31 293 Primair Onderwijs

Nr. 78 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juni 2010

Hierbij wordt u het rapport «Zeer zwakke scholen in het basisonderwijs, 2006–2010» van de Inspectie van het Onderwijs aangeboden.1 De inspectie heeft een uitgebreide analyse gemaakt van de zeer zwakke scholen in deze periode. In het rapport wordt duidelijk dat er in deze periode geen grote verschillen in kenmerken en oorzaken van zeer zwakke scholen zijn ten opzichte van 2006. Er ontstaat langzamerhand een consistent beeld van de factoren die een doorslaggevende rol spelen bij zeer zwakke basisscholen. Het gaat daarbij onder meer om kenmerken van het onderwijsleerproces, de context van de scholen en de voorgeschiedenis van scholen die later zeer zwak werden. Het kabinet heeft de laatste jaren een fors aantal maatregelen genomen om het aantal zeer zwakke scholen te reduceren en deze maatregelen sluiten grotendeels aan bij de constateringen die de Inspectie in dit rapport neerlegt. Het nemen van nieuwe maatregelen is een zaak voor het volgende kabinet.

Het rapport

Het rapport dat u nu is aangeboden is een vervolgonderzoek op het inspectierapport «Ontstaan en ontwikkeling van zeer zwakke scholen in het basisonderwijs», dat op 25 april 2006 (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 221) aan de Kamer is aangeboden. In het rapport beschrijft de inspectie de context- en kwaliteitskenmerken van zeer zwakke scholen. Uit deze beschrijving blijkt onder meer dat deze scholen slechter scoren bij de leerlingenzorg, de didactiek en de kwaliteitszorg. Meer dan in 2006 komen zeer zwakke scholen bovengemiddeld voor in de volgende categorieën scholen: kleine scholen, scholen buiten de G4, scholen in de noordelijke provincies, openbare en islamitische scholen en scholen met een vernieuwend pedagogisch-didactisch concept.

Ook blijkt dat er in de meeste gevallen al signalen waren dat de onderwijskwaliteit bij de zeer zwakke scholen eerder onder druk stond. Schoolbesturen en directies hebben daar volgens de inspectie niet goed op ingespeeld. Het oordeel «zeer zwak» blijkt wel effectief: scholen die met dit oordeel geconfronteerd worden weten zich bijna allemaal binnen twee jaar te verbeteren. Een beperkt aantal scholen heeft daarvoor een derde jaar nodig, en een enkele school wordt bij de Minister aangemeld voor een bestuurlijk natraject.

Reeds genomen maatregelen

De inspectie beschrijft in haar rapport welke maatregelen reeds zijn doorgevoerd in het toezicht. De laatste jaren is de inspectie risicogericht gaan werken. Dat betekent dat van alle scholen in Nederland jaarlijks een risicoanalyse wordt gemaakt en dat de inspectie onderzoek doet op scholen die risico’s vertonen. Verder is het toezicht op zwakke scholen geïntensiveerd om te voorkomen dat ze zeer zwak worden en legt de inspectie aan het begin van een verbetertraject in een toezichtsplan helder vast wanneer de school aan welke kwaliteitseisen moet voldoen. Ten slotte voert de inspectie op zeer zwakke scholen na één jaar een tussentijds kwaliteitsonderzoek (TKO) uit om vast te stellen hoe de onderwijskwaliteit er dan voor staat. Uit de eerste cijfers, die na de oplevering van het rapport beschikbaar zijn gekomen, blijkt dat ongeveer de helft van de scholen bij het TKO het oordeel «zeer zwak» kwijtraakt. Dit is bemoedigend.

Naast deze maatregelen in het toezicht, heeft het Kabinet stevig ingezet op de verbetering van de onderwijskwaliteit in het gehele stelsel en het voorkomen van het afglijden van scholen naar de zeer zwakke status. Ook wordt de helpende hand geboden aan scholen die toch zeer zwak worden. Deze maatregelen zijn aangekondigd in het aanvalsplan zeer zwakke scholen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 293, nr. 28). Zo worden besturen nu gestimuleerd om gebruik te maken van vroegsignaleringssystemen, waarmee ze kunnen bewaken of scholen door het ijs dreigen te zakken. Ook zijn er kwaliteitsakkoorden gesloten met de drie noordelijke provincies en de schoolbesturen daar om de onderwijskwaliteit op een hoger plan te brengen. Verder kunnen schoolleiders van zwakke scholen koppels vormen met directeuren van goede scholen, om zo van elkaar te leren («twinning»). De analyseteams van de PO Raad en de Vliegende Brigades helpen zeer zwakke scholen om de problemen te analyseren en ze vervolgens ook op te lossen.

Het merendeel van de hierboven beschreven maatregelen is genomen in de loop van 2009 en het effect daarvan kan nog niet eenduidig worden vastgesteld. Het percentage zeer zwakke scholen in het basisonderwijs is wel licht gedaald: op 1 januari 2009 betrof het 1,5% van de scholen, op 1 januari 2010 1,3%. Op 1 juni 2010 was het percentage gelijk aan dat van 1 januari 2010. Dit betekent dat nog te veel kinderen onderwijs krijgen dat van onvoldoende kwaliteit is.

Nieuw kabinet

Vanwege de demissionaire status van het Kabinet en omdat de effectiviteit van de in 2009 en 2010 genomen maatregelen nog niet duidelijk is, wordt er nu geen nieuw beleid aangekondigd. Wél is duidelijk dat het rapport van de inspectie aanknopingspunten biedt voor de toekomst. Het ligt voor de hand dat dit rapport bij de beleidsvorming van het volgende kabinet zal worden betrokken.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. Rouvoet


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven