Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 januari 2012
Tijdens het algemeen overleg op 20 april 2011 over het actieplan mbo (TK 2010–2011,
31 524, nr. 110) heb ik toegezegd uw Kamer dit najaar de Beroepspraktijkvorming Monitor (hierna:
BPV Monitor) te doen toekomen. Hierbij doe ik u toekomen de BPV Monitor 2011, de eerste
landelijke meting naar de effecten van het op 10 juni 2009 tot stand gekomen BPV Protocol,
in opdracht van de MBO Raad, Colo, MKB-Nederland/VNO-NCW en OCW door ResearchNed in
samenwerking met Arbeid Opleidingen Consult uitgevoerd.1
Op basis van deze meting concludeer ik samen met de begeleidingscommissie BPV Protocol
– waarin voornoemde opdrachtgevers zijn vertegenwoordigd – dat het BPV Protocol al
op onderdelen heeft geleid tot een substantiële verbetering van de kwaliteit van de
bpv. Dat is vooral te danken aan de constructieve wijze waarop onderwijs en bedrijfsleven
samen aan de slag zijn gegaan met het BPV Protocol teneinde de kwaliteit van de bpv
op de werkvloer daadwerkelijk te verbeteren.
Uit deze meting volgt dat de kwaliteit van begeleiding van studenten tijdens de bpv
door mbo-instellingen én het niveau van vakkennis en praktijkvaardigheden van studenten
op het moment dat ze de bpv bij het leerbedrijf gaan volgen, is toegenomen ten opzichte
van de situatie vóór de totstandkoming van het BPV Protocol.
De implementatie van het BPV Protocol is nog niet voltooid. De monitor laat zien op
welke onderdelen van de bpv verbetering mogelijk en soms ook noodzakelijk is. Zo worden
op dit moment door zowel de mbo-instellingen als de leerbedrijven de kwaliteit van
de match tussen student en bpv-plaats en de afstemming in de driehoek student-leerbedrijf-mbo-instelling
met betrekking tot de invulling van de bpv als nog bestaande serieuze knelpunten ervaren.
Ook de studenten geven aan dat op deze onderdelen de bpv nog voor verbetering vatbaar
is. Studenten ervaren de informatieverstrekking vanuit de opleiding soms als te beperkt
om een goede keuze te kunnen maken voor een bepaald leerbedrijf. Met betrekking tot
de afstemming in voornoemde driehoek laten de analyses vanuit het perspectief van
de studenten zien dat de thema’s waarover afspraken worden gemaakt in voornoemde driehoek
per bedrijfstak significant verschillen. Bovendien geeft slechts driekwart van de studenten aan invloed te hebben gehad op de inhoud van deze afspraken.
Verder blijkt uit de monitor dat het BPV Protocol op dit moment geen aanpassing behoeft.
De partijen op de werkvloer die het BPV Protocol (deels of geheel) hebben geïmplementeerd,
onderschrijven het belang van het BPV Protocol en vinden het op dit moment goed toepasbaar
op de werkvloer.
De aanbevelingen van de onderzoekers hebben betrekking op verbeteringen die onderwijs
en bedrijfsleven gezamenlijk als onderdeel van de thans nog lopende implementatie
van het BPV Protocol, kunnen doorvoeren. De kennis en ervaringen uit de best practices
die deze eerste meting aanreikt voor de nog bestaande knelpunten, bieden daarvoor
naar inschatting van de begeleidingscommissie BPV Protocol voldoende handvatten.
Ik deel het standpunt van de begeleidingscommissie BPV Protocol dat de Stichting Samenwerking
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven2 (SBB) thans aan zet is om ervoor te zorgen dat partijen sectoraal en regionaal de
beleidsaanbevelingen van de onderzoekers gaan oppakken.
Wel zal ik de vinger goed aan de pols houden bij dit proces en de SBB vragen mij op
gezette tijden te informeren omtrent de stand van zaken.
Rest mij nog u te informeren over het feit dat ik thans met voornoemde partijen bezie
of in de toekomst de in het BPV Protocol afgesproken tweejaarlijkse monitor bpv (geheel
of gedeeltelijk) onder leerbedrijven kan opgaan in de in het Actieplan mbo «Focus
op Vakmanschap 2011–2015» aangekondigde tevredenheidsmeting bedrijfsleven die op instellingsniveau
zal worden uitgevoerd.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart