31 371 Kredietcrisis

Nr. 346 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 juni 2010

Hierbij treft u overeenkomstig mijn toezegging tijdens het algemeen overleg betreffende de Leenovereenkomst tussen IJsland en Nederland op 10 maart jl. (kamerstuk 31 371, nr. 329) een verslag aan van het gesprek met de 100+ spaarders dat daags na dat algemeen overleg op mijn ministerie heeft plaatsgevonden alsmede een feitenrelaas van de belangrijkste zaken die zich hebben afgespeeld in relatie tot de 100+ spaarders (bijlagen 1 en 2).1 Verder informeer ik u hierbij over de «formal notice» van de EFTA Surveillance Authority (ESA) waarin de betalingsverplichting van IJsland wordt bevestigd. Tevens bied ik u hierbij mijn reactie op het onderzoek naar het mogelijk verstrekken van onjuiste toezichtsinformatie door de IJslandse toezichthouder.

Zoals uit het feitenrelaas valt op te maken, is er sprake van regelmatig contact tussen het ministerie en de 100+ spaarders. Dat dit niet altijd als positief door de 100+ spaarders is ervaren, kan worden veroorzaakt doordat het belang van de 100+ spaarders niet in alle gevallen parallel loopt aan het belang van een akkoord met de IJslandse staat over de terugbetaling van ca. 1,3 miljard euro aan Nederlands belastinggeld. Waar de 100+ spaarders in mijn ogen het meest bij zijn gebaat is een voortvarende en faire afwikkeling van de boedel van Landsbanki. Juist op dat punt is sprake van een parallellie van belangen en volg ik samen met de Nederlandsche Bank (DNB) of dat proces ordentelijk en volgens de internationale spelregels verloopt.

In dat verband heb ik tijdens voornoemd algemeen overleg toegezegd in te zullen gaan op de vraag wat DNB in het kader van de boedelafwikkeling heeft ondernomen. Daarover kan ik het volgende opmerken. Op dit moment heeft DNB al haar vorderingen ingediend bij de Winding Up Board (WUB) van Landsbanki Old. Nagenoeg de gehele vordering van DNB is – met preferente status – toegewezen door de WUB. Verschillende partijen, waaronder commerciële banken, betwisten de rechtmatigheid van deze wettelijke preferentie en het bedrag van de vordering. De procedures in IJsland over deze vordering zullen de komende maanden hun beslag krijgen. Naar verwachting zal de IJslandse rechtsgang begin 2011 uitsluitsel kunnen bieden over de vordering.

Verder kan ik u nog mededelen dat de ESA – als de hoeder van het EER-recht – op 26 mei 2010 een zogenaamde «formal notice» heeft gegeven over de betalingsverplichting van IJsland onder het Europese depositogarantiestelsel. De ESA stelt dat IJsland – ook in tijden van een grote bankencrisis – verplicht is het bedrag van 20.000 EUR te garanderen voor elke depositohouder van een vergunninghoudende kredietinstelling (dus inclusief de depositohouders van het bijkantoor in Nederland). Tevens meent de ESA dat IJsland op grond van de voornoemde richtlijn geen onderscheid had mogen maken tussen binnenlandse en buitenlandse depositohouders voor zover het de dekking van 20.000 EUR van het depositogarantiestelsel betreft. Ten slotte vermeldt de ESA dat in het geval IJsland en het Verenigd Koninkrijk en Nederland er met onderhandelingen uitkomen, zij de zaak als gesloten beschouwt. De IJslandse regering heeft tot twee maanden de tijd om op de «formal notice» te reageren waarna mogelijk verder wordt geprocedeerd bij het EFTA-hof. Overigens is de andere klacht ingediend door de 100+ groep nog niet afgedaan door de ESA (in de regel worden ESA klachten binnen een jaar behandeld).

Ten slotte stuur ik u hierbij mijn nader bericht over de mogelijke misleidende toezichtinformatie vanuit IJsland aan DNB en over de uitkomsten van het parlementaire onderzoek dat in IJsland recentelijk is uitgebracht. Bij brief van 12 februari (kamerstuk 31 371, nr. 313) heeft mijn voorganger u ingelicht over het voornemen om mogelijke misleidende toezichtsinformatie van IJslandse zijde nader te onderzoeken. Per brief is navraag gedaan bij de huidige minister van EZ van IJsland en daarop is ook antwoord verkregen. Belangrijker is echter dat inmiddels ook het rapport van de IJslandse bijzondere onderzoekscommissie is uitgekomen, dat deels ook in het Engels is vertaald. De belangrijkste conclusie is dat uit het geheel van de brieven naar voren komt dat de IJslandse toezichthouder in ieder geval consistent onjuiste, dan wel onvolledige informatie heeft verstrekt aan DNB. Uit de voorlopige bevindingen van het IJslands parlementaire rapport blijkt tevens dat IJsland vooral zelf de schuld op zich neemt voor het falen van het eigen bankensysteem. Een belangrijk gevolg van het parlementaire onderzoek in IJsland is dat de oud-minister van Handel, de heer Sigurdsson is afgetreden als de voorzitter van de fractie van de sociaal-democraten in het IJslands parlement, nu hij in het rapport zelf als één van de voornamere verantwoordelijken voor het debacle werd aangewezen. Verder blijkt uit de in het Engels beschikbaar gestelde delen van het IJslands parlementaire onderzoek dat in IJsland op het hoogste niveau al werd gesproken over de risico’s verbonden aan de funding van de IJslandse hoofdkantoren via hun bijkantoren en dat die informatie niet is gedeeld met DNB. Ik zie geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de uitlatingen van de heer Schilder en de heer Wellink bij de parlementaire enquêtecommissie De Wit, die nog eens worden onderstreept door bovenstaande bevindingen in het rapport aan het IJslandse parlement.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven