31 293 Primair Onderwijs

Nr. 655 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2022

Elk kind kan goed rekenen en beheerst de Nederlandse taal (lezen, schrijven en mondelinge taalvaardigheid), leert hoe we in Nederland met elkaar omgaan en verlaat het onderwijs met de benodigde digitale vaardigheden op zak. Het zijn vaardigheden waar het in de basis om draait. Want deze vaardigheden zijn noodzakelijk om andere kennis en vaardigheden op te kunnen doen. Op die manier kan ieder kind zich ontwikkelen. Werk maken van de basisvaardigheden zie ik dan ook als een kerntaak voor het onderwijs. Leraren en schoolleiders spannen zich elke dag tot het uiterste in om te zorgen dat leerlingen dit leren.

Sinds de lancering van het Masterplan basisvaardigheden heb ik ontzettend veel reacties gehad van betrokken leraren, schoolleiders, bestuurders, leerlingen en ouders op onze acties. Via sociale media, tijdens schoolbezoeken en in vele gesprekken onderschrijft iedereen dat we niet langer kunnen toezien hoe een deel van de leerlingen met te weinig basisvaardigheden het onderwijs verlaat. Ik voel mij er dan ook verantwoordelijk voor dat wij nu met elkaar de dalende trend van onderwijsresultaten in de basisvaardigheden weten te keren. Daarbij teken ik direct aan dat dit een forse klus is, waar scholen ook nu al met man en macht aan werken. Ik wil realistisch zijn in deze ambitie, en zorgen dat onze maatregelen de scholen daadwerkelijk helpen. Deze brief is een volgende stap in het gesprek dat ik hierover wil voeren met het veld, en ik doe nadrukkelijk de uitnodiging om in dat gesprek samen te verkennen wat de juiste route is.

Op 3 november 2022 publiceerde de Onderwijsraad zijn advies Taal en rekenen in het vizier.1 In dit advies constateert de raad dat het in bijna alle fasen van het onderwijs ontbreekt aan een helder beeld van hoe goed leerlingen taal en rekenen beheersen en dat er reden is tot zorg over het beheersingsniveau op onderdelen van taal en rekenen. Het gaat daarbij om veel, met elkaar samenhangende factoren die van invloed zijn op de kwaliteit. Het stevige vraagstuk dat de Onderwijsraad agendeert vraagt om een grondige analyse en doelgerichte aanpak. Het benadrukt het belang van de inzet in het Masterplan basisvaardigheden. Begin 2023 ontvangt uw Kamer een gezamenlijke beleidsreactie van mij en mijn collega Dijkgraaf op het Onderwijsraadadvies.

In deze brief informeer ik u over de voortgang van het Masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijs.2 De nadruk ligt hierbij op de structurele aanpak. Dit is een behoefte die ik ook van vele leraren, schoolleiders en bestuurders hoor en daar ben ik het grondig mee eens.3 In deze brief deel ik het structurele beeld dat ik voor ogen heb met de basisvaardigheden in het funderend onderwijs en sta ik stil bij de acties die op dit moment lopen of de komende tijd in gang worden gezet. Gelijktijdig met deze brief stuur ik u het verslag van het schriftelijk overleg «Scholen aan de slag met de subsidie basisvaardigheden».

Visie op duurzame verbetering basisvaardigheden

Bij de lancering van het Masterplan basisvaardigheden schreef ik dat de overheid de randvoorwaarden voor goed onderwijs beter moet organiseren en zich in het verleden te terughoudend heeft opgesteld. Deze randvoorwaarden moeten we creëren zonder voor te schrijven welke onderwijskundige keuzes scholen en leraren moeten maken. Ik vind het daarbij belangrijk dat scholen daadwerkelijk hulp vanuit de overheid ervaren. Dat betekent bijvoorbeeld dat ik wil zorgen dat scholen weten welke effecten onderwijskundige keuzes en methodes hebben op de basisvaardigheden van leerlingen, en deze ook op een juiste wijze kunnen inzetten. Ook vind ik het belangrijk dat zij in praktische zin het onderwijs goed kunnen organiseren, zodat zij de basisvaardigheden effectief kunnen versterken.

Ik voel mij gesterkt in de beweging die we met elkaar zijn gestart en de opvatting dat de overheid veel actiever hulp moet bieden bij de inzet op onderwijskwaliteit.

Zoals geschetst in de kamerbrief over de derde voortgangsrapportage van het NP Onderwijs is het doel om zo snel mogelijk de prestaties van leerlingen op het niveau te hebben van voor corona. Dat zou echter betekenen dat de jarenlange neerwaartse trends in basisvaardigheden nog niet is gekeerd. Daar is meer voor nodig. We moeten alles op alles zetten om de jarenlang dalende trend om te zetten in een stijgende trend. Dit vergt een lange adem, maar ik wil echt dat de resultaten op de basisvaardigheden steeds verder verbeteren. Dit betekent dat we grootschalig en langlopend aan de slag gaan om onze bekostiging, monitoring, ondersteuning en ons toezicht anders in te richten. Dit met als doel om leerlingen uitstekend onderwijs te bieden door docenten die hiertoe de ruimte krijgen, goed opgeleid zijn en ondersteund worden. Maar waar werken we naartoe en wat gaat de school hiervan merken de komende jaren?

Het toekomstbeeld van het kabinet ziet er als volgt uit:

  • De overheid stelt heldere doelen ten aanzien van de verwachte kwaliteit op basisvaardigheden in het funderend onderwijs.

    Leraren weten precies wat we verwachten dat leerlingen leren en wat zij moeten kunnen ten aanzien van de basisvaardigheden. Scholen en leraren weten precies wat er in het formele, verduidelijkte curriculum staat, en kunnen daarmee focus aanbrengen in hun onderwijs in de basisvaardigheden. Dit betekent concreet:

    • dat de huidige kerndoelen voor Nederlandse taal en rekenen/wiskunde concreter worden gemaakt en in 2023 worden opgeleverd.

      In plaats van een kerndoel zoals «De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken» wordt beschreven welke deelvaardigheden hiertoe behoren en welk beheersings-/kennisniveau verlangd wordt. Geen vrijblijvende aanbodsdoelen meer voor de basis, maar beheersingsdoelen, met specificatie van de leeropbrengst. De evaluatie van het referentiekader wordt hierbij betrokken, om te kijken of er één duidelijk curriculum voor Nederlandse taal en rekenen/wiskunde kan komen voor po en onderbouw vo.

    • dat er in 2023 kerndoelen komen voor Burgerschap en Digitale geletterdheid, deze ontbreken nu nog in het curriculum. Ook deze doelen zullen concreet zijn en specificeren de gewenste opbrengsten.

    • dat in 2024 de verbeterde (concept)examenprogramma’s voor in ieder geval de vakken Nederlands, wiskunde en maatschappijleer worden opgeleverd; en

    • dat er vanaf schooljaar 2023/2024 door pilotscholen hiermee wordt gewerkt, waarna we het formele curriculum voor basisvaardigheden vastleggen in wet- en regelgeving voor alle scholen.

  • Er is op scholen en op landelijk niveau veel beter en frequenter inzicht in de ontwikkeling van de basisvaardigheden van leerlingen.

    Veel gegevens over de ontwikkeling van de basisvaardigheden van leerlingen hebben we al, zoals gegevens uit centrale toetsing en uit leerlingvolgsystemen. Maar soms hebben we deze gegevens (nog) niet. Het zicht op deze blinde vlekken wil ik verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een nieuw peilmoment of het beter benutten van gegevens uit bestaande toetsen. Frequenter inzicht krijgen we onder meer door een jaarlijkse rapportage die een beeld geeft van de ontwikkeling van taal en rekenen. Via gegevens uit centrale toetsing, peilingsonderzoeken en leerlingvolgsystemen kan zo sneller worden ingespeeld op deze prestaties. Beter en frequenter inzicht krijgen we ook door heldere indicatoren te formuleren om de voortgang van het Masterplan basisvaardigheden zichtbaar te maken. De komende periode bepaal ik welke kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren hiervoor het meest geschikt zijn. Om deze indicatoren te volgen, zet ik onder andere een stevige implementatiemonitor op.4 Deze basisblik bouw ik vanaf 2023 op, en ik informeer uw Kamer uiterlijk in april 2023 over de indicatoren en doelen die ik hierbij hanteer. Dit betekent concreet:

    • dat er in 2023 een meerjarig onderzoeksprogramma ligt waarmee we de voortgang van het Masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijs kunnen monitoren.

    • dat er in 2024 een grotere deelname is aan peilingsonderzoeken voor basisvaardigheden, zonder dat steeds dezelfde scholen worden bevraagd. Aangezien is gebleken dat stimuleren alleen niet voldoende is, ben ik van plan om deelname aan een aantal (inter)nationale peilingsonderzoeken te verplichten.

    • dat in 2025 alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs werken met erkende leerlingvolgsystemen om de prestaties van hun leerlingen te monitoren; hiertoe zal ik net als in het primair onderwijs het gebruik van leerlingvolgsystemen in het voortgezet onderwijs verplicht stellen.

  • Kwalitatief goede leraren hebben de tijd en ruimte voor effectief onderwijs en extra mogelijkheden zich te professionaliseren in de basisvaardigheden.

    Ik heb afgelopen voorjaar een akkoord gesloten met sociale partners5 om leraren extra ruimte te geven kennis op te doen en te werken aan onderwijskwaliteit. Dit leidt ertoe dat:

    • sociale partners uren voor professionalisering basisvaardigheden en curriculumherziening in de cao hebben opgenomen. Via de cao hebben de werkgevers (raden) en de werknemers (bonden) hier bindende afspraken over gemaakt. Alle leraren kunnen terugvallen op de kennis en kunde van collega-onderwijsprofessionals binnen en buiten de school.6

    • de inzichten vanuit wetenschap en praktijk continu en laagdrempelig beschikbaar zijn. Dit betekent concreet dat leraren vanaf dit schooljaar al aan de slag kunnen met bijvoorbeeld bij- en nascholing, daarmee werken leraren aan een lerende cultuur.

    • het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid deze kabinetsperiode wordt uitgewerkt, waarin eisen worden opgenomen over de professionele ontwikkeling van leraren die afgestemd moeten worden op ontwikkelingen als de verbeterslag op basisvaardigheden.

      Ik vind het belangrijk om te volgen hoe invulling wordt gegeven aan deze afspraken. Bijvoorbeeld door te volgen hoe leraren hun professionaliseringsuren voor de basisvaardigheden inzetten en welke opbrengsten zij in de praktijk merken. Hier zal ik de komende periode verder invulling aan geven.

  • In het toezicht worden de eisen voor basisvaardigheden geconcretiseerd.7 Doordat de overheid heldere doelen stelt en scholen die dat nodig hebben stevig ondersteunt, is het ook passend om steviger in te grijpen waar het nog niet goed gaat. Dit draagt snel bij aan een verbetering van de basisvaardigheden. De inspectie grijpt sneller in waar het niet goed gaat en maakt gebruik van beschikbare monitoringsdata. De inspectie bezoekt vaker (ook onaangekondigd) scholen en er is een flexibeler en daadkrachtiger sanctietraject. Dit betekent concreet:

    • dat de inspectie in haar onderzoekskaders – waar de wet ruimte geeft – de eisen voor basisvaardigheden voor scholen specificeert. Halverwege 2023 stuur ik de onderzoekskaders naar uw Kamer. Met de wijzigingen van het kader dit jaar en de nieuwe standaard basisvaardigheden in het kader 2023–2024 wordt hier een nieuwe richting ingeslagen.

    • dat ik verken waar de wet- en regelgeving nog geen ruimte biedt, en aanpassingen wenselijk zouden zijn. De inspectie maakt een overzicht van wettelijke eisen die relatief veel invulling vragen in de onderzoekskaders of waar zij vanwege het ontbreken van een wettelijke basis geen of onvoldoende toezicht op kan houden.

    • Te denken valt aan specifieke eisen voor (schoolbreed) taalbeleid. Er is nu al veel kennis over effectieve aanpakken, maar dat staat nu nog niet concreet in de wet. Hierdoor kan de inspectie beter toezicht houden.

    • dat ik de ondersteuning aan scholen en besturen die achterblijven structureel uitbreid vanaf schooljaar 2023–2024.

    • dat het onderwijsresultatenmodel wordt bijgesteld, wat vanaf 2024–2025 wordt toegepast. Waar mogelijk wordt in deze bijstelling ook specifieke aandacht besteed aan de basisvaardigheden.

  • Er komt structurele financiering voor versterken basisvaardigheden.

    De bekostiging die scholen ontvangen voor hun onderwijs, is erop gericht dat de resultaten op de basisvaardigheden op orde zijn. Het kabinet stelt structureel extra middelen hiervoor beschikbaar en de behoefte van scholen is ook dat er structureel geld is, zodat scholen zekerheid hebben over meerjarige besteding. De techniek maakt het nog niet mogelijk om dit vanaf nu al in de bekostiging te regelen, anders dan dat dit een ongericht onderdeel wordt van de lumpsum. Het is daarom mijn inzet dat po-scholen vanaf 2025 structureel extra bekostiging (vanuit de beschikbare RA-middelen voor onderwijskwaliteit) ontvangen, boven op de lumpsum. VO-scholen ontvangen vanaf 2026 structureel extra bekostiging (vanuit de beschikbare RA-middelen voor onderwijskwaliteit), boven op de lumpsum. Hiermee kunnen interventies die scholen hebben ingezet met middelen uit het NP Onderwijs – dat afloopt in 2024/2025 – worden gecontinueerd.

    Gezien de discussies in de Kamer hecht ik er aan ook met elkaar te bezien of het wenselijk is om een combinatie van middelen te vormen met de lumpsum. Met als doel om sterker te sturen op de prestaties op de basisvaardigheden. Een voorbeeld van hoe dit eruit zou kunnen zien, is dat scholen die minder presteren op de basisvaardigheden extra bekostiging krijgen om snel weer goed te worden. Echter, zij zullen ook sneller onder verscherpt toezicht worden geplaatst en minder vrijblijvende hulp krijgen om weer beter te worden. Andere manieren van vormgeving zijn uiteraard ook mogelijk. Daarnaast moet uiteraard in ogenschouw worden genomen wat de effecten zijn van een eventuele herverdeling van de structurele financiering. Om deze keuze te maken is inzicht nodig in de financiële draagkracht van scholen. Goede scholen moeten immers voldoende middelen ontvangen om kwaliteit te blijven bieden.

  • Voor deze bekostiging wordt een nieuw financieringsinstrument gemaakt.

    Dit instrument heeft de voordelen van beperkte lasten voor scholen van het huidige instrument aanvullende bekostiging (zoals gehanteerd bij het NP Onderwijs) en de waarborgen van goede besteding van het huidige subsidie-instrument, al betekent dit wel extra verantwoordingslasten. Via dit nieuwe instrument krijgen we meer zicht en grip op de besteding van deze middelen, waarbij centraal staat dat er wordt gewerkt met evidence informed maatregelen. Vanaf 2026 ontvangen alle scholen een basisbedrag, en scholen waar de prestaties daartoe aanleiding geven krijgen daarbovenop een aanvullend bedrag. Dit bouwt in systematiek en tijdpad voort op het Nationaal Programma Onderwijs. Om te bepalen welke scholen deze aanvullende middelen ontvangen, ontwikkelen we een prestatie-indicator basisvaardigheden. Deze indicator is voor het po gebaseerd op gegevens uit de doorstroomtoetsen en voor het vo op gegevens uit de centrale examens.

  • De indicator is in 2025/2026 inzetbaar op basis van goede data

    Het is helaas niet mogelijk om eerder dan in kalenderjaar 2025 voor het po en 2026 voor het vo te starten met deze nieuwe bekostiging. Dat komt ten eerste omdat het financieringsinstrument dat we willen gebruiken nog gemaakt en wettelijk ingevoerd moet worden. Ten tweede hebben we de goede data nog niet. Voor een zwaarwegende ingreep in de bekostiging, moet je immers ook zeker zijn dat je die scholen bereikt die dat het meest nodig hebben. Hiervoor gebruiken we een driejaarsgemiddelde van de prestaties. Deze data zijn pas over drie jaar zuiver genoeg om bekostiging op te baseren. Op dit moment is zowel bij de doorstroomtoetsen, als bij de centrale examens, nog sprake van correcties vanwege corona. Ik wil graag op basis van robuuste data zorgen voor verdeling van het geld en gebruik de komende schooljaren om tot een gemiddeld beeld van over de drie voorliggende jaren te kunnen komen. Voor het primair onderwijs is er naar verwachting in 2025 reeds beschikking over voldoende zuivere gegevens. Voor het voortgezet onderwijs is dit een jaar later het geval.

  • In aanloop daar naar toe gaan gericht scholen aan de slag.

    In de tussenliggende tijd tot 2025/2026 stelt het kabinet al middelen beschikbaar. Ik wil dat scholen ook in deze tussenliggende periode zoveel mogelijk zekerheid hebben en houd daarbij dan ook een structureel karakter voor ogen. Totdat de nieuwe bekostigingsmogelijkheden er zijn, zet ik daarom het instrument van een meerjarige subsidieregeling voort, zodat scholen zoveel mogelijk zekerheid hebben. Met een subsidieregeling houd ik meer zicht op de inzet van de middelen. De eerstvolgende aanvraagronde is in het voorjaar van 2023. Ik wil hierbij af van de loting, omdat de middelen zo niet worden gericht op de scholen die dit het meest nodig hebben. Bij overtekening van de subsidie, zijn er dan een aantal mogelijkheden zoals het beoordelen van een activiteitenplan, het plaatsen op volgorde van binnenkomst of een indicator die informatie geeft over welke scholen dit het meest nodig hebben. Van de beschikbare indicatoren die er zijn om dit geld te verdelen, acht ik de CBS-indicator (die iets zegt over de sociaaleconomische positie van de leerlingen op een school) het meest geschikt om te gebruiken. Het opstellen en beoordelen van een activiteitenplan zorgt voor hoge administratieve lasten voor zowel scholen als voor de uitvoering. Het selecteren op volgorde van binnenkomst is net zoals loting een ongerichte manier van selecteren. Om deze redenen kies in niet voor deze opties, maar voor de CBS-indicator. In de loop van de jaren vul ik de CBS-indicator aan met data uit de doorstroomtoetsen en de centrale examens. Omdat een subsidie een ander type instrument is, en scholen actief een aanvraag doen, is er een extra waarborg voor doelmatigheid dan bij aanvullende bekostiging.

  • Naast structurele financiering kunnen alle scholen gebruik maken van kennis en inhoudelijke ondersteuning.

    Ik wil dat scholen die nu al goed presteren, ook de mogelijkheid bieden om beter te worden. Zo wil ik de capaciteit van de basisteams snel uitbreiden zodat ook goede scholen aanspraak kunnen maken hulp om nog beter te worden. Hierbij stimuleer ik ook dat zij meedoen aan de kansrijke effectieve interventies die in het kader van Nationaal Programma Onderwijs zijn opgezet.8 Deelnemende scholen krijgen de kosten van de interventies volledig vergoed, evenals een vergoeding voor deelname aan het onderzoek. Ook wil ik dat juist deze goede scholen gaan helpen om risicoscholen weer snel op de rails te krijgen. Deze scholen wil ik daarom betrekken bij de uitwerking van Ontwikkelkracht.

  • Risicoscholen krijgen snel extra subsidiemogelijkheden.

    Zoals ik in mijn Kamerbrief van 21 oktober jl. heb aangegeven zijn niet alle scholen met het oordeel onvoldoende of zeer zwak ingeloot. Deze scholen kunnen vanaf begin 2023 een beroep doen op extra financiële middelen, hier richt ik snel een regeling voor in. Ook in 2024 en 2025 kunnen deze scholen extra geld krijgen voor verbetering van de basisvaardigheden. Deze scholen krijgen de komende jaren niet alleen extra middelen, maar krijgen ook ondersteuning van de basisteams om de basisvaardigheden te verbeteren.

  • Ik bouw verder aan publieke ondersteuning met basisteams.

    Alle scholen kunnen bij raad en daad terecht bij OCW, en scholen voor wie wij op basis van monitoring zien dat er risico is op een daling in de onderwijsresultaten, zoeken we actief op. Bij de basisteams staat de hulpvraag van de school staat centraal, het is belangrijk om ze te ondersteunen om die te kunnen formuleren. En het ondersteuningsaanbod is gevarieerd, zodat de school kan kiezen voor iets dat past bij de eigen onderwijskundige visie. De basisteams zorgen altijd voor maatwerk, met een passend plan van aanpak en de juiste hulp voor de school. Daarbij geldt een aantal uitgangspunten:

    • 1. Scholen moeten ontzorgd worden;

    • 2. De basisteams leveren concrete ondersteuning (handen op de scholen);

    • 3. De ondersteuning komt zoveel mogelijk van publieke partijen;

    • 4. De basisteams houden voortdurend contact met de scholen; en

    • 5. De regie blijft bij de scholen – zij beslissen over welke hulp ze invliegen.

Dit betekent concreet:

  • Ik heb voor scholen die dit schooljaar al aan de slag willen financiële middelen en ondersteuning van basisteams beschikbaar gesteld. In mijn kamerbrief van 21 oktober jl. heb ik u reeds geïnformeerd over de scholen die nu aan de slag gaan.9 De reactie van scholen is positief, scholen zijn heel enthousiast en willen graag zo snel mogelijk aan de slag. Ook zijn velen verrast door de snelheid waarmee we te werk gaan, dus snel telefonisch contact leggen en, als de school het wil, snel een intake en een bezoek. Ik verwacht dat het grootste gedeelte van de 144 scholen die hulp krijgen van basisteams al voor de kerstvakantie door de basisteams zal zijn bezocht. De planvorming en uitvoering daarvan hangt af van de hulpvraag en behoeften van de school.

  • dat we in 2023 en verder de basisteams verder uitbreiden, zodat uiteindelijk alle scholen die dat nodig hebben aanspraak kunnen maken op deze ondersteuning.

  • dat we vanaf schooljaar 2023/2024 stapsgewijs verschillende ondersteuningstrajecten en -programma’s gaan samenvoegen.

Kortom: ook de scholen die in de komende jaren nog niet in aanmerking komen voor subsidie, kunnen aanspraak maken op inhoudelijke ondersteuning. Dat geldt voor de voorzieningen die de basisteams bieden, maar ook voor deelname aan bijvoorbeeld Ontwikkelkracht, of aan de pilot kansrijke interventies vanuit het NP Onderwijs.

In de volgende voortgangsbrief zal ik uitgebreider toelichten hoe onze aanpak voor langere termijn eruit ziet wat betreft publieke ondersteuning.

Het bovenstaande beeld is waar ik met het Masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijs naar toewerk. Hoe ik daar toe kom beschrijf ik in onderstaande Basisagenda.

Basisagenda voor het funderend onderwijs

De acties die de afgelopen en de komende tijd voor het funderend onderwijs in gang zijn of worden gezet, zet ik hieronder uiteen in een Basisagenda voor het funderend onderwijs. Deze agenda zal de komende maanden en jaren constant in beweging blijven, aansluitend bij de actuele trends, resultaten en onderzoeken.10

Ik zet de agenda uiteen langs de pijlers van het Masterplan basisvaardigheden:

  • a) Extra tijd en ruimte voor kwalitatief goede leraren

  • b) Breder gebruik bewezen aanpakken

  • c) Aansluiting school en omgeving: versterken van taalomgeving

  • d) Basisblik, door monitoring en onderzoek, inclusief scherper toezicht

  • e) Duidelijke opdracht aan het funderend onderwijs

A) Extra tijd en ruimte voor kwalitatief goede leraren

De doelstellingen van het Masterplan basisvaardigheden zijn wat mij betreft onlosmakelijk verbonden met mijn aanpak van het lerarentekort en de inzet voor een aantrekkelijk beroep. Dit is ook een terugkerend element in mijn gesprekken met het onderwijsveld.

