31 293 Primair Onderwijs

31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 654 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 november 2022

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 21 oktober 2022 inzake scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden (Kamerstuk 31 293, nr. 650).

De vragen en opmerkingen zijn op 10 november 2022 aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs voorgelegd. Bij brief van 21 november 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie, Huls

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kamerbrief «Scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden» en hebben hier nog enkele vragen over.

Deze leden lezen dat er extra hulp wordt georganiseerd op scholen in het kader van het verbeteren van de basisvaardigheden. Kan de Minister verder toelichten hoe deze basisteams er specifiek uit gaan zien? Hoe voorkomt de Minister bijvoorbeeld dat de basisteams onderwijsprofessionals aan de school onttrekken? Hoe garandeert de Minister daarnaast de kwaliteit van de externe experts? Welke eisen gaat de Minister aan deze experts stellen, zo vragen zij.

Op pagina 2 van de Kamerbrief lezen de leden als voornoemd dat de Minister ervoor wil zorgen dat scholen die als onvoldoende of zwak beoordeeld zijn door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie), vanaf begin 2023 een beroep kunnen doen op extra financiële middelen, specifiek om meer focus op basisvaardigheden te leggen. Om hoeveel extra financiële middelen gaat het hier precies, zo vragen zij.

Voornoemde leden begrijpen dat er dit jaar gebruik is gemaakt van een loting om de subsidie toe te wijzen aan scholen, maar zij vinden dit geen goede oplossing voor de lange termijn. Hoe gaat de Minister dit in de toekomst inrichten? En op welke indicatoren wil de Minister zich gaan baseren, zodat de subsidie terechtkomt bij de scholen waar dit het hardst nodig is, zo vragen zij.

Tot slot lezen voornoemde leden dat de Minister de voortgang van leerlingen met betrekking tot basisvaardigheden jaarlijks wil peilen en deze leden juichen dit toe. Op welke manier gaat hij deze informatie inzichtelijk maken voor belanghebbenden, zo vragen zij.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief inzake scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die zij willen voorleggen aan de Minister.

Deze leden vinden het van groot belang dat alle kinderen goed leren lezen, schrijven en rekenen. Immers, deze vaardigheden heb je nodig om goed mee te kunnen doen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Zij zijn daarom positief dat de Minister in navolging van het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) inzet op het verbeteren van de basisvaardigheden. Deze leden zijn blij te vernemen dat met de subsidie meer dan 600 scholen geholpen kunnen worden in plaats van de in eerste instantie beoogde 500 scholen. Zij hebben begrip dat de eerste fase via een loting is gedaan om de vaart erin te houden en snel van slag te kunnen gaan. Zij zijn echter van mening dat deze subsidie terecht moet komen bij de scholen die de gelden het hardst nodig hebben. Het is goed dat de Minister daarom alsnog 53 scholen, die waren uitgeloot, maar wel door de inspectie beoordeeld zijn als onvoldoende of zwak, heeft betrokken bij de regeling. Kan de Minister met zekerheid zeggen dat nu geen scholen buiten de boot vallen die de regeling wel hard kunnen gebruiken? Was er geen mogelijkheid om de loting zodanig in te richten dat die scholen werden bereikt die de gelden het best kunnen benutten? Waarom heeft de Minister er bijvoorbeeld niet voor gekozen om scholen te verplichten hun resultaten te laten zien om in aanmerking te komen voor de regeling, zo vragen zij.

Voornoemde leden lezen dat «scholen die als onvoldoende of zwak beoordeeld zijn door de inspectie, vanaf begin 2023 een beroep kunnen doen op extra financiële middelen, specifiek om meer focus op basisvaardigheden te leggen». Kan de Minister toelichten of hier ook specifiek aandacht is voor effectief bewezen methoden? Deze leden lezen dat middels een streekproef wordt gecontroleerd op een goede besteding van de ontvangen subsidie. Is het niet beter om op voorband scholen een handreiking te doen, waarbij aandacht is voor de inzet van effectief bewezen methoden, net als bij de subsidie gedurende de coronapandemie en de gevolgen daarvan, zo vragen zij.

Wat is tot slot de status van de herziening van het curriculum, waarbij specifiek gefocust wordt op de basisvaardigheden, digitale vaardigheden en burgerschap, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief inzake scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden. Deze leden hebben hierover enkele vragen.

Deze leden zijn teleurgesteld dat de selectie van de subsidieregeling basisvaardigheden via loting is gegaan. Zij willen graag weten hoe bij volgende aanvraagrondes van de subsidieregeling ervoor gezorgd wordt dat de middelen voor de basisvaardigheden op de scholen terecht komen die daar het meeste baat bij hebben. Bijvoorbeeld door scholen bij de subsidieaanvraag informatie mee te laten sturen over hun scores op het gebied van taal en rekenen.

De leden als voornoemd willen van de Minister weten waarom er meer landelijke monitoring nodig is. Alle scholen worden toch al door de inspectie gecontroleerd? Zou monitoring dan niet alleen beperkt moeten worden tot de scholen die het oordeel zwak of zeer zwak hebben gekregen én scholen die een subsidie aanvragen? Deze leden vragen of deze scholen niet zelf hun scores aan moeten geven, waarbij ze een plan presenteren hoe ze de basisvaardigheden willen verbeteren en welke niveaus ze daarbij willen bereiken. Kortom: wat is de noodzaak voor landelijke monitoring en het opleggen van verplichtingen, zo vragen zij.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de Kamerbrief «Scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden». Zij hebben daar nog enkele vragen over.

Allereerst vragen deze leden wie onderdeel gaan uitmaken van de basisteams. Zijn dit leraren of andere experts? Op welke manier zijn deze mensen geworven en wat zijn de minimale beroepseisen? En klopt het dat deze mensen direct in dienst komen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Zo ja, waarom moeten scholen dan via een subsidie voor deze teams betalen? Zou dit niet makkelijker geregeld kunnen worden? Zo niet, waar zijn deze mensen dan in dienst en op welke wijze worden ze ingehuurd, zo vragen zij.

Tevens vragen voornoemde leden waar de focus op komt te liggen door de basisteams. Is dit vooral taal en rekenen of ook voor digitale vaardigheden en burgerschap? Hoe ziet deze verdeling er uit of is dat per school verschillend? En vindt de Minister dat de focus juist vooral op taal en rekenen gelegd moet worden, zoals ook de Onderwijsraad adviseert in haar rapport «Taal en rekenen in het vizier»1? Wat is uw reactie op de aanbevelingen uit dit rapport?

De Onderwijsraad adviseert een integrale en structurele focus op taal en rekenen, aldus deze leden. In het rapport staat dat de kwaliteit van taal- en rekenonderwijs wordt bepaald door vele met elkaar samenhangende factoren en dat deze factoren langdurig en in samenhang moeten worden aangepakt. Hoe verhouden de subsidieregelingen, zoals de extra regeling voor onvoldoende en zwak beoordeelde scholen, zich tot het advies van de Onderwijsraad? Waarom kiest de Minister ervoor om een masterplan – wat een integraal plan voor de lange termijn impliceert te zijn – te laten bestaan uit eenmalige subsidieregelingen, zo vragen zij.

Ten slotte vragen de leden als voornoemd of de Minister van mening is dat het een voorwaarde is dat het lerarentekort wordt opgelost om het taal- en rekenonderwijs structureel op orde te brengen. En is de Minister het ermee eens dat leraren tevens een goede beheersing dienen te hebben van de basisvaardigheden en dat daarom niet aan deze eisen moet worden getornd, zo vragen zij.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de Kamerbrief inzake scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden.

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat een kwart van de Nederlandse leerlingen te weinig leesvaardigheid heeft om goed mee te kunnen doen in de samenleving. Anno 2020 zijn meer dan twee miljoen mensen in ons welvarende land officieel laaggeletterd, aldus deze leden. En dat wordt alleen maar erger als we niets doen aan het schreeuwende tekort aan leraren, met name in het basisonderwijs. Dat ook bij de scholen een gevoel van urgentie leeft, blijkt uit de enorme belangstelling voor de subsidieregeling met 5.247 aanvragen. Vanuit de wens om dit schooljaar al te kunnen starten, geschiedt de subsidieregeling echter via een loting. Kan de Minister de meerwaarde van zijn haast toelichten? Was het onbespreekbaar voor de Minister van Financiën om het beschikbare budget over langere tijd uit te smeren? In hoeverre doet de loting nu recht aan de gedachte van de Minister dat de beste hulp terechtkomt bij de leerlingen die deze het meest nodig hebben en bij de scholen die staan voor de grootste uitdagingen? Hoe beziet de Minister de tijd en energie die scholen hebben gestoken in het schrijven van een subsidieaanvraag in tijden van een krappe arbeidsmarkt, maar zijn getroffen door de domme pech te zijn uitgeloot? Hadden deze scholen achteraf het belang van hun leerlingen beter kunnen dienen door maar geen energie te steken in hun aanvraag, zo vragen zij.

De Minister schrijft dat de basisteams die van start gaan, vraaggericht werken en de school helpen met het maken van een plan en het organiseren van de juiste hulp ter verbetering van de basisvaardigheden. Hoe gaat de Minister waarborgen dat de basisteams daadwerkelijk voorzien in een behoefte en docenten, die als professional voor de klas staan, deze niet ervaren als «beste stuurlui aan wal», zoals helaas maar al te vaak gebeurt bij externe onderwijsadviseurs, zo vragen voornoemde leden.

De Minister erkent dat er een gerichter systeem van selectie van scholen nodig is, aldus de leden als voornoemd. De Minister wil de centrale examinering zo veel mogelijk laten aansluiten bij de examinering van vóór corona, teneinde een helderder beeld te verkrijgen. De Minister schrijft ook dat de eindtoetsen primair onderwijs vanaf 2022 beter vergelijkbaar zijn gemaakt. Kan de Minister toelichten welke mate van vergelijkbaarheid hij noodzakelijk acht, mede in het licht van de grondwettelijke verantwoordelijkheid die de overheid draagt voor kwalitatief goed onderwijs? Was de wettelijke taak om de Centrale Eindtoets in opdracht en onder regie van het College voor Toetsen en Examens te ontwikkelen niet beter belegd bij het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito), zo vragen zij.

De Minister erkent daarnaast dat een toename in monitoring kan leiden tot ongewenste reflexen van «teaching to the test» en een versmalling van het curriculum op scholen tot de aspecten die meetbaar zijn, aldus voornoemde leden. De Minister meent echter dat hij goede voorwaarden kan stellen aan curriculumherziening van de basisvaardigheden. Kan de Minister toelichten in welke richting hij hierbij denkt? Kan hij daarbij voorbeelden geven van aspecten van het curriculum die minder goed meetbaar zijn, zo vragen zij.

De Minister kondigt aan een monitoringsplan voor de basisvaardigheden te sturen vóór de begrotingsbehandeling, zodat geld in de toekomst gerichter kan worden ingezet, zo geven de leden als voornoemd aan. De Minister vindt dat «we» dilemma’s niet uit de weg moeten gaan, maar doet dit vooralsnog zelf in feite wèl, door nu de bal bij de Kamer neer te leggen. Kan hij specificeren hoe hij de dilemma’s zou benoemen, waarbij hij een keuze van de Kamer verwacht, zo vragen zij.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de Kamerbrief inzake scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden met interesse gelezen. Deze leden hebben nog wel veel vragen over de uitvoering van het plan. Zij hebben ook het idee dat de snelheid waarmee de Minister het basisvaardighedenplan wil uitrollen, de zorgvuldigheid van de uitvoering (en het uiteindelijke doel) in de weg zit. Ook zijn zij benieuwd in hoeverre het veld is meegenomen bij het opstellen van deze plannen.

Voornoemde leden zijn allereerst niet gelukkig met de manier waarop de subsidieregeling is verdeeld. De leden lezen in de beslisnota dat er voor loting is gekozen, omdat er geen data voorhanden was die prestaties op basisvaardigheden per schoolniveau goed meet. Waarom is er niet gekeken naar de oordelen van de inspectie over scholen? Zeker omdat na de loting wél is vastgesteld dat maar heel weinig onvoldoende of zwakke scholen (één school in het po en één school in het vo) subsidie toegekend hebben gekregen en dit gecorrigeerd is door deze scholen alsnog basisteams aan te bieden. Dit had toch voor het loten ook bedacht kunnen worden? Nu zullen er ook scholen zijn die via de loting subsidie hebben gekregen, die het eigenlijk niet nodig hebben, gebaseerd op de resultaten van de scholen. Vindt de Minister dat hiermee niet het doel van de subsidieregeling wordt gediend en dat het vooral naar scholen en leerlingen moet gaan die de ondersteuning het hardst nodig hebben, zo vragen zij.

De leden als voornoemd lezen dat de Minister nog een aparte regeling wil inrichten voor scholen die als onvoldoende en zwak zijn beoordeeld door de inspectie. Via deze regeling kunnen scholen vanaf begin 2023 een beroep doen op extra financiële middelen, aldus de leden. Komt dit nog bovenop de basisteams en de subsidieregeling basisvaardigheden? Aan wat voor soort regeling zit de Minister te denken? Waarom kiest de Minister voor weer een andere regeling? Zijn scholen niet veel te veel tijd kwijt aan aanvraagprocedures die worden ingericht naar aanleiding van al deze verschillende regelingen? Waar komt het geld van deze nieuwe regeling vandaan, zo vragen zij.

Voornoemde lezen dat alle scholen een activiteitenplan moeten maken waar de medezeggenschapsraad mee instemt. Dit activiteitenplan wordt gemaakt met behulp van wetenschappelijk bewezen effectieve middelen, die door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) is samengesteld, aldus deze leden. Zijn scholen verplicht om de menukaart hierbij te gebruiken of mogen ze ook zelf andere activiteiten kiezen, zo vragen zij.

Voornoemde leden lezen dat de Minister graag wil dat scholen ervaringen, tips en kennis delen. Hiervoor gaat hij de komende drie maanden kenniskaarten over taal en rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid aanvullen. Wat bedoelt de Minister met kenniskaarten? Wat zijn dit voor kaarten en waar zijn deze te vinden? Is dit weer iets anders dat de menukaart? Is de Minister het ermee eens dat al deze begrippen verwarring veroorzaken en dat scholen deze verwarring misschien ook ervaren? Scholen moeten een activiteitenplan opstellen aan de hand van een menukaart, ervaring delen met kenniskaarten en meer peilen. De leden vragen of er niet te veel extra administratie en werk komt kijken bij de uitvoering van de subsidieregeling basisvaardigheden. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan, mede in combinatie met het Nationaal Programma Onderwijs dat ook nog loopt, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen uit wie de basisteams zullen bestaan die naar de scholen gaan. Zijn dat leraren of is dat ander onderwijspersoneel? Waar komt dit personeel vandaan? Worden commerciële bureaus hiervoor ingezet? Trekt dit geen onderwijspersoneel weg uit het onderwijs, zo vragen zij.

De leden als voornoemd vragen de Minister om de alinea «schoolbrede ontwikkeling» uit de brief verder toe te lichten, omdat het de leden onduidelijk is wat hier beschreven wordt.

Voornoemde leden lezen dat de Minister een gerichter systeem van selectie in de toekomst wil en hiervoor een aantal zaken wil aanscherpen qua monitoring. Klopt het dat de leden hieruit concluderen dat de Minister meer wil toetsen, bijvoorbeeld in de onderbouw van het middelbaar onderwijs en bij jonge kinderen? De Minister heeft het ook over meer peilmomenten. Heeft de Minister het in dat geval over toetsen? Op welke manieren ziet de Minister dit peilen voor zich? In hoeverre gaat deze drang naar meer toetsen samen met het terugdringen van de prestatiedruk in het onderwijs? Is het niet juist de bedoeling dat er minder getoetst gaat worden? Deze leden lezen dat de Minister niet wil dat de extra peilmomenten de lasten van scholen gaat verhogen. Hoe ziet de Minister dat voor zich, want extra toetsen zorgen toch sowieso voor extra werkdruk en administratieve lasten? Zij lezen dat de Minister deelname aan enkele nationale en internationale peilingsonderzoeken via de wet wil verplichten. Gaat dit niet in tegen de vrijheid van onderwijs? Scholen hebben toch zelf het recht om te beslissen wat voor soort toetsen ze willen gebruiken? In hoeverre is er over dit onderdeel van het plan gesproken met scholen? Hoe reageren scholen en docenten op dit voorstel, zo vragen zij.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief van de Minister inzake scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden. Zij hebben een aantal vragen.

Deze leden constateren een spanning tussen de massieve inzet op vaardigheden rekenen en taal en tegelijkertijd de verbreding van basisvaardigheden met onder meer burgerschap. Vraagt een daadwerkelijke verbetering niet om meer focus en volledige concentratie op rekenen en taal, zo vragen zij.

De leden als voornoemd merken op dat de indruk zou kunnen ontstaan dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zich met het verder uitbreiden van basisteams, die in dienst zijn van het ministerie, gaat ontpoppen tot een soort onderwijsadviesdienst. Wat is de reactie van de Minister hierop? Hoe wordt dit risico vermeden? En hoe verhoudt de positie van deze basisteams zich tot die van andere aanbieders op dit gebied, die deze inzet als oneigenlijke concurrentie kunnen ervaren, zo vragen zij.

Voornoemde leden vragen hoe voorkomen wordt dat de stapeling van losse programma’s en regelingen het versterken van de stabiele basis van het reguliere werk van het onderwijspersoneel onder druk kan zetten. Herkent de Minister de behoefte uit het veld aan stabiele en eenduidige financiering en hoe wordt daaraan richting de toekomst gewerkt, zo vragen zij.

II Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen om een toelichting op hoe deze basisteams er specifiek uit gaan zien. De leden vragen zich ook af hoe voorkomen wordt dat de basisteams onderwijsprofessionals aan de school onttrekken. Daarnaast vragen de leden zich af hoe de kwaliteit van de externe experts gegarandeerd wordt en welke eisen aan hen gesteld zijn.

De basisteams zijn de hulptroepen die scholen helpen op het gebied van basisvaardigheden. Met de basisteams hebben we, binnen en buiten OCW, tientallen specialisten klaar staan om scholen te ondersteunen en ontzorgen in het op orde krijgen van de basisvaardigheden. Deze hulptroepen zijn en blijven in dienst van de publieke partijen die nu ook al scholen ondersteunen. Bij OCW is een team aan de slag om deze hulptroepen aan de vragen van scholen te linken. Uitganspunten daarbij zijn dat de regie bij de school blijft, dat het om duurzame verbetering van de basisvaardigheden gaat, dat er maatwerk geleverd gaat worden en dat de basisteams in contact blijven met de school tot de problemen zijn opgelost.

De mensen in dienst van OCW in het kader van de ondersteuning voor scholen hebben allemaal een achtergrond in het onderwijs, maar waren niet (meer) werkzaam als docent in het primair of voortgezet onderwijs.

De ondersteuning wordt geleverd door publieke partijen waar OCW al een subsidierelatie mee heeft, hierdoor weten we dat deze partijen kwaliteit leveren. Wanneer publieke partijen de expertise niet kunnen leveren, kan het in het uiterst geval onvermijdelijk zijn om private partijen in te huren. In dat geval zal het basisteam de school adviseren met private partijen in zee te gaan die aan het keurmerk van de branchevereniging OON voldoen en aan een redelijke CAO zoals CAO voor onderwijsadviseurs (CAO GAO). Deze twee eisen zorgen voor goede kwaliteit en een redelijke prijs.

De leden vragen hoeveel extra financiële middelen begin 2023 beschikbaar komen voor scholen die als onvoldoende of zwak beoordeeld zijn door de Inspectie van het Onderwijs en meer focus op de basisvaardigheden willen leggen. Op dit moment ben ik bezig met het uitwerken van een nieuwe regeling, waar in ieder geval scholen die het oordeel onvoldoende of zeer zwak hebben gehad een beroep op kunnen doen. Het exacte bedrag dat voor deze groep scholen beschikbaar is, is nog niet bekend, maar zullen genoeg zijn om een significante verbetering van de basisvaardigheden te bevorderen. De Kamer wordt hier in het voorjaar van 2023 over geïnformeerd.

De leden vraag zich daarnaast af hoe de Minister de toewijzing van de subsidie in de toekomst gaat inrichten, zodat loting op de lange termijn voorkomen kan worden. Ook vragen de leden welke indicatoren gebruikt gaan worden, zodat de subsidie terechtkomt bij de scholen waar dit het hardste nodig is.

In de Voortgangsrapportage voor het Masterplan basisvaardigheden geef ik aan hoe ik wil toewerken naar een model van structurele bekostiging voor het verbeteren van de basisvaardigheden. In die structurele situatie krijgen alle scholen een basisbedrag, en scholen die dat nodig hebben extra financiering. Die laatste categorie scholen bereiken we door een nog te ontwikkelen prestatie-indicator op basis van de resultaten van de doorstroomtoetsen (po) en centrale examens (vo). Zoals gezegd overweeg ik om dat moment ook te gebruiken om een klein deel van de huidige lumpsum toe te voegen aan het budget voor deze nieuwe bekostiging.

Deze structurele situatie is er vanaf 2026. Tot die tijd zet ik het instrument van een subsidieregeling voort om te borgen dat de middelen aan de gewenste doeleinden – het verbeteren van de basisvaardigheden middels bewezen effectieve aanpakken – worden besteed. Dit gebeurt echter niet meer via een loting. Bij overtekening van de subsidie, zijn er dan een aantal mogelijkheden zoals het maken van een activiteitenplan, het plaatsen op volgorde van binnenkomst of een indicator die informatie geeft over welke scholen dit het meest nodig hebben. Van de beschikbare indicatoren die er zijn om dit geld te verdelen, acht ik de CBS-indicator (die iets zegt over de sociaaleconomische positie van de leerlingen op een school) het meest geschikt om te gebruiken. In de loop van de jaren vul ik de CBS-indicator aan met data uit de doorstroomtoetsen en de centrale examens.

Tot slot geven de leden aan het toe te juichen dat de voortgang van leerlingen met betrekking tot basisvaardigheden jaarlijks gepeild gaat worden. De leden vragen zich af op welke manier deze informatie inzichtelijk gemaakt gaat worden voor belanghebbenden.

Informatie over hoe Nederlandse leerlingen presteren op de basisvaardigheden wordt verkregen door centrale toetsing, peilingsonderzoeken en rapportages van toetsdata uit leerlingvolgsystemen. Daarnaast zullen we ook meer kwalitatieve gegevens gebruiken voor het inzichtelijk maken van het beheersen van de basisvaardigheden. Om hiervan een relevante en bruikbare set van gegevens te maken, bepaal ik momenteel samen met wetenschappers en veldpartijen en andere betrokkenen uit het onderwijs (onder andere leraren) welke kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren het meest geschikt zijn om de voortgang van het masterplan zichtbaar te maken, zodat belanghebbenden daar ook gebruik van kunnen maken. Voor het gehele monitoringsplan voor de basisvaardigheden verwijs ik u graag naar de Kamerbrief Voortgang Masterplan basisvaardigheden (Kamerstuk 31 293, nr. 655).

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vinden het goed dat de 53 scholen die door de inspectie zijn beoordeeld als onvoldoende of zwak betrokken zijn bij de subsidieregeling. De leden vragen zich af of er nu geen scholen buiten de boot vallen die de regeling wel hard kunnen gebruiken.

Het achteruitgaan van de beheersing van de basisvaardigheden zien we over de hele linie van het funderend onderwijs. We zijn dat terug in de belangstelling van scholen voor de subsidie verbeteren basisvaardigheden, deze was erg groot. We hebben nu ruim 600 scholen kunnen helpen. Dat is niet genoeg om iedereen te helpen die dat wil of nodig heeft. Dat is wel mijn ambitie uiteraard. Zoals u in de voortgangsrapportage van het Masterplan kunt lezen, pas ik voor een volgende subsidieregeling een andere selectiemechanisme toe waarmee gerichter scholen worden bereikt die dat het meest nodig hebben.

De leden vragen zich af of er geen mogelijkheid was om de loting zodanig in te richten dat die scholen werden bereikt die de gelden het best kunnen benutten. De leden vragen zich ook af of scholen niet verplicht hun resultaten konden laten zien om in aanmerking te komen voor de regeling.

Het liefst had ik de middelen nog gerichter ingezet. Hiervoor zijn een aantal opties onderzocht, maar door de omstandigheden is er uiteindelijk toch voor een loting besloten. Zoals u heeft kunnen lezen in de Kamerbrief van over de subsidieregeling bleek de beschikbare data niet genoeg om een betrouwbare selectie te kunnen doen.

Er is bij deze regeling op voorhand niet gekozen om scholen op kwalitatieve manier te selecteren, bijvoorbeeld door het schrijven van een activiteitenplan of om resultaten te verzamelen en deze in te dienen. Scholen zijn momenteel erg druk met het inlopen van coronavertragingen en heb ik niet willen opzadelen met hoge administratieve lasten voor deze aanmelding. Ook was het tijdsbestek te kort voor een goede kwalitatieve beoordeling van deze plannen of resultaten.

Daarom is gekozen voor een kwantitatief selectie-instrument; het maken van een ranglijst van scholen die dat het meest nodig hebben. Bijvoorbeeld: een school die minder presteert op het gebied van taal en rekenen, krijgt zo meer kans op toekenning van de subsidie. Deze data valt normaal gesproken te halen uit de eindtoets in het primair onderwijs en de centrale eindexamens in het voortgezet onderwijs. Vlak voor openstelling van de regeling bleek dat deze data toch niet goed genoeg was, om op basis hiervan subsidie toe te kennen. Zo is het meerjarig beeld niet compleet door aanpassingen die zijn gedaan vanwege COVID-19. Denk hierbij aan het wegvallen van de eindtoets in 2020 en aanpassingen in het centrale eindexamen in 2020 en 2021.

Op dat moment – vlak voor de openstelling van de regeling – was het niet meer mogelijk om in de regeling op andere selectie-instrumenten in te spelen. Scholen die als onvoldoende of zwak beoordeeld zijn door de inspectie, krijgen daarom alsnog het aanbod krijgen samen te werken met de basisteams en kunnen vanaf begin 2023 ook een beroep doen op extra financiële middelen.

Zoals u kunt lezen in de Voortgangsrapportage kies ik voor een volgende subsidieregeling voor een ander selectie-instrument om nog beter die scholen te bereiken die dat het meest nodig hebben.

De leden vragen zich af of bij de extra financiële middelen die begin 2023 beschikbaar worden gesteld voor scholen die als onvoldoende of zwak beoordeeld zijn door de inspectie ook aandacht is voor effectief bewezen methoden.

Ook voor scholen die als onvoldoende of zwak beoordeeld zijn door de inspectie geldt dat er bij toekenning van extra middelen er gebruik wordt gemaakt van effectief bewezen methoden. Scholen kunnen daarbij gebruik maken van de online menukaart met effectieve manieren om de basisvaardigheden te verbeteren. Die menukaart staat op www.nponderwijs.nl/basisvaardigheden en wordt continu aangevuld met de nieuwste kennis.

De leden geven aan te lezen dat middels een steekproef wordt gecontroleerd op een goede besteding van de ontvangen subsidie. De leden vragen of het niet beter is om op voorhand een handreiking te doen, waarbij aandacht is voor de inzet van effectief bewezen methoden, net als bij de subsidie gedurende de coronapandemie en de gevolgen daarvan.

Ik doe beide. Een van de voorwaarden uit de subsidieregeling is het verbeteren van de basisvaardigheden zoals opgenomen in de online menukaart met effectieve manieren; dit geeft de mogelijkheid om in te grijpen wanneer scholen deze niet gebruiken. Deze menukaart staat op www.nponderwijs.nl/basisvaardigheden en wordt continu aangevuld met de nieuwste kennis. Belangrijk vind ik de brede beschikbaarheid en het «levende» karakter van deze menukaart. Hiermee kunnen scholen de juiste en geüpdatete informatie rondom effectieve manieren bij het verbeteren van de basisvaardigheden blijven vinden; dit werkt dus als een handreiking richting scholen.

Tot slot vragen de leden wat de status is van de herziening van het curriculum, waarbij specifiek gefocust wordt op de basisvaardigheden, digitale vaardigheden en burgerschap.

Voor Nederlandse taal, rekenen/wiskunde, digitale geletterdheid en burgerschap zijn teams van leraren, lerarenopleiders en onderzoekers onder leiding van SLO bezig met de ontwikkeling van de kerndoelen. In de zomer van 2023 worden conceptkerndoelen opgeleverd voor de leergebieden Nederlandse taal, rekenen/wiskunde, na de zomer voor burgerschap en digitale geletterdheid. De Kamer ontvangt begin 2023 een brief waarin wordt ingegaan op de voortgang. Voor een verdere toelichting op de status van de actualisatie van het curriculum voor de basisvaardigheden verwijs ik u graag naar de Kamerbrief Voortgang Masterplan basisvaardigheden.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er meer landelijke monitoring nodig is, aangezien alle scholen al door de inspectie worden gecontroleerd. De leden vragen zich ook af of de monitoring dan niet beperkt moet worden tot de scholen die scholen met oordeel onvoldoende/zeer zwak en de scholen die de subsidie hebben aangevraagd.

Het is mijn stelselverantwoordelijkheid om de voortgang op de basisvaardigheden als geheel te monitoren, en die van de inspectie om daarover te rapporteren. Ik zie het monitoringsplan basisvaardigheden dus als een bredere opdracht waarbij ook zicht op stelselniveau van belang is. Alle leerlingen hebben immers recht om te leren lezen, schrijven en rekenen, en niet alleen op risicoscholen. Dit doel kan niet worden bereikt door alleen de scholen te monitoren die een negatief oordeel van de inspectie hebben gekregen. Het is mijn ambitie om het zicht op zowel het stelsel als de scholen structureel te verbeteren in het belang van de onderwijskwaliteit en de leerling.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vragen wie onderdeel gaan uitmaken van de basisteams en of dit leraren of andere experts zijn. Ook vragen de leden zich af op welke manier de mensen geworven zijn en wat de minimale beroepseisen zijn. Daarnaast vragen de leden of deze mensen in dienst komen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. En als dit zo is vragen de leden zich af waarom scholen dan via een subsidie voor deze teams moeten betalen en of dit niet makkelijker geregeld kunnen worden. Wanneer dit niet het geval is vragen de leden waar deze mensen dan in dienst zijn en op welke wijze ze worden ingehuurd.

Omdat de hulpvraag op scholen zal verschillen, zal de samenstelling van het basisteam op elke school anders zijn. Iedere school heeft een eigen basisteam. Wie er in elk basisteam zit zal verschillen, al naargelang de hulpvraag van scholen. In elk geval heeft elk basisteam een contactpersoon aan iemand die hiervoor in dienst is gekomen van OCW. De mensen in dienst van OCW in het kader van de ondersteuning voor scholen hebben allemaal een achtergrond in het onderwijs, maar waren niet (meer) werkzaam als docent in het primair of voortgezet onderwijs. Het zijn mensen met een diverse onderwijskundige achtergrond en met ervaring in het adviseren van scholen op het gebied van basisvaardigheden. Zij hebben kennis van – en ervaring met de hele sector. Tijdens de werving en selectie hebben we eisen opgesteld. Kennis van – en ervaring met onderwijsondersteuning, een brede kennis van het onderwijsveld en specifieke kennis van de ondersteuning op de basisvaardigheden waren voorbeelden van deze eisen.

Vanuit OCW zijn er nu zeven mensen in dienst die de vraag van scholen aan de juiste ondersteuning zullen koppelen. De ondersteuning die zij gaan organiseren voor de school wordt geleverd door publieke partijen, de hulptroepen blijven in dienst van deze partijen.

Scholen konden, naast de basissubsidie, aanvullende subsidie aanvragen om extra interventies te betalen. Om die aanvullende subsidie zinvol te besteden helpen de basisteams de scholen. De scholen betalen niet voor de hulp van de basisteams, de basisteams helpen en ontzorgen de scholen in het uitgeven van de aanvullende subsidie.

Deze beantwoording geeft ook antwoord op de vragen van de GroenLinks-fractie over de basisteams.

Tevens vragen de leden waar de focus op komt te liggen door de basisteams en of dit vooral voor taal en rekenen is of ook voor digitale vaardigheden en burgerschap. De leden vragen zich ook af hoe deze verdeling eruitziet of dat het per school verschillend is.

De focus ligt op de terreinen waar scholen zelf hulp op willen ten behoeve van alle vier de basisvaardigheden. Scholen konden bij de aanvraag voor aanvullende subsidie aangeven op welke basisvaardigheden zij hulp wilden. Ook hier leveren de basisteams maatwerk die aansluit op de noden en wensen van scholen. Omdat de hulpvraag op scholen zal verschillen, zal de samenstelling van het basisteam op elke school anders zijn. Iedere school heeft een eigen basisteam. Wie er in elk basisteam zit zal verschillen, al naargelang de hulpvraag van scholen.

De leden vragen of de focus juist vooral op taal en rekenen gelegd moet worden, zoals de Onderwijsraad adviseert in haar rapport «Taal en rekenen in het vizier».2 De leden vragen ook een reactie op de aanbevelingen uit dit rapport.

Het is duidelijk dat de resultaten op taal en rekenen zorgelijk zijn en we, zoals de Onderwijsraad inderdaad adviseert, moeten focussen op het verbeteren van die resultaten. In de subsidieregeling is dan ook benadruk dat de interventies in ieder geval moeten zijn gericht op taal en rekenen, en waar nodig ook op het versterken van burgerschap en digitale geletterdheid. Het Masterplan basisvaardigheden richt zich op alle vier deze leergebieden, waarbij het wel per leergebied verschilt hoe zwaar de inzet is en hoe die inzet er precies uit ziet.

We onderschrijven de door de Onderwijsraad gepresenteerde probleemanalyse; er is niet een specifieke reden voor de achteruitgang in de taal- en rekenprestaties, maar er zijn tientallen factoren die hiermee te maken hebben. De oplossing schuilt zich dan ook in een brede kwaliteitsaanpak via aanpak lerarentekort, het Masterplan basisvaardigheden, scherper toezicht etc. Ook herkennen we het ontbreken van een compleet en helder beeld op de leerprestaties. Begin 2023 zal ik een uitgebreide beleidsreactie aan de Kamer sturen.

De leden vragen hoe de subsidieregelingen, zoals de extra regeling voor onvoldoende en zwak beoordeelde scholen, zich verhouden tot het advies van de Onderwijsraad. De leden vragen zich ook af waarom een Masterplan – wat een integraal plan voor de lange termijn impliceert te zijn – bestaat uit eenmalige subsidieregelingen.

De Onderwijsraad adviseert een brede, integrale en stabiele aanpak om de basisvaardigheden te verbeteren. Het Masterplan Basisvaardigheden is dan ook een breed, meerjarig actieplan wat meer bevat dan enkel de subsidieregeling verbeteren basisvaardigheden. Het bevat ook acties gericht op de professionalisering van leraren, effectieve leermiddelen, leesbevordering en concrete onderwijsdoelen. Onderdeel van dit Masterplan is om scholen te helpen die dat het meest nodig hebben. In aanloop naar een situatie van structurele bekostiging heb ik gekozen voor het instrument van een subsidieregeling. In de voortgangsrapportage van het Masterplan geef ik aan hoe dit onderdeel uitmaakt van een integraal plan om de prestaties op de basisvaardigheden te verbeteren.

Ten slotte vragen de leden of het een voorwaarde is dat het lerarentekort wordt opgelost om het taal- en rekenonderwijs structureel op orde te brengen. De leden vragen zich ook af of leraren tevens een goede beheersing van de basisvaardigheden dienen te hebben en dat daarom niet aan deze eisen moet worden getornd.

Voldoende en (blijvend) goed opgeleide leraren vormen een belangrijke basis voor de kwaliteit van onderwijs en dus ook voor (het verbeteren van) basisvaardigheden. Leraren moeten dan ook een goede beheersing hebben van basisvaardigheden als rekenen en taal. In de update lerarenstrategie hebben we ook aangegeven dat we de eisen aan kwaliteit niet willen verlagen. Wij, en ook de scholen, doen alles wat nodig is om de tekorten aan te pakken. Wij realiseren ons tegelijk ook heel goed dat scholen al deze vraagstukken tegelijkertijd aan de orde van de dag hebben.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen een toelichting op de meerwaarde van de haast. De leden vragen zich ook af of het voor de Minister van Financiën onbespreekbaar was om het beschikbare budget over langere tijd uit te smeren.

Voor het versterken van de onderwijskwaliteit heeft dit kabinet structureel geld beschikbaar gesteld. Dit loopt op van € 500 miljoen in 2022 tot € 1 miljard structureel vanaf 2024. Het Masterplan basisvaardigheden is mijn speerpunt om de onderwijskwaliteit te verbeteren. Dit probleem is urgent, daarom heb ik besloten ook dit jaar veel middelen voor dit doel beschikbaar te stellen. Veel scholen willen op korte termijn aan de slag, blijkt ook uit de grote hoeveelheid aanvragen voor subsidie dit jaar. Ook scholen die het oordeel zeer zwak of onvoldoende hebben gekregen gaan snel aan de slag met de hulp van basisteams om de basisvaardigheden te verbeteren. Overigens is ruim € 50 mln. van het budget voor het Masterplan basisvaardigheden doorgeschoven van 2022 naar 2023, zodat volgend jaar nog meer scholen kunnen worden bereikt.

De leden vragen in hoeverre de loting recht doet aan de gedachte dat de beste hulp terechtkomt bij de leerlingen die deze het meest nodig hebben en bij de scholen die staan voor de grootste uitdagingen.

Zoals ook in de antwoorden op de leden van de D66-fractie te lezen is, hebben we een loting moeten toepassen. Zoals ik heb aangegeven bij de vraag ingebracht door leden van de CDA-fractie over de volgende aanvraagrondes van de subsidieregeling, staat er in de Voortgangsrapportage informatie over hoe scholen al vanaf de volgende ronde gerichter en vanaf 2026 structureel worden bekostigd via het Masterplan basisvaardigheden.

De leden vragen een reactie op de scholen die tijd en energie hebben gestoken in het schrijven van een subsidieaanvraag in tijden van een krappe arbeidsmarkt, maar zijn uitgeloot.

De aanvraagprocedure van de huidige regeling was zo ingericht dat de administratieve lasten voor scholen minimaal zijn geweest. Zoals u kunt lezen in de antwoorden op de D66-fractie is er voor gekozen om de administratieve lasten minimaal te houden bij de aanvraag van deze subsidieregeling. Het is niet nodig geweest om vooraf een activiteitenplan of analyse van resultaten op te leveren. Ik heb geen signalen van scholen ontvangen dat de administratieve lasten voor de aanvraag als te hoog zijn ervaren.

De leden vragen hoe gewaarborgd wordt dat de basisteams daadwerkelijk voorzien in een behoefte en docenten, die als professional voor de klas staan, deze niet ervaren als «beste stuurlui aan wal».

De basisteams hebben specifiek als opdracht om samen met scholen – op basis van de behoefte van scholen zelf – een plan te maken en te zorgen dat zij maatwerk leveren. De basisteams zullen ook goed monitoren of de geboden hulp aansluit op de wensen van de scholen en zo nodig snel bijsturen.

De leden vragen een toelichting op welke mate van vergelijkbaarheid noodzakelijk is, mede in het licht van de grondwettelijke verantwoordelijkheid die de overheid draagt voor kwalitatief goed onderwijs.

De eindtoetsen in het primair onderwijs doen twee uitspraken: één over de behaalde referentieniveaus taal en rekenen, en één over het best passende vervolgonderwijs (het toetsadvies). Ik acht het noodzakelijk dat beide uitspraken vergelijkbaar zijn tussen de diverse eindtoetsen. Voor de groep 8-leerling moet het niet uitmaken welke eindtoets hij of zij aflegt, met name voor het toetsadvies dat hij of zij krijgt en op basis waarvan het schooladvies bijgesteld kan worden. Daarnaast is het voor het stelseltoezicht door de Inspectie belangrijk dat de gerapporteerde referentieniveaus onderling vergelijkbaar zijn.

Naast de noodzakelijke vergelijkbaarheid tussen de diverse eindtoetsen onderling, streef ik ook naar zo vergelijkbaar mogelijke uitspraken van alle eindtoetsen over de jaren heen. Het kan echter zijn dat er in een specifiek jaar noodzakelijke aanpassingen aan de normering van de eindtoetsen worden gedaan, om de uitspraken zo betrouwbaar mogelijk te maken. Dat is bijvoorbeeld bij de afname in 2021 gebeurd, om te corrigeren voor een kleine achterstand door corona. Het is voorstelbaar dat dergelijke noodzakelijke aanpassingen voor de betrouwbaarheid ertoe leiden dat de uitspraken van de eindtoetsen minder vergelijkbaar zijn over de jaren heen. Vanuit het oogpunt van de noodzaak tot betrouwbare eindtoetsen, die vooral voor de leerlingen een zo goed mogelijk beeld moeten geven van het best passend vervolgonderwijs, accepteer ik dit gegeven. Met de Inspectie blijf ik in gesprek over de bruikbaarheid van de gegevens over de jaren heen in haar stelseltoezicht.

De leden vragen of de wettelijke taak om de Centrale Eindtoets in opdracht en onder regie van het College voor Toetsen en Examens te ontwikkeling niet beter belegd zou zijn bij het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito).

Op dit moment wordt de Centrale Eindtoets ontwikkeld door stichting Cito, in opdracht van het College voor Toetsen en Examens (CvTE). Deze constructie maakt het mogelijk dat stichting Cito haar psychometrische expertise inzet ten gunste van een betrouwbare Centrale Eindtoets, en zorgt er tegelijkertijd voor dat de kwaliteit van deze eindtoets door een ander instituut gewaarborgd wordt. Met de inwerkingtreding van de wet doorstroomtoetsen po, vanaf januari 2023, vervalt deze constructie; het CvTE wordt vanaf dat moment de kwaliteitsbewaker van alle eindtoetsen (vanaf dan doorstroomtoetsen genoemd) en besluit over de erkenning van de toetsen. Stichting Cito krijgt de taak om het CvTE bij dit besluit te adviseren, op basis van het beoordelingskader dat het CvTE hiervoor vaststelt. Daarnaast krijgt stichting Cito de taak een doorstroomtoets vanuit de overheid te ontwikkelen en aan te bieden. Ik zie erop toe dat de uitvoering van beide taken binnen stichting Cito gescheiden is.

De leden vragen om een toelichting op de richting van de voorwaarden die gesteld kunnen worden aan de curriculumherziening van de basisvaardigheden. De leden vragen daarbij om voorbeelden van aspecten van het curriculum die minder goed meetbaar zijn.

Zoals in mijn antwoord op de leden van D66-fractie te lezen is, zijn we aan de slag met het maken van kerndoelen voor de basisvaardigheden. In de opdracht daarvoor heb ik gevraagd om een curriculum op te leveren dat de brede functie van onderwijs weerspiegelt. Dus niet alleen dat wat toetsbaar is, maar dat wat belangrijk is om mee te doen in de maatschappij. Dat betekent dat het curriculum ook vaardigheden bevat die minder eenduidig te beoordelen zijn. Zo moeten leerlingen uiteraard grammaticaregels kennen, een doel dat relatief makkelijk meetbaar is. Maar ze moeten ook kunnen presenteren, een doel dat minder makkelijk meetbaar is. Geen presentatie is immers hetzelfde, en is dus moeilijker te meten. Door dit soort dingen ook in het curriculum op te nemen, voorkom je dat scholen alleen maar aandacht besteden aan eenvoudig toetsbare kennis en vaardigheden.

De leden vragen als laatste om een reflectie van mijn kant op de dilemma’s in het monitoringsplan basisvaardigheden.

