met andere Europese landen, waarbij zij dit ook specifiek willen weten voor mbo-studenten. Graag ontvangen deze leden hier een overzicht van.

In de Burgerschapsagenda mbo somt de Minister in de actielijnen 3, 4 en 5 meerdere acties op zoals kennispunten, websites, bijeenkomsten en scholingsactiviteiten. De voornoemde leden willen graag weten in hoeverre instellingen en docenten gebruik maken van deze bijeenkomsten, activiteiten, websites, et cetera.

Actielijn 2. Doorlopende leerlijn

De Minister geeft in haar brief aan dat de bijdrage van het mbo aan leven lang ontwikkelen ook groeit. Qua burgerschap is maatwerk voor volwassenen belangrijk, benadrukt de Minister. Wat betekent dit concreet voor volwassenen die een mbo-opleiding volgen? In hoeverre moeten zij zich aan de burgerschapslijn voldoen? Tevens vragen zij of de Minister het met de leden eens is dat volwassenen anders dan reguliere mbo-studenten, burgerschap in mindere mate aangeboden zouden moeten krijgen.

Actielijn 3. Curriculumontwikkeling

Onder actielijn 3 benadrukt de Minister dat burgerschapsonderwijs zich meer zou moeten richten op doen, ontmoeten en ervaren. De voornoemde leden zien hiermee de link met de Maatschappelijke Diensttijd (MDT). Ook hier krijgen jongeren de kans om te «doen, ontmoeten en ervaren». Deze leden zien de MDT-pilots die op scholen en mbo-instellingen succesvol worden uitgevoerd als een onderbouwing hiervan. Deelt de Minister de mening dat de MDT een rol kan spelen bij de invulling van de burgerschap in het mbo? Zo ja, hoe gaat de Minister scholen stimuleren ook daadwerkelijk MDT-plekken aan te bieden willen deze leden graag weten. Tevens vragen zij hoe zij mbo-instellingen de ruimte gaat geven burgerschap ook op deze manier in te vullen.

De voornoemde leden willen graag weten wat de Minister bedoelt met «meer eigenaarschap van studenten over hun eigen burgerschapsontwikkeling». Is zij het met deze leden eens dat juist docenten een belangrijke rol zouden moeten vervullen met het invullen van het burgerschapsonderwijs? Ook willen zij graag weten hoe het JOB3, conform de motie van de leden Rog en Kuik, betrokken is bij dit punt en wat hun standpunt hierover is.

Actielijn 4. Kwaliteitsborging

De voornoemde leden vragen in hoeverre de mbo-instellingen volgens de Minister de kwaliteit van hun burgerschapsonderwijs kunnen waarborgen zolang er voor burgerschap geen toetsbare eindtermen zijn. Tevens vragen zij hoe het staat met het voornemen uit het regeerakkoord om de mogelijkheid te onderzoeken om in het mbo tot een vorm van opleidingsaccreditatie te komen.

Actielijn 5. Professionalisering

De eerdergenoemde leden lezen dat het niet lukt om een gewenst competentieprofiel van docenten burgerschap en het scholingstraject dat een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling daarvan op te stellen. Deze leden willen graag weten wat de reden hiervan is. Tevens willen zij weten welke actoren bij het opstellen van het competentieprofiel en het scholingstraject betrokken zijn en hoe zij hierover denken.

Actuele ontwikkelingen

De leden hebben ook de nodige vragen over de betrokkenheid van JOB en NVLM4 bij de evaluatie van de Burgerschapsagenda, conform de motie van de leden Rog en Kuik. Deze motie roept op om het JOB en de NVLM te betrekken bij de gehele evaluatie van de Burgerschapsagenda en niet slechts ambtelijk een gesprek te voeren en hen vanaf nu enkel bij de uitwerking van het instrument voor zelfevaluatie te betrekken. Deze leden wil graag weten hoe het JOB als de NVLM alsnog betrokken kunnen worden conform de bedoeling van de motie. Tenslotte willen deze leden weten of in de eindevaluatie in 2021 wel een objectieve meting van resultaten wordt opgenomen. Zo ja, welke punten wil de Minister hier concreet in meenemen, zo vragen de voornoemde leden.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgang rond de Burgerschapsagenda mbo 2017–2021 en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

De leden constateren dat de Burgerschapsagenda is gestart in 2017. Inmiddels is er een voorstel voor een wet rond het verduidelijken van de burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs naar de Kamer5. Wat is de samenhang met deze wet en de Burgerschapsagenda in het mbo, zo vragen deze leden. De leden vragen de Minister of de kaders van deze wet ook gaan gelden voor het mbo, indien dit voorstel wordt aangenomen. Daarnaast ligt er een uitgebreid voorstel voor burgerschap vanuit curriculum.nu. Kan de Minister toelichten hoe burgerschap in het mbo hierbij aansluit zodat er doorlopende leerlijnen ontstaan, zo vragen deze leden.

Actielijn 1

De voornoemde leden vragen de Minister hoe de twee onderzoekstrajecten, werkplaats burgerschap en BurgerschapsLab, met elkaar samenwerken. Op dit moment is het erg afhankelijk van de opleiding in welke mate studenten goed burgerschapsonderwijs aangeboden krijgen. Deze leden zijn van mening dat elke student goed burgerschapsonderwijs zou moeten krijgen, aangepast aan zijn of haar eerdere verworven diploma, competenties en vaardigheden. Vormen de gemeenschappelijke uitgangspunten een aanzet tot een meer verplichtend karakter van burgerschap binnen het mbo, zo vragen deze leden

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van 18 oktober 2019 aangaande de voortgang van de Burgerschapsagenda mbo 2017–2021. Zij zijn verheugd met de brede inzet van de Minister op dit thema. De leden hebben nog enkele vragen naar aanleiding van deze uiteenzetting.

Curriculumontwikkeling / kwaliteitsborging

De Minister dringt, naar de mening van de leden terecht, aan op het beter betrekken van de studenten bij het burgerschapsonderwijs. Ook wordt er aangedrongen op samenwerking met de bredere omgeving buiten de school. Welke mogelijkheden ziet de Minister concreet om dit te stimuleren? Is de inspraak van de studenten bij de lessen burgerschap een gegarandeerde optie en op welke manier wordt gewaarborgd dat de student ook daadwerkelijk deze ruimte krijgt van een instelling? Is er, andersom, ook een mogelijkheid voor verbreding van het burgerschapsonderwijs door externe organisaties bij de instellingen te laten aankloppen? Welke mogelijkheden ziet de Minister voor bijvoorbeeld het bevorderen van bredere thema’s door inzet van gastdocentschappen? Tevens vragen zij welke waarborgen voor de kwaliteit van externe organisaties of gastdocentschappen er worden gehanteerd.

Professionalisering

De voornoemde leden juichen toe dat er sterk wordt ingezet op professionalisering van docenten(teams) die het burgerschapsonderwijs verzorgen. Er wordt ingezet op professionalisering door middel van bijscholing, nascholingstrajecten en implementatie van het burgerschapsonderwijs in lerarenopleidingen. In de Staat van het Onderwijs is te lezen dat het burgerschapsonderwijs nog steeds sterk docent-afhankelijk is. Deze leden vragen in welke mate docenten tijd en middelen krijgen om dit in praktijk te brengen. Welke stimulans wordt er door de Minister aan de instellingen gegeven om het burgerschapsonderwijs ook in de hectische praktijk van het docentschap daadwerkelijk te kunnen implementeren? Worden hier specifiek extra tijd en middelen voor ter beschikking gesteld vanuit de instellingen en houdt de Minister hierbij vinger aan de pols? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.

Samenwerking externe partijen / Actuele ontwikkelingen

De leden van de GroenLinks-fractie ondersteunen de gedachte dat burgerschapsonderwijs in goede samenwerking met maatschappelijke organisaties wordt vormgegeven. De leden juichen toe dat de genoemde organisaties meehelpen in de ontwikkeling hiervan. Zij vragen welke criteria gehanteerd worden bij het al dan niet betrekken van maatschappelijke organisaties. Acceptatie van diversiteit is voor deze leden van groot belang en ze zijn dan ook blij met de extra middelen die hiervoor ter beschikking zijn gesteld. Kan de Minister aangeven op welke manier de kwaliteit van onderwijs in acceptatie van etnische, religieuze seksuele- en gender acceptatie gewaarborgd wordt? Zijn er partnerorganisaties betrokken die specifiek op dit thema meedenken? Zo ja, welke? Is de Minister bereid een nog grotere variatie in partnerorganisaties te betrekken? Zo nee, waarom niet? Ook vragen zij of ook hier de individuele student inbreng kan leveren op thematische interesses.

Tenslotte vragen de leden de aandacht van de Minister voor het volgende: vanuit het veld horen zij verontrustende geluiden over het feit dat er binnen het burgerschapsonderwijs nog te weinig aandacht is voor en inzet op preventie van malafide praktijken, zoals drugsgebruik en het ronselen van kwetsbare studenten voor verschillende doeleinden. Dit gaat gepaard met een groot gevoel van sociale onveiligheid op diverse instellingen. Herkent de Minister deze signalen? Zo ja, is zij van mening dat er voldoende wordt gedaan om dit tegen te gaan? Zijn er ook hier best practices voor preventie bekend? Is de Minister bereid om dit probleem in samenwerking met de instellingen in kaart te brengen? Zij vragen of de Minister tevens bereid is om in ieder geval in te zetten op bewustwording van deze praktijken, bijvoorbeeld door middel van het attenderen op de gevolgen van kwalijke keuzes of de inzet van ex-delinquenten als gastdocenten.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang Burgerschapsagenda mbo 2017–2021. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden zijn van mening dat de Burgerschapsagenda uit een groot aantal voornemens bestaat die niet concreet zijn uitgewerkt. Er is meer nodig om tot beter burgerschapsonderwijs te komen. Op veel mbo-instellingen is er op het gebied van burgerschapsonderwijs enkel een inspanningsverplichting voor studenten. De leden zouden graag zien dat het burgerschapsonderwijs een serieuze plaats in het curriculum gaat krijgen. De leden zijn benieuwd of er plannen zijn om het burgerschapsonderwijs op termijn mee te laten tellen voor de slaag-zakregeling. Daarnaast zijn de leden benieuwd wat de Minister vindt van de oproep van de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer om met docenten, lerarenopleiders en studenten in gesprek te gaan voor een steviger curriculum voor burgerschap in het mbo.

Het MBO Burgerschapslab is ontwikkeld om studenten te helpen burgerschap uit te dragen en verder te ontwikkelen. Voor drie voorstellen lag een aanjaagsubsidie van € 50.000 klaar om ze in het schooljaar 2019/2020 verder uit te werken en waar mogelijk uit te testen. Een van deze voorstellen was «The Matrix». De leden hebben vernomen dat de initiatiefnemers van dit voorstel hebben moeten afzien van de aanjaagsubsidie, omdat zij veel belemmeringen vanuit het Ministerie van OCW hebben moeten ervaren. De leden vragen hierover een reactie van de Minister. Klopt het dat de initiatiefnemers van «The Matrix» een volledige subsidieaanvraag hebben moeten doen? Is de Minister van mening dat dit goede initiatief voor onderwijsvernieuwing door een teveel aan regelgeving heeft geleid tot frustratie bij de betrokkenen en uiteindelijk zelfs tot afzien van de prijs? Kan de Minister de procedure hieromtrent schetsen? De voornoemde leden vragen welke stappen de initiatiefnemers hadden moeten nemen nadat zij te horen hebben gekregen dat zij hun idee konden gaan uitwerken.

In de Burgerschapsagenda mbo 2017–2021 heeft de Minister ingezet op het faciliteren en stimuleren van culturele ervaringen van studenten en docenten binnen het mbo door de introductie van de MBO Card. In de voortgangsbrief komt hier niets over terug. De leden vragen in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van de MBO Card. Daarnaast vragen de leden welke plaats het cultuuronderwijs binnen het vak burgerschap heeft en of de Minister dit kan toelichten.

Naar aanleiding van de motie van de leden Van den Hul en Jasper van Dijk6 zijn de kwalificatie-eisen burgerschap voor het mbo aangescherpt ten aanzien van de acceptatie van diversiteit, zo valt te lezen in de voortgangsbrief. De burgerschapsopdracht is zo aangepast dat het voor iedereen duidelijk is dat er aandacht wordt besteed aan acceptatie van diversiteit. De leden vragen hoe dit in het klaslokaal of op de instelling in het algemeen aan bod komt. In hoeverre zijn docenten nu in staat om het thema diversiteit aan te snijden in lessen en zijn zij hier voldoende voor uitgerust, zo vragen de voornoemde leden.

Daarnaast zijn naar aanleiding van de motie van het lid Jasper van Dijk7 scholen verplicht lessen over LHBTI8-acceptatie te geven. De leden vragen in hoeverre scholen aan deze verplichting voldoen. Zijn er scholen waar er nog geen lessen over LHBTI-acceptatie gegeven worden? Zo ja, welke zijn dit, wat is de reden hiervoor en horen hier sancties bij? Een andere motie van het lid Jasper van Dijk9 heeft geregeld dat scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs die weigeren aandacht te geven aan seksuele diversiteit een sanctie kan worden opgelegd. De leden zijn benieuwd of er scholen zijn die het weigeren om aandacht te geven aan seksuele diversiteit, en of er scholen zijn die een sanctie opgelegd hebben gekregen.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Algemeen

Ik dank de leden van uw Kamer voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van de brief over de voortgang Burgerschapsagenda mbo 2017–2021 (hierna: burgerschapsagenda). Hieronder ga ik in op de vragen van de verschillende fracties.

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze het onderwijsaanbod voor de verschillende groepen studenten, bijvoorbeeld de verschillen tussen het jongeren en volwassenonderwijs, wordt gediversifieerd zodat er op elk niveau goed en uitdagend burgerschapsonderwijs kan worden aangeboden aan de student. Aan de hand van welke criteria wordt bepaald wat de verschillende onderwijsbehoeften per niveau zijn? De leden vragen voorts wat het gevolg is van de diversificatie van de studentenpopulatie in het mbo. Betekent dit bijvoorbeeld dat bepaalde thema’s vanwege bijvoorbeeld religieuze gronden niet aan bod komt?

De kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap voor het mbo zijn opgenomen in het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB. Deze gelden voor alle scholen en zijn voor alle studenten dus gelijk. Het is niet zo dat voor sommige scholen, bijvoorbeeld op religieuze gronden, een deel vervalt. Scholen hebben echter de ruimte om, binnen deze kaders, het burgerschapsonderwijs vorm te geven. Dit kan bijvoorbeeld door actuele thema’s te kiezen die aansluiten bij de interesses en belevingswereld van studenten. Studenten geven aan dat zij dit belangrijk vinden voor aansprekend en uitdagend burgerschapsonderwijs.

Zo kan bij een opleiding autotechniek bijvoorbeeld de opkomst van elektrisch rijden als herkenbaar startpunt worden gebruikt. Studenten kunnen zich vervolgens verdiepen in de standpunten van maatschappelijke organisaties en politieke partijen, verzamelde informatie op waarde weten te schatten (door het onderscheid te maken tussen argumenten, beweringen, feiten en aannames) en het debat met elkaar aangaan. Bij een opleiding in de zorg zou het startpunt de gevolgen van robotisering voor de zorg kunnen zijn, omdat dit meer aansluit bij de belevingswereld van deze studenten.

Ook is het mogelijk volwassenen maatwerk te bieden en het burgerschapsonderwijs af te stemmen op hun ervaringen en levensfase. Zo zijn er scholen die voor de 23+ doelgroep bijvoorbeeld hypotheken en opvoedingskwesties behandelen en/of hen een zelfgekozen maatschappelijk probleem dat raakt aan alle dimensies van burgerschap te laten analyseren.

Er zijn geen landelijke criteria op grond waarvan de onderwijsbehoeften per niveau of doelgroep worden bepaald. Dit valt binnen de verantwoordelijkheid en expertise van de school. Juist vanwege de diverse populatie aan studenten in het mbo, is het belangrijk dat scholen de ruimte hebben in de wijze waarop zij het burgerschapsonderwijs vormgeven.

De leden vragen op welke wijze er invulling wordt gegeven aan de in de voortgangsbrief benoemde «concrete» handvatten en in hoeverre deze handvatten, in de afgelopen twee jaar, al zijn ontwikkeld? Kunnen deze handvatten al worden gebruikt door de onderwijsprofessionals?

Het Kennispunt MBO Burgerschap (hierna: kennispunt) heeft de afgelopen twee jaar verschillende concrete handvatten ontwikkeld die gebruikt kunnen worden door onderwijsprofessionals. Zo is «Een goed gesprek over burgerschap» een instrument om op een interactieve manier het gesprek over burgerschap te voeren met een opleidingsteam, schoolbestuurders en beleidsmedewerkers. De curriculumplanner is bedoeld om met een onderwijsteam een curriculum voor burgerschap vorm te geven, zoveel mogelijk in relatie tot het kwalificatiedossier van de opleiding. De handreiking en online cursus kritische denkvaardigheden zijn geschikt voor onderwijsprofessionals die meer met kritische denkvaardigheden willen doen in de klas. Via de website van het kennispunt is al sinds januari 2016 een pagina met lesmateriaal ingericht, waar docenten op basis van de vier dimensies en kritische denkvaardigheden kunnen zoeken naar onder meer (gast)lessen, excursies en online lesmateriaal van docenten en maatschappelijk organisaties. Aan deze pagina worden wekelijks nieuwe items toegevoegd. Daarnaast zijn via de vernieuwde website sinds oktober 2018 verschillende cursussen en trainingen van externe organisaties te vinden die interessant zijn voor mbo-docenten burgerschap.

De voornoemde leden vragen hoe de Minister wil toetsen in hoeverre de kwaliteit van het onderwijs verbetert in de loop der tijd zonder dat er iets objectiveerbaar of meetbaar is. Tevens vragen zij op welke manier er objectieve en meetbare indicatoren worden vastgesteld.

Met de burgerschapsagenda wordt ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs in het mbo. Ik vind het van belang om het vaststellen van kwaliteit te verbinden aan mogelijkheden om die te verbeteren. Er wordt momenteel gewerkt aan een instrument voor zelfevaluatie waarin diverse aspecten (zoals visie, onderwijs, professionalisering en impact) aan bod komen die voor kwalitatief burgerschapsonderwijs van belang zijn. Hierbij zullen, zo veel als mogelijk, objectieve indicatoren worden gehanteerd. Een school kan hiermee de uitgangssituatie in kaart brengen. Waar er nog ruimte is voor verbetering, kunnen scholen vervolgens worden doorverwezen naar ontwikkelde instrumenten zoals de curriculumplanner. Bij de ontwikkeling van het instrument voor zelfevaluatie zal ook worden verkend of het mogelijk is om dit te benutten voor het verkrijgen van een landelijk beeld van de stand van het burgerschapsonderwijs in het mbo. De aanleiding voor de burgerschapsagenda lag mede in de bevindingen van de Inspectie van het Onderwijs. Het ligt daarom voor de hand dat zij in de laatste periode van de agenda nagaan in hoeverre de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs in het mbo is verbeterd.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de vrijheid van scholen niet ertoe mag leiden dat mbo-studenten bepaalde belangrijke onderdelen van het burgerschapsonderwijs zoals de Nederlandse parlementaire democratie, rechtsstaat en de Nederlandse normen en waarden niet onderwezen krijgen, omdat de school een andere keuze maakt. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat scholen aan de ene kant vrijheid krijgen om hun burgerschapsonderwijs in te richten, maar tegelijkertijd mbo-studenten wel volledig klaarstomen voor de Nederlandse samenleving met al zijn verscheidenheid, zo vragen de voornoemde leden. De voornoemde leden vragen de Minister te onderzoeken in welke mate een, gedeeltelijk, uniform aanbod van lessen met betrekking tot de eerder genoemde thema’s kan leiden tot een verlaging van de werkdruk van docenten.

De politiek-juridische dimensie is één van de vier dimensies van burgerschap, zoals opgenomen in het Examen- en Kwalificatiebesluit WEB. Belangrijke onderdelen hiervan zijn de Nederlandse parlementaire democratie, de rechtsstaat en de basiswaarden van de Nederlandse samenleving. Ik ben het met de VVD-fractie eens dat het belangrijk is dat hier in het burgerschapsonderwijs van elke student aandacht aan wordt besteed. Dat is ook precies de reden waarom deze onderdelen in de kwalificatie-eisen burgerschap voor het mbo zijn opgenomen. Scholen hebben niet de vrijheid om ervoor te kiezen geen aandacht te besteden aan de (onderdelen van) de politiek-juridische dimensie, aangezien het generieke kwalificatie-eisen betreft die voor elke student gelden. Scholen hebben vrijheid als het gaat om de wijze waarop zij dit doen, de invulling van het onderwijs.

Om docenten te ondersteunen is er reeds een divers palet aan lesmaterialen beschikbaar via de site burgerschapmbo.nl. Daarbij kan gezocht worden op de vier domeinen van burgerschap en kritische denkvaardigheden. Zo zijn er voor de politiek-juridische dimensie tal van lesmaterialen die zijn ontwikkeld, ofwel door scholen ofwel door maatschappelijke organisaties zoals Amnesty International, Nationaal Comité 4 en 5 mei en ProDemos.

De voornoemde leden vragen voorts hoe de Minister kan toetsen of de afgestudeerde mbo-studenten voldoen aan de gevraagde kwaliteitseis om als afgestudeerde volwaardig deelnemer te zijn van de Nederlandse samenleving als er slechts sprake is van een inspanningsverplichting.

Het is niet aan de school om vast te stellen of iemand al dan niet volwaardig deelnemer aan de Nederlandse samenleving is. Burgerschapsonderwijs dient niet als examen voor deelname aan de samenleving, maar als bijdrage van de school aan een goede voorbereiding daarop. Om die reden is er sprake van een inspanningsverplichting voor de student.

Ten slotte vragen de eerdergenoemde leden wanneer de evaluatie van de Burgerschapsagenda 2017–2021 als «geslaagd» wordt gezien. Is de Minister van plan om tussentijdse veranderingen door te voeren, wanneer de voortgang niet gaat zoals gehoopt? Zij vragen of de Minister inzichtelijk kan maken welke projecten, tot op heden, als wel/niet succesvol worden beschouwd, met daarbij een motivering.

De burgerschapsagenda kan als geslaagd worden gezien als het lukt om scholen te bereiken, stimuleren en ondersteunen in het verbeteren van de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs in Nederland. Hier is de afgelopen periode vanuit de verschillende actielijnen van de burgerschap op ingezet. Met het instrument voor zelfevaluatie kunnen scholen straks nog beter hun uitgangssituatie en ontwikkelmogelijkheden in kaart brengen. Hiermee kan de beoogde kwaliteitsverbetering van het burgerschapsonderwijs beter gerealiseerd worden binnen de school. Met de activiteiten in de eerste helft van de burgerschapsagenda is hier een goed begin mee gemaakt. Het is nu aan de scholen om stappen te zetten in het verbeteren van de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs. Door de stuurgroep burgerschap wordt de vinger aan de pols gehouden om te bezien of er aanleiding is voor tussentijdse veranderingen.

Tal van projecten en activiteiten in het kader van de burgerschapsagenda zijn succesvol. Bijvoorbeeld de praktische handvatten die door het kennispunt zijn ontwikkeld, verspreid en benut bij workshops en conferenties. Deze zijn enthousiast ontvangen door scholen. Ook de wijze waarop allerlei professionele organisaties op relevante burgerschapsthema’s lesmateriaal hebben ontwikkeld en/of kennisdelingsbijeenkomsten organiseren voor het mbo. Dit is een verrijking van het lesaanbod. Verder zijn er in 2018 en 2019 verschillende themabijeenkomsten georganiseerd voor docenten in samenwerking met musea (Museum Boijmans Van Beuningen, Centraal Museum Utrecht, Rijksmuseum, Fries Museum) waar gemiddeld 100 docenten aanwezig waren. Jaarlijks organiseert het Kennispunt een landelijke studiedag voor onderwijsprofessionals die zich bezighouden met burgerschap in het mbo. Deze zijn door gemiddeld 150–200 docenten bezocht. Ook belangrijk is de betrokkenheid van studenten en docenten in het BurgerschapsLab en de Werkplaats burgerschap om scherper te krijgen wat goed burgerschapsonderwijs in het mbo inhoudt en hoe we dit kunnen realiseren. Waar nog verbetering mogelijk is, is het bundelen en beter ontsluiten van de opgedane inzichten en ontwikkelde instrumenten. Ook is het belangrijk om het bereik hiervan te vergroten. Hiervoor wordt het instrument voor zelfevaluatie ontwikkeld.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie willen graag weten waar de overtuiging van de Minister om niet aan de slag te gaan met eindtermen en urennormen op gebaseerd is. Welke onderbouwing ligt ten grondslag aan deze overtuiging van de Minister?

Ik wil graag het beeld wegnemen dat er in het mbo ten aanzien van burgerschapsonderwijs momenteel sprake zou zijn van vrijblijvendheid. Burgerschap is een wettelijke taak voor het mbo en een belangrijk onderdeel van de drievoudige kwalificering. De kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap zijn opgenomen in het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB. Hierin zijn niet enkel de vier dimensies benoemd waar aandacht aan moet worden besteed, maar ook de nadere toelichting waar elke dimensie betrekking op heeft. Uit gesprekken met docenten uit het mbo blijkt dat deze inhoudelijke kaders voldoende basis bieden voor de vormgeving van kwalitatief burgerschapsonderwijs. Verder is op grond van de activiteiten van de burgerschapsagenda, waaronder de onderzoekstrajecten, inmiddels scherper geworden wat in het mbo onder goed burgerschapsonderwijs wordt verstaan. Dan gaat het onder meer over het aansluiten bij de actualiteit en de beroepspraktijk van studenten en betrokkenheid van studenten bij de invulling van het burgerschapsonderwijs. Uniforme en gedetailleerde eindtermen die op landelijk niveau worden vastgesteld, beperken de ruimte van scholen om op een dergelijke manier het burgerschapsonderwijs vorm te geven.

Een urennorm is naar mijn overtuiging geen effectief instrument als het gaat om de gewenste kwaliteitsverbetering waaraan momenteel hard wordt gewerkt in het kader van de burgerschapsagenda. Meer uren wil immers nog niet zeggen dat het onderwijs daarmee aansprekender, meer inspirerend en van hogere kwaliteit wordt.

Tevens willen de leden graag van de Minister weten hoe het intussen gesteld is met de democratische participatie van Nederlandse jongeren in vergelijking met andere Europese landen, waarbij zij dit ook specifiek willen weten voor mbo-studenten. Graag ontvangen deze leden hier een overzicht van.

De International Civic and Citizenship Education Study (2016) is uitgevoerd in 24 landen. In Nederland deden ruim 2.800 leerlingen mee uit de tweede klas van zo’n 100 scholen voor vmbo/havo/vwo. Het onderzoek in Nederland is uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam en het Kohnstamm Instituut. Hieruit is naar voren gekomen dat Nederlandse jongeren minder weten over democratie dan leeftijdsgenoten in vergelijkbare landen. Voor zover mij bekend, is er geen – internationaal vergelijkend – onderzoek naar de democratische participatie specifiek voor mbo-studenten.

In de Burgerschapsagenda mbo somt de Minister in de actielijnen 3, 4 en 5 meerdere acties op zoals kennispunten, websites, bijeenkomsten en scholingsactiviteiten. De voornoemde leden willen graag weten in hoeverre instellingen en docenten gebruik maken van deze bijeenkomsten, activiteiten, websites, et cetera.

De activiteiten onder actielijnen 3, 4 en 5 worden gecoördineerd door het kennispunt. Bijna alle 500 exemplaren van het instrument «Een goed gesprek» zijn inmiddels over de scholen verspreid. Het instrument wordt nog steeds via de website aangevraagd door onderwijsprofessionals. Iedere school heeft een contactpersoon burgerschap en die hebben allemaal een aantal papieren versies ontvangen van de curriculumplanner. Deze is op scholen enthousiast ontvangen. Daarnaast is de curriculumplanner via de website van het kennispunt kosteloos en makkelijk te downloaden en printen. De curriculumplanner kent 1624 unieke bezoekers op de website. Uit de gesprekken met de klankbordgroep burgerschap (waar docenten in zitten) en tijdens bijeenkomsten blijkt dat scholen de ontwikkelde instrumenten waarderen en ook in de praktijk benutten. De website van het kennispunt, waar onder andere lesmaterialen van allerlei maatschappelijke organisaties wordt ontsloten, is in 2019 door bijna 40.000 unieke bezoekers bezocht. Er zijn in 2018 en 2019 verschillende themabijeenkomsten georganiseerd voor docenten in samenwerking met musea (Museum Boijmans Van Beuningen, Centraal Museum Utrecht, Rijksmuseum, Fries Museum) waar gemiddeld 100 docenten aanwezig waren. Jaarlijks organiseert het Kennispunt een landelijke studiedag voor onderwijsprofessionals die zich bezighouden met burgerschap in het mbo. Deze zijn door gemiddeld 150–200 docenten bezocht.

Actielijn 2. Doorlopende leerlijn

Wat betekent maatwerk bij burgerschapsonderwijs concreet voor volwassenen die een mbo-opleiding volgen? In hoeverre moeten zij aan de burgerschapslijn voldoen? Tevens vragen zij of de Minister het met de leden eens is dat volwassenen anders dan reguliere mbo-studenten, burgerschap in mindere mate aangeboden zouden moeten krijgen.

De generieke eisen voor burgerschap zijn van toepassing op elke student in het mbo. Ook volwassenen moeten hieraan voldoen. Er geldt geen automatische vrijstelling op grond van leeftijd. Wel is het mogelijk volwassenen maatwerk te bieden en eventueel op individuele basis vrijstellingen te verlenen. Door de inspanningsverplichting voor burgerschap hebben scholen de ruimte gekregen om de invulling van het onderwijs aan te passen aan verschillende doelgroepen. Scholen mogen voor verschillende groepen studenten een voor hen passende inspanningsverplichting opstellen. Zo kunnen scholen hun burgerschapsonderwijs voor volwassenen beter afstemmen op hun ervaringen en levensfase. Zo zijn er scholen die voor de 23+ doelgroep bijvoorbeeld hypotheken en opvoedingskwesties behandelen en/of hen een zelfgekozen maatschappelijk probleem dat raakt aan alle dimensies van burgerschap te laten analyseren. Scholen vinden het momenteel nog lastig maatwerk voor volwassen te bieden. Daarom wordt er een handreiking ontwikkeld die scholen helpt om voor de generieke eisen, waaronder loopbaan en burgerschap, maatwerk te bieden voor volwassenen. Deze handreiking is naar verwachting voor de zomer van 2020 gereed.

Actielijn 3. Curriculumontwikkeling

Deelt de Minister de mening dat de MDT een rol kan spelen bij de invulling van de burgerschap in het mbo? Zo ja, hoe gaat de Minister scholen stimuleren ook daadwerkelijk MDT-plekken aan te bieden willen deze leden graag weten. Tevens vragen zij hoe zij mbo-instellingen de ruimte gaat geven burgerschap ook op deze manier in te vullen.

Ja, de maatschappelijke diensttijd (MDT) kan zeker een bijdrage leveren aan de burgerschapsvorming van studenten in het mbo. Scholen hebben de ruimte om de MDT te benutten voor de invulling en verrijking van hun burgerschapsonderwijs. In een aantal proeftuinen hebben mbo studenten de keuze om – (volledig of gedeeltelijk) binnen het burgerschapsonderwijs – gedurende minimaal 80 uur voor de duur van 6 maanden een MDT te doen. Hierbij zet de student zich vanuit zijn eigen talenten in voor een ander. Ook kunnen de ervaringen die studenten opdoen bij een MDT voeding zijn voor gesprekken in de klas over maatschappelijke thema’s. De opgedane contacten met mensen en maatschappelijke organisaties bieden kansen voor aansprekend burgerschapsonderwijs op school (bijvoorbeeld door een gastspreker uit te nodigen) of daarbuiten (bijvoorbeeld door een werkbezoek te organiseren). Via het kennispunt worden de mogelijkheden van de MDT onder de aandacht gebracht van scholen in het mbo.

De voornoemde leden willen graag weten wat de Minister bedoelt met «meer eigenaarschap van studenten over hun eigen burgerschapsontwikkeling». Is zij het met deze leden eens dat juist docenten een belangrijke rol zouden moeten vervullen met het invullen van het burgerschapsonderwijs? Ook willen zij graag weten hoe het JOB, conform de motie van de leden Rog en Kuik, betrokken is bij dit punt en wat hun standpunt hierover is.

Meer eigenaarschap van studenten over hun eigen burgerschapsontwikkeling is een belangrijke uitkomst uit de gesprekken met studenten over burgerschapsonderwijs, onder andere tijdens het BurgerschapsLab. De lesmethodes die nu op sommige scholen worden gehanteerd voor het aanbieden van burgerschapsonderwijs, zijn niet altijd aantrekkelijk voor studenten. Er wordt te veel uitgegaan van standaardonderwerpen en standaardwerkvormen. Studenten een stem geven in de nadere invulling van het burgerschapsonderwijs, vergroot de kans op een aansprekend lesaanbod dat aansluit bij de belevingswereld van studenten. Door studenten bij het lesaanbod te betrekken wordt ook hun intrinsieke motivatie vergroot, een pro-actievere houding bevorderd en wordt de student mede-eigenaar van het lesprogramma. Ruimte bieden voor de persoonlijke inbreng van studenten en het vergroten van medezeggenschap in verschillende aspecten van het onderwijs, past bovendien in het voorbereiden van studenten op hun deelname als actieve, participerende burgers aan de Nederlandse samenleving.

Docenten spelen een cruciale rol in de vormgeving van kwalitatief burgerschapsonderwijs. Om die reden is professionalisering van docenten een van de actielijnen in de burgerschapsagenda en een belangrijk onderdeel van het instrument voor zelfevaluatie dat wordt ontwikkeld. Docenten kunnen echter minder goed hun rol pakken bij het invullen van goed burgerschapsonderwijs als zij niet weten wat studenten willen. De inbreng van studenten geeft docenten meer inzicht in goede en aansprekende lesinhoud en -methodes, waardoor zij beter in staat zullen zijn om tot een passend lesaanbod te komen.

JOB is na de totstandkoming van de burgerschapsagenda toegetreden als vast lid van de stuurgroep om de belangen van studenten daarin te vertegenwoordigen. JOB is voorstander van meer eigenaarschap en betrokkenheid van studenten bij het burgerschapsonderwijs.

Actielijn 4. Kwaliteitsborging

De voornoemde leden vragen in hoeverre de mbo-instellingen volgens de Minister de kwaliteit van hun burgerschapsonderwijs kunnen waarborgen zolang er voor burgerschap geen toetsbare eindtermen zijn.

De kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap zijn opgenomen in het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB. Hierin zijn niet enkel de vier dimensies benoemd waar aandacht aan moet worden besteed, maar ook de nadere toelichting waar elke dimensie betrekking op heeft. Uit gesprekken met docenten uit het mbo blijkt dat deze inhoudelijke kaders voldoende basis bieden voor de vormgeving van kwalitatief burgerschapsonderwijs. Daarnaast is er tal van aspecten die van invloed zijn op de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs, waarop scholen invloed hebben. Het gaat dan om zaken als: is er een duidelijke visie op burgerschap binnen de school, is er een aansprekend onderwijsaanbod dat aansluit bij de actualiteit en de beroepspraktijk van studenten en zijn de betrokken docenten voldoende toegerust om dit onderwijs te verzorgen? Deze aspecten komen terug in de gesprekken met studenten en docenten over wat belangrijk is voor goed burgerschapsonderwijs, vallen onder de actielijnen van de burgerschapsagenda en zullen ook worden opgenomen in het instrument voor zelfevaluatie dat wordt ontwikkeld.

Tevens vragen de leden hoe het staat met het voornemen uit het regeerakkoord om de mogelijkheid te onderzoeken om in het mbo tot een vorm van opleidingsaccreditatie te komen.

De Tweede Kamer zal voor de zomer geïnformeerd worden over het proces en de dialoog rondom «versterking kwaliteitsborging in het mbo» met daarbij ook aandacht voor bruikbare elementen van opleidingsaccreditatie.

Actielijn 5. Professionalisering

De eerdergenoemde leden lezen dat het niet lukt om een gewenst competentieprofiel van docenten burgerschap en het scholingstraject dat een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling daarvan op te stellen. Deze leden willen graag weten wat de reden hiervan is. Tevens willen zij weten welke actoren bij het opstellen van het competentieprofiel en het scholingstraject betrokken zijn en hoe zij hierover denken.

In het kwalificatiedossier van de docent mbo worden de taken en deeltaken van de docent in het mbo beschreven. Ook komt aan de orde welke kennis en vaardigheden nodig zijn om zijn of haar taken te vervullen. Dit document is vastgesteld door de ledenvergadering van de MBO Raad. In de eerste fase van de burgerschapsagenda is dit document besproken in de klankbordgroep burgerschap (waar docenten in zitten) en werd op dat moment als voldoende behulpzaam bevonden.

De dialoog over goed burgerschapsonderwijs gaat echter verder en wordt vanuit de burgerschapsagenda actief gevoerd, waarbij ook de rol van docentenprofessionalisering een blijvend en belangrijk aandachtspunt is. Daarnaast hebben we in de afgelopen periode verschillende organisaties gezien die bezig zijn geweest met het ontwikkelen van een ondersteuningsaanbod voor docentenprofessionalisering, bijvoorbeeld in de vorm van een minor. Het is goed om nieuwe inzichten te benutten. Om die reden heb ik aangegeven dat de discussie hierover wat mij betreft nog niet is uitgekristalliseerd en dat hier ook in de tweede helft van de burgerschapsagenda aandacht voor moet zijn. Dit is belegd bij het kennispunt.

Actuele ontwikkelingen

De leden willen graag weten hoe zowel het JOB als de NVLM alsnog betrokken kunnen worden bij de evaluatie van de Burgerschapsagenda, conform de bedoeling van de motie van de leden Rog en Kuik.

JOB is na de totstandkoming van de burgerschapsagenda toegetreden als vast lid van de stuurgroep om de belangen van studenten daarin te vertegenwoordigen. De stuurgroep burgerschap voert periodiek overleg over de voortgang van de burgerschapsagenda en eventuele aanpalende onderwerpen. De NVLM heeft, als belangenbehartiger van docenten maatschappijleer, haar standpunten kenbaar gemaakt ten aanzien van het burgerschapsonderwijs in het mbo. De zienswijze van JOB, NVLM en andere relevante betrokkenen zijn meegenomen bij de totstandkoming van de voortgangsbrief. Voor het vervolg, zal ik met JOB en NVLM het gesprek aangaan hoe hun betrokkenheid bij de uitvoering en evaluatie van burgerschapsagenda op een nog betere manier vorm kan krijgen, conform de bedoeling van de motie van de leden Rog en Kuik.

Tenslotte willen deze leden weten of in de eindevaluatie in 2021 wel een objectieve meting van resultaten wordt opgenomen. Zo ja, welke punten wil de Minister hier concreet in meenemen, zo vragen de voornoemde leden.

Het instrument voor zelfevaluatie dat wordt ontwikkeld biedt scholen inzicht in de fase van kwaliteitsverbetering waarin zij zitten. Daarbij komen diverse aspecten (zoals visie, onderwijs, professionalisering en impact) aan bod die voor kwalitatief burgerschapsonderwijs van belang zijn. Bij de ontwikkeling van het instrument voor zelfevaluatie zal ook worden verkend of het mogelijk en wenselijk is om dit te benutten voor het verkrijgen van een landelijk beeld van de stand van het burgerschapsonderwijs in het mbo.

De aanleiding voor de burgerschapsagenda lag mede in de bevindingen van de Inspectie van het Onderwijs. Het ligt daarom voor de hand dat zij in de laatste periode van de agenda nagaan in hoeverre de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs in het mbo is verbeterd.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vragen wat de samenhang is met de wet rond het verduidelijken van de burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs en de Burgerschapsagenda in het mbo. De leden vragen de Minister of de kaders van deze wet ook gaan gelden voor het mbo, indien dit voorstel wordt aangenomen. Daarnaast ligt er een uitgebreid voorstel voor burgerschap vanuit curriculum.nu. Kan de Minister toelichten hoe burgerschap in het mbo hierbij aansluit zodat er doorlopende leerlijnen ontstaan, zo vragen deze leden.

De Wet tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs is louter van toepassing op het funderend onderwijs en dus niet op het middelbaar beroepsonderwijs. Wel is er aandacht voor een goede aansluiting van het burgerschapsonderwijs tussen de verschillende onderwijssectoren. Zo sluiten de basiswaarden (menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit) die in het wetsvoorstel als expliciete kern van de burgerschapsopdracht worden genoemd aan op de kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap in het mbo. Het wetsvoorstel voor het funderend onderwijs beschrijft dat leerlingen respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat moeten hebben en dat zij de sociale en maatschappelijke competenties ontwikkelen die nodig zijn om deel uit te kunnen maken van de samenleving. Dit komt overeen met de onderliggende waarden van de kwalificatie-eisen die het mbo hanteert. Met het oog op een goede doorlopende leerlijn zijn bovendien vertegenwoordigers vanuit het mbo-veld aangesloten bij de ontwikkelteams van curriculum.nu.

Actielijn 1

De voornoemde leden vragen de Minister hoe de twee onderzoekstrajecten, werkplaats burgerschap en BurgerschapsLab, met elkaar samenwerken.

Het betreft aparte onderzoekstrajecten, elk met een eigen opzet en verschillende duur. De Werkplaats is een consortium waarin instellingen vanuit het mbo en het hoger onderwijs samen, gedurende een periode van tenminste twee jaar, praktijkgericht onderzoek doen naar burgerschap in relatie tot kritisch denken. Het BurgerschapsLab beoogde om met studenten en docenten na te denken over concrete voorstellen om burgerschapsonderwijs te verbeteren. De twee onderzoekstrajecten zijn vanwege de verschillende insteek en aanpak een mooie aanvulling op elkaar, maar er is in de uitvoering geen directe samenwerking. Wel zullen de uitkomsten van beide onderzoekstrajecten worden benut in het kader van burgerschapsagenda. Daarbij wordt ook gekeken naar gemeenschappelijke lijnen.

De leden vragen of de gemeenschappelijke uitgangspunten een aanzet vormen tot een meer verplichtend karakter van burgerschap binnen het mbo.

De onderzoekstrajecten beogen om op verschillende manieren te verkennen hoe de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs verhoogd kan worden. Inzichten die hieruit voortkomen kunnen op tal van terreinen liggen, bijvoorbeeld inhoudelijke aspecten, leer- en werkvormen, de verbinding met de beroepspraktijk en actuele maatschappelijke vraagstukken of de professionalisering van docenten. De insteek van de burgerschapsagenda is om de inzichten die voortkomen uit deze actielijn volop te benutten. De uitkomsten van diverse onderzoekstrajecten, inclusief de practoraten, worden om die reden ook besproken in zowel de stuurgroep burgerschap als de klankbordgroep burgerschap. De discussie over het verplichtend karakter van burgerschap in het mbo wordt daarbij ook gevoerd. Dit geeft vooralsnog geen aanleiding tot een andere invulling van het verplichtend karakter van burgerschap. Voornaamste insteek is dat de uitkomsten van de op onderzoek gerichte actielijn en de gemeenschappelijke uitgangspunten die daaruit voortkomen, benut worden voor het verhogen van de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs. Het instrument voor zelfevaluatie dat wordt ontwikkeld zal ook putten uit de tot nu toe opgedane inzichten. Ook zal deze op onderzoek gerichte actielijn – en de opbrengsten daaruit – terugkomen in de eindevaluatie van de burgerschapsagenda en daarmee de discussie voeden over eventuele vervolgstappen.

Inbreng van de GroenLinks-fractie

Curriculumontwikkeling / kwaliteitsborging

De Minister dringt, naar de mening van de leden terecht, aan op het beter betrekken van de studenten bij het burgerschapsonderwijs. Ook wordt er aangedrongen op samenwerking met de bredere omgeving buiten de school. Welke mogelijkheden ziet de Minister concreet om dit te stimuleren? Is de inspraak van de studenten bij de lessen burgerschap een gegarandeerde optie en op welke manier wordt gewaarborgd dat de student ook daadwerkelijk deze ruimte krijgt van een instelling? Is er, andersom, ook een mogelijkheid voor verbreding van het burgerschapsonderwijs door externe organisaties bij de instellingen te laten aankloppen? Welke mogelijkheden ziet de Minister voor bijvoorbeeld het bevorderen van bredere thema’s door inzet van gastdocentschappen? Tevens vragen zij welke waarborgen voor de kwaliteit van externe organisaties of gastdocentschappen er worden gehanteerd.

Via de uitvoering van de burgerschapsagenda wordt op verschillende manieren ingezet op het stimuleren van studentenbetrokkenheid. Zo zijn studenten in het BurgerschapsLab actief geweest om mee te denken over het versterken van het burgerschapsonderwijs. In het instrument voor zelfevaluatie zal het aspect studentenbetrokkenheid terugkomen, zodat dit onder de aandacht wordt gebracht van scholen als belangrijk element om aansprekend burgerschapsonderwijs te realiseren. Daarnaast JOB is na de totstandkoming van de burgerschapsagenda toegetreden als vast lid van de stuurgroep om de belangen van studenten daarin te vertegenwoordigen.

Inspirerend burgerschapsonderwijs staat midden in de samenleving. Dit kan door de verbinding te zoeken met maatschappelijke organisaties en actuele maatschappelijk thema’s. Er zijn tal van maatschappelijke organisaties met expertise op het gebied van de vier burgerschapsdimensies en kritische denkvaardigheden. Sommige organisaties ontwikkelen ook lesmateriaal voor en/of geven gastlessen in het mbo. Vanwege het grote aantal organisaties is het onwenselijk om alle organisaties bij de scholen te laten aankloppen. Het aanbod wordt ontsloten via de website van het kennispunt. Op die manier kunnen docenten deze organisaties en hun aanbod vinden en bepalen of het past bij hun lessen en studenten. De materialen die worden ontsloten zijn afkomstig van professionele organisatie die vanuit hun specifieke expertise op het betreffende onderwerp lesmaterialen hebben ontwikkeld.

Professionalisering

De voornoemde leden juichen toe dat er sterk wordt ingezet op professionalisering van docenten(teams) die het burgerschapsonderwijs verzorgen. Er wordt ingezet op professionalisering door middel van bijscholing, nascholingstrajecten en implementatie van het burgerschapsonderwijs in lerarenopleidingen. In de Staat van het Onderwijs is te lezen dat het burgerschapsonderwijs nog steeds sterk docent-afhankelijk is. Deze leden vragen in welke mate docenten tijd en middelen krijgen om dit in praktijk te brengen. Welke stimulans wordt er door de Minister aan de instellingen gegeven om het burgerschapsonderwijs ook in de hectische praktijk van het docentschap daadwerkelijk te kunnen implementeren? Worden hier specifiek extra tijd en middelen voor ter beschikking gesteld vanuit de instellingen en houdt de Minister hierbij vinger aan de pols? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.

Burgerschapsonderwijs behoort, als onderdeel van de drievoudige kwalificering, tot de wettelijke taak van scholen in het mbo. De middelen om aan deze wettelijke taak te kunnen voldoen lopen via de lumpsum-bekostiging. Er is geen specifiek geoormerkt budget voor burgerschap of de professionalisering van docenten op dit thema. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de school. Via de activiteiten van de burgerschapsagenda, in het bijzonder die van het kennispunt, worden docenten ondersteund om tot een goede invulling van burgerschapsonderwijs te komen. Onder meer via de beschikbare lesmaterialen, het ontsluiten van een professionaliseringsaanbod en de georganiseerde bijeenkomsten, die goed worden bezocht door docenten.

Samenwerking externe partijen / Actuele ontwikkelingen

De leden van de GroenLinks-fractie ondersteunen de gedachte dat burgerschapsonderwijs in goede samenwerking met maatschappelijke organisaties wordt vormgegeven. De leden juichen toe dat de genoemde organisaties meehelpen in de ontwikkeling hiervan. Zij vragen welke criteria gehanteerd worden bij het al dan niet betrekken van maatschappelijke organisaties.

De lesmaterialen die worden ontsloten via de website van het kennispunt zijn afkomstig van professionele organisatie die vanuit hun specifieke expertise op het betreffende onderwerp lesmaterialen hebben ontwikkeld. Denk dan bijvoorbeeld aan Amnesty International, Anne Frank Stichting, Humanity House of Nibud. Ook zijn er lesmaterialen die door scholen zelf zijn ontwikkeld en op deze manier worden gedeeld met anderen. Het is aan docenten om te bepalen welke lesmethodes- en materialen het best passen bij hun lessen en studenten.

Acceptatie van diversiteit is voor deze leden van groot belang en ze zijn dan ook blij met de extra middelen die hiervoor ter beschikking zijn gesteld. Kan de Minister aangeven op welke manier de kwaliteit van onderwijs in acceptatie van etnische, religieuze seksuele- en gender acceptatie gewaarborgd wordt? Zijn er partnerorganisaties betrokken die specifiek op dit thema meedenken? Zo ja, welke? Is de Minister bereid een nog grotere variatie in partnerorganisaties te betrekken? Zo nee, waarom niet? Ook vragen zij of ook hier de individuele student inbreng kan leveren op thematische interesses.

De extra middelen die beschikbaar zijn gesteld voor de acceptatie van diversiteit maken het mogelijk voor het kennispunt hier een apart project met aanvullende activiteiten op uit te voeren. Via de website van het kennispunt, een podcast en verschillende themabijeenkomsten zullen docenten worden geïnspireerd met kennis, vaardigheden en concreet lesmateriaal om met dit onderwerp aan de slag te gaan. Hierbij worden reeds ontwikkelde materialen door bijvoorbeeld Movisie en Stichting School en Veiligheid ook meegenomen. Binnen dit project zal breed worden samengewerkt met maatschappelijke organisaties, maar ook met wetenschappers en de practor Verschillen Waarderen. De uitvoering van het project ligt met name in 2020, dus de lijst met betrokken organisaties is nog niet gefixeerd. In de te ontwikkelen lesmaterialen zal er aandacht en ruimte zijn voor inbreng van studenten.

Tenslotte vragen de leden de aandacht van de Minister voor het volgende: vanuit het veld horen zij verontrustende geluiden over het feit dat er binnen het burgerschapsonderwijs nog te weinig aandacht is voor en inzet op preventie van malafide praktijken, zoals drugsgebruik en het ronselen van kwetsbare studenten voor verschillende doeleinden. Dit gaat gepaard met een groot gevoel van sociale onveiligheid op diverse instellingen. Herkent de Minister deze signalen? Zo ja, is zij van mening dat er voldoende wordt gedaan om dit tegen te gaan? Zijn er ook hier best practices voor preventie bekend? Is de Minister bereid om dit probleem in samenwerking met de instellingen in kaart te brengen? Zij vragen of de Minister tevens bereid is om in ieder geval in te zetten op bewustwording van deze praktijken, bijvoorbeeld door middel van het attenderen op de gevolgen van kwalijke keuzes of de inzet van ex-delinquenten als gastdocenten.

Veiligheid in en om de school is een noodzakelijke voorwaarde om onderwijs te kunnen geven en te ontvangen. Scholen en onderwijsinstellingen doen er dan ook alles aan om goed veiligheidsbeleid op te stellen en na te leven, teneinde hun leerlingen, studenten en docenten te beschermen, voor te lichten en te ondersteunen. Tegelijkertijd herken ik het signaal dat er scholen zijn die te maken hebben met problematiek van drugsgebruik, het ronselen van kwetsbare studenten en het gevoel van onveiligheid dat daarmee gepaard gaat. Ik ondersteun scholen in het aanpakken van deze problematiek via Stichting School en Veiligheid, die trainingen en informatie aanbiedt, ook specifiek over preventie van het ronselen door criminelen. Daarnaast helpen scholen elkaar door in het Netwerk Integrale Veiligheid kennis en ervaringen uit te wisselen.

Ook help ik scholen bij het in kaart brengen van het veiligheidsgevoel op mbo-scholen en opleidingen. Scholen maken hiervoor onder andere gebruik van de informatie uit de Monitor Sociale Veiligheid, de JOB Monitor en het Medewerkersonderzoek. Door middel van deze informatiebronnen kunnen scholen preciezer weten of en waar binnen hun school sprake is van een gevoel van sociale onveiligheid. Hierdoor kunnen zij gerichter werken aan een veilig schoolklimaat voor iedereen.

In sommige gebieden is de ernst van ondermijnende criminaliteit, zoals het ronselen van studenten, zodanig, dat extra hulp en inzet nodig is. Op 18 oktober 2019 heeft uw Kamer de brief «Contouren Offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit» ontvangen van de Minister van Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 29 911, nr. 254). In deze brief wordt een plan gepresenteerd voor de aanpak van de criminele (drugs)industrie en het weerbaarder maken van de samenleving tegen crimineel gedrag. Een op preventie gerichte wijkaanpak is één van de pijlers van dit brede offensief. In de preventieve aanpak wordt gebiedsgericht en integraal gewerkt langs de sporen onderwijs, werken, wonen en veiligheid.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of er plannen zijn om het burgerschapsonderwijs op termijn mee te laten tellen voor de slaag-zakregeling.

De inspanningsverplichting die geldt voor burgerschap, moet positief zijn afgerond om te kunnen slagen. In die zin telt burgerschapsonderwijs al mee binnen de slaagzakregeling. Er is gekozen voor een inspanningsverplichting voor de student en niet voor een resultaatverplichting in de vorm van een verplicht afsluitend examen omdat er, bij een goede vormgeving van burgerschapsonderwijs in het mbo, niet slechts wordt gewerkt met een lesboek en een afsluitende toets waarvoor een cijfer kan worden gehaald. Het streven is om burgerschapsonderwijs in het mbo integraal onderdeel te laten zijn van de beroepsgerelateerde vakken en de context van de beroepspraktijk.

Daarnaast zijn de leden benieuwd wat de Minister vindt van de oproep van de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer om met docenten, lerarenopleiders en studenten in gesprek te gaan voor een steviger curriculum voor burgerschap in het mbo.

Het is belangrijk om een open gesprek te voeren met alle betrokkenen over wat goed burgerschapsonderwijs is en hoe we dit kunnen bevorderen. Dat gebeurt ook in het kader van de burgerschapsagenda, bijvoorbeeld in het BurgerschapsLab waar studenten en docenten samen hebben nagedacht over concrete voorstellen voor beter en aantrekkelijker burgerschapsonderwijs. Ook in de tweede helft van de burgerschapsagenda zal in verschillende gremia dit gesprek gevoerd worden. Nog belangrijker is dat vooral ook binnen de scholen dit gesprek wordt gevoerd en omgezet in actie, bijvoorbeeld aan de hand van de reeds ontwikkelde curriculumplanner.

Het MBO Burgerschapslab is ontwikkeld om studenten te helpen burgerschap uit te dragen en verder te ontwikkelen. Voor drie voorstellen lag een aanjaagsubsidie van € 50.000 klaar om ze in het schooljaar 2019/2020 verder uit te werken en waar mogelijk uit te testen. Een van deze voorstellen was «The Matrix». De leden hebben vernomen dat de initiatiefnemers van dit voorstel hebben moeten afzien van de aanjaagsubsidie, omdat zij veel belemmeringen vanuit het Ministerie van OCW hebben moeten ervaren. De leden vragen hierover een reactie van de Minister. Klopt het dat de initiatiefnemers van «The Matrix» een volledige subsidieaanvraag hebben moeten doen? Is de Minister van mening dat dit goede initiatief voor onderwijsvernieuwing door een teveel aan regelgeving heeft geleid tot frustratie bij de betrokkenen en uiteindelijk zelfs tot afzien van de prijs? Kan de Minister de procedure hieromtrent schetsen? De voornoemde leden vragen welke stappen de initiatiefnemers hadden moeten nemen nadat zij te horen hebben gekregen dat zij hun idee konden gaan uitwerken.

In het BurgerschapLab hebben 15 groepen van mbo-studenten en mbo-docenten voorstellen gedaan om het burgerschapsonderwijs in het mbo te verbeteren. Via een jurystemming tijdens de slotbijeenkomst op 27 maart jl. en een publieksstemming zijn drie voorstellen geselecteerd voor wie een aanjaagbudget van € 50.000 beschikbaar was. De groepen konden zelf kiezen hoe zij dit budget wilden inzetten. Er was dus geen verplichting om een subsidieaanvraag te doen. De enige beperking bij de besteding was dat het geld in het kader van de rechtmatigheid niet aan natuurlijke personen (individuele studenten of docenten) zou worden uitgekeerd, maar enkel aan rechtspersonen. Ook werd van de winnaars verwacht dat zij als groep een gezamenlijke keuze zouden maken voor de besteding van hun budget.

De drie winnende groepen hebben in juni een adviesgesprek gehad met medewerkers van het Ministerie van OCW, en vervolgens een keuze kunnen maken uit drie opties om het beschikbare budget rechtmatig te besteden:

  • Gemaakte kosten achteraf declareren via een factuur;

  • Een bureau laten inhuren door het Ministerie van OCW, waarbij het ministerie de geldende aanbestedingsregels zou volgen;

  • De eigen mbo-instelling(en) een subsidieaanvraag laten indienen, met advies en ondersteuning vanuit het ministerie.

Na de zomervakantie zijn twee groepen aan de slag gegaan met de uitwerking van hun voorstel: één groep heeft gekozen voor de tweede optie. Het Ministerie van OCW heeft CINOP voor deze groep ingehuurd om het projectvoorstel uit te werken en uit te testen Een andere groep heeft ervoor gekozen om het Grafisch Lyceum uit Utrecht een subsidieaanvraag te laten doen. Deze aanvraag is gehonoreerd.

De initiatiefnemers van The Matrix hebben ook gekozen voor de derde optie. Er is uiteindelijk echter door geen van de instellingen waar leden van deze groep aan verbonden waren een subsidieaanvraag ingediend. Daarom is het budget dat voor dit voorstel beschikbaar was niet benut.

In de Burgerschapsagenda mbo 2017–2021 heeft de Minister ingezet op het faciliteren en stimuleren van culturele ervaringen van studenten en docenten binnen het mbo door de introductie van de MBO Card. In de voortgangsbrief komt hier niets over terug. De leden vragen in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van de MBO Card. Daarnaast vragen de leden welke plaats het cultuuronderwijs binnen het vak burgerschap heeft en of de Minister dit kan toelichten.

De Stichting Cultureel Jongerenpaspoort (CJP) ontvangt sinds maart 2015 subsidie voor de ontwikkeling en verspreiding van de MBO Card. Deze subsidie is recent verlengd tot 31 december 2020, zodat er tijd is om de effectiviteit van de MBO Card te evalueren. Vóór het zomerreces ontvangt uw Kamer de evaluatie van de MBO Card en de beleidsreactie hierop.

Kunst en cultuur maken geen expliciet onderdeel uit van de kwalificatie-eisen burgerschap, zoals opgenomen in het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB. Kunst en cultuur kunnen echter wel een krachtige manier zijn om studenten te verrijken en ze te helpen om zich op de vier burgerschapsdimensies en kritische denkvaardigheden te ontwikkelen. Daarom ben ik blij om te zien dat scholen kunst en cultuur hiervoor inzetten en dat culturele instellingen aanbod gericht op mbo-studenten ontwikkelen, zoals de rondleiding De ideale burger van het Rijksmuseum.

Naar aanleiding van de motie van de leden Van den Hul en Jasper van Dijk zijn de kwalificatie-eisen burgerschap voor het mbo aangescherpt ten aanzien van de acceptatie van diversiteit, zo valt te lezen in de voortgangsbrief. De burgerschapsopdracht is zo aangepast dat het voor iedereen duidelijk is dat er aandacht wordt besteed aan acceptatie van diversiteit. De leden vragen hoe dit in het klaslokaal of op de instelling in het algemeen aan bod komt. In hoeverre zijn docenten nu in staat om het thema diversiteit aan te snijden in lessen en zijn zij hier voldoende voor uitgerust, zo vragen de voornoemde leden.

Acceptatie van diversiteit kan op verschillende manieren en momenten aan bod komen in het onderwijs. In het kader van burgerschap, maar ook daar buiten. We zien al inspirerende lesmethoden om met deze thematiek aan de slag te gaan. Bijvoorbeeld Streepje voor, ontwikkeld door Critical Mass, waarin studenten inzicht krijgen in de rol die huidskleur en afkomst spelen in onze samenleving aan de hand van stellingen over concrete voorbeelden (video’s) uit het dagelijks leven. Ook Gay&School, onderdeel van de Stichting School en veiligheid, biedt een breed scala aan informatie, tips en materiaal om seksuele diversiteit en genderdiversiteit bespreekbaar te maken in het onderwijs. Ik heb middelen vrijgemaakt voor het kennispunt om te komen tot een ondersteuningsaanbod voor mbo-scholen om op een goede manier invulling te geven aan de recente aanscherping van de kwalificatie-eisen burgerschap ten aanzien van acceptatie van diversiteit. Hiermee kunnen bestaande voorbeelden worden opgehaald, nieuwe voorbeelden worden ontwikkeld en de professionalisering van docenten bevorderd. Bij de vormgeving van het ondersteuningsaanbod wordt ook samengewerkt met scholen, zodat het ontwikkelde aanbod optimaal aansluit bij wat scholen nodig hebben.

Daarnaast zijn naar aanleiding van de motie van het lid Jasper van Dijk scholen verplicht lessen over LHBTI-acceptatie te geven. De leden vragen in hoeverre scholen aan deze verplichting voldoen. Zijn er scholen waar er nog geen lessen over LHBTI-acceptatie gegeven worden? Zo ja, welke zijn dit, wat is de reden hiervoor en horen hier sancties bij? Een andere motie van het lid Jasper van Dijk heeft geregeld dat scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs die weigeren aandacht te geven aan seksuele diversiteit een sanctie kan worden opgelegd. De leden zijn benieuwd of er scholen zijn die het weigeren om aandacht te geven aan seksuele diversiteit, en of er scholen zijn die een sanctie opgelegd hebben gekregen.

Tot nu toe is sprake van drie scholen (één po, twee vo) waarbij de inspectie heeft geoordeeld dat onvoldoende invulling wordt gegeven aan de verplichting om aandacht te besteden aan seksuele diversiteit en/of LHBTI-acceptatie. In twee gevallen gaat het specifiek om het kerndoel Seksualiteit en seksuele diversiteit, in één geval om de burgerschapsopdracht voor wat betreft de bevordering van verdraagzaamheid. In die gevallen is er voor scholen sprake van een verbeteropdracht. Om te bepalen in hoeverre de situatie verbetert, doet de Inspectie aanvullend onderzoek. Als herstel uitblijft, gaat de Inspectie over tot sanctionering. Op dit moment is er één school waarvan de bekostiging is opgeschort. Deze opschorting is in december 2019 ingegaan.


X Noot
1

Motie van de leden Rog en Kuik over mogelijke nadere afspraken over de burgerschapsopdracht (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 201)

X Noot
2

Brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 april 2018 (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 130)

X Noot
3

JOB: Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs

X Noot
4

NVLM: de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer

X Noot
5

Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs (Kamerstuk 35 352)

X Noot
6

Motie van de leden Van den Hul en Jasper van Dijk over lhbti-acceptatie op school bevorderen (Kamerstuk 30 420, nr. 274)

X Noot
7

Motie van het lid Jasper van Dijk over verplichte lessen over lhbti-acceptatie op het mbo (Kamerstuk 30 950, nr. 112)

X Noot
8

LHBTI: lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen.

X Noot
9

Motie van het lid Jasper van Dijk over een sanctie voor scholen die weigeren aandacht te besteden aan seksuele diversiteit (Kamerstuk 30 950, nr. 113)

Naar boven