In april jongstleden heb ik samen met de PO-Raad, de VO-raad, de Algemene Onderwijsbond (AOb), het CNV Onderwijs, de FNV (Onderwijs & Onderzoek), de Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv), en de Algemene Vereniging voor Schoolleiders (AVS) het Onderwijsakkoord gesloten. Daarin hebben we afspraken gemaakt over het dichten van de loonkloof, de positie van schoolleiders, werkdrukverlichting, professionalisering en een structurele arbeidsmarkttoelage voor personeel op scholen met veel kwetsbare leerlingen.11

De sociale partners hebben hierover afspraken gemaakt in de cao-akkoorden voor het po op 22 april 2022 en 23 juni 2022 en het cao-akkoord voor het vo op 22 juni 2022. Dit met uitzondering van de arbeidsmarkttoelage, waar de sociale partners voor de start van 2023/2024 cao-afspraken over zullen maken. Onderdeel van de afspraken is een evaluatie op schoolniveau over het effect van de besteding en een afspraak over de verantwoording van de besteding.

De cao-akkoorden zijn definitief omdat inmiddels ook de achterbannen van de sociale partners hebben ingestemd. De gemaakte afspraken worden of zijn verwerkt in de geldende cao-teksten. Kortom, de beschikbare middelen van OCW gaan naar de scholen(besturen) en via hen naar het personeel. Zo kunnen zij uren besteden aan onderwijsontwikkeling en professionalisering, voorzien in goede begeleiding van nieuwe collega’s en zorgen voor aantrekkelijke carrièremogelijkheden voor (potentiële) leraren. Ik stimuleer scholen en leraren om hier de komende tijd mee aan de slag te gaan.

De lerarenopleidingen zijn dit studiejaar gestart met een nieuwe ronde herijking van de landelijke kennisbases. In deze kennisbases worden kennis en vaardigheden vastgelegd die elke pas-afgestudeerde moet beheersen. Hierbij zullen zij nadrukkelijk aansluiten bij het curriculum funderend onderwijs, in het bijzonder bij de ontwikkelingen in de kerndoelen taal, rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid. Ook in het aanbod van bij- en nascholing wordt ingezet op taal en rekenen, en het aanbod rond burgerschap en digitale geletterdheid wordt uitgebouwd. De Onderwijsraad stelt in zijn advies Taal en rekenen in het vizier dat lerarenopleiders hun studenten bij afstuderen lang niet altijd startbekwaam achten wat betreft onderdelen van de eigen, en van de vakdidactische vaardigheden taal en rekenen.12 Dat is een zorgelijke vaststelling die een grondige analyse vraagt. Mijn collega Dijkgraaf zal met de lerarenopleidingen in gesprek gaan over dit advies van de Onderwijsraad. Begin 2023 ontvangt uw Kamer een gezamenlijke beleidsreactie op het Onderwijsraadadvies.

Met de nauwe aansluiting van lerarenopleidingen bij de ontwikkelingen in de kerndoelen in het funderend onderwijs en de ingezette herziening van de kennisbases wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Heerema, die hiertoe oproept.13 Verder hebben de leden De Hoop en Segers bij motie verzocht lerarenopleidingen te ondersteunen aankomend leraren vaardigheden bij te brengen tot het voeren van lastige gesprekken en met hen te bezien hoe dit in het curriculum een plek kan krijgen.14 Deze oproep past in de voorbereiding van aankomende leraren op het burgerschapsonderwijs.

In aanvulling op de middelen voor professionele ontwikkeling van leraren, is ontwikkeling nodig van relevant aanbod van bij- en nascholing op het vlak van basisvaardigheden op basis van wetenschappelijke inzichten. De adviescommissie van het Nationaal Groeifonds heeft een oproep gedaan voor voorstellen die voorzien in een kwalitatief goed, toegankelijk en flexibel palet aan scholingsopties voor leraren. Uitgangspunt daarbij is dat leraren niet alleen een goede basisopleiding krijgen, maar ook tijdens de beroepsuitoefening zich voortdurend kunnen professionaliseren. In samenwerking met universiteiten, hogescholen, werkgevers- en lerarenorganisaties bereiden we daarom een aanvraag voor bij het Nationaal Groeifonds om een doorbraak te creëren in de ontwikkeling van een doorlopende leerlijn voor bevoegde leraren.

In het Nationaal Groeifonds Programma Ontwikkelkracht onderzoeken wij de komende jaren hoe een lerende cultuur op scholen effectief gestimuleerd kan worden, waarbij wij oog hebben voor een ieders rol hierbij. Van bestuurders verwachten wij dat zij oog hebben voor een lerende cultuur op hun scholen, en het stimuleren daarvan, en van de intern toezichthouder verwachten wij dat zij nauw kijken of bestuurders doen hetgeen ze moeten doen. Ontwikkelkracht geeft als zodanig een impuls aan het stimuleren van een lerende cultuur en de rol die onderwijsprofessionals, waaronder besturen en raden van toezicht, daarbij kunnen spelen, zoals ik op 27 juni aan uw Kamer heb toegezegd.

B) Breder gebruik bewezen aanpakken

Het is belangrijk dat leraren over de juiste randvoorwaarden beschikken om effectief les te geven in de basisvaardigheden. De leermiddelen moeten naadloos aansluiten op het wettelijke curriculum, en het moet transparant zijn op welke onderwijskundige principes verschillende methoden gebaseerd zijn. Kennis over de effectiviteit van leermiddelen, methodes en aanpakken moet eenvoudig toegankelijk zijn voor iedereen die in het onderwijs werkt. Daarbij mag de verwachting zijn dat elke leraar werkt met leermiddelen, methodes en aanpakken die hun basis vinden in de wetenschap over wat er werkt bij het verbeteren van de basisvaardigheden.

Kennis over basisvaardigheden en praktische tips

Ik wil dat op elke school gebruik wordt gemaakt van leermiddelen die voor de praktijksituatie en populatie het meest effectief zijn, zeker voor taal en rekenen. Informatie hierover blijkt nog niet altijd even makkelijk vindbaar. Daarom wil ik dat er voor alle leergebieden binnen het Masterplan basisvaardigheden overzichtelijke, betrouwbare informatie vindbaar is over leermiddelen en scholen worden geholpen bij de implementatie daarvan. Bijvoorbeeld door het delen van goede voorbeelden en ondersteuning.

Verder zal ik de komende periode alle scholen stimuleren om gebruik te maken van alle relevante kennis die er is over evidence-informed werken met betrekking tot de basisvaardigheden. Hoe beter de kennis beschikbaar en toegankelijk is voor leraren, hoe meer ook verwacht mag worden dat zij dit ook daadwerkelijk toepassen. Dit is ook de reden dat in de wettelijke kaders meer aandacht komt voor de professionele ontwikkeling en het belang van een lerende cultuur zoals ik doe in het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid. Van alle kanten merk ik dat er energie is om goede voorbeelden en praktische handvatten te delen, waarmee de ondersteuning die we bieden steeds rijker en concreter wordt. Ik zoek samenwerking met onder meer vakverenigingen, het Lerarencollectief, lerarenopleiders, het Expertisepunt Burgerschap, Kennisnet, NRO en SLO om dit goed te bundelen en laagdrempelig beschikbaar te maken voor scholen en leraren. Hoe de school het onderwijs vormgeeft op basis van die inzichten is overigens minstens even belangrijk als de interventie zelf. Mijn beeld is dat deze informatie, in welke vorm dan ook, uiteindelijk in elke lerarenkamer gebruikt en besproken wordt ter inspiratie en onderbouwing voor goed onderwijs in de klas.

Ik heb daarnaast met makers van leermiddelen gesprekken gehad over hoe zij wetenschappelijke inzichten verwerken in hun methodes en hoe dit transparanter gemaakt kan worden voor de gebruikers. De komende periode onderzoeken we systematisch welke kwaliteitscriteria we kunnen stellen aan leermiddelen, en hoe we dit inzichtelijk kunnen maken voor leraren en scholen (zie ook het onderzoeksprogramma naar effectieve leermiddelen op pagina 11).15

Effectiever onderwijs door onderzoek naar evidence-informed aanpakken

Leerlingen, leraren, schoolleiders en besturen weten heel goed wat goed onderwijs is. Maar niemand heeft alle wijsheid in pacht. Daarom help ik hen met het verkrijgen van de nieuwste wetenschappelijke inzichten om de leerprestaties van leerlingen op de basisvaardigheden verder te bevorderen.

  • Voortzetten monitoringsactiviteiten NP Onderwijs. Zo blijf ik gebruik maken van factsheets gebaseerd op data uit leerlingvolgsystemen. Daarnaast zet ik de onderzoeken naar de effecten van kansrijke interventies voort. Ook zal de begeleiding van het monitorings- en evaluatieprogramma door een wetenschappelijke expertgroep worden gecontinueerd. Hiermee voer ik tevens de motie van de leden Paul en Peters uit die oproept tot het onderzoeken welke best practices uit het NP Onderwijs een meer blijvend karakter kunnen krijgen.16

  • Onderzoeksprogramma naar effectieve leermiddelen. Samen met het NRO en educatieve uitgeverijen zal ik een onderzoeksprogramma opzetten om tot effectiever (gebruik van) lesmateriaal te komen. Via deze maatregel geef ik invulling aan de motie van de leden Kwint en Peters om in te zetten op alleen wetenschappelijk bewezen leesmethodes, en de motie van het lid Peters om onderzoek te doen hoe wetenschappelijke onderbouwing en gebruikerservaringen transparant kunnen worden gemaakt.17, 18

Lancering Expertisepunt Burgerschap

Scholen moeten kinderen opleiden tot volwaardige burgers die over de competenties beschikken om te functioneren in een democratische samenleving. Om die reden is in augustus 2021 de wettelijke burgerschapsopdracht voor scholen in het funderend onderwijs aangescherpt. Om scholen in het funderend onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs te ondersteunen bij het vormgeven van hun burgerschapsonderwijs heb ik samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, per 1 juli 2022 het Expertisepunt Burgerschap (EB) in het leven geroepen.19 Het EB bestaat uit vier partijen, die hun krachten hebben gebundeld: Stichting School en Veiligheid, Kennispunt MBO Burgerschap, SLO en ProDemos. Zij ondersteunen docenten, schoolleiders, besturen en lerarenopleiders met onder andere kennisbijeenkomsten, een overzicht van aanpakken en methodes en een professionaliseringsaanbod. De helpdesk van het EB stelt scholen in staat vragen te stellen over hun specifieke situatie. Het EB breidt haar activiteiten de komende maanden verder uit. Een volgende stap is de inzet van burgerschapsexperts die scholen individueel bijstaan bij de vormgeving van het burgerschapsbeleid. Ik vind het belangrijk om hierbij ook de leraren, bijvoorbeeld via het Lerarencollectief, te betrekken. Ook de basisteams kunnen een schakel vormen tussen de school en het EB. Ik ben daarnaast met het NRO in gesprek over onderzoek naar burgerschapscompetenties en effectieve aanpakken voor burgerschapsonderwijs.20 Ook hebben scholen meer instrumenten nodig om hun eigen burgerschapsbeleid te evalueren en te verbeteren.

Opzet en uitrol ondersteuningsstructuur digitale geletterdheid

Goede digitale vaardigheden zijn onmisbaar in deze samenleving. Daarom vind ik het belangrijk dat leerlingen goed onderwezen worden in digitale geletterdheid. Een eerste belangrijke stap is een heldere omschrijving van het leergebied en een duidelijke opdracht aan scholen over wát leerlingen precies moeten kennen en kunnen. De kerndoelen hiervoor zijn in ontwikkeling.

Ik zie dat een flink aantal scholen al volop aan de slag is met digitale geletterdheid. Ook zie ik dat de bewustwording over digitale geletterdheid als basisvaardigheid groeit, mede door het Masterplan Basisvaardigheden. Scholen geven bijvoorbeeld nu al les in digitale geletterdheid met behulp van het bestaande onderwijsaanbod. Ook kunnen scholen die subsidie voor de basisvaardigheden toegekend hebben gekregen, deze inzetten voor digitale geletterdheid. Dit is een goed begin, maar ik vind het belangrijk dat álle leerlingen les krijgen in digitale geletterdheid, in aanloop naar de formele verankering in het curriculum. Daar wil ik hen bij ondersteunen.

Daarom zorg ik ervoor dat er in 2023 een ondersteuningsstructuur digitale geletterdheid is, in aanvulling op het bestaande ondersteuningsaanbod en passend bij de behoeften in het veld. Ik start begin 2023 met het ontwikkelen van een expertisepunt. In dit expertisepunt komt een centrale website, waar goede, betrouwbare en overzichtelijke informatie over digitale geletterdheid beter vindbaar en toegankelijk is. Een ander onderdeel van het expertisepunt is het stimuleren van kennisdeling en samenwerking. Zodat goede voorbeelden en ervaringen gedeeld kunnen worden, bijvoorbeeld door het organiseren van workshops en netwerksessies. De ondersteuningsstructuur wordt de komende periode verder uitgewerkt.

C) Aansluiting school en omgeving: versterken van taalomgeving

De ontwikkeling van basisvaardigheden ligt als belangrijke taak bij scholen. Maar ook de omgeving speelt een grote rol hierin, zoals de kinderopvang, bibliotheken, ouders en verzorgers. De komende jaren wil ik samen met de Staatssecretaris voor Cultuur en Media de samenwerking tussen scholen en de omgeving rond de school versterken, onder andere op het gebied van taal.

Een eerste stap daarin is het stimuleren van een taalrijke omgeving op school en op de kinderopvang via de programma’s de Bibliotheek op school en BoekStart in de Kinderopvang, dat laatste in gezamenlijke uitwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Al dit jaar zetten we nieuwe vestigingen op, waar ik hieronder meer over toelicht. Daarnaast zien we een relatie met het programma Tel mee met Taal, dat ook helpt bij het aanpakken van laaggeletterdheid.

De komende tijd zal er verder uitgewerkt worden hoe we de komende jaren de samenwerking tussen de school en de omgeving op school op taalbevordering verder kunnen versterken waarbij we voortbouwen op de stappen die dit jaar al zijn gezet. Hierbij kijken we ook naar de aansluiting tussen de kinderopvang en de basisschool en ouderbetrokkenheid. Hierover is contact met onder meer de stichting Ouders en Onderwijs.21

Opzetten nieuwe vestigingen van de Bibliotheek op school en BoekStart in de Kinderopvang

Voor sommige kinderen spelen er extra uitdagingen op het gebied van taalontwikkeling. Bijvoorbeeld omdat zij niet opgroeien in een taalrijke omgeving of een beperking hebben waardoor zij zich anders ontwikkelen. Om elk kind een gelijke kans te geven om zich goed te ontwikkelen op taal, is er voor sommige doelgroepen extra inzet nodig. Dat bleek ook uit de gesprekken die er afgelopen maanden zijn gevoerd met het onderwijsveld en de culturele sector over basisvaardigheden. Conform de motie van de leden de Hoop en Westerveld starten we dit jaar nog met een focus op de kinderen die deze stimulans het hardste nodig hebben.22 Met 500 nieuwe BoekStartlocaties in de kinderopvang, 780 nieuwe vestigingen van de Bibliotheek op school in het primair onderwijs, inclusief het speciaal onderwijs, en 80 nieuwe vestigingen van de Bibliotheek op school in het vmbo komen er substantiële aantallen bij waar collectie en expertise op peil gebracht worden. In Caribisch Nederland starten we met BoekStart op 16 kinderopvangvestigingen en zorgen we voor vestigingen van de Bibliotheek op school voor alle zestien scholen, waarbij we aandacht hebben voor het maatwerk dat nodig is. Deze vestigingen worden dit jaar en het komende jaar opgezet. Ik ben blij dat we op deze manier voorzien in een passende collectie op plekken waar dit hard nodig is, en werk samen met de Staatssecretaris voor Cultuur en Media uit hoe we programma’s zoals BoekStart en de Bibliotheek op school kunnen verduurzamen.

Tijdens het debat over basisvaardigheden op 14 juni jl. heb ik aan uw Kamer toegezegd om succesvolle voorbeelden van samenwerkingen tussen bibliotheken, kinderopvanglocaties en scholen te verzamelen. De voorbeelden zijn inmiddels bekend. Ik zal ervoor zorgen dat scholen en bibliotheken worden gewezen op deze vormen van samenwerking en ik stuur deze ook hierbij, zoals toegezegd, mee aan uw Kamer.23

D) Basisblik, door monitoring en onderzoek, inclusief scherper toezicht

Het is mijn ambitie om, in lijn met het recente advies van de Onderwijsraad, de monitoring op zowel school- als stelselniveau significant te verbeteren, en om meer onderzoek te doen naar effectieve aanpakken voor betere basisvaardigheden. Zoals ik in mijn eerdere brieven aan u over het Masterplan basisvaardigheden heb aangegeven, brengt dat ook dilemma’s met zich mee, maar het is geen optie om dit niet te doen. Ik vraag dan ook om medewerking van scholen en schoolbesturen: er komt een verplichting om deel te nemen aan peilingsonderzoeken en gebruik te maken van gedegen leerlingvolgsystemen in het funderend onderwijs. Hier trek ik € 20 miljoen structureel voor uit.

Een beter stelselbeeld door betere data en aanvullende peilingen

Hoe presteren Nederlandse leerlingen op de basisvaardigheden? Die informatie krijgen we uit drie hoofdcategorieën:

  • Centrale toetsing. Gegevens uit de eindtoetsen en centrale examens zijn essentiële ijkpunten, maar zijn de laatste jaren moeilijk vergelijkbaar geweest.

  • Peilingsonderzoeken. Zowel nationaal (zoals Peil.onderwijs) als internationaal (zoals PISA), in het bijzonder voor vaardigheden, sectoren en groepen leerlingen waar we minder zicht op hebben.

  • Rapportages van toetsdata uit leerlingvolgsystemen. Het Nationaal Cohortonderzoek (NCO) en Cito hebben vanuit het NP Onderwijs deze rapportages voor respectievelijk po en onderbouw vo opgesteld.

Ik wil daar op de volgende manieren betere data uit halen:

  • Onderzoek naar schrijfvaardigheid in centrale toetsing Ter uitvoering van de motie van het lid Bisschop zet ik onderzoek uit op welke wijze in de doorstroomtoets schrijfvaardigheid als onderdeel kan worden ingevoegd. Hierbij zal rekening worden gehouden met het doel van de doorstroomtoets. Het is namelijk in de basis een instrument voor advisering, geen meetinstructie voor beheersing van het curriculum. Er zou dus ook onderzocht worden wat de predictieve waarde van schrijfvaardigheid is voor advisering. Bij dit onderzoek zullen in ieder geval het College van Toetsen en Examens en Stichting Cito nauw betrokken worden.24 Voor het eindexamen Nederlands geldt dat schrijfvaardigheid al onderdeel van het eindexamen is, namelijk van het schoolexamen. Daarmee wordt de motie voor het vo-deel al uitgevoerd. De vakvernieuwingscommissie Nederlands heeft de opdracht gekregen om bij het opleveren van het nieuwe examenprogramma tevens advies uit te brengen over passende vormen van toetsing. Hun advies zal uiterlijk in 2024 worden opgeleverd.

  • Peilingsonderzoeken in onderbouw vo. Peil.onderwijs wordt uitgebreid naar de onderbouw van het vo, elk jaar wordt een ander leergebied gepeild.

  • Deelname aan internationale peilingsonderzoeken. Deelname aan internationale peilingsonderzoeken wordt uitgebreid met ICCS (burgerschap), ICILS (digitale geletterdheid) en IELS (jonge kind).25

  • Uitbreiden monitoring uit NP Onderwijs. Er wordt extra inzet gepleegd om het aantal scholen te vergroten dat is aangesloten bij het NCO. Dat is een win-win. Scholen krijgen immers beter inzicht in hun prestaties via een schooleigen rapportage. En hoe meer scholen zijn aangesloten, hoe betrouwbaarder het stelselbeeld is.

  • Verplichting peilingsonderzoeken. Ik blijf inzetten op een goede deelname aan bovenstaande peilingsonderzoeken. Aangezien is gebleken dat stimuleren alleen niet voldoende is, ben ik van plan om deelname aan een aantal (inter)nationale peilingsonderzoeken te verplichten.

Een beter schoolbeeld door scholen te ondersteunen en ontlasten

Ik wil dat scholen zelf ook hun inzicht in de basisvaardigheden van hun leerlingen vergroten en dat ze niet geconfronteerd worden met veel bureaucratie als gevolg van het extra inzicht in prestaties. Daarom kom ik met de volgende maatregelen:

  • Meer en beter gebruik van leerlingvolgsystemen. Om vo-scholen te helpen om zelf beter zicht te krijgen op de basisvaardigheden, ben ik van plan om het gebruik van een erkend leerlingvolgsysteem als formatief instrument in onderbouw vo te verplichten. De school blijft eigenaar van de data, en benut de data voor een eigen basisblik. Het is dus niet zo dat scholen de gegevens beschikbaar moeten stellen voor monitoring. Het zicht op de voortgang in onderbouw vo is cruciaal voor vroege identificatie en het bevorderen van gelijke kansen. Scholen hebben die toetsen nodig om de doorlopende leerlijn op schoolniveau goed vorm te geven. Veel scholen zullen hier niets van merken, zij maken al gebruik van een leerlingvolgsysteem om de voortgang van hun leerlingen in kaart te brengen. Met deze verplichting zorg ik ook dat álle scholen dit kunnen, en daar ook de middelen voor krijgen.

  • Deelname aan peilingsonderzoeken: Verplichting maar met minder onderzoekslasten. Om de respons rate en daarmee de bruikbaarheid van peilingsonderzoeken te vergroten, vraag ik het NRO maatregelen te nemen om onderzoekslasten te verlagen en om de meerwaarde te vergroten door middel van inzichtelijke rapportages. Dit doe ik onder andere door werk te maken van een peilingsregister zodat scholen niet elk jaar opnieuw bevraagd worden ten behoeve van een ander peilingsonderzoek.

Overzicht van data effectmetingen basisvaardigheden

In de onderstaande tabel vindt u een overzicht van de metingen. Dit zijn dan de voornaamste indicatoren waarmee ik de resultaten op de basisvaardigheden inzichtelijk wil maken.

Procesmeting en voortgang op indicator

Met de bovenstaande maatregelen voor school en stelsel, stromen gegevens structureel en regelmatig binnen. Peilingsonderzoeken laten met een cyclus van enkele jaren een (internationaal gebenchmarkte) ontwikkeling zien. Gegevens over centrale toetsing komen jaarlijks binnen, en sommige leergroeirapportages geven zelfs een halfjaarlijks beeld. Echter, we moeten ons niet blind staren op alleen maar cijfers, en ook niet alleen op cognitieve resultaten. Daarom bepaal ik momenteel samen met wetenschappers en veldpartijen en andere betrokkenen uit het onderwijs (onder andere leraren) welke kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren het meest geschikt zijn om de voortgang van het Masterplan basisvaardigheden zichtbaar te maken. Daar wil ik dan ook concrete doelen aan hangen. Deze doelen zijn ambitieus, maar ook realistisch. Te denken valt aan: Minimaal 85% van de leerlingen haalt in 2025 aan het einde van het basisonderwijs het fundamentele niveau (1F) voor lezen, taalverzorging en rekenen (kwantitatief); en In september 2023 liggen er conceptkerndoelen klaar voor taal en rekenen (kwalitatief/proces). Wanneer deze indicatoren en doelen duidelijk zijn, zet ik een stevige implementatiemonitor op. Ik zal uw Kamer hier uiterlijk in april 2023 nader over informeren.

E) Duidelijke opdracht aan het funderend onderwijs

De ontwikkeling van de kerndoelen voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs voor Nederlands en voor rekenen en wiskunde is voor de zomer van 2022 gestart. De ontwikkeling van de kerndoelen voor burgerschap en digitale geletterdheid is gestart in november. Binnen een jaar zijn de conceptkerndoelen voor de basisvaardigheden gereed, daarna volgt een fase van beproeving. In het voorjaar van 2023 stuur ik, zoals toegezegd, uw Kamer een tussenbalans. Daarna hoop ik dat we snel kunnen starten met de ontwikkeling van de kerndoelen voor de andere leergebieden, omdat basisvaardigheden ook