31 497 Passend onderwijs

Nr. 366 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 augustus 2020

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het antwoord op vragen van de leden Rudmer Heerema en Wiersma over het bericht «Studies niet toegerust op hoogbegaafd talent» (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1834).

De vragen en opmerkingen zijn op 19 mei 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 26 augustus 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

 
     

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

II

Reactie van de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

4

I Vragen en opmerkingen uit de fractie

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden op de eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Rudmer Heerema en Wiersma over het bericht «studies niet toegerust op hoogbegaafd talent» en hebben over deze antwoorden nog enkele vragen.

De leden lezen dat de Minister aangeeft dat ze in haar «Strategische Agenda hoger onderwijs en onderzoek» heeft benadrukt dat studenten op de juiste plek terechtkomen en dat er aandacht is voor hun persoonlijke omstandigheden en dat ze het maximale uit hun studie(s) kunnen halen en zich breed kunnen ontwikkelen. Tegelijkertijd erkent de Minister dat dit om maatwerk vraagt bij de ondersteuning van deze studenten door de universiteit of hogeschool. Helaas moet de Minister hierin concluderen dat ze geen overzicht heeft over of dit maatwerk ook daadwerkelijk wordt geleverd. Is de Minister van mening dat ze verantwoordelijk is voor de taak dat ook hoogbegaafde studenten thuishoren op het Nederlandse hoger onderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat de Minister dan voor meer inzicht zorgen op de manier waarop het Nederlandse hoger onderwijs zijn kansen borgt voor (hoog)begaafde studenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat de Minister dat doen en wanneer kan de Kamer hier meer informatie over verwachten, zo vragen de leden.

De voornoemde leden constateren dat de Minister in haar beantwoording geen aandacht heeft besteed aan het maatwerk die geleverd wordt voor (hoog)begaafde studenten binnen het mbo1. Kan de Minister hier meer informatie over geven? Welke ondersteuning en begeleiding krijgen (hoog)begaafde studenten binnen het mbo?

De eerder genoemde leden lezen in de beantwoording op vraag drie dat de Minister stelt dat iedere student zich moet kunnen ontwikkelen en instellingen hiermee rekening dienen te houden. Op welke concrete manier wordt daar nu rekening mee gehouden? Kan de Minister een aantal voorbeelden hiervan geven? Voorts lezen de leden dat de Minister via de werkgroep studentenwelzijn in gesprek blijft met de VH2 en VSNU3 over de vorderingen en stappen die instellingen nemen om (hoog)begaafde studenten beter te kunnen begeleiden. Kan de Minister voorbeelden geven van stappen die instellingen nemen om (hoog)begaafde studenten beter te begeleiden? Op welke manier is die begeleiding van (hoog)begaafde studenten de afgelopen jaren verbeterd? Graag ontvangen zij concrete voorbeelden.

De leden vragen op welke manier (hoog)begaafden studenten ondersteuning krijgen via het profileringsfonds? Is dit momenteel mogelijk? Zo nee, is de Minister bereid om het profileringsfonds ook open te stellen voor ondersteuning van (hoog)begaafde studenten? Zo nee, waarom niet?

De leden lezen in de beantwoording van de Minister een technische uitleg over op welke manier instellingen hun lumpsum kunnen uitgeven. Het is, volgens de Minister, aan de instelling zelf op welke manier zij hun middelen inzetten. Betekent dit dat (hoog)begaafde studenten zijn overgeleverd aan de bestuurlijke afspraken die worden gemaakt of ze wel of geen ondersteuning krijgen? Op welke manier pakt de Minister haar verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat elke bekostigde onderwijsinstelling in het Nederlandse hoger onderwijs ondersteuning biedt aan (hoog)begaafde studenten? Deelt de Minister de mening dat (hoog)begaafde studenten net zoveel recht hebben op ondersteuning dan andere studenten? Zo ja, hoe gaat ze waarborgen en monitoren dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Zo nee, waarom niet?

De leden constateren dat de Minister vraag vier verder niet heeft beantwoord. Kan de Minister aangeven welk beleid elke Nederlandse hoger onderwijsinstelling, zowel hogescholen als universiteiten, heeft op het gebied van (hoog)begaafde studenten?

De leden vragen de Minister of zij de mening deelt dat er een zo passend mogelijk aanbod dient te komen voor (hoog)begaafde studenten? Zo nee, ontvangen deze leden graag een uitleg.

De leden vragen of de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) klachten heeft ontvangen over scholen in het primair- of voortgezet onderwijs die een bijdrage vragen aan ouders van hoogbegaafde kinderen. Kan de Minister een overzicht geven over welke scholen of samenwerkingsverbanden er inmiddels klachten zijn ingediend bij de Inspectie? Is de Inspectie inmiddels overgegaan tot extra onderzoek bij bepaalde scholen of samenwerkingsverbanden omdat zij nog steeds een hoge eigen bijdrage vragen aan ouders voor hoogbegaafde kinderen? Zo ja, bij welke scholen en samenwerkingsverbanden is dit het geval? Zo nee, waarom niet?

Kan de Minister tevens aangeven of er initiatieven voor onderwijs aan (hoog)begaafde kinderen zijn gestopt, omdat schoolbesturen in het primair- en voortgezet onderwijs de extra kosten niet bij de ouders meer neer mogen leggen en het samenwerkingsverband deze kosten niet overneemt terwijl een unanieme Kamermeerderheid, de motie over een passend onderwijsaanbod specifiek voor hoogbegaafde kinderen van de leden Rudmer Heerema en Van Meenen4 dit wel eist? Wanneer kan de Kamer de uitwerking van het sanctiebeleid voor scholen die nog steeds een eigen bijdrage vragen aan ouders van hoogbegaafde kinderen, de aangenomen motie van het lid Rudmer Heerema5, verwachten?

De voornoemde leden begrijpen dat in tijden van coronacrisis bepaalde dossiers vertraging kunnen oplopen, vooral als hierdoor belangrijke gesprekpartners minder goed bereikt kunnen worden. Toch kunnen de leden goed voorstellen dat de vertraging van de evaluatie van passend onderwijs voor (hoog)begaafde kinderen een flinke tegenslag kan zijn, zeker omdat de leden op dit punt aanscherping zou willen zien op de manier waarop samenwerkingsverbanden in de richting van (hoog)begaafde kinderen en hun ouders handelen.

Zoals eerder aangegeven is een unanieme Kamermeerderheid6 begaan met het lot van deze kinderen. Op welke manier gaat de Minister stappen zetten om ervoor te zorgen dat hoogbegaafde kinderen de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben? Op welke manier gaat de Minister dit monitoren en wanneer gaat de Minister ingrijpen bij samenwerkingsverbanden die deze hulp niet bieden? Tevens vragen deze leden of de Minister bijvoorbeeld bereid is een deadline te stellen aan de samenwerkingsverbanden om de extra ondersteuning voor hoogbegaafde kinderen te financieren. Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om de samenwerkingsverbanden die weigeren om de extra ondersteuning aan hoogbegaafde kinderen te financieren te korten op hun bijdrage en deze middelen dan via een effectievere manier toe te kennen aan de hoogbegaafde leerlingen die dit nodig hebben? Zo nee, waarom niet? De voornoemde leden vragen eveneens of de cijfers kloppen die gepubliceerd zijn op «samenwerkingsverbanden op de kaart», door de PO-raad en VO-raad? Klopt het dat de samenwerkingsverbanden het afgelopen vijf jaar maar liefst 250 miljoen euro aan reserves hebben opgebouwd? Zo ja, wat vindt de Minister daarvan? Zo nee, hoeveel reserves zijn dat dan geweest? Klopt het dat leerlingen nog steeds te horen krijgen dat de ondersteuning die zij nodig hebben «te duur» is of dat het budget «op» is bij bepaalde samenwerkingsverbanden? Hoe verhoudt zich het feit dat de samenwerkingsverbanden een reserve hebben opgebouwd van 250 miljoen euro met het feit dat er zogenaamd geen geld meer is om leerlingen op een goede wijze te ondersteunen? Op welke manier gaat de Minister ingrijpen zodat de samenwerkingsverbanden het geld dat op de planken ligt voor onderwijs en ondersteuning van leerlingen ook daadwerkelijk voor dat doel worden uitgegeven en niet om te rentenieren op een bankrekening? Kan de Minister hier verder op ingaan en ook op welke manier zij deze scheve verhoudingen gaat verhelpen, zo vragen de voornoemde leden.

II Reactie van de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De leden van de VVD fractie vragen of de Minister van mening is dat ze verantwoordelijk is voor de taak dat ook hoogbegaafde studenten thuishoren op het Nederlandse hoger onderwijs?

Ja, ik voel mij in algemene zin verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het (hoger) onderwijs.

De leden van de VVD fractie vragen, zo ja, op welke manier de Minister dan voor meer inzicht gaat zorgen op de manier waarop het Nederlandse hoger onderwijs zijn kansen borgt voor (hoog)begaafde studenten?

Ik merk graag op dat hoogbegaafdheid wel wordt beschreven als een bovengemiddeld grote capaciteit in intelligentie, analyse en inzicht. Het is niet terug te brengen tot een eendimensionale eigenschap.

Er is op universiteiten en hogescholen weinig bekendheid met hoogbegaafdheid. Voor hoogbegaafdheid is geen diagnose te stellen. Het is geen functiebeperking. Het enige meetinstrument dat we hebben is een intelligentie-quotiënt (IQ) test. Naast dat die niet altijd kloppend is en maar een deel van het vermogen waaraan hoogbegaafdheid refereert beschrijft, is het erg duur om zo’n test te laten afnemen en heeft daardoor vaak geen prioriteit binnen de besteding van de middelen van een instelling.

De term hoogbegaafdheid heeft in de praktijk verschillende definities en hoogbegaafdheid heeft verschillende vormen. Zo zijn er hoogbegaafden die extra vermogens hebben in het oplossen van rekenkundige problemen, anderen zijn juist extreem sterk in creatieve of logische vraagstukken. De behoefte van hoogbegaafde studenten kan variëren. Sommigen hebben bijvoorbeeld hulp nodig bij het regelen van praktische zaken, anderen willen de mogelijkheid om te versnellen en verdiepen omdat zij niet voldoende worden uitgedaagd, en dan zijn er die extra begeleiding krijgen bij het leren studeren omdat zij nog nooit echt hebben hoeven werken in het primair en voortgezet onderwijs.

Er is een verscheidenheid in de uitdagingen die hoogbegaafde studenten kunnen tegenkomen, waardoor er expertise nodig is om te kunnen herkennen welke uitdagingen gevolgen zijn van hoogbegaafdheid. De studenten hebben deze kennis niet altijd zelf, waardoor zij niet om de juiste hulp kunnen vragen. Ook heeft hoogbegaafdheid te kampen met verschillende misvattingen en vooroordelen, waardoor niet iedere student over zichzelf wil zeggen dat hij/zij hoogbegaafd is.

Omdat hoogbegaafdheid zo divers is, niet meetbaar is of wordt gediagnosticeerd en veel studenten zich er zelfs niet van bewust zijn dat ze onder een definitie van hoogbegaafdheid vallen, zijn instellingen afhankelijk van de hulpvraag van studenten om hier actie op te ondernemen. De instellingen geven aan dat deze hulpvraag zelden aan de studieadviseurs wordt gesteld. De incidentele specifieke begeleiding die nu aan hoogbegaafden wordt geboden komt voort uit de persoonlijke belangstelling van een medewerker.

Voor zover bekend bij de Stichting Landelijk Netwerk Hoogbegaafdheid Hoger Onderwijs (HB-HO) zijn er geen instellingen voor hoger onderwijs in Nederland waar het onderwerp hoogbegaafde studenten wel in beleid is vastgelegd.

De leden van de VVD fractie constateren dat de Minister in haar beantwoording geen aandacht heeft besteed aan het maatwerk die geleverd wordt voor (hoog)begaafde studenten binnen het mbo.7 Zij vragen of de Minister hier meer informatie over kan geven? Zij vragen welke ondersteuning en begeleiding (hoog)begaafde studenten krijgen binnen het mbo?

Studenten in het mbo die ondersteuning nodig hebben, kunnen dat aangeven aan de school en in samenwerking met de school deze ondersteuning vormgeven. Dit geldt ook voor hoogbegaafdheid. Voor ondersteuning geldt dat het altijd maatwerk is. Scholen mogen hun eigen zorgstructuur vormgeven dus dat betekent dat de ondersteuning per school ook kan verschillen.

Verder is er het netwerk voor excellentie in het mbo: https://www.mboe.nl/

De leden van de VVD fractie lezen in de beantwoording op vraag drie dat de Minister stelt dat iedere student zich moet kunnen ontwikkelen en instellingen hiermee rekening dienen te houden. Zij vragen op welke concrete manier daar nu rekening mee wordt gehouden?

Als het om een student gaat die extra uitdaging zoekt, wordt dat via verschillende programma’s (per instelling verschillend) aangeboden. In overleg met de studieadviseur kan worden gekeken welke mogelijkheden er zijn (o.a. honours onderwijs, extra vakken, tweede studie) en hoe dit in te passen is in het rooster.

De leden van de VVD fractie vragen of de Minister een aantal voorbeelden hiervan kan geven? De leden van de VVD fractie vragen of de Minister voorbeelden kan geven van stappen die instellingen nemen om (hoog)begaafde studenten beter te begeleiden?

Door de Stichting Landelijk Netwerk Hoogbegaafden Hoger Onderwijs (HB-HO) wordt een tweetal instellingen genoemd als voorbeeld.

Bij de Universiteit Leiden, waar een medewerkster op vrijwillige basis in 2012 begon met het begeleiden van hoogbegaafde studenten, wordt door haar individuele begeleiding en groepsbegeleiding aangeboden aan hoogbegaafde studenten. Dit is geen vastgelegd beleid. Daarnaast wordt er door hen scholing aangeboden aan studentbegeleiders en studieadviseurs. Tevens wordt vanuit de Universiteit Leiden gepraat met honours colleges om het onderwijs dat daar aangeboden wordt meer passend te maken voor hoogbegaafde studenten.

In 2017 is op de Universiteit van Wageningen een studentendecaan begonnen met het opzetten van hoogbegaafden begeleiding op vrijwillige basis. Ook dit is niet in instellingsbreed beleid vastgelegd.

De leden van de VVD fractie vragen op welke manier die begeleiding van (hoog)begaafde studenten de afgelopen jaren verbeterd is? Graag ontvangen zij concrete voorbeelden.

Er wordt weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar hoogbegaafde studenten. Het is niet bekend hoeveel er zijn op de universiteiten en hogescholen. Het is niet bekend hoeveel er voortijdig zonder diploma het onderwijs verlaten. Er is geen overzicht van maatwerkprogramma’s voor uitzonderlijk talentvolle studenten. Honours colleges zijn vaak bedoeld als kennis verbreding en verdieping voor ambitieuze studenten zijn niet speciaal toegesneden op hoogbegaafde studenten.

De leden van de VVD fractie vragen op welke manier (hoog)begaafde studenten ondersteuning krijgen via het profileringsfonds?

Hoogbegaafden kunnen geen aanspraak maken op het profileringsfonds, tenzij ze studievertraging oplopen omdat bijvoorbeeld hun hoogbegaafdheid samengaat met een functiebeperking. Het is een opgelopen studievertraging die eventueel tot een uitkering uit het profileringsfonds kan leiden, niet de behoefte aan ondersteuning (van welke aard dan ook).

De leden lezen in de beantwoording van de Minister een technische uitleg over op welke manier instellingen hun lumpsum kunnen uitgeven. Het is, volgens de Minister, aan de instelling zelf op welke manier zij hun middelen inzetten. Zij vragen of dit betekent dat (hoog)begaafde studenten zijn overgeleverd aan de bestuurlijke afspraken die worden gemaakt of ze wel of geen ondersteuning krijgen? De leden van de VVD Fractie vragen op welke manier de Minister haar verantwoordelijkheid pakt om ervoor te zorgen dat elke bekostigde onderwijsinstelling in het Nederlandse hoger onderwijs ondersteuning biedt aan (hoog)begaafde studenten? Zij vragen of de Minister de mening deelt dat (hoog)begaafde studenten net zoveel recht hebben op ondersteuning dan andere studenten? En, vragen zij, zo ja, hoe gaat ze waarborgen en monitoren dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Zo nee, waarom niet?

Zoals aangegeven hebben de Vereniging Hogescholen (VH) en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) contact met de Stichting Landelijk Netwerk Hoogbegaafden Hoger Onderwijs (HB-HO) en zijn op de hoogte van de diversiteit en aandacht die een individuele aanpak van (hoog)begaafde studenten vraagt. Hoogbegaafdheid kan ook worden gezien als een bijzondere omstandigheid en hier dienen instellingen, waar nodig en mogelijk, voorzieningen voor te treffen binnen de lumpsum die zij ontvangen. Dit is maatwerk dat aan de instellingen zelf wordt overgelaten.

De leden van de VVD fractie constateren dat de Minister vraag vier verder niet heeft beantwoord. Kan de Minister aangeven welk beleid elke Nederlandse hoger onderwijsinstelling, zowel hogescholen als universiteiten, heeft op het gebied van (hoog)begaafde studenten?

Hoogbegaafdheid zelf wordt niet gediagnostiseerd en haar specifieke vorm is afhankelijk van individuele aanleg. Dat maakt het vrijwel onmogelijk voor mij om hier voor iedereen passend landelijk beleid voor te ontwikkelen. Er is ook geen overzicht van de activiteiten van iedere afzonderlijke hogere onderwijsinstelling.

De leden vragen de Minister of zij de mening deelt dat er een zo passend mogelijk aanbod dient te komen voor (hoog)begaafde studenten? Zo nee, ontvangen deze leden graag een uitleg.

Omdat hoogbegaafdheid zo divers is, niet meetbaar is of wordt gediagnosticeerd en veel studenten zich er zelfs niet van bewust zijn dat ze onder een definitie van hoogbegaafdheid vallen, zijn instellingen afhankelijk van de hulpvraag van studenten om hier actie op te ondernemen. Een standaard passend aanbod voor alle hoogbegaafden is niet mogelijk.

Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

De leden vragen of de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) klachten heeft ontvangen over scholen in het primair- of voortgezet onderwijs die een bijdrage vragen aan ouders van hoogbegaafde kinderen.

De inspectie heeft enkele klachten c.q. signalen ontvangen van ouders over de ouderbijdrage.

De leden vragen of de Minister een overzicht kan geven over welke scholen of samenwerkingsverbanden er inmiddels klachten zijn ingediend bij de Inspectie?

Het is bij de inspectie bekend over welke scholen een signaal is binnengekomen. Die signalen zijn door de inspectie onderzocht. In het merendeel van de gevallen blijkt dat de school voldoet aan de wet- en regelgeving. In de wet is geregeld dat scholen een bijdrage mogen vragen van ouders mits deze vrijwillig is en de hoogte en de bestemming van de ouderbijdrage is afgestemd met de medezeggenschapsraad van de school. Wanneer scholen zich niet houden aan de wettelijke eisen treedt de inspectie handhavend op.

Ik vind het niet wenselijk dat er een bijdrage wordt gevraagd van ouders wanneer er sprake is onderwijs dat voorziet in de ondersteuningsbehoefte van leerlingen. Dit heb ik ook gemeld in mijn brief van 23 juni jl. (referentie: 24801483) die ik naar alle scholen en samenwerkingsverbanden heb gestuurd. Wanneer de school of het samenwerkingsverband bepaalt dat de extra activiteiten voorzien in een ondersteuningsbehoefte is dit passend onderwijs. Het is aan het bevoegd gezag van de school, en het samenwerkingsverband waar zij deel van uit maakt, om het onderwijs zo in te richten dat dit uit de daarvoor van overheidswege verstrekte middelen kan worden bekostigd.

De leden van de VVD fractie vragen of de Inspectie inmiddels is overgegaan tot extra onderzoek bij bepaalde scholen of samenwerkingsverbanden omdat zij nog steeds een hoge eigen bijdrage vragen aan ouders voor hoogbegaafde kinderen?

De inspectie betrekt de signalen die zij krijgt in haar toezicht. Dit kan leiden tot onderzoek.

De leden van de VVD fractie vragen of de Minister tevens kan aangeven of er initiatieven voor onderwijs aan (hoog)begaafde kinderen zijn gestopt, omdat schoolbesturen in het primair- en voortgezet onderwijs de extra kosten niet bij de ouders meer neer mogen leggen en het samenwerkingsverband deze kosten niet overneemt terwijl een unanieme Kamermeerderheid, de motie over een passend onderwijsaanbod specifiek voor hoogbegaafde kinderen van de leden Rudmer Heerema en Van Meenen8 dit wel eist?

Voor zover mij bekend is, is er één initiatief gestopt. De inspectie heeft de situatie onderzocht en geeft aan dat er in de betreffende regio nog voldoende aanbod is voor de ondersteuning van (hoog)begaafde leerlingen.

Daarnaast hoor ik dat er meerdere initiatieven van scholen worden samengevoegd. Dit vind ik een goede ontwikkeling, omdat het lesgeven aan (hoog)begaafde leerlingen om specialistische kennis vraagt. Gezien de kleine aantallen leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben vanwege hun begaafdheid is deze kennis niet op alle scholen aanwezig. Door initiatieven samen te voegen worden expertise, kennis en middelen gebundeld.

De leden van de VVD fractie vragen wanneer de Kamer de uitwerking van het sanctiebeleid voor scholen die nog steeds een eigen bijdrage vragen aan ouders van hoogbegaafde kinderen, de aangenomen motie van het lid Rudmer Heerema9, kan verwachten?

De uitwerking van deze motie is meegestuurd met de verzamelbrief moties en toezeggingen in primair en voortgezet onderwijs die voor de zomer is uitgestuurd.

De leden van de VVD fractie begrijpen dat in tijden van coronacrisis bepaalde dossiers vertraging kunnen oplopen, vooral als hierdoor belangrijke gesprekpartners minder goed bereikt kunnen worden. Toch kunnen de leden goed voorstellen dat de vertraging van de evaluatie van passend onderwijs voor (hoog)begaafde kinderen een flinke tegenslag kan zijn, zeker omdat de leden op dit punt aanscherping zou willen zien op de manier waarop samenwerkingsverbanden in de richting van (hoog)begaafde kinderen en hun ouders handelen. Zoals eerder aangegeven is een unanieme Kamermeerderheid begaan met het lot van deze kinderen. De leden vragen op welke manier gaat de Minister stappen zetten om ervoor te zorgen dat hoogbegaafde kinderen de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben?

Ook ik vind het belangrijk dat (hoog)begaafde leerlingen de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Daarom heb ik de subsidie Begaafde leerlingen in primair en voortgezet onderwijs gepubliceerd. Met deze regeling worden samenwerkingsverbanden passend onderwijs en scholen gestimuleerd om een dekkend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor (hoog)begaafde leerlingen in te richten, uit te breiden of te bestendigen. Inmiddels zijn 141 van de 152 samenwerkingsverbanden bezig met de uitvoering van hun plannen die ze hebben moeten indienen om in aanmerking te komen voor de subsidieregeling. Met de subsidieregeling krijgt de kennis over en het aanbod voor (hoog)begaafde leerlingen een belangrijke stimulans.

Daarnaast zal ik na de zomer u mijn standpunt op de evaluatie en een voorstel voor de toekomst doen toekomen. In het proces om te komen tot dit voorstel zijn alle signalen vanuit het veld en de Kamer ter harte genomen, zo ook die over het aanbod aan (hoog)begaafde leerlingen.

De leden van de VVD fractie vragen op welke manier de Minister dit gaat monitoren en wanneer de Minister gaat ingrijpen bij samenwerkingsverbanden die deze hulp niet bieden?

Aan de subsidieregeling zijn twee onderzoeken verbonden. Een monitoringsonderzoek en een impactonderzoek. Het monitoringsonderzoek is afgelopen najaar gestart en de eerste resultaten van het monitoringsonderzoek worden dit najaar verwacht. Ik zal u deze eerste resultaten doen toekomen. De aanbesteding voor het impactonderzoek is net afgerond en zodra ik van het betreffende onderzoeksconsortium de eerste resultaten ontvang zal ik deze ook met u delen.

Samenwerkingsverbanden moeten zorgen voor een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen. Leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben krijgen een zo passend mogelijk aanbod in het onderwijs. Hierdoor kunnen leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces doormaken. Wanneer samenwerkingsverbanden zich hier niet aan houden geeft de Inspectie van het Onderwijs het betreffende samenwerkingsverband een herstelopdracht om alsnog in een passend aanbod voor alle leerlingen te voorzien.

Tevens vragen deze leden of de Minister bijvoorbeeld bereid is een deadline te stellen aan de samenwerkingsverbanden om de extra ondersteuning voor hoogbegaafde kinderen te financieren.

Zoals hierboven genoemd kan de inspectie handhaven wanneer samenwerkingsverbanden zich niet houden aan hun wettelijke taken.

De leden van de VVD fractie vragen of de Minister bereid is om de samenwerkingsverbanden die weigeren om de extra ondersteuning aan hoogbegaafde kinderen te financieren te korten op hun bijdrage en deze middelen dan via een effectievere manier toe te kennen aan de hoogbegaafde leerlingen die dit nodig hebben?

Zoals hierboven genoemd kan de inspectie handhaven wanneer samenwerkingsverbanden zich niet houden aan hun wettelijke taken.

De leden vragen eveneens of de cijfers kloppen die gepubliceerd zijn op «samenwerkingsverbanden op de kaart», door de PO-raad en VO-raad?

De cijfers op «samenwerkingsverbanden op de kaart» zijn gebaseerd op beschikbare gegevens van DUO. De huidige gegevens komen uit de jaarverslagen van 2018 die besturen zelf hebben ingevuld.

De leden van de VVD fractie vragen of het klopt dat de samenwerkingsverbanden het afgelopen vijf jaar maar liefst 250 miljoen euro aan reserves hebben opgebouwd?

Het eigen vermogen en de algemene reserves van de samenwerkingsverbanden zijn de afgelopen jaren gegroeid. Het eigen vermogen van de samenwerkingsverbanden bedroeg in 2018 260 miljoen euro. De totale omvang van de algemene reserves bedroeg in 2018 190 miljoen euro.

Zo ja, vragen zij, wat vindt de Minister daarvan? Zo nee, hoeveel reserves zijn dat dan geweest?

De toenemende reserves baren mij al langer zorgen. Sparen is geen doel op zich en mag niet doelloos gebeuren. De reserves moeten in verhouding staan met reële risico’s. Ik heb de inspectie gevraagd een signaleringswaarde te ontwikkelen voor bovenmatige reserves. U bent over de concrete vervolgstappen om bovenmatige reserves aan te pakken per brief d.d. 29 juni 2020 geïnformeerd10.

De leden van de VVD fractie vragen of het klopt dat leerlingen nog steeds te horen krijgen dat de ondersteuning die zij nodig hebben «te duur» is of dat het budget «op» is bij bepaalde samenwerkingsverbanden?

Samenwerkingsverbanden moeten op basis van een vastgesteld budget bepalen welke ondersteuning zij kunnen bieden en voor wie. Uit het eindrapport van de evaluatie passend onderwijs blijkt dat de meeste samenwerkingsverbanden geen problemen ervaren met het beschikbare budget. Slechts een klein deel dat te maken heeft gehad met een sterke negatieve verevening deels in combinatie met krimp, houdt weinig financiële ruimte over voor overige ondersteuning. Daarbij geldt onverkort dat voor alle leerlingen met een ondersteuningsbehoefte een zo passend mogelijk aanbod gedaan moet worden. Dat het budget «op» is, kan geen reden zijn om een leerling geen ondersteuning te bieden.

De leden van de VVD fractie vragen hoe het feit dat de samenwerkingsverbanden een reserve hebben opgebouwd van 250 miljoen euro zich verhoudt met het feit dat er zogenaamd geen geld meer is om leerlingen op een goede wijze te ondersteunen?

In hierboven aangehaalde brief ben ik ook ingaan op de mogelijk bovenmatige reserves van de samenwerkingsverbanden.

De leden van de VVD fractie vragen op welke manier de Minister gaat ingrijpen zodat de samenwerkingsverbanden het geld dat op de planken ligt voor onderwijs en ondersteuning van leerlingen ook daadwerkelijk voor dat doel worden uitgegeven en niet om te rentenieren op een bankrekening?

Ik heb de inspectie gevraagd een signaleringswaarde te ontwikkelen voor bovenmatige reserves. In de brief die u van mij heeft ontvangen ben ik tevens ingaan op hoe de signaleringswaarde zal worden berekend en hoe deze wordt toegepast.

De leden vragen of de Minister hier verder op kan ingaan en ook op welke manier zij deze scheve verhoudingen gaat verhelpen, zo vragen de voornoemde leden.

In bovengenoemde brief ben ik verder ingaan op de mogelijk bovenmatige reserves van de samenwerkingsverbanden.


X Noot
1

mbo: middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
2

VH: Vereniging van Hogescholen

X Noot
3

VSNU: de Vereniging van Universiteiten

X Noot
4

Kamerstuk 31 497, nr. 340

X Noot
5

Kamerstuk 31 497, nr. 341

X Noot
6

Handelingen II 2019/20, nr. 49, item 18

X Noot
7

mbo: middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
8

Kamerstuk 31 497, nr. 340

X Noot
9

Kamerstuk 31 497, nr. 341

X Noot
10

Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 207

Naar boven