31 500 Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid

Nr. 28 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 november 2011

Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu1 hebben enkele fracties de behoefte om over de voorlegging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Kamerstuk 31 500, nr. 25), de voorhang van de ontwerpwijziging Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Kamerstuk 31 500, nr. 26) en de inwerkingtreding van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Kamerstuk 31 500, nr. 27) enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 4 oktober 2011 aan de minister van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 7 november 2011 zijn deze door haar beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Snijder-Hazelhoff

De adjunct-griffier van de commissie,

Israel

Inleiding

Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) hangen twee besluiten die verschillend zijn van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen.

  • Het besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden.

Via het ontwerpbesluit Barro zal het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden aangepast. Het is gebruikelijk om in een wijzigingsbesluit verschillende besluiten aan te passen.

In het Barro (soms ook aangeduid als Amvb Ruimte) zijn de nationale belangen uit de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) opgenomen die juridisch worden geborgd. In het reeds vastgestelde Barro (Kamerstuk 31 500, nr. 25) zijn opgenomen:

  • Het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

  • Militaire terreinen en -objecten;

  • De Wadden;

  • De kust (inclusief primaire kering);

  • De grote rivieren;

  • De Werelderfgoederen.

De ontwerpwijziging Barro, zoals dit voor beraadslaging met de Kamer voorligt, bevat de 1e aanvulling op het reeds vastgestelde Barro. In de ontwerpwijziging wordt voorgesteld de volgende onderwerpen toe te voegen:

  • Reserveringen uitbreidingen weg en spoor;

  • Veiligheid vaarwegen

  • Het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;

  • De buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;

  • Bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;

  • Reservering voor rivierverruiming Maas;

  • De Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het onderdeel buisleidingen, dat eveneens onderdeel vormde van het u toegezonden ontwerpwijziging, zal uit het ontwerpbesluit worden gehaald. Het proces van de Structuurvisie Buisleidingen, die de basis moet vormen voor opname in het ontwerpbesluit, is onvoldoende ver gevorderd. Dit onderdeel zal volgend jaar aan uw Kamer worden voorgelegd.

De Eerste Kamer heeft te kennen gegeven de ontwerpwijziging Barro niet te behandelen. Na bespreking van de ontwerpwijziging Barro in de Tweede Kamer zal ik beoordelen of de periode van tervisielegging en Kamerbehandeling tot aanpassing van de ontwerpwijziging Barro leiden. Een eventueel aangepast ontwerpwijziging Barro zal vervolgens voor advies naar de Raad van State worden gezonden. Na advisering zal ik overgaan tot vaststelling, publicatie en inwerkingtreding van de 1e aanvulling op het Barro. Na vaststelling zal uw Kamer het gewijzigde besluit in het kader van de zogenoemde nahang worden toegezonden.

De PvdA-fractie heeft dezelfde reactie voor beide verslagen ingediend. In deze reactie zijn de antwoorden opgenomen die betrekking hebben op de vertaling van het beleid naar het Barro of de inhoud van het Barro. De overige vragen zijn meegenomen in de reactie op het verslag van het schriftelijk overleg over de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 20).

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De leden van de VVD-fractie hebben hierover nog enkele vragen.

In de algemene maatregel van bestuur Ruimte wordt de ladder voor duurzame ontwikkeling geïntroduceerd. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het gebruik van deze ladder door gemeenten afdwingbaar is. Welke juridische mogelijkheden zijn er als deze ladder niet juist gebruikt wordt?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling en met zorg kennisgenomen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) en de doorvertaling daarvan naar andere overheden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Gezien de inhoudelijke samenhang tussen de structuurvisie en het besluit kiezen deze leden ervoor beide onderdelen in één inbreng te behandelen, waarbij uit de insteek op beleidsniveau de zaken die op besluitniveau geregeld zouden moeten worden logisch volgen.

Wat opvalt aan het beleid van dit nieuwe kabinet is het gebrek aan ambities op gebied van ruimtelijke ordening. De nadruk wordt gelegd op de last die men heeft van regels, niet op de effecten van die regels. Zo zijn dankzij het beleid van Rijksbufferzones gebieden tussen steden open gebleven, die anders ongetwijfeld zouden zijn volgebouwd. De leden zijn daar blij mee.

Het is in de ogen van de leden de verantwoordelijkheid van de overheid om gemeenschappelijke zachte waarden in bescherming te nemen en de tragedy of the commons te voorkomen. Als er geen beperkingen worden opgelegd aan ons allen, zullen enkelen daar gebruik van maken, ten koste van alle anderen. Zo zijn er belangrijke waarden op gebied van natuur, landschap, openheid en stilte en de keuzes voor waar wel te bouwen is in ons aller belang. Door te kiezen voor verstedelijking maakt een overheid ook een keuze voor een efficiënt en goedkoop vervoerssysteem. Doet zij dit niet, dan zal overal woon- en bedrijfbebouwing plaatsvinden met als gevolg een diffuse vraag naar méér infrastructuur en gebrek aan draagvlak voor openbaar vervoerdiensten, die immers pas bij hoge dichtheden renderen. De leden zijn daarom wel zeer tevreden met het samenvoegen van de ruimtelijke ambities en de infrastructuurambities. Deze moeten immers in samenhang bezien worden. Zo zou bij het besluit om de Tweede Maasvlakte aan te leggen het vraagstuk van de bereikbaarheid al op tafel zijn gekomen. Idealiter zouden alle ruimtelijke investeringen ook worden opgenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport, dus ook die voor natuur, water, cultuurhistorie et cetera. Door al deze belangen in samenhang te bezien, ontstaan meer mogelijkheden om werk met werk te maken.

De leden betreuren het dat veel van de ambities van de vorige regeringen verlaten zijn: Nationale Landschappen zijn verdwenen, de robuuste verbindingszones, de beschermde natuurmonumenten, de verstedelijkingsopgave et cetera. Graag zouden de leden van de PvdA-fractie ook nieuwe ambities opnemen, bijvoorbeeld ten aanzien van het geven van ruimte aan duurzame energievoorziening en gezondheid, bijvoorbeeld als het gaat om de ruimtelijke inpassing van megastallen. Deze leden vrezen dat, door deze verantwoordelijkheden naar de provincies te verschuiven, een vorm van afschuiving gaat ontstaan: «doe het maar in de volgende provincie».

Deze leden zouden graag vasthouden aan de verstedelijkings- en verdichtingsambities van voorgaande kabinetten. Alleen met verdichting is het mogelijk het open land open te houden en de steden stedelijk, zodat het mogelijk en betaalbaar blijft hier een goed openbaar vervoer aan te bieden. Verstedelijking zorgt ook voor specialisatie en economische groei en innovatie. De leden van de PvdA-fractie missen de aandacht voor steden in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17).

Het spreiden van bebouwing zal leiden tot méér autokilometers, meer CO2-uitstoot, méér NOx-uitstoot, meer fijnstof, meer geluidsoverlast en meer noodzakelijk investeringen in infrastructuur. Deze leden zouden graag zien dat een maatschappelijke kosten-batenanalyse wordt uitgevoerd op deze keuze van het kabinet.

Het is de leden van de PvdA-fractie onduidelijk of nu alle eerdere ruimtelijke beslissingen uit eerdere planologische kernbeslissingen zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) en het Besluit algemene regels ruimtelijk ordening. Zo niet, welke planologische kernbeslissingen zijn precies verlaten? Hoe zit dit met de eerdere structuurvisies, zoals Randstad 2040 (Kamerstuk 31 089, nr. 21)?

In de ogen van deze leden is ruimtelijk beleid niet statisch. De leden vragen of het in deze moderne tijd niet mogelijk is het ruimtelijk beleid voor burgers tastbaar te maken door op een digitaal kaartbeeld inzichtelijk aan te geven, net als bij de wettenbank, wat het actuele ruimtelijke beleid is en dit op een voor de burger hanteerbare wijze te presenteren. Dus niet enkel aangeven dat een gebied een «nationaal landschap» betreft, maar daarbij ook de consequenties die dit heeft voor bijvoorbeeld bouwinitiatieven benoemend. De leden zien hiervan eens te meer de noodzaak, nu in het voorgenomen beleid een groot deel van de doelstellingen wordt gedecentraliseerd, waardoor burgers behalve met nationaal en gemeentelijk beleid ook in toenemende mate met provinciaal beleid (dat ook nog eens per provincie zal verschillen) te maken zal krijgen, en door de bomen straks het bos niet meer zien. De leden vrezen dat met het saneren van zesentwintig Rijks- gebiedscategorieën er twaalf maal vijfentwintig provinciale categorieën voor terug zullen komen. Met een «levend» systeem zal het ook voor de burger eerder inzichtelijk zijn wat allerlei sectorale beslissingen de komende jaren, bijvoorbeeld rond het Deltaprogramma of regionale beslissingen in het kader van de Structuurvisie Mainport Amsterdam Schiphol Haarlemmermeer (SMASH), voor gevolgen hebben voor zijn directe leefomgeving.

De leden van de PvdA-fractie missen elke ambitie als het gaat om behoud en bescherming van drinkwaterwinning. Waarom is hiervoor geen ambitie opgenomen?

Deze leden missen ook een visie op gezondheid in relatie tot ruimtelijke ordening. Herhaaldelijk is er door de Kamer op aangedrongen geen scholen pal naast snelwegen te bouwen en nieuwe opgaven vragen ook om een visie. Zo vragen de effecten van zoönosen uit de intensieve veehouderij om een visie op de afstand die megastallen zouden moeten hebben tot kwetsbare bestemmingen als scholen, verzorgingstehuizen en woningen.

Deze leden vragen ook aandacht voor de opgaven op het gebied van herstructurering van kantoren en woningen, die op de verkeerde plek staan. De leden zien hierin nog steeds een verantwoordelijkheid voor de Rijksoverheid, al was het om te voorkomen dat, zoals nu vaak gebeurt, er concurrentie optreedt tussen gemeenten die elk hun eigen bedrijventerrein willen. Ook is aan herstructurering een grote financiële opgave verbonden en kan fiscaal beleid (per definitie des Rijks) hier een bijdrage aan leveren. Welke verbinding is er met het beleid zoals vastgelegd in de woonvisie van het kabinet?

De leden van de PvdA-fractie kunnen de afweging voor Rijksverantwoordelijkheid, zoals die op pagina 13 van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) is omschreven met nationale baten/lasten en doorzettingsmacht provincie of gemeente overstijgend; internationale verplichtingen waaronder biodiversiteit, duurzame energie en werelderfgoed; provincie of landsgrensoverstijgend en/of met hoog afwentelingrisico; geheel onderschrijven. De leden komen op basis van die criteria echter tot geheel andere prioriteiten dan het kabinet. Zo vraagt de internationale biodiversiteitstrategie om méér dan alleen een netto-Ecologische Hoofdstructuur, maar juist om verbindingen. En, zo is er juist behoefte om zachte waarden als cultuurhistorie te beschermen, bijvoorbeeld middels Nationale Landschappen. Ook een strategie voor duurzame energie heeft zo verankering nodig in nationaal beleid om te voorkomen dat afwenteling plaatsvindt naar andere provincies en gemeenten.

Het is de leden niet helemaal duidelijk waarom bepaalde gebieden nu juist weer wel als nationale doelstelling worden aangemerkt, terwijl zij niet eens gemeentegrens-, laat staan provinciegrensoverschrijdend zijn, zoals Schiphol en Rotterdam Zuid. Waarom valt dat niet onder «decentraal wat kan»?

Voor wat betreft het vestigingsklimaat valt op dat naast de topregio’s, genoemd in het beleid van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Randstad en Eindhoven) in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) wel andere regio’s zijn opgenomen, zoals Twente. Hoe verhouden deze zich tot elkaar? Wat betekent de keuze voor bereikbaarheid van topregio’s voor eerder voorgenomen investeringen in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport? Welke investeringen vinden geen doorgang?

Met betrekking tot de energievoorziening kunnen de leden van de PvdA-fractie de ambitie onderschrijven om alle doelen uit het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (Kamerstuk 31 410, nr. 16) op te nemen. Daar hoort wel een doelstelling bij, namelijk het bieden van voldoende ruimte voor duurzame energie. Met name windmolens blijken erg gevoelig voor afschuiving. Een aparte structuurvisie voor windenergie is aangekondigd. Waarom wordt hiervoor niet, net als voor elektriciteitscentrales, nu al een ruimtelijke reservering gemaakt? Wanneer zal deze structuurvisie windenergie er zijn? Het is de leden onduidelijk waarom er voor gekozen is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening niet van toepassing te verklaren op de Noordzee. Kan de minister deze keuze toelichten?

Er worden in de ontwerpwijziging Besluit algemene regels ruimtelijke ordening reserveringen getroffen voor grootschalige elektriciteitsopwekking (meer dan vijfhonderd Megawatt), niet alleen op bestaande locaties maar ook in grote havengebieden, zoals Moerdijk, het Westland (waar?), de tweede Maasvlakte en het Westelijk Havengebied van Amsterdam. Binnen die gebieden worden geen concrete locaties aangewezen. Dat stuit volgens deze leden op twee bezwaren. Ten eerste moet de gemeente kennelijk bepalen wat een geschikte locatie is, hoe groot die moet zijn (er moet een kolencentrale met toebehoren kunnen staan, maar maten worden niet gegeven) en dit vastleggen in het bestemmingsplan, zonder dat dit met zoveel woorden wordt gezegd. Ten tweede betreft dit gebieden die al bouwrijp zijn gemaakt en waarvoor de gemeenten dus kosten hebben gemaakt. Op welke wijze worden de betreffende gemeenten vergoed voor de inbreng van gronden? Welke overheid is verantwoordelijk voor eventuele planschade? Wanneer is er meer duidelijkheid over de precieze locaties die voor energievoorziening worden aangewezen?

Ten aanzien van de waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving is Nederland middels Europees beleid gebonden aan normen ter verbetering van de luchtkwaliteit, nitraatdepositie en waterkwaliteit et cetera. De maatregelen die hiervoor bedacht zijn in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit en de Programmatische Aanpak Stikstof hebben hun ruimtelijke consequenties. Waarom zijn deze niet opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) en het voorliggende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening?

Voor wat betreft waterveiligheid en de zoetwatervoorziening zorgt artikel 2.11.3 van de ontwerpwijziging Besluit algemene regels ruimtelijke ordening er voor dat een wijziging van het bestemmingsplan vooraf wordt beoordeeld door de beheerder van de kering, via de watertoets. Er staat in de toelichting echter uitdrukkelijk bij dat bij realisering van deze wijziging ook nog een vergunning nodig is van de beheerder van de kering. Dat is conform de Waterwet. Maar het roept wel de vraag op of de beheerder zich dan niet moet beperken tot die aspecten die zien op beheer en onderhoud van de kering. Als hij heeft ingestemd met de wijziging van het bestemmingsplan, heeft immers al een beoordeling plaatsgevonden van mogelijke belemmeringen voor toekomstige versterking. Bouwen in stedelijk gebied nabij primaire keringen komt steeds meer voor. Een bestemmingsplan hoort duidelijkheid te geven aan de burger.

Met betrekking tot de nationale vervoersnetwerken bespeuren de leden van de PvdA-fractie een enorme nadruk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) op automobiliteit. Ambities tot modal shift lijken haast verloren gegaan. Ook missen de leden ambities ten aanzien van multimodaliteit: het overstappen van auto op trein bijvoorbeeld, waarbij transferia als nationale opgave zouden horen.

De leden missen een visie op grote infrastructurele vragen op spoorgebied zoals de Hogesnelheidslijn-Oost en de verbinding Utrecht-Breda. Zelfs het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer krijgt minimale aandacht, waarbij oplossingen voor de goederenvervoersknooppunten niet genoemd worden.

In de ontwerpwijziging Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Artikel 2.7.4, lid 2) wordt een reservering getroffen voor toekomstige infrastructuurontwikkeling waarmee voorkomen wordt dat er ontwikkelingen plaatsvinden die later voor veel geld ongedaan gemaakt moeten worden. De leden zouden dit artikel ook graag van toepassing verklaren op de bruto Ecologische Hoofdstructuur, die nu nog niet gerealiseerd kan worden bij gebrek aan middelen. Dit om ongewenste ontwikkelingen in de tussentijd te voorkomen.

Het is echter niet erg duidelijk voor de leden wanneer sprake is van grootschalige permanente bebouwing of wat een aanmerkelijke verandering in het maaiveld is. De toelichting maakt het niet duidelijker. In de ogen van de leden zou tijdelijk gebruik, bijvoorbeeld agrarisch gebruik of het plaatsen van windmolens wel tot de mogelijkheden moeten kunnen behoren. Is het niet helderder de onteigeningskosten als uitgangspunt te nemen?

Ten aanzien van het cultuurlandschap zijn de leden van de PvdA-fractie blij dat de UNESCO-werelderfgoedgebieden en de Rijksmonumenten blijven bestaan, maar spreken zij wel hun zorg uit voor het vervallen van de Nationale Landschappen, die immers indertijd zijn aangewezen omdat ze van nationaal/bovenregionaal belang zijn. Gebieden als Waterland, het Groene Hart, de Hollandse Waterlinie en Midden-Delfland zijn in de ogen van de leden wel degelijk van nationaal belang. Wat betekent de inperking van de Rijksverantwoordelijkheid voor het archeologisch erfgoed?

De leden vragen expliciet aandacht voor de molenbiotoop van historische molens. In de ogen van de leden zou hiervoor een landelijke richtlijn moeten gelden.

De leden missen een samenhangende visie op natuur en landschap. Waar deze wel gegeven wordt ten aanzien van economie, is er geen samenhangende ambitie als het gaat om waar welke natuurkwaliteiten worden nagestreefd en welke keuzes er gemaakt worden om toch de laatste kostbare resten te beschermen. In plaats daarvan wordt dit beleid, met een korting van 75 procent op de middelen, doorgeschoven naar de provincies. Wat gebeurt er als die bij gebrek aan middelen allemaal kiezen voor toepassing van de goedkoopste vormen van beheer?

De leden achten het van groot belang dat de Ecologische Hoofdstructuur adequaat planologisch beschermd wordt. Zij vragen of het niet eenduidiger zou zijn alle beschermingsregimes voor natuur onder te brengen in één natuurwet. Waarom is gekozen voor bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Natura 2000 via de Natuurbeschermingswet?

In het afwegingsregime wordt nu gesproken van «per saldo geen significante achteruitgang». De leden zijn bevreesd dat dit «per saldo» een niet te hanteren begrip zal blijken. Door het vervallen van de vergunningplicht voor veehouderijen is er immers geen zicht meer op de cumulatieve effecten van de verschillende activiteiten in een gebied. Ook wordt gerefereerd aan de kwantiteit, de oppervlakte, van een gebied dat gecompenseerd zou moeten worden, waarbij geen enkele garantie wordt gevraagd ten aanzien van het faciliteren van dezelfde soorten en of kwaliteiten. Ook missen de leden de eis dat de compensatie vooraf moet zijn gerealiseerd, opdat de bedreigde soorten de tijd hebben zich nieuw te vestigen. In de vorige versie waren duidelijke eisen gesteld aan de saldobenadering (art 3.13 2e lid). Waarom zijn deze verlaten?

In het afwegingskader wordt aangegeven dat alternatieven moeten worden onderzocht. Welke garantie is er dat dit ook gebeurt? Waarom is er niet voor gekozen deze expliciet te moeten benoemen in het bestemmingsplan?

In de eerdere versie was sprake van een aantal verplichtende bepalingen in de provinciale verordeningen ten aanzien van behoud van natuur- en cultuurwaarden. De leden zouden er voorstander van zijn deze opnieuw op te nemen.

Waar groot maatschappelijk belang in de eerdere versie van het besluit beperkt was tot gaswinning, is daar nu oliewinning aan toegevoegd. Kan de minister toelichten waar het hier over gaat?

De leden hebben grote zorgen over het schrappen van grote delen van de Ecologische Hoofdstructuur, zoals dit kabinet dit nu voorstelt met haar «herijkingsoperatie». Uit de ex-ante evaluatie Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Planbureau voor de Leefomgeving, dat op 12 september 2011 onder meer aan de Kamer is aangeboden, blijkt dat met het schrappen van de robuuste verbindingszones internationale verplichtingen ten aanzien van biodiversiteit al niet meer gehaald kunnen worden.

Ten aanzien van de omvang van de Ecologische Hoofdstructuur begrijpen de leden dat het in deze tijd niet mogelijk is de gehele Ecologische Hoofdstructuur te realiseren. De leden willen echter expliciet wel vasthouden aan de ambitie om het netwerk als geheel alsnog te realiseren, al is het enkele jaren later (2018 zal al niet meer gehaald worden). Dit betekent dat de bruto-Ecologische Hoofdstructuur, zoals die eerder op de kaart is gezet in de Nota Ruimte, wel een vorm van reservering nodig heeft om te voorkomen dat deze wordt volgebouwd en realisatie van de natuur op termijn onbetaalbaar wordt. De leden vragen om een vorm van no regretbeleid voor die delen van de Ecologische Hoofdstructuur die niet op korte termijn zullen worden gerealiseerd, inclusief de robuuste verbindingszones. De ketting is immers zo sterk als de zwakste schakel: de eerdere investeringen in de Ecologische Hoofdstructuur worden waardeloos als de natuur niet aaneengeschakeld wordt.

Het is de leden niet duidelijk of de Ecologische Hoofdstructuur nu al dan niet verplichtend wordt opgenomen in de bestemmingsplannen. Dit zou wel leiden tot duidelijkheid voor burgers.

Tot nu toe is bij de Ecologische Hoofdstructuur-bescherming gebruikgemaakt van de spelregels Ecologische Hoofdstructuur. Dit was eenduidig. Het is de leden nu niet duidelijk of elke provincie straks eigen spelregels mag/moet gaan opstellen of dat een eenduidig regime gaat gelden. Dat laatste heeft de voorkeur van de leden.

Ten aanzien van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen was altijd één ding wel duidelijk: niet in de Ecologische Hoofdstructuur. Nu wordt dit principe losgelaten. De leden achten dit onwenselijk, omdat daarmee opnieuw veel onduidelijkheid wordt geschapen voor burgers en de natuurkwaliteit onder druk kan komen te staan.

De provincies gaan ambitiekaarten vaststellen voor te bereiken natuurdoelen. Met de enorme bezuinigingen op het natuurbudget bestaat het gevaar dat provincies er toe gedwongen worden dure natuurtypes te schrappen, er op vertrouwend dat andere provincies deze dan wel in stand zullen houden. Het gevaar is dat deze overal zullen verdwijnen, waarmee kwetsbare en bijzondere soorten uit Nederland dreigen te verdwijnen. Op welke wijze gaat de minister voorkomen dat overal de minst ambitieuze keuzes gemaakt gaan worden en de minimale behouddoelstelling nog wel gehaald gaat worden? De leden achten het wenselijk dat provincies verplicht worden de wezenlijke waarden, waaronder ook potentiële waarden, van natuurgebieden vast te leggen.

De leden begrijpen het belang van het aanwijzen van militaire terreinen uit nationaal belang. Waarom zijn de militaire terreinen, die tevens een natuurfunctie hebben, echter ineens uit de Ecologische Hoofdstructuur geschrapt?

De leden zijn blij dat de SER-ladder, al is het onder een andere naam, terugkomt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17). De leden maken zich echter zorgen over de vrijblijvendheid ervan. Wat als een provincie of gemeente de ladder niet of onvolledig toepast? Welke sancties staan er op? Op welke wijze kunnen burgers of de rijksoverheid een gedegen gebruik van de ladder afdwingen?

De leden vragen op deze plaats ook aandacht voor een andere ladder, bedoeld voor afwegingen rond infrastructuurinvesteringen: de ladder van Verdaas. Graag zouden zij deze toegepast zien worden bij alle infrastructurele besluiten. In deze ladder is ook expliciet aandacht voor het instrument beprijzen. Meerdere regio’s en zelfs het Havenbedrijf Rotterdam geven aan hiermee te willen experimenteren. De leden zouden graag deze opening willen bieden.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening staat: «Leidend bij het bepalen van de behoefte aan woningen zijn de woonwensen van burgers». De zin kan al snel worden opgevat als een vrijbrief om vooral te bouwen in mooie open gebieden en natuur. Dit geldt kennelijk niet voor bedrijven en kantoren. Waarom dan wel expliciet vermeld voor woningen?

Nu wordt de ladder – enigszins vrijblijvend – opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Waarom is daar voor gekozen en niet om het onderdeel te laten vormen van de nieuwe omgevingswet?

Voor wat betreft de Noordzee missen de leden aandacht voor de Natura 2000-gebieden op de Noordzee en de noodzakelijke beperkingen voor visserij, scheepvaart, et cetera, die daarbij horen. Waar worden deze anders geregeld? Zou het niet inzichtelijker zijn deze in één document bijeen te brengen?

Het kabinet spreekt zijn vertrouwen uit in andere overheden als het gaat om de doorwerking van Rijksbeleid. De leden waarderen dit vertrouwen, maar vragen wat er gebeurt als het onverhoopt een keer misgaat. Dit kan zijn uit onwetendheid of vergeetachtigheid, maar ook gevolg zijn van direct conflicterende belangen. Denk aan de discussie over AWACS-vliegtuigen in Zuid-Limburg. Op welke wijze kunnen burgers er van op aan dat het nu vastgestelde Rijksbeleid wordt doorgevoerd in lokaal beleid? Wat als (achteraf) wordt vastgesteld dat een bestemmingsplan onvoldoende rekening heeft gehouden met een nationaal belang? Hoe te voorkomen dat we zoals in België wel eens schijnt te gebeuren slechts achteraf constateren dat gebouwen niet gebouwd hadden mogen worden en tegen hoge kosten weer moeten worden afgebroken? Is er nog capaciteit bij de Rijksoverheid om zicht te houden op de niet-sectorale Rijksbelangen zoals natuurwaarden? Welke rol speelt de vroegere VROM-inspectie (nog)?

Tot slot hebben de leden van de PvdA-fractie enkele vragen over het Rijk-regioprogramma Amsterdam-Almere-

Markermeer (RRAAM). Wat is het nationale belang dat beschermd wordt door landaanwinning in principe niet toe te staan? Op welke grond wordt daar van afgeweken? Is hierbij rekening gehouden met de voornemens van Almere om vooraf te investeren in de natuurkwaliteit van het IJsselmeer, waardoor géén significante effecten plaats zullen vinden bij landaanwinning?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit algemene regels ruimtelijke ordening. Zij hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit algemene regels ruimtelijke ordening. Zij hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de ontwerpwijziging, maar hebben ter verduidelijking van voorliggend voorstel enige vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie zijn tevreden over het feit dat de minister heeft besloten om het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening niet met ingang van 1 oktober 2011 in werking te laten treden. Ook vinden zij het een verstandige keuze om voorliggend voorstel in samenhang met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) te behandelen. Overigens zijn de leden van de SP-fractie van mening dat ook de Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enige andere wetten (voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels) (32 821) hierbij betrokken dient te worden. Met deze wijziging wordt immers naar mening van deze leden een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind mogelijk gemaakt. Kan de minister aangeven of gemeenten en provincies gereed zijn om dit beleid na (spoedige) invoering goed uit te kunnen voeren? Wat zijn de eventuele achterstanden bij provinciale en gemeentelijke bestemmingsplannen?

In de brief van de minister d.d. 27 september 2011 inzake de inwerkingtreding van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening stelt de minister dat «ten overvloede wordt opgemerkt dat bovenstaande slechts geldt voor het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, zoals dat op 26 augustus 2011 in het Staatsblad is verschenen. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de zin «spoedige inwerkingtreding van het reeds vastgestelde en gepubliceerde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening» ongewild verwarring in de hand werkt. Naar mening van de leden van de SP-fractie zijn er ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel – onder meer naar aanleiding van opmerkingen door de Raad van State – wijzigingen opgetreden in de Besluit algemene regels ruimtelijke ordening deel I. Daarnaast stelt de minister het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening deel I reeds is vastgesteld en gepubliceerd. Deelt de minister met de leden van de SP-fractie de visie dat behandeling in de Kamer – vanwege ondermeer demissionaire staat van het toenmalige kabinet – nooit is afgerond? Voor de leden is hierdoor onduidelijk wat er nu wel of niet «overeind» is gebleven van het oorspronkelijke Besluit algemene regels ruimtelijke ordening deel I. Is het bijvoorbeeld zo dat het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening deel I volledig intact is gebleven ten aanzien van reeds bestaande en lopende trajecten (Project Mainportontwikkeling Rotterdam, militaire terreinen en grote rivieren) of zijn hier ook op sub- onderdelen wijzigingen aangebracht? In de brief van de minister d.d. 11 juli 2011 inzake de Voorlegging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening wordt gesteld dat de in de ontwerpwijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening neergelegde nationale belangen geen onderdeel vormden van het ontwerpbesluit uit 2009. Vervolgens is er in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) weer wel sprake van nationale belangen. Naar de mening van de leden van de SP-fractie zou de het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een doorvertaling of vertaalslag van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) moeten zijn. De leden van de SP-fractie zien deze vraag graag uitputtend en volledig beantwoord, daar ook derden te maken zullen kunnen krijgen met deze regelgeving. Wellicht kan het zenden van een brief, waarin alle wijzigingen chronologisch worden opgenomen, soelaas bieden.

Kan de minister aangeven waarom er in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) gekozen is voor dertien in plaats van de eerdere zesentwintig punten van nationaal belang? Of wellicht kan de minister met redenen omkleed per «afgevallen nationaal belang» aangeven waarom hiervoor gekozen is? Waarom is er bijvoorbeeld wel gekozen om zaken als de Ecologische Hoofdstructuur, de Nationale Landschappen en de nu voor het eerst aangewezen monumentale wederopbouwgebieden op te nemen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) (en ze dus van nationaal belang te maken), terwijl deze afspraken (nog) niet geborgd worden via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, maar geregeld worden via de spoedwet of via bestuurlijke afspraken met gemeenten? De leden van de SP-fractie zouden graag landbouw en drinkwater als kwesties van nationaal belang aanmerken.

Hoe verhoudt zich het omschrijven van dertien kernwaarden van Ecologische Hoofdstructuur-gebieden, die de provincies aan de bestemmingsplannen van gemeenten zouden moeten opleggen, tot het principe van vertrouwen, zonder vooraf noch achteraf te controleren of decentrale overheden die nationale belangen wel echt laten doorwerken in hun beleid, zoals is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17)? Hoe moeten de leden van de SP-fractie in dit geval het credo van dit Kabinet «je gaat erover, of niet» plaatsen?

De leden SP-fractie vinden het onbegrijpelijk dat de ruimtelijke kwaliteit als doel van ruimtelijke ordening geschrapt is. Dit blijkt naar mening van de leden uit het feit dat het begrippenkader en tal van instrumenten op dat terrein overboord gezet lijken. Is de minister met de leden van de SP-fractie van mening dat de drie resterende beleidsdoelen, concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid, niet kunnen worden bereikt zonder in te zetten op ruimtelijke kwaliteit? Is het niet zo dat in de Koninklijke boodschap bij de Wet ruimtelijke ordening «ruimtelijke kwaliteit» als enige legitimeringgrond wordt genoemd voor het feit dat we aan ruimtelijke ordening doen?

De leden van de SP-fractie zijn blij met het feit dat de SER-ladder een plek krijgt in het Besluit ruimtelijke ordening. Waarom is er voor gekozen dit (verstopt) te regelen via een algemene maatregel van bestuur (van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening), terwijl het (juridisch) veel duidelijker is dit fundamenteel via een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening te regelen? Is de minister bereid deze SER-ladder via de Besluit ruimtelijke ordening te regelen? Zo nee, waarom niet?

De SER-ladder stelt dat uitgelegd moet worden of en hoe locaties voor herstructurering en transformatie van stedelijke voorzieningen wordt benut en hoe deze locaties multimodaal ontsloten kunnen worden. Naar mening van de leden van de SP-fractie ligt het voor de hand daarbij ook aan te geven hoe stedelijke voorzieningen aansluiten bij landschappelijke-, stedenbouwkundige- en cultuurhistorische waarden in een bepaald gebied. Op deze manier is er immers naast zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik ook hoogwaardig ruimtegebruik geregeld. Graag een reactie hierop.

Vanaf 1 januari 2012 worden, via het besluit omgevingsrecht, alle bouwwerken op achtererven van beschermde stads- en dorpsgezichten vergunningvrij, en worden hierdoor ontrokken aan een welstandsadvies. De consequentie hiervan is dat ook in de Werelderfgoederen (doelende op objecten) vergunningvrije bouwwerken kunnen worden gerealiseerd. Ondermeer de gemeente Beemster probeert dusdanige regels op te stellen, dat toch verboden kan worden om op achtererven te bouwen. Zij voorzien echter dat dit onhaalbaar zal blijken.

Dit zal ook gaan gelden voor andere werelderfgoederen, die geen object betreffen maar een gebied. Bijvoorbeeld de Stelling van Amsterdam, de nieuwe Hollandse Waterlinie, de Limes en de grachtengordel van Amsterdam. Sinds 1 612 heeft Amsterdam (via een «keur» en later via een verordening) gezorgd dat de keurtuinen er al vierhonderd jaar lang groen bij liggen. Nu lijkt het erop dat er met één pennenstreek een streep wordt gezet door vierhonderd jaar bescherming van keurtuinen. Immers, voortaan mag er in iedere keurtuin vergunningvrij – dus welstandsvrij – een 2,5 meter diepe aanbouw achter de gevel verrijzen en daarnaast ook nog een bijgebouw van dertig vierkante meter bouwen. Vooruitlopend op die mogelijkheid zijn er in de gemeente Den Haag al tenminste twee bouwplannen in Rijksbeschermd stadsgezicht voor besproken. Hierbij heeft de gemeente aangegeven, dat landelijke regelgeving dit volgend jaar mogelijk maakt en zij dus niet anders zullen kunnen beslissen. De leden van de fractie van de SP zijn benieuwd of de minister bereid is deze omissie via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening te repareren. Bijvoorbeeld door vergunningvrij bouwen uit te sluiten in gebieden met in ieder geval de Werelderfgoedstatus (inclusief voorlopige lijst)? De monumentenstatus biedt in deze onvoldoende bescherming; het regelt slechts een sloopvergunningenstelsel. Door vergunningvrij bouwen in deze gebieden uit te sluiten, gaan gebieden niet op slot, maar wordt gegarandeerd dat er zorgvuldig mee wordt omgesprongen.

Met betrekking tot de structuurvisie buisleidingen vragen de leden van de SP-fractie wat wordt bedoeld met de term gereserveerd onder titel 2.9? Wordt hierbij later aparte aanvullende wet- of regelgeving gemaakt? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?

De leden van de SP-fractie hebben het vermoeden dat de minister latere aanvullingen en onderwerpen via een zogenaamde nahangprocedure in werking zal willen laten treden. De leden bepleiten met klem deze zaken via een voorhang aan de Kamer voor te leggen. Het behelst immers flinke wijzigingen met een enorme impact. Het lijkt de leden van de SP-fractie niet meer dan logisch dat de Kamer(s) zich uitspreken over kwesties als Rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, de Ecologische Hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de uitbreidingsruimte van het IJsselmeergebied. Ook willen de leden van de SP-fractie nogmaals benadrukken dat landbouw en drinkwater van nationaal belang zijn. De Kamer(s) moeten in de gelegenheid gesteld worden zich hierover uit te spreken. Door de keuze van dit kabinet om veel taken over te dragen aan gemeenten en provincies en te kiezen voor een instrument als bijvoorbeeld inspectievakanties en minder in te zetten op handhaven en controles, mag het naar mening van de leden van de SP-fractie niet zo zijn dat we op het gebied van ruimtelijke ordening en veiligheid al in de aanvangsfase in een bestuurlijk niemandsland terecht gaan komen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met grote zorgen kennisgenomen van de ontwerpwijziging Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze zorgen hebben zij al verwoord in de inbreng ten behoeve van het schriftelijk overleg over de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17). Met betrekking tot de ontwerpwijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening hebben zij nog een aantal aanvullende zorgen en vragen, die zij graag aan de orde willen stellen.

Allereerst zouden de leden van de D66-fractie graag een overzicht krijgen van de onderwerpen uit het originele Besluit algemene regels ruimtelijke ordening die de regering voornemens is per 14 november in te laten gaan, welke onderwerpen uit het originele Besluit algemene regels ruimtelijke ordening tegelijkertijd met de ontwerpwijziging zullen worden ingevoerd en welke onderwerpen uit het originele Besluit algemene regels ruimtelijke ordening zijn geschrapt.

De leden van de D66-fractie vragen zich voorts af hoe het Rijk grip wil en kan houden op plannen en afspraken gemaakt door provincies, zeker wanneer zij de nationale belangen raken, en welke instrumenten zij daartoe tot haar beschikking heeft. Kan de minister aangeven wat er gebeurt met lopende afspraken tussen Rijk en decentrale overheden? Kan zij een overzicht geven van afspraken met decentrale overheden die komen te vervallen?

De leden van de D66 fractie hebben nog enkele specifieke zorgen over de uitwerking van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening voor de ruimtelijke bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze leden wijzen nadrukkelijk op het belang van een goede bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur in lijn met de aanduiding als nationaal belang in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17), en leggen daarom de volgende vragen voor aan de minister:

  • Kan de minister aangeven wat de invloed van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is op het beschermingsniveau van de op dit moment onder de Ecologische Hoofdstructuur vallende gebieden?

  • Kan de minister uiteenzetten of, en zo ja hoe, dit verandert voor de gebieden die buiten de herijkte Ecologische Hoofdstructuur komen te liggen?

  • Is de minister bereid via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening gemeenten de Ecologische Hoofdstructuur in hun bestemmingsplannen op te laten nemen, om handen en voeten te geven aan het rekening houden met het in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) geformuleerde nationale belang met betrekking tot dit nationale natuurnetwerk?

  • Komen de passages, die het beschermingsregime voor de Ecologische Hoofdstructuur-gebieden omschrijven in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening overeen met de bestaande Ecologische Hoofdstructuur-spelregels in overige wet- en regelgeving? Zo nee, kan de minister aangeven waarom niet gekozen is voor consistente aansluiting bij overige wet- en regelgeving, bijvoorbeeld via een verwijzing of het overnemen van de bestaande spelregels in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur?

  • Kan de minister aangeven hoe de «nee, tenzij»-beschermingsregels worden toegepast voor de eventueel te schrappen militaire oefenterreinen uit de Ecologische Hoofdstructuur, zoals dat geldt voor alle andere aanpassingen van de Ecologische Hoofdstructuur? Kan de minister voor dergelijke militaire oefenterreinen, zoals bij Oirschot, aangeven welke eerdere afspraken gemaakt zijn door haar ambtsvoorgangers en hoe deze worden nagekomen?

Kan de minister aangeven wat de belangrijkste bezwaren waren van het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen bij het opstellen van de ontwerpwijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en hoe deze zijn meegenomen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

Met het voorliggende besluit worden veel onderwerpen, die waren opgenomen in het ontwerpbesluit algemene regels ruimtelijke ordening van 2009, geschrapt, zoals de Nationale Landschappen, Rijksbufferzones en onderdelen van het verstedelijkingsbeleid en wordt ruimtelijke ordening zo veel mogelijk gedecentraliseerd. De leden van de ChristenUnie-fractie delen de mening van het nieuwe kabinet dat enige opschoning in het ruimtelijke instrumentarium mogelijk en nodig was en dat ook decentralisatie op onderdelen een goede stap is. Volgens deze leden dreigt nu echter het gevaar dat het kind met het badwater wordt weggegooid.

In een dichtbevolkt land als Nederland is open ruimte een groot goed. Het vergroot de leefbaarheid, maar heeft ook een grote economische waarde voor onder meer landbouw, recreatie en toerisme. Met het voorstel voor dit besluit dat gebaseerd is op de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) worden echter in één klap meerdere instrumenten, die bedoeld zijn om de open ruimte te beschermen, afgeschaft. In ruil voor Rijksbufferzones, Nationale Landschappen, bundelingsgebieden en percentages, centrumvorming, verdichtingspercentages, locatiebeleid, planologisch kader buitengebied, SER-ladder, verstedelijkingsbeleid, woningbouw voor natuurlijke aanwas, bundeling verspreid glas en balans rood/groen/blauw komt nu slechts één instrument: de ladder voor verstedelijking.

De leden van de ChristenUnie hebben de indruk dat met deze aanpak niet alle nationale belangen gelijkwaardig worden afgewogen. Nationale belangen moeten gelijkwaardig worden afgewogen en hiervoor zijn ook bij decentralisatie op zijn minst duidelijke kaders nodig.

Meest treffend vindt deze leden dat kennelijk het reserveren van ruimte voor een nieuwe kerncentrale een groter nationaal belang is dan bescherming van het Groene Hart. Niet alleen economische ontwikkeling en mobiliteit, maar juist ook de kwaliteit van de groene ruimte zijn van belang voor het welzijn en de welvaart van alle Nederlanders.

Slechts tien à twintig procent van de Nationale Landschappen wordt straks beschermd omdat het onderdeel is van de Ecologische Hoofdstructuur. De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen dat met het voorgenomen beleid gebieden, die onder zeer grote verstedelijkingsdruk staan, zoals het Groene Hart, Waterland en Midden-Delfland, onvoldoende beschermd zullen zijn. Voor dit laatste gebied is in het verleden zelfs een reconstructiewet opgesteld die zeer succesvol is geweest om het laatste stuk groen tussen Den Haag en Rotterdam te behouden.

Op zijn minst moeten daarom wat betreft deze leden de (delen van) Nationale Landschappen, die te maken hebben met grote verstedelijkingsdruk, beter worden beschermd in dit besluit. Deze leden onderschrijven dat in gebieden waar de verstedelijkingsdruk laag is, in veel gevallen een meer decentrale aanpak mogelijk is. Maar het voorbeeld van het Groene Hart geeft aan dat dit niet altijd geldt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de ontwikkeling van bouwen buiten de stad in (voormalige) verbindingszones, Ecologische Hoofdstructuur, Nationale Landschappen en Rijksbufferzones jaarlijks te monitoren door middel van bijvoorbeeld rapportages van het Planbureau voor de Leefomgeving, die ook aan de Kamer worden gezonden, zodat tijdige bijsturing mogelijk is als de decentralisatie ongewenste effecten heeft.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen verder om de Blauwe Ruggengraat van Nederland, als verbinding tussen de waterrijke gebieden, toe te voegen als onderdeel van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur.

Het onderhavige ontwerpbesluit voorziet in een ladder voor verstedelijking die lijkt op de SER-ladder voor bedrijventerreinen, maar ook van toepassing is op de ontwikkeling van onder meer detailhandel, kantoren en woningbouw. De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de gedachte van het introduceren van één ladder voor zorgvuldig ruimtegebruik in plaats van verschillende losse instrumenten voor elke ruimtelijke functie. De leden zijn echter van mening dat het huidige voorstel voor artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening hierin onvoldoende voorziet.

Ten eerste hoeft er alleen maar in het bestemmingsplan te worden «toegelicht op welke wijze rekening is gehouden met de voorkeursvolgorde». Deze formulering is wat betreft de leden van de ChristenUnie-fractie te vrijblijvend. Om de ladder een krachtig instrument te maken moet deze op zijn minst juridisch op dusdanige wijze worden verankerd dat nieuwe plannen, voor onder andere woningbouw, hieraan kunnen worden getoetst. Ook moet de regering de mogelijkheid hebben om in te grijpen als de betrokken overheden deze taak niet uitvoeren overeenkomstig de Rijksregels.

Ten tweede gebeurt de verantwoording van het gebruik van de ladder op het niveau van het bestemmingsplan. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre met de voorgestelde formulering dubbeltellingen worden voorkomen. Kunnen op deze manier niet verschillende gemeenten met hun bestemmingsplan verwijzen naar dezelfde regionale behoefte aan bijvoorbeeld bedrijventerreinen? Volgens de leden van de ChristenUnie-fractie dient er daarom een duidelijker koppeling gelegd te worden met het provinciale ruimtelijke beleid en de feitelijke behoefte.

Ten derde wordt voor benutting van bestaande stedelijke ruimte alleen gesproken over herstructurering en transformatie. Deze leden missen hier het begrip leegstand, zoals die bijvoorbeeld speelt op de kantorenmarkt. Benutting van leegstand hoeft niet noodzakelijkerwijs gepaard te gaan met herstructurering of transformatie.

Ten vierde ontbreekt er een financieel kader voor een effectieve toepassing van de ladder. De kans is nu groot dat de mogelijkheid van herontwikkeling en transformatie wordt afgewezen omdat dit niet rendabel zou zijn. Welke randvoorwaarden gelden er op dit gebied? Is de regering niet van mening dat gemeenten en provincies meer instrumenten in handen moeten krijgen om te zorgen dat herstructureringslocaties ook echt van de grond komen en dat dit ook een fundamentele doordenking van het grondbeleid vraagt? Is de regering bereid financiële prikkels in te voeren die het bouwen in open gebied financieel onaantrekkelijker maken, zoals een open ruimte heffing? Wat betreft de leden van de ChristenUnie-fractie moet een effectieve ladder ook voorzien zijn van een financieel kader.

Ten vijfde bevatte het ontwerpbesluit algemene regels ruimtelijke ordening van 2009 nog het uitgangspunt dat als er toch wordt gebouwd in het buitengebied, dit zoveel mogelijk in aansluiting op bestaand bebouwd gebied moet gebeuren of in nieuwe clusters dient te gebeuren. De leden van de ChristenUnie-fractie stellen voor om het bouwen aansluitend op bestaand bebouwd gebied of in nieuwe clusters toe te voegen als stap in de ladder van verstedelijking zodat deze afweging wordt gemaakt.

Ten zesde wordt het voorzien in de ruimtebehoefte in de nabijheid van bestaande infrastructuur of in de nabijheid van nieuwe infrastructuur gelijk geschakeld. De leden van de ChristenUnie-fractie stellen voor om dit verschillende stappen op de ladder te maken. Inderdaad is er vaak sprake van integrale plannen met zowel ontwikkeling van infrastructuur en andere ruimtelijke functies, maar dat neemt niet de noodzaak weg dat eerst moet worden gekeken naar locaties die reeds goed ontsloten zijn. De ladder is meer functioneel als wordt beargumenteerd dat er geen alternatieve locaties waren in de nabijheid van bestaande infrastructuur. In feite staat met de voorgestelde formulering ontsluiting centraal, terwijl het wat betreft deze leden eerst om benutting zou moeten gaan en vervolgens om ontsluiting.

Dit brengt de leden van de ChristenUnie-fractie op het zevende punt, namelijk dat de ladder vooral is ingegeven vanuit een ruimtelijke behoefte. De leden van de ChristenUnie-fractie zouden graag ook de mobiliteitsladder (ladder van Verdaas) hierin opgenomen zien, omdat pas dan een goede integrale aanpak van ruimte en mobiliteit ontstaat.

Ten achtste merken de leden van de ChristenUnie-fractie op dat in de ladder geen kwalitatieve beoordeling zit van verschillende alternatieve locaties. Als buiten bestaand bebouwd gebied in de ruimtebehoefte wordt voorzien, kan het veel uitmaken of dit wordt opgelost in een kwetsbaar waardevol landschap of dat dit gebeurt op een andere locatie. Deze leden zouden daarom graag een extra trede op de ladder voor duurzame verstedelijking toevoegen voor een landschapstoets waarin elementen als natuur, openheid, cultuurhistorie en recreatieve waarde worden meegenomen. Met een dergelijke motiveringsplicht kan mogelijk ook een alternatief worden geboden voor andere instrumenten die met dit besluit vervallen. Voorts valt het deze leden op dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) op pagina 8 ook een relatie wordt gelegd tussen de ladder voor duurzame verstedelijking en optimale inpassing. Zij zien het aspect inpassing echter niet terug in de uitwerking van de ladder.

Als negende stellen de leden van de ChristenUnie-fractie voor om duurzaam waterbeheer ook mee te nemen in de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ten slotte merken de leden van de ChristenUnie-fractie op dat er in het oude ontwerpbesluit algemene regels ruimtelijke ordening nog sprake was dat nieuwe locaties voor detailhandel niet ten koste mochten gaan van de bestaande detailhandelstructuur. In het nieuwe voorstel wordt alleen gesproken over behoefte aan detailhandel. Deze leden vrezen dat hiermee de deur wordt open gezet voor weidewinkels, waardoor op de lange termijn leegstand dreigt in (historische) winkelcentra binnen de steden. Deze leden geven daarom in overweging de bepaling ten aanzien van detailhandel aan te scherpen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke instrumenten het Rijk heeft bij vraagstukken die aangrenzende provincies treffen (bijvoorbeeld bij grote nieuwe winkelcentra) en waar de provincies hun beleid niet op elkaar afstemmen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wie er financieel verantwoordelijk is voor planschade die voortkomt uit de algemene maatregel van bestuur Ruimte. Is er een beeld van de omvang van de eventuele planschade? Welke bestuurlijke lasten vloeien voort uit deze algemene maatregel van bestuur Ruimte?

Met betrekking tot buisleidingen is in de artikelen 2.9.1., 2.9.2, 2.9.3 en 2.9.5 lid 1 van ontwerpbesluit aangegeven dat gemeenten de gelegenheid krijgen om in een periode van vijf jaar binnen het door de minister aangewezen zoekgebied, waarbinnen een voorkeurstracé voor een buisleidingenstrook is opgenomen, een ander tracé voor een buisleidingstrook te kiezen. Zo niet, dan geldt na deze vijf jaar slechts nog het voorkeurstracé. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het, met het oog op meer flexibiliteit in de ruimtelijke ordening, niet valt te overwegen om het definitieve tracé vast te leggen op het moment dat er ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied plaatsvinden.

Bieden de algemene regels voor defensieradar, zoals die onder de algemene maatregel van bestuur Ruimte kunnen worden vastgesteld, significant meer ruimte aan windenergie- en hoogbouwprojecten? Wanneer zijn deze algemene regels beschikbaar? Kan de Kamer inzicht krijgen in de concept algemene regels voor defensieradar?

In het ontwerpbesluit is een kaart opgenomen met reserveringsgebieden langs hoofdwegen. Genoemde leden vragen waarom dit niet gedaan is voor het spoor. Deze leden wijzen er op dat op verschillende plaatsen dicht langs het spoor wordt gebouwd, terwijl de noodzaak voor uitbreiding in de toekomst niet ondenkbaar is. Genoemde leden stellen voor dat langs het spoorwegnet, tenminste een ruimtelijke reservering moet worden opgenomen voor verdubbeling van het aantal aanwezige sporen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben grote vragen bij de nut- en noodzaak van de bouw van een nieuwe kerncentrale en daarom ook bezwaren tegen de ruimtelijke reservering voor de bouw van dergelijke centrales.

II. Reactie van de minister

VVD

1

In hoeverre is het gebruik door gemeenten van de ladder voor duurzame verstedelijking afdwingbaar? Welke juridische mogelijkheden zijn er als deze ladder niet juist gebruikt wordt?

De ladder voor duurzame verstedelijking vraagt van overheden om in de motivering van ruimtelijke besluiten die ontwikkelingen mogelijk maken zich aan drie treden te houden. De beoordeling van de mogelijkheden binnen elk van de treden is aan deze overheid zelf. Als decentrale ruimtelijke besluiten nationale juridische kaders onvoldoende honoreren kan het Rijk of de provincie na vaststelling van deze besluiten overgaan tot óf indeplaatstreding in geval van taakverwaarlozing, óf schorsing en vernietiging in geval van strijdigheid met nationale regelgeving. Verder bestaat voor een ieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Door iedere belanghebbende (zoals wettelijk gedefinieerd) kan dit worden gevolgd door bezwaar en beroep. Het Rijk vertrouwt voorts niet alleen op andere overheden, maar ook op de werking en kwaliteit van lokale democratische processen. De ladder biedt een versterking van het decentrale proces van de beoordeling van ruimtelijke besluiten. Projectontwikkelaars en lokale bestuurders kunnen hun plannen alleen realiseren als deze worden goedgekeurd door de gemeenteraad danwel provinciale staten. Hiermee geef ik invulling aan mijn systeemverantwoordelijkheid voor goede ruimtelijke ordening. Ik ben van mening dat er daarmee voldoende voorzieningen zijn.

PVDA

2

Het is de leden onduidelijk waarom er voor gekozen is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening niet van toepassing te verklaren op de Noordzee. Kan de minister deze keuze toelichten?

Het grondgebied van gemeenten en provincies strekt zich uit tot 1 km buiten de kust. Tussen 1 km en 12 mijl uit de kust is het Rijk zelf bevoegd gezag. Het Barro richt zich uitsluitend tot andere overheden. Het Rijk is gebonden aan de eigen beleidsuitspraken die zijn gedaan in structuurvisies, waaronder de SVIR en het Nationaal Waterplan uit 2009.

3

In het Barro worden reserveringen getroffen voor grootschalige elektriciteitsopwekking, niet alleen op bestaande locaties maar ook in grote havengebieden. Op welke wijze worden de betreffende gemeenten vergoed voor de inbreng van gronden? Welke overheid is verantwoordelijk voor eventuele planschade? Wanneer is er meer duidelijkheid over de precieze locaties die voor energievoorziening worden aangewezen?

Uitgangspunt is dat er niet specifiek gronden worden geoormerkt voor grootschalige stroomproductie maar dat de betreffende bestemmingsplannen realisatie van grootschalige elektriciteitsproductie op de aangewezen locaties mogelijk maken. Dat betekent overigens wel dat er op die locaties (meestal industrieterreinen) geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk mogen gemaakt die de feitelijke vestiging van elektriciteitscentrales belemmeren. Planschade is dan niet aan de orde. Het Barro zal bij inwerkingtreding de precieze locaties bevatten.

4

Een wijziging van het bestemmingsplan wordt vooraf beoordeeld door de beheerder van de kering, via de watertoets. Er staat in de toelichting van het Bro echter uitdrukkelijk bij dat bij realisering van deze wijziging ook nog een vergunning nodig is, conform de Waterwet, van de beheerder van de kering. Moet de beheerder zich bij de vergunningverlening beperken tot die aspecten die zien op beheer en onderhoud van de kering? Een bestemmingsplan hoort duidelijkheid te geven aan de burger.

De beoordeling of een ontwikkeling mogelijk is op of onder een primaire waterkering of in de beschermingszone van de kering is maatwerk, de uitkomst is afhankelijk van de situatie. De Waterwet belegt de verantwoordelijkheid voor die beoordeling bij de beheerder van de kering. De beheerder zal zich bij de vergunningverlening beperken tot de aspecten die betrekking hebben op het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering. De reden voor opname in de ruimtelijke regelgeving is om de situatie te voorkomen dat een bestemmingsmogelijkheid bestaat die niet vergunbaar is. Dat betekent in de praktijk dat reeds bij aanvraag van een bestemmingswijziging de beoordeling in het kader van de waterwetvergunning zal moeten worden gedaan, zodat vooraf helder is of de ontwikkeling mogelijk is.

5

Het is echter niet erg duidelijk voor de leden wanneer sprake is van grootschalige permanente bebouwing of wat een aanmerkelijke verandering in het maaiveld is. De toelichting maakt het niet duidelijker. In de ogen van de leden zou tijdelijk gebruik, bijvoorbeeld agrarisch gebruik of het plaatsen van windmolens wel tot de mogelijkheden moeten kunnen behoren. Is het niet helderder de onteigeningskosten als uitgangspunt te nemen?

In de toelichting bij het ontwerpbesluit van het Barro zal op dit punt uitgebreider worden beschreven wanneer sprake is van grootschalige permanente bebouwing of wat een aanmerkelijke verandering in het maaiveld is. Er is niet voor gekozen om de onteigeningskosten als uitgangspunt te nemen, omdat onteigeningskosten niet als het enige uitgangspunt kunnen worden genomen. Er wegen ook factoren als vermijdbaarheid, verwijderbaarheid en verwachte reserveringsduur mee, naast situatiespecifieke factoren. De onteigeningskosten mogen niet significant hoger worden en het Rijk kan bij nieuwe ontwikkelingen niet voor ruimtelijke en financiële compensatie worden aangesproken. Agrarisch gebruik is wel toegestaan, evenals het gebruik van windmolens indien deze verwijderbaar zijn en de kosten daarvan niet voor rekening van het Rijk komen.

6

In de vorige versie waren duidelijke eisen gesteld aan de saldobenadering (art 3.13 2e lid). Waarom zijn deze verlaten?

Het vereenvoudigen van de saldobenadering past in mijn wens om regelgeving te verminderen en te vereenvoudigen. Saldobenadering is onderdeel geworden van het «nee- tenzij» regime (artikel 2.10.5). Een bestemming mag per saldo niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

7

In het afwegingskader wordt aangegeven dat alternatieven moeten worden onderzocht. Welke garantie is er dat dit ook gebeurt? Waarom is er niet voor gekozen deze expliciet te moeten benoemen in het bestemmingsplan?

Op basis van artikel 2.10.4 moeten de provincies regels stellen om ondermeer te verzekeren dat een bestemming die per saldo leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS alleen doorgang vindt als er onderzoek is gedaan naar reële alternatieven. Het Rijk gaat er van uit dat de provincies zorg dragen voor doorwerking van dit voorschrift tot op het niveau van bestemmingsplannen. Op basis van artikel 3.1.6 zijn gemeenten verplicht hun bestemmingsplannen te motiveren. Het toelichten van het alternatievenonderzoek past hierin.

8

In de eerdere versie was sprake van een aantal verplichtende bepalingen in de provinciale verordeningen ten aanzien van behoud van natuur- en cultuurwaarden. De PvdA-fractie is er voorstander van deze opnieuw op te nemen.

Artikel 2.10.3 van het huidige ontwerp verplicht provincies tot het bij verordening aanwijzen van wezenlijke kenmerken en waarden en regels te stellen in het belang van bescherming, instandhouding en ontwikkeling daarvan. Uit de begripsomschrijving in artikel 2.10.1 van de wezenlijke kenmerken en waarden blijkt dat het hier om de natuurwaarden van de EHS gaat. Het nationale regime van de EHS is niet gericht op behoud van cultuurwaarden. De generieke borging van cultuurwaarden is versterkt door aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (art. 3.1.6.). Indien een bestemmingsplan, projectbesluit of beheersverordening wordt opgesteld, is het bevoegd gezag verplicht rekening te houden met cultuurhistorische waarden in en boven de grond.

9

Waar groot maatschappelijk belang in de eerdere versie van het besluit beperkt was tot gaswinning, is daar nu oliewinning aan toegevoegd. Kan de minister toelichten waar het hier over gaat?

In de eerdere versie was oliewinning ook al één van de onderwerpen van groot maatschappelijk belang. De bedoelde opsomming in de Nota van Toelichting bij het Barro is niet limitatief. Daarnaast vraagt de beoordeling van grootmaatschappelijk belang om maatwerk.

SP

10

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat ook de Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enige andere wetten (voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels) (32 821) bij de parlementaire behandeling van de SVIR betrokken dient te worden.

De Nota naar aanleiding van het Verslag van de Tweede Kamer wordt rond 7 november aan de Tweede Kamer gezonden. Het is aan de Kamer om de wetswijziging vervolgens bij de parlementaire behandeling van de SVIR, de voorhang van de ontwerpwijziging Barro en de inwerkingtreding van het Barro te betrekken. De regering zou die gezamenlijke agendering toejuichen.

11

Kan de minister aangeven of gemeenten en provincies gereed zijn om medebewind en de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels door provincies na (spoedige) invoering goed uit te kunnen voeren? Wat zijn de eventuele achterstanden bij provinciale en gemeentelijke bestemmingsplannen?

Provincies en gemeenten hebben na inwerkingtreding van de wetswijziging nog een jaar de tijd om aan medebewind uitvoering te geven. Bovendien wordt nog gewerkt aan een mogelijkheid de periode voor vaststelling in een verordening op (een gemotiveerd) verzoek van de provincies te verlengen. De provinciale regeling zal helder maken welke aanpassingen worden verwacht in bestemmingsplannen. Er zijn geen signalen dat dit tot achterstanden zal leiden.

12

Deelt de minister met de leden van de SP-fractie de visie dat behandeling van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening deel I in de Kamer- vanwege ondermeer demissionaire staat van het toenmalige kabinet- nooit is afgerond? (...) Wellicht kan het zenden van een brief, waarin alle wijzigingen chronologisch worden opgenomen, soelaas bieden.

Het (oorspronkelijke) ontwerpbesluit is op 2 juni 2009 naar de Tweede en Eerste Kamer gezonden in het kader van de zgn. voorhang. Gelijktijdig is het ontwerp ter visie gelegd om derden in de gelegenheid te stellen zienswijzen in te dienen. Op 29 september 2009 is het ontwerp besproken in een AO met de Vaste commissie voor VROM in de Tweede Kamer. Op basis van dit overleg, alsmede reacties uit de ter visielegging, is het ontwerp bijgesteld. De Kamers zijn daarover geïnformeerd per brief van 23 november 2009 (Kamerstuk 2009D58601). Beide Kamers is daarbij gevraagd in te stemmen met verzending van het bijgestelde ontwerp naar de Raad van State t.b.v. advisering. Die instemming is op 1 december 2009 door de Eerste Kamer verkregen (40462/KvD) en op 10 december door de Tweede Kamer (2009Z22285/2009D63192). Daarmee werd de formele parlementaire behandeling van het ontwerp afgesloten. Vervolgens heeft het advies van de Raad van State geleid tot enige aanpassing van het ontwerp en heeft kabinetswisseling er toe geleid dat gewacht is met vaststelling van het Besluit tot dat een oordeel kon worden gegeven of de in het ontwerp opgenomen beleidsregels nog steeds van nationaal belang worden geacht en derhalve borging in het Besluit rechtvaardigen. Dat oordeel is verkregen door vaststelling van de ontwerp- Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17). Immers net als de leden van de SP-fractie ben ik van mening dat het Barro een «doorvertaling of vertaalslag» van de SVIR behoort te zijn.

13

Is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening deel I volledig intact gebleven ten aanzien van reeds bestaande en lopende trajecten (Project Mainportontwikkeling Rotterdam, militaire terreinen en grote rivieren) of zijn hier op sub- onderdelen wijzigingen aangebracht?

Uit de ontwerpwijziging zijn de beleidsregels die conform de SVIR niet meer van nationaal belang worden geacht verwijderd en is tot vaststelling van het Besluit en tot publicatie in het Staatsblad gekomen. Na vaststelling van het Besluit hebben de leden van beide Kamers het Besluit toegezonden gekregen in het kader van de zgn. nahang (ter kennisneming).

Het gepubliceerde Besluit bevat de beleidregels voor Project Mainportontwikkeling Rotterdam, militaire terreinen en -objecten, de Wadden, de kust (inclusief primaire waterkeringen), de grote rivieren en de Werelderfgoederen. Deze zijn, afgezien van het laatst genoemde onderwerp, op hoofdlijnen ongewijzigd gebleven t.o.v. het met de TK besproken ontwerpbesluit. Uit het oorspronkelijke ontwerp is het verstedelijkingsbeleid, het locatiebeleid (o.a. SER-ladder), het Rijksbufferzonesbeleid, het beleid voor de Nationale Landschappen, de recreatiewoningen en het regionaal watersysteem gehaald. Ook is het beleid voor de EHS uit het oorspronkelijke ontwerp gehaald, aangezien er in juni jl. nog geen overeenstemming was bereikt tussen Rijk en provincies over de Herijkte EHS. De EHS is wel weer opgenomen in het «nieuwe» ontwerpbesluit, zoals dit voor beraadslaging bij de Kamers voorligt. Het hoofdstuk is vereenvoudigd overeenkomstig de daarover gemaakte afspraken tussen Rijk en provincies.

14

Naar de mening van de leden van de SP-fractie zou het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een doorvertaling of vertaalslag van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) moeten zijn. Kan de minister een brief sturen, waarin alle wijzigingen chronologisch worden opgenomen?

Zie voor de wijzigingen t.o.v. het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening deel I het antwoord op vraag 13. In het (nieuwe) ontwerpwijziging wordt voorgesteld de volgende onderwerpen aan het Barro toe te voegen: reserveringen uitbreidingen weg en spoor, veiligheid vaarwegen, reserveringen voor buisleidingen, het netwerk voor elektriciteitsvoorziening, de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer, rivierverrruimingsmogelijkheden rond de Maas, bescherming van de (overige) primaire waterkeringen en de EHS.

In bijlage 2 bij de SVIR wordt uitgebreider ingegaan op de nationale belangen die vervallen zijn en welke worden (her)bevestigd.

15

Kan de minister aangeven waarom er in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) gekozen is voor dertien in plaats van de eerdere zesentwintig punten van nationaal belang?

Vanuit de uitgangspunten «decentraal, tenzij» en «je gaat erover of niet» kiest het kabinet selectief voor een beperkt aantal nationale ruimtelijke belangen, op basis van criteria zoals die beschreven zijn in paragraaf 1.2 van de SVIR. De dertien gekozen nationale ruimtelijke belangen zijn dekkend voor de ruimtelijke claim die het Rijk neerlegt.

16

Kan de minister met redenen omkleed per «afgevallen nationaal belang» aangeven waarom hiervoor gekozen is? Waarom is er bijvoorbeeld wel gekozen om zaken als de Ecologische Hoofdstructuur, de Nationale Landschappen en de nu voor het eerst aangewezen monumentale wederopbouwgebieden op te nemen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) (en ze dus van nationaal belang te maken), terwijl deze afspraken (nog) niet geborgd worden via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, maar geregeld worden via de spoedwet of via bestuurlijke afspraken met gemeenten?

Uitgangspunt is geweest dat er, gezien de huidige context, voldoende legitimering moet zijn om een nationaal belang aan te merken en daarvoor van rijkszijde ruimte te claimen, en om derhalve in juridische zin de beleidsvrijheid van andere overheden daarvoor in te perken. De nationale wederopbouwgebieden zijn als van nationaal ruimtelijk belang aangemerkt vanwege hun nationale cultuurhistorische betekenis. De EHS is als nationaal belang aangemerkt, omdat het een belangrijk instrument is om aan de internationale verplichtingen te voldoen. De EHS wordt juridisch geborgd in het Barro, de wederopbouwgebieden in bestuurlijke prestatieafspraken. Onderwerpen die in het verleden van nationaal ruimtelijk belang zijn geweest en waarvoor in de huidige context onvoldoende onderbouwing is gevonden, zijn vervallen als nationaal ruimtelijk belang. De nationale landschappen zijn niet meer beoordeeld als van nationaal belang. Het landschapsbeleid wordt in de SVIR overgelaten aan de provincies. In bijlage 2 bij de SVIR wordt uitgebreider ingegaan op de nationale belangen die vervallen zijn en welke worden (her)bevestigd.

17

De leden van de SP-fractie zouden graag landbouw en drinkwater als kwesties van nationaal belang aanmerken.

De landbouw als sector wordt toegevoegd aan de SVIR, maar het is een decentrale zaak om deze sector ruimtelijk te faciliteren. Ook voor drinkwater zie ik geen noodzaak tot het opnemen als nationaal belang. Op dit moment wordt dit prima behartigd door de drinkwaterbedrijven en decentrale overheden. In de definitieve SVIR zal ik wel de rol van zoetwater verduidelijken als het gaat om drinkwater (en industriewater). Daarnaast zal ik in de Rijksstructuurvisie Ondergrond onderzoeken drinkwaterwinning uit de ondergrond van nationaal belang is en welke consequenties dat heeft voor bovengrondse functies.

18

Hoe verhoudt zich het omschrijven van dertien kernwaarden van Ecologische Hoofdstructuurgebieden, die de provincies aan de bestemmingsplannen van gemeenten zouden moeten opleggen, tot het principe van vertrouwen? Hoe moeten de leden van de SP-fractie in dit geval het credo van dit Kabinet «je gaat erover, of niet» plaatsen?

In artikel 2.10.3 krijgen de provincies de opdracht om bij provinciale verordening de wezenlijke kenmerken en waarden aan te wijzen voor gebieden binnen de EHS. Zoals uit artikel 2.10.1 (en de toelichting) blijkt gaat het hierbij om de natuurwaarden die van belang zijn voor het gebied mede in het licht van de internationale biodiversiteitsdoelstellingen. Het is verder geheel aan de provincies om de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS uit te werken.

19

De leden SP-fractie vinden het onbegrijpelijk dat de ruimtelijke kwaliteit als doel van ruimtelijke ordening geschrapt is. Is de minister van mening dat de drie resterende beleidsdoelen, concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid, niet kunnen worden bereikt zonder in te zetten op ruimtelijke kwaliteit? Is het niet zo dat in de Koninklijke boodschap bij de Wet ruimtelijke ordening «ruimtelijke kwaliteit» als enige legitimeringgrond wordt genoemd voor het feit dat we aan ruimtelijke ordening doen?

Ruimtelijke kwaliteit ontstaat onder andere door goed regionaal maatwerk en zorgvuldige planvorming. Dat laatste borgt het Rijk in het Besluit Ruimtelijk Ordening. Het Rijk vertrouwt erop dat de provincies en gemeenten zorg zullen dragen voor de ruimtelijke kwaliteit van het eigen grondgebied, en dat zij, waar regels gelden die van invloed zijn op de ruimtelijke kwaliteit deze regels op de juiste wijze in hun plannen zullen opnemen.

20

Is de minister bereid de ladder voor duurzame verstedelijking via de Besluit ruimtelijke ordening te regelen? Zo nee, waarom niet?

Het is inderdaad mijn opzet om de ladder voor duurzame verstedelijking te borgen in het Bro.

21

Geef bij de ladder voor duurzame verstedelijking ook aan hoe stedelijke voorzieningen aansluiten bij landschappelijke-, stedenbouwkundige- en cultuurhistorische waarden in een bepaald gebied. Daarmee wordt naast zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik ook hoogwaardig ruimtegebruik geregeld.

Voor het aansluiten van stedelijke voorzieningen bij landschappelijke-, stedenbouwkundige- en cultuurhistorische waarden acht ik een juridische verplichting niet effectief. Kwaliteit laat zich niet afdwingen door regelgeving, maar kan alleen een product zijn van decentrale overheden die met kennis van het gebied en de situationele omstandigheden streven naar hoogwaardig ruimtegebruik. Ik kies er niet voor op dit punt de beleidsvrijheid van andere overheden te beperken.

22

Vanaf 1 januari 2012 worden, via het besluit omgevingsrecht, alle bouwwerken op achtererven van beschermde stads- en dorpsgezichten vergunningvrij, en worden hierdoor ontrokken aan een welstandsadvies. De consequentie hiervan is dat ook in de Werelderfgoederen (doelende op objecten) vergunningvrije bouwwerken kunnen worden gerealiseerd. Is de minister bereid deze omissie via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening te repareren?

Nederland leeft de verplichtingen uit het Werelderfgoedverdrag die strekken tot het instandhouden van de benoemde «outstanding universal value’s» na. Op dit moment worden voor alle werelderfgoederen met dat doel managementplannen opgesteld. Eventuele knelpunten ten aanzien van de instandhouding zullen in dat traject blijken.

Over de «state of conversation» van de werelderfgoederen wordt periodiek aan Unesco gerapporteerd.

De keurtuinen in Amsterdam zijn ofwel zelf beschermd monument, ofwel bevinden zich (in het grootste deel van de gevallen) achter beschermde monumenten. Dit beperkt in hoge mate de mogelijkheden van vergunningvrij bouwen in keurtuinen. Daarnaast is het ook mogelijk om hierop sturing te geven via het bestemmingsplan.

23

Met betrekking tot de structuurvisie buisleidingen vragen de leden van de SP-fractie wat wordt bedoeld met de term gereserveerd onder titel 2.9? Wordt hierbij later aparte aanvullende wet- of regelgeving gemaakt? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?

De term gereserveerd die in het Barro en in de inhoudsopgave van de Nota van Toelichting staat houdt in dat deze titel wordt ingevuld in de aanvulling op het Barro, dat ik uw Kamer in het kader van de zgn. voorhangprocedure heb toegezonden.

24

De leden van de SP-fractie hebben het vermoeden dat de minister latere aanvullingen en onderwerpen via een zogenaamde nahangprocedure in werking zal willen laten treden. De leden bepleiten met klem deze zaken via een voorhang aan de Kamer voor te leggen. Het behelst immers flinke wijzigingen met een enorme impact.

Artikel 4.3, vijfde lid, van de Wro schrijft voor dat de voordracht voor een AMvB onder de Wro niet wordt gedaan dan nadat het ontwerp is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal. Het kabinet brengt enkel al in voorhang gebrachte onderwerpen nu in nahang.

25

Door de keuze van dit kabinet om veel taken over te dragen aan gemeenten en provincies en te kiezen voor een instrument als bijvoorbeeld inspectievakanties en minder in te zetten op handhaven en controles, mag het naar mening van de leden van de SP-fractie niet zo zijn dat we op het gebied van ruimtelijke ordening en veiligheid al in de aanvangsfase in een bestuurlijk niemandsland terecht gaan komen.

Het Rijk vertrouwt erop dat de provincies en gemeenten zorg kunnen dragen voor de ruimtelijke kwaliteit van het eigen grondgebied, en dat zij, waar regels gelden die van invloed zijn op de ruimtelijke kwaliteit deze regels op de juiste wijze in hun plannen zullen opnemen. Verder vertrouwt het Rijk erop dat provincies in staat zijn om adequaat toezicht te houden op de handhaving van gemeentelijke bestemmingsplannen.

Overigens blijven (generieke) middelen beschikbaar voor de (naar verwachting zeldzame) gevallen dat wet- en regelgeving in ruimtelijke plannen niet wordt nageleefd. Dit geldt ook voor het geval dat burgers daarvan melding doen.

D66

26

Welke onderwerpen uit het originele Besluit algemene regels ruimtelijke ordening gaan, volgens het voornemen van de regering, per 14 november in? Welke onderwerpen uit het originele Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden tegelijkertijd met de ontwerpwijziging ingevoerd? Welke onderwerpen uit het originele Besluit algemene regels ruimtelijke ordening zijn geschrapt?

Uit de ontwerpwijziging zijn de beleidsregels die conform de SVIR niet meer van nationaal belang worden geacht verwijderd en is tot vaststelling van het Besluit en tot publicatie in het Staatsblad gekomen. Na vaststelling van het Besluit hebben de leden van beide Kamers het Besluit toegezonden gekregen in het kader van de zgn. nahang (ter kennisneming).

Het gepubliceerde Besluit bevat de beleidregels voor Project Mainportontwikkeling Rotterdam, militaire terreinen en -objecten, de Wadden, de kust (inclusief primaire waterkeringen), de grote rivieren en de Werelderfgoederen. Deze zijn, afgezien van het laatst genoemde onderwerp, op hoofdlijnen ongewijzigd gebleven t.o.v. het met de TK besproken ontwerpbesluit. Uit het oorspronkelijke ontwerp is het verstedelijkingsbeleid, het locatiebeleid (o.a. SER-ladder), het Rijksbufferzonesbeleid, het beleid voor de Nationale Landschappen, de recreatiewoningen en het regionaal watersysteem gehaald. Ook is het beleid voor de EHS uit het oorspronkelijke ontwerp gehaald, aangezien er in juni jl. nog geen overeenstemming was bereikt tussen Rijk en provincies over de Herijkte EHS. De EHS is wel weer opgenomen in het «nieuwe» ontwerpbesluit, zoals dit voor beraadslaging bij de Kamers voorligt. Het hoofdstuk is vereenvoudigd overeenkomstig de daarover gemaakte afspraken tussen Rijk en provincies.

27

Hoe wil en kan het Rijk grip houden op plannen en afspraken gemaakt door provincies, zeker wanneer zij de nationale belangen raken, en welke instrumenten heeft zij daartoe tot haar beschikking? Wat gebeurt er met lopende afspraken tussen Rijk en decentrale overheden? Kan de minister een overzicht geven van afspraken met decentrale overheden die komen te vervallen?

Het Rijk vertrouwt er op dat provincies (en gemeenten) bij hun planvorming rekening houden met de nationale belangen zoals benoemd in de SVIR. Verder vertrouwt het Rijk erop dat provincies in staat zijn om toezicht te houden op de handhaving van gemeentelijke bestemmingsplannen. De SVIR wordt gemonitord, waarbij in ieder geval aandacht is voor het monitoren van de nationale belangen. Daarnaast wordt door het sluiten van akkoorden zoals de Bestuursafspraken 2011–2015, tussen overheden afstemming gezocht over de nationale belangen. Het overzicht van rijkstaken die komen te vervallen zijn verwoord in bijlage 2 van de SVIR.

28

Kan de minister aangeven wat de invloed van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is op het beschermingsniveau van de op dit moment onder de Ecologische Hoofdstructuur vallende gebieden?

Het Rijk zal in de ontwerpwijziging Barro de bescherming van de herijkte EHS verankeren. Het Rijk geeft middels het ontwerpwijziging Barro aan provincies de opdracht om de herijkte EHS te begrenzen. De artikelen voor het onderdeel EHS kunnen in werking treden als de wijziging van de Wro voor het medebewind is gerealiseerd. Binnen een jaar na inwerkingtreding van dit artikel dient de provincie deze begrenzing te realiseren en daar een regime op van toepassing te verklaren dat het in de ontwerpwijziging Barro beoogde beschermingsniveau borgt. Dit regime houdt in dat significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS wordt voorkomen.

29

Kan de minister uiteenzetten of, en zo ja hoe, dit verandert voor de gebieden die buiten de herijkte Ecologische Hoofdstructuur komen te liggen?

Op het gebied dat door provincies niet wordt aangewezen als behorende bij de herijkte EHS is het beschermingsniveau van het EHS-regime niet van toepassing. Het staat provincies en gemeenten vrij in deze gebieden een eigen regime gericht op bescherming van natuurwaarden te hanteren.

30

Is de minister bereid via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening gemeenten de Ecologische Hoofdstructuur in hun bestemmingsplannen op te laten nemen, om handen en voeten te geven aan het rekening houden met het in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) geformuleerde nationale belang met betrekking tot dit nationale natuurnetwerk?

De artikelen in de ontwerpwijziging Barro onder de titel EHS richten zich tot de provincies. Provincies worden verplicht tot begrenzing van de EHS, en bescherming en instandhouding van de wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Dit betekent dat provincies zorg moeten dragen voor doorwerking van dit beleid tot op niveau van bestemmingsplannen. De provincie kan evenwel aan gemeenten vragen om de EHS expliciet in bestemmingsplannen te bestemmen. Het staat de provincie echter vrij om het vereiste resultaat op andere, voor gemeenten minder lastenintensieve, wijze te bereiken.

31

Komen de passages, die het beschermingsregime voor de Ecologische Hoofdstructuurgebieden omschrijven in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening overeen met de bestaande Ecologische Hoofdstructuur-spelregels in overige wet- en regelgeving? Zo nee, kan de minister aangeven waarom niet gekozen is voor consistente aansluiting bij overige wet- en regelgeving, bijvoorbeeld via een verwijzing of het overnemen van de bestaande spelregels in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur?

De uitgangspunten van de Spelregels EHS zijn in de ontwerpwijziging Barro opgenomen.

32

Kan de minister aangeven hoe de «nee, tenzij»-beschermingsregels worden toegepast voor de eventueel te schrappen militaire oefenterreinen uit de Ecologische Hoofdstructuur, zoals dat geldt voor alle andere aanpassingen van de Ecologische Hoofdstructuur? Kan de minister voor dergelijke militaire oefenterreinen, zoals bij Oirschot, aangeven welke eerdere afspraken gemaakt zijn door haar ambtsvoorgangers en hoe deze worden nagekomen?

Omdat de in art. 2.10.2 tweede lid van de ontwerpwijziging Barro bedoelde terreinen buiten de EHS vallen, is het beschermingsregime voor de EHS daar ook formeel niet van toepassing. Omdat in het verleden reeds is afgesproken dat deze terreinen wel zoveel mogelijk worden beheerd als EHS, is het uitgangspunt echter dat dit beschermingsregime zo dicht als mogelijk wordt benaderd.

33

Kan de minister aangeven wat de belangrijkste bezwaren waren van het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen bij het opstellen van de ontwerpwijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en hoe deze zijn meegenomen?

De bezwaren van IPO, VNG en UvW bij het opstellen van de ontwerpwijziging van het Barro waren divers van aard en zijn zowel mondeling als via individuele provincies c.q. gemeenten ingebracht. Aan het merendeel van de bezwaren en suggesties voor verbetering is tegemoet gekomen. Dit betrof vooral mogelijkheden om de administratieve lasten zo minimaal mogelijk te laten zijn. Resterende bezwaren zijn opgenomen in de zienswijzen die op het ontwerp zijn ingediend.

Het IPO pleit voor een nog verdergaande flexibilisering van de regeling voor de EHS en verzoekt om ook bij de voorbereiding van de ministeriële regeling overleg te voeren. Dat laatste is gehonoreerd bij de totstandkoming van de ministeriële regeling behorende bij het Barro. De voorstellen die het IPO voor de regeling van de EHS hebben gedaan verschillen niet zozeer in mate van detaillering van het Rijk en zullen derhalve vooral juridisch op hun waarde worden bekeken. De VNG had bezwaren bij het strakke tijdschema bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit. Hoewel het Rijk zich heeft gehouden aan de afgesproken omgangsregels, zou er te weinig tijd zijn geweest voor consultatie van de achterban. Daarnaast geeft VNG in haar zienswijze aan verbeterpunten te zien bij de reservering van buisleidingenstroken van nationaal belang, de procedure die is gevolgd voor de reserveringsgebieden langs de Maas en vraagt de VNG inzicht te geven in de bestuurlijke lasten, inclusief de hogere kosten in de Nota van Toelichting bij het ontwerpbesluit. T.a.v. de uitvoeringslasten behorende bij het ontwerpbesluit wordt het onderzoek binnenkort afgerond. De resultaten daarvan worden besproken met IPO en VNG en vervolgens, conform de regels daarvoor, opgenomen in de Nota van Toelichting bij het ontwerpbesluit, zoals dat naar de Raad van State zal worden gezonden. Voor de reserveringsgebieden langs de Maas is het eerdere proces gevolgd bij het Nationaal Waterplan herhaald, met nu betere en gedetailleerde kaarten, waardoor aan de bezwaren tegemoet is gekomen. De Unie van Waterschappen hadden alleen bezwaren dat de borging van het regionaal watersysteem, die in het eerdere ontwerpbesluit was opgenomen, niet meer als nationaal belang wordt gezien en derhalve geen onderdeel meer uitmaken van het Barro

CHRISTENUNIE

34

De leden van de ChristenUnie hebben de indruk dat met deze aanpak niet alle nationale belangen gelijkwaardig worden afgewogen. Nationale belangen moeten gelijkwaardig worden afgewogen en hiervoor zijn ook bij decentralisatie op zijn minst duidelijke kaders nodig. Meest treffend vindt deze leden dat kennelijk het reserveren van ruimte voor een nieuwe kerncentrale een groter nationaal belang is dan bescherming van het Groene Hart.

De landschappelijke bescherming van het Groene Hart acht het kabinet niet van nationaal belang. Het kabinet vertrouwt erop dat decentrale overheden goed in staat zijn om in dit gebied de afwegingen op het gebied van landschappelijke bescherming adequaat te maken. Het reserveren van voldoende ruimte om in de toekomst extra kernenergie te kunnen opwekken acht het kabinet wel van nationaal belang. Het kabinet ziet de 13 nationale belangen als gelijkwaardig. Alleen bij onverenigbaarheid van regelgeving voor verschillende nationale belangen in hetzelfde gebied gaat in het Barro soms het ene nationale belang voor op het andere.

35

Op zijn minst moeten daarom wat betreft de ChristenUnie-fractie de (delen van) Nationale Landschappen, die te maken hebben met grote verstedelijkingsdruk, beter worden beschermd in de Amvb Ruimte.

Het Rijk beschouwt de eventuele bescherming van landschap en de afstemming tussen groen en verstedelijking als een taak van de provincies en heeft het beleid voor Nationale Landschappen daarom laten vervallen. Ten behoeve van zorgvuldig ruimtegebruik introduceert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking.

36

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de ontwikkeling van bouwen buiten de stad in (voormalige) verbindingszones, Ecologische Hoofdstructuur, Nationale Landschappen en Rijksbufferzones jaarlijks te monitoren door middel van bijvoorbeeld rapportages van het Planbureau voor de Leefomgeving, die ook aan de Kamer worden gezonden, zodat tijdige bijsturing mogelijk is als de decentralisatie ongewenste effecten heeft.

Het Rijk laat meer over aan provincies en gemeenten en vertrouwt erop dat zij hun taken goed zullen uitvoeren. Het is aan de provincies om te beslissen of zij gedecentraliseerde gebiedscategorieën die geen rijksplanologische borging meer hebben, willen monitoren. Het Rijk ziet alleen toe op de eigen nationale belangen uit de SVIR. Dit betreft wel de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking en het natuurwerk, maar niet meer het landschapsbeleid.

37

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen verder om de Blauwe Ruggengraat van Nederland, als verbinding tussen de waterrijke gebieden, toe te voegen als onderdeel van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur.

Het hoofdwatersysteem is een systeem van rivieren, kanalen en grote wateren. Dit hoofdwatersysteem is de blauwe ruggengraat van Nederland en staat ook op de nationale ruimtelijke hoofdstructuur.

38

De formulering dat alleen maar in het bestemmingsplan hoeft te worden «toegelicht op welke wijze rekening is gehouden met de voorkeursvolgorde» is wat betreft de leden van de ChristenUnie-fractie te vrijblijvend.

Ik ben het niet met u eens dat de tekst «toegelicht op welke wijze rekening is gehouden met de voorkeursvolgorde» te vrijblijvend is. Als decentrale ruimtelijke besluiten nationale juridische kaders onvoldoende honoreren kan het Rijk of de provincie na vaststelling van deze besluiten overgaan tot óf indeplaatstreding in geval van taakverwaarlozing, óf schorsing en vernietiging in geval van strijdigheid met nationale regelgeving. Verder bestaat voor een ieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Door iedere belanghebbende (zoals wettelijk gedefinieerd) kan dit worden gevolgd door bezwaar en beroep. Het Rijk vertrouwt voorts niet alleen op andere overheden, maar ook op de werking en kwaliteit van lokale democratische processen. De ladder biedt een versterking van het decentrale proces van de beoordeling van ruimtelijke besluiten. Projectontwikkelaars en lokale bestuurders kunnen hun plannen alleen realiseren als deze worden goedgekeurd door de gemeenteraad danwel provinciale staten. Hiermee geef ik invulling aan mijn systeemverantwoordelijkheid voor goede ruimtelijke ordening. Ik ben van mening dat er daarmee voldoende voorzieningen zijn.

39

De verantwoording van het gebruik van de ladder gebeurt op het niveau van het bestemmingsplan. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre met de voorgestelde formulering dubbeltellingen worden voorkomen. Kunnen op deze manier niet verschillende gemeenten met hun bestemmingsplan verwijzen naar dezelfde regionale behoefte aan bijvoorbeeld bedrijventerreinen? Volgens de leden van de ChristenUnie-fractie dient er daarom een duidelijker koppeling gelegd te worden met het provinciale ruimtelijke beleid en de feitelijke behoefte.

De formulering van de ladder zal in SVIR en Barro worden aangepast opdat ook de invulling van de behoefte met ontwikkelingen binnen een regionaal afgestemd kader moet passen. Dubbeltellingen worden voorkomen door de regionale afstemming van ruimtelijke plannen.

40

Voor benutting van bestaande stedelijke ruimte wordt alleen gesproken over herstructurering en transformatie. Deze leden missen hier het begrip leegstand, zoals die bijvoorbeeld speelt op de kantorenmarkt. Benutting van leegstand hoeft niet noodzakelijkerwijs gepaard te gaan met herstructurering of transformatie.

In de ladder voor duurzame verstedelijking wordt leegstand op twee wijze meegenomen. Trede 1 bepaalt of er behoefte is aan een vorm van verstedelijking van een bepaalde kwaliteit. Bij die behoeftebepaling wordt de vraag afgewogen tegen het bestaande aanbod. In dat aanbod zitten ook de leegstaande woningen, kantoren, bedrijventerreinen etc. Bij trede 2 wordt gekeken of de resterende behoefte door middel van herstructurering of transformatie van de bestaande verstedelijking binnen bestaand bebouwd gebied kan. Hier wordt gekeken of leegstaande verstedelijking door kwalitatieve maatregelen in de behoefte kan voorzien. Zo doende wordt leegstand dus expliciet meegenomen in de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit vraagt naar mijn idee dus niet om een inhoudelijke wijziging, maar om het benoemen van leegstand bij de beschrijving van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast ondersteunt het Rijk de transformatie van kantoren via de recente herziening van het Bouwbesluit en het voornemen om voor tijdelijke bestemmingen de vrijstellingstermijn van het bestemmingsplan op te rekken van 5 naar 10 jaar.

41

Er ontbreekt een financieel kader voor een effectieve toepassing van de ladder. De kans is nu groot dat de mogelijkheid van herontwikkeling en transformatie wordt afgewezen omdat dit niet rendabel zou zijn. Welke randvoorwaarden gelden er op dit gebied? Moeten gemeenten en provincies meer instrumenten in handen krijgen om te zorgen dat herstructureringslocaties ook echt van de grond komen? Vraagt dit ook om een fundamentele doordenking van het grondbeleid? Is de regering bereid financiële prikkels in te voeren die het bouwen in open gebied financieel onaantrekkelijker maken, zoals een open ruimte heffing?

Met de ladder voor duurzame verstedelijking stelt het Rijk geen inhoudelijke verplichtingen, alleen een procesverplichting. De validiteit van de motivering waar de ladder toe verplicht zal worden beoordeeld in het decentrale democratische proces. Financiële haalbaarheid kan onderdeel uitmaken van de te wegen belangen en factoren. Daarnaast zie ik het als mijn taak zet het Rijk zich in om de andere overheden en partijen bij te staan te ondersteunen met het ontwikkelen van alternatieve manieren van financiering, nieuwe verdienmodellen en nieuwe allianties.

42

Het ontwerpbesluit algemene regels ruimtelijke ordening van 2009 bevatte nog het uitgangspunt dat als er toch wordt gebouwd in het buitengebied, dit zoveel mogelijk in aansluiting op bestaand bebouwd gebied moet gebeuren of in nieuwe clusters dient te gebeuren. De leden van de ChristenUnie-fractie stellen voor om het bouwen aansluitend op bestaand bebouwd gebied of in nieuwe clusters toe te voegen als stap in de ladder van verstedelijking zodat deze afweging wordt gemaakt.

In de ladder voor duurzame verstedelijking wordt leegstand op twee wijze meegenomen. Trede 1 bepaalt of er behoefte is aan een vorm van verstedelijking van een bepaalde kwaliteit. Bij die behoeftebepaling wordt de vraag afgewogen tegen het bestaande aanbod. In dat aanbod zitten ook de leegstaande woningen, kantoren, bedrijventerreinen etc. Bij trede 2 wordt gekeken of de resterende behoefte door middel van herstructurering of transformatie van de bestaande verstedelijking binnen bestaand bebouwd gebied kan. Hier wordt gekeken of leegstaande verstedelijking door kwalitatieve maatregelen in de behoefte kan voorzien. Zo doende wordt leegstand dus expliciet meegenomen in de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit vraagt naar mijn idee dus niet om een inhoudelijke wijziging, maar om het benoemen van leegstand bij de beschrijving van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast ondersteunt het Rijk de transformatie van kantoren via de recente herziening van het Bouwbesluit en het voornemen om voor tijdelijke bestemmingen de vrijstellingstermijn van het bestemmingsplan op te rekken van 5 naar 10 jaar.

43

Het voorzien in de ruimtebehoefte in de nabijheid van bestaande infrastructuur of in de nabijheid van nieuwe infrastructuur wordt gelijk geschakeld. De leden van de ChristenUnie-fractie stellen voor om dit verschillende stappen op de ladder te maken. De ladder is meer als functioneel beargumenteerd moet worden dat er geen alternatieve locaties waren in de nabijheid van bestaande infrastructuur. In feite staat met de voorgestelde formulering ontsluiting centraal, terwijl het wat betreft deze leden eerst om benutting zou moeten gaan en vervolgens om ontsluiting.

Het optimaal benutten van bestaande capaciteit en infrastructuur voordat nieuwbouw wordt overwogen, is een principe dat onderdeel hoort uit te maken van iedere investeringsbeslissing. De derde trede in de ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op de multimodale kwaliteit van de ontsluiting van de gewenste ontwikkeling. Het kabinet ziet geen aanleiding om onderscheid te maken tussen multimodale ontsluiting die al gerealiseerd is of die nog wordt gerealiseerd.

44

De ladder is vooral ingegeven vanuit een ruimtelijke behoefte. De leden van de ChristenUnie-fractie zouden graag ook de mobiliteitsladder (ladder van Verdaas) hierin opgenomen zien, omdat pas dan een goede integrale aanpak van ruimte en mobiliteit ontstaat.

De zeven stappen uit ladder van Verdaas zijn geïntegreerd binnen de aanpak voor integrale MIRT-verkenningen en daarmee onderdeel van beleid bij de Rijksoverheid, met uitzondering van prijsbeleid. Er wordt echter geen hiërarchie tussen de stappen gehanteerd.

45

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de ladder geen kwalitatieve beoordeling zit van verschillende alternatieve locaties. Als buiten bestaand bebouwd gebied in de ruimtebehoefte wordt voorzien, kan het veel uitmaken of dit wordt opgelost in een kwetsbaar waardevol landschap of dat dit gebeurt op een andere locatie. Deze leden zouden daarom graag een extra trede op de ladder voor duurzame verstedelijking toevoegen voor een landschapstoets waarin elementen als natuur, openheid, cultuurhistorie en recreatieve waarde worden meegenomen.

Provincies hebben de rol van gebiedsregisseur in het ruimtelijke domein en gaan over de afstemming tussen groen en verstedelijking. Ik ga ervan uit dat decentrale overheden in staat zijn om verschillende locaties voor uitbreiding kwalitatief te beoordelen. Het toevoegen van een toets op deze thema’s maakt onnodig inbreuk op die beleidsvrijheid van decentrale overheden. Op terrein van natuur en cultuurhistorie heeft het Rijk wel nationale doelen gesteld. Deze belangen zijn echter naar mijn mening afdoende geborgd met de daarbij behorende instrumenten.

46

Voorts valt het deze leden op dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstuk 32 660, nr. 17) op pagina 8 ook een relatie wordt gelegd tussen de ladder voor duurzame verstedelijking en optimale inpassing. Zij zien het aspect inpassing echter niet terug in de uitwerking van de ladder.

De ladder voor duurzame verstedelijking biedt de basis voor een op zorgvuldig ruimtegebruik gerichte afweging van belangen. De volgende stap na de locatiekeuze op basis van deze ladder, is de optimale inpassing van de ontwikkeling in de omgeving. Het Rijk vertrouwt erop dat gemeenten en provincies streven naar een optimale inpassing, maar ziet het niet als haar taak om gemeenten hiertoe te verplichten. Waar het Rijk zelf (mede)verantwoordelijk is voor de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen streeft het Rijk naar een goede inpassing van die ontwikkelingen.

47

Neem duurzaam waterbeheer ook mee in de ladder voor duurzame verstedelijking.

De verplichting om bij een ontwikkeling rekening te houden met het effect ervan op de waterhuishouding maakt al onderdeel uit van artikel 3.1.6 van het Bro.

48

Nieuwe locaties voor detailhandel mochten in het oude ontwerpbesluit algemene regels ruimtelijke ordening niet ten koste gaan van de bestaande detailhandelstructuur. In het nieuwe voorstel wordt alleen gesproken over behoefte aan detailhandel. Deze leden vrezen dat hiermee de deur wordt open gezet voor weidewinkels, waardoor op de lange termijn leegstand dreigt in (historische) winkelcentra binnen de steden. Deze leden geven daarom in overweging de bepaling ten aanzien van detailhandel aan te scherpen.

Detailhandelsontwikkelingen zijn regionaal en lokaal van aard. Detailhandelsbeleid is daarmee een verantwoordelijkheid van de decentrale overheden.

49

Welke instrumenten heeft het Rijk bij vraagstukken die aangrenzende provincies treffen (bijvoorbeeld bij grote nieuwe winkelcentra) en waar de provincies hun beleid niet op elkaar afstemmen?

Het Rijk heeft er vertrouwen in dat provincies met elkaar zullen overleggen over ruimtelijke ontwikkelingen die provinciegrensoverschrijdend zijn.

50

Wie is er financieel verantwoordelijk voor planschade die voortkomt uit de algemene maatregel van bestuur Ruimte. Is er een beeld van de omvang van de eventuele planschade?

Ik verwacht niet dat het Barro tot planschadeverzoeken zal leiden, omdat ik bij de formuleringen van het Barro hiermee rekening heb gehouden. Mocht er desondanks planschade worden geconstateerd dan zal ik, als verantwoordelijk minister voor het Barro, eventuele financiële gevolgen bij de beleidsverantwoordelijk bewindspersoon leggen.

51

Welke bestuurlijke lasten vloeien voort uit deze algemene maatregel van bestuur Ruimte?

Voor het Barro en de ontwerpwijziging daarop zijn de financiële gevolgen gering. Uitgangspunt in de formulering van deze regelgeving is geweest om de bestuurlijke lasten zo minimaal mogelijk te houden. Over de lasten die het besluit veroorzaakt voor gemeenten en provincies is in het verleden afgesproken met de koepels van provincies en gemeenten dat de omvang van de lasten geen aanleiding gaf tot financiële compensatie door het Rijk. In de Nota van Toelichting bij het ontwerpbesluit, zoals dat later voor advies naar de Raad van State wordt gezonden, zal helderheid worden geboden over de totale uitvoeringslasten.

52

Valt niet te overwegen om het definitieve tracé vast te leggen op het moment dat er ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied plaatsvinden, met het oog op meer flexibiliteit in de ruimtelijke ordening?

In de ingediende zienswijzen bij de ontwerp Rijksstructuurvisie buisleidingen zijn zowel pleidooien binnengekomen voor het afzien van een zoekgebied en dus directe vaststelling van het tracé, als pleidooien voor het verlengen van de periode tot het moment dat ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied plaatsvinden. Overleg met de betrokken partijen hierover is nog gaande teneinde de voor en nadelen van de verschillende opties nog beter in beeld te krijgen. Door middel van het zoekgebied, in de ontwerp Rijksstructuurvisie buisleidingen voorzien voor een periode van vijf jaar, ontstaat meer flexibiliteit in de ruimtelijke ordening.

53

Bieden de algemene regels voor defensieradar, zoals die onder de algemene maatregel van bestuur Ruimte kunnen worden vastgesteld, significant meer ruimte aan windenergie- en hoogbouwprojecten? Wanneer zijn deze algemene regels beschikbaar? Kan de Kamer inzicht krijgen in de concept algemene regels voor defensieradar?

De bij het Barro horende ministeriele regeling zal bij inwerkingtreding van het Barro invulling geven aan de beperkingen en aan de gebiedsreikwijdte ten aanzien van radarstations. Met het van kracht worden hiervan zullen naar verwachting meer windenergie- en hoogbouwprojecten mogelijk worden.

54

In het ontwerpbesluit is een kaart opgenomen met reserveringsgebieden langs hoofdwegen. Waarom is dit niet gedaan voor het spoor. Op verschillende plaatsen dicht langs het spoor wordt gebouwd, terwijl de noodzaak voor uitbreiding in de toekomst niet ondenkbaar is. De ChristenUnie-fractie stelt voor dat langs het spoorwegnet, tenminste een ruimtelijke reservering moet worden opgenomen voor verdubbeling van het aantal aanwezige sporen.

Op basis van de capaciteitsanalyses en ambitie van hoogfrequent spoor is bepaald waar zich knelpunten op het spoor voor gaan doen. Binnen het Programma Hoogfrequent Spoor (PHS) worden de maatregelen uitgewerkt en daarmee ook de geografische locaties bepaald. Om de uitvoering van PHS te borgen is daarom in de ontwerpwijziging Barro langs de PHS-corridors een extra aanduiding opgenomen: «Planstudiegebied intensiveringen treindienst en infrastructurele maatregelen in het kader van Programma Hoogfrequent Spoor».

55

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben grote vragen bij de nut- en noodzaak van de bouw van een nieuwe kerncentrale en daarom ook bezwaren tegen de ruimtelijke reservering voor de bouw van dergelijke centrales.

In het 3e Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III), dat als uitwerking van de SVIR in zijn huidige vorm van kracht blijft, staan de locaties waar het waarborgingsbeleid kerncentrales van toepassing is. Zodra er sprake is van een concrete bouw van kerncentrales volgt het Rijk een aparte vervolgprocedure waarbij met betrokken decentrale overheden overleg gevoerd zal worden.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Gent, W. van (GL), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), voorzitter, Slob, A. (CU), Haverkamp, M.C. (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Graus, D.J.G. (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Bashir, F. (SP), Mos, R. de (PVV), Tongeren, L. van (GL), Monasch, J.S. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven, S. van (D66), Koolmees, W. (D66), ondervoorzitter, Jong, L.W.E. de (PVV), Leegte, R.W. (VVD), Caluwé, I.S.H. de (VVD) en Holtackers, M.P.M. (CDA).

Plv. leden: Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Koopmans, G.P.J. (CDA), Lucas, A.W. (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Bontes, L. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Bochove, B.J. van (CDA), Ulenbelt, P. (SP), Agema, M. (PVV), El Fassed, A. (GL), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Jacobi, L. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Ham, B. van der (D66), Verhoeven, K. (D66), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Boer, B.G. de (VVD) en Werf, M.C.I. van der (CDA).

Naar boven