In mijn eerdere brieven aan u over het Masterplan basisvaardigheden heb ik inderdaad aangegeven dat het verbeteren van de monitoring op zowel school- als stelselniveau dilemma’s met zich meebrengt. Hierbij neem ik uw Kamer serieus, door deze dilemma’s aan u voor te leggen, en u mee te nemen in eventuele gevolgen. Inmiddels kunt u lezen in de Kamerbrief Voortgang Masterplan basisvaardigheden dat ik op een aantal gebieden een voorstel doe voor de Kamer om het zicht op de basisvaardigheden te verbeteren. Ik ga graag met uw Kamer over dit monitoringsplan in gesprek.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom niet gekeken is naar de oordelen van de inspectie over scholen, zeker omdat na de loting wel is vastgesteld dat maar heel weinig onvoldoende of zwakke scholen subsidie toegekend hebben gekregen en dit gecorrigeerd is door deze scholen alsnog basisteams aan te bieden. De leden vragen zich ook af hoe dit voor het loten bedacht had kunnen worden. Daarnaast vragen de leden of het doel van de subsidieregeling hiermee niet gediend wordt en dat het vooral naar scholen en leerlingen moet gaan die de ondersteuning het hardst nodig hebben.

Zoals in mijn reactie op de leden van de D66-fractie te lezen is, had een ander selectie-instrument de voorkeur. Dit bleek echter vlak voor openstelling van de regeling niet meer te kunnen. Scholen die als onvoldoende of zwak beoordeeld zijn door de inspectie, krijgen daarom alsnog het aanbod krijgen samen te werken met de basisteams en kunnen vanaf begin 2023 ook een beroep doen op extra financiële middelen. In de Voortgangsrapportage kunt u lezen hoe bij een volgende subsidieregeling de middelen gerichter worden ingezet, in aanloop naar een model van structurele bekostiging.

De leden vragen of de regeling die begin 2023 beschikbaar komt voor scholen die als onvoldoende en zwak zijn beoordeeld door de inspectie bovenop de basisteams en de subsidieregeling basisvaardigheden komen. De leden vragen ook een toelichting op deze regeling en waarom er gekozen wordt voor een andere regeling. Daarnaast vragen de leden of scholen niet te veel tijd kwijt zijn aan aanvraagprocedures die worden ingericht naar aanleiding van deze verschillende regelingen. De leden vragen tot slot waar het geld van deze regeling vandaan komt.

De nieuwe regeling is inderdaad een andere regeling dan de huidige subsidieregeling basisvaardigheden 2022. Scholen die door de Inspectie zijn beoordeeld als zeer zwak of onvoldoende kunnen begin 2023 een beroep doen op extra financiële middelen.

Naast de scholen die in 2022 zijn ingeloot voor extra middelen om de basisvaardigheden te verbeteren zijn er nog meer scholen die hier behoefte aan hebben. Voor deze scholen werk ik een nieuwe regeling uit voor 2023, in aanloop naar een model van structurele bekostiging. De aanvraagprocedure van de huidige regeling was zo ingericht dat de administratieve lasten voor scholen minimaal zijn. Ik heb geen signalen van scholen ontvangen dat de administratieve lasten voor de aanvraag als te hoog zijn ervaren.

Dekking voor deze nieuwe regeling komt uit de middelen die in het Regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld voor het verbeteren van de onderwijskwaliteit. Voor een nieuwe regeling basisvaardigheden is in 2023 ca. € 330 mln. beschikbaar.

De leden vragen of scholen verplicht zijn om de menukaart te gebruiken of mogen ze zelf andere activiteiten kiezen.

Scholen zijn verplicht om de subsidie te besteden aan activiteiten vanuit de menukaart verbeteren basisvaardigheden. Hierbij staat een aanpak centraal die gebaseerd is op kennis over wat werkt uit wetenschap en praktijk («evidence informed»). De menukaart is dankzij het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) samengesteld wordt regelmatig geüpdatet.

De leden vragen wat bedoeld wordt met kenniskaarten, wat dit zijn en waar deze te vinden zijn. Ook vragen de leden zich af of dit iets anders is dan de menukaart.

Kenniskaarten zijn een voorbeeld van producten die in de kennisinfrastructuur rondom basisvaardigheden worden ontwikkeld en aangeboden. Deze, en andere kennisproducten zijn te vinden bij diverse partijen met relevante expertise, en vanuit de menukaart wordt daarnaar verwezen.

De leden vragen of al deze begrippen verwarring kunnen veroorzaken en of scholen deze verwarring misschien ook ervaren.

Feit is dat kennis, onderzoek en inspiratie voor effectief onderwijs redelijk versnipperd aanwezig is bij verschillende partijen. Ik wil dat dit veel meer gebundeld wordt en met een gemeenschappelijke taal beschikbaar wordt gemaakt voor scholen, en zet hier gestaag stappen in. Dat is inherent is aan de fase waar we nu in zitten – en dat we dit komende tijd geleidelijk aan kunnen oplossen.

De leden vragen of er niet te veel extra administratie en werk komt kijken bij de uitvoering van de subsidieregeling basisvaardigheden, mede in combinatie met het Nationaal Programma Onderwijs dat ook nog loopt.

Ik heb hierin geprobeerd om een balans te vinden tussen lage lasten voor scholen bij de aanvraag enerzijds (zie het antwoord op de leden van de PvdA-fractie) en het borgen van kwalitatief goede plannen. Elke school maakt op basis van de menukaart een activiteitenplan dat zij met de MR bespreken. Dit zie ik als noodzakelijk om een wetenschappelijk onderbouwde aanpak te garanderen wat gedragen wordt in de hele school. Hierbij voel ik mij gesteund door uw Kamer en de Algemene Rekenkamer, die mij in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs hebben gevraagd om zorg te dragen voor meer zicht waar het geld naar toe gaat en dat dit beter wordt verantwoord. Bij de uitvoering zullen praktische formats worden opgesteld om de lasten van scholen te verlichten. Ook ondersteunen de basisteams hun scholen in het opstellen en verantwoorden van het activiteitenplan.

De leden vragen uit wie de basisteams zullen bestaan die naar scholen gaan en of dat leraren zijn of ander onderwijspersoneel is. De leden vragen zich ook af waar dit personeel vandaan komt en of hiervoor commerciële bureaus hiervoor worden ingezet. Daarnaast vragen de leden of dit geen onderwijspersoneel wegtrekt uit het onderwijs.

Zie antwoord op de vragen van de leden van de SP-fractie over de basisteams.

De leden vragen om een verdere toelichting op de alinea «schoolbrede ontwikkeling» uit de brief, omdat het de leden onduidelijk is wat hier beschreven wordt.

Wat ik belangrijk vind is dat het verbeteren van de basisvaardigheden plaatsvindt in het gehele funderend onderwijs en dat het plan voor verbetering hiervoor wordt gedragen door de hele school en daarmee betrokkenheid van ouders, leerlingen en personeel wordt versterkt. De middelen die scholen uit de eerste ronde ontvangen zijn dan ook afdoende voor een aanpak van basisvaardigheden voor de hele school en niet enkel voor een beperkte groep leerlingen.

De leden vragen of ze kunnen concluderen dat er meer getoetst gaat worden, bijvoorbeeld in de onderbouw van het middelbaar onderwijs en bij jonge kinderen. De leden vragen zich ook af of peilmomenten toetsen zijn. Daarnaast vragen de leden een toelichting op de manieren van peilen. Tot slot vragen de leden in hoeverre meer toetsen samengaat met het terugdringen van de prestatiedruk in het onderwijs en of het niet de bedoeling is dat er minder getoetst gaat worden.

De leden vragen of het monitoringsplan betekent dat ik meer wil toetsen – ook via peilingen – en wat dat voor gevolg heeft voor de prestatiedruk. Het monitoringsplan heeft een heldere doelstelling: het zicht verbeteren op de basisvaardigheden. Dat geldt voor de overheid op stelselniveau, voor de inspectie op school- en stelselniveau en ook voor scholen zelf op leerlingniveau. De acties in het monitoringsplan dragen daar op elk niveau aan bij. Maar een beter zicht betekent niet per se meer toetsen.

Veel gegevens hebben we namelijk al, zoals gegevens uit centrale toetsing en uit leerlingvolgsystemen. Maar soms hebben we die gegevens (nog) niet. Voor deze blinde vlekken wil ik inderdaad meer monitoring opzetten. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een peilmoment of het benutten van data uit bestaande toetsen zoals een leerlingvolgsysteem. Wat ik belangrijk vind, is dat elk extra initiatief ook leidt tot extra inzicht bij de scholen zelf. Een peilmoment over rekenen moet de school ook informatie geven over hoe zij presteren, en ook ten opzichte van een bepaalde benchmark. Een benchmark zoals het landelijke gemiddelde, maar ook bijvoorbeeld vergelijkbare scholen.

Met dit inzicht van objectief genormeerde toetsen ontstaat een beter zicht op de basisvaardigheden, waardoor enkele andere toetsen op de school wellicht juist minder belangrijk worden. En wellicht zelfs helemaal kunnen verdwijnen. Zo wil ik stimuleren dat er meer formatief naar de toetsing worden gekeken, waardoor ook het aantal toetsen kan afnemen. Niet meer toetsen, maar beter toetsen. En ook beter gebruik maken van de gegevens die het oplevert. Dan kan een beter beeld ontstaan van waar de leerling staat op de basisvaardigheden en waar deze naar toe kan groeien. Kan de leerling dan misschien iets meer aan? Zit deze leerling dan op de juiste plek? Zo kan een realistisch ontwikkelperspectief worden geschetst wat de prestatiedruk kan verminderen. Want niks vergroot de prestatiedruk zo erg als niet weten waar je staat en dan vervolgens onrealistische doelstellingen nastreven.

Deze leden lezen dat de Minister niet wil dat de extra peilmomenten de lasten van scholen gaat verhogen. Hoe ziet de Minister dat voor zich, want extra toetsen zorgen toch sowieso voor extra werkdruk en administratieve lasten?

De leden vragen hoe ik de lasten van scholen wil verlagen. Samen met de inspectie en het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) bezie ik hoe we scholen kunnen helpen hierbij. Betere rapportages zorgen voor meer inzicht in de basisvaardigheden, en dan zijn andere toetsen om inzicht te krijgen in leerlingprestaties wellicht minder nodig. Ook is het nu zo dat er nog betere coördinatie tussen peilingsonderzoeken mogelijk is zodat scholen niet twee keer in hetzelfde jaar kunnen worden bevraagd. Hierover kunt u meer lezen in de bijgevoegde voortgangsrapportage.

Zij lezen dat de Minister deelname aan enkele nationale en internationale peilingsonderzoeken via de wet wil verplichten. Gaat dit niet in tegen de vrijheid van onderwijs? Scholen hebben toch zelf het recht om te beslissen wat voor soort toetsen ze willen gebruiken? In hoeverre is er over dit onderdeel van het plan gesproken met scholen? Hoe reageren scholen en docenten op dit voorstel, zo vragen zij.

De leden vragen ook of het verplichten van peilingsonderzoeken niet ingaat tegen de vrijheid van onderwijs en hoe scholen en docenten hier op reageren. Momenteel is er geen wettelijke verplichting, maar deze is wel noodzakelijk om een representatief stelselbeeld op te bouwen dat aangeeft hoe onze leerlingen presteren op de basisvaardigheden. Scholen moeten zich hierdoor echter niet belemmerd voelen in het opstellen van hun eigen toetsbeleid. Ik ga graag met uw Kamer in gesprek over hoe we dit het beste kunnen doen.

Ik realiseer mij in ieder geval dat dit een flinke stap is. Dat zie ik ook aan uw vraag wat scholen en docenten hierover denken. De afgelopen jaren is de deelname aan peilingsonderzoeken afgenomen. Aan scholen is gevraagd wat de reden is om niet deel te nemen en de belangrijkste reacties waren: dat scholen te druk waren, andere prioriteiten hadden of sowieso weinig belangstelling voor het desbetreffende onderzoek. Vertegenwoordigers uit het onderwijsveld hebben aangegeven dat er in dit geval moet worden gezorgd dat de onderzoekslasten zo laag mogelijk moeten worden en eerlijk verdeeld onder scholen. Ook moet worden gewaakt dat het geen instrument ter afrekening (van scholen) wordt, maar als formatief instrument.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie vragen of een daadwerkelijke verbetering niet om meer focus en volledige concentratie vraagt op rekenen en taal.

Lezen, schrijven en rekenen zijn het fundament waarmee elke leerling begint. Maar taal- en rekenvaardigheid komen ook terug in andere vakken, en hangen nauw samen met de sociale en maatschappelijke competenties die van leerlingen nodig hebben om deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving. Dit bevestigt de Onderwijsraad ook in het recente rapport over taal en rekenen.3 Bovendien draagt weten hoe de samenleving in elkaar zit ook weer bij aan de verbetering van leesvaardigheid. Burgerschap en digitale geletterdheid werken daarmee, net als lezen, schrijven en rekenen, ondersteunend voor het hele curriculum. Omdat er momenteel geen structurele aandacht voor burgerschap en digitale geletterdheid in het curriculum is, heb ik dit ook onderdeel gemaakt van het Masterplan.

De leden vragen of het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zich met het verder uitbreiden van basisteams niet gaat ontpoppen als een soort onderwijsadviesdienst. De leden vragen zich ook af hoe dat risico wordt vermeden. Daarnaast vragen de leden hoe de positie van deze basisteams zich tot die van andere aanbieders op dit gebied, die deze inzet als oneigenlijke concurrentie kunnen ervaren.

Zoals in mijn brief van 12 mei jongstleden beschreven, vind ik dat de overheid een veel actievere rol moet spelen bij de sturing op onderwijskwaliteit en meer regie moet nemen om scholen te ondersteunen. Dat betekent inderdaad dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een andere rol moet innemen dan in de afgelopen jaren. Scholen moeten kunnen leunen op het ministerie als een betrouwbare en behulpzame partner, en zij mogen iets van ons verwachten. Dat betekent wat mij betreft niet dat het ministerie enkel een adviesdienst wordt: er zijn legio andere partijen met relevante expertise die scholen kunnen helpen. Ik wil dat het ministerie in die infrastructuur een centrale rol inneemt, expertise kan bieden en regie gaat voeren.

De basisteams werken heel nauw samen met andere partijen die relevante expertise en hulp kunnen leveren aan scholen, zowel uit het publieke domein als vanuit de markt. Daarbij moeten we waken voor staatssteun of oneigenlijke concurrentie. De basisteams fungeren vooral als verbindingsofficier tussen de hulpvraag van de school en de mogelijke vormen van externe hulp.

De leden vragen hoe voorkomen wordt dat de stapeling van losse programma’s en regelingen het versterken van de stabiele basis van het reguliere werk van het onderwijspersoneel onder druk kan zetten. De leden vragen zich ook af of de behoefte uit het veld aan stabiele en eenduidige financiering herkend wordt en hoe daaraan richting de toekomst wordt gewerkt.

Zoals u kunt lezen in mijn antwoorden op de leden van de VVD-fractie werk ik de komende jaren aan het steeds gerichter en structureel bekostigen van scholen om de basisvaardigheden te verbeteren. In de voortgangsrapportage geef ik scholen meer duidelijkheid over hoe deze gerichte manier van bekostigen er de komende jaren uit komt te zien.


X Noot
1

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 648

X Noot
2

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 648

X Noot
3

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 648

Naar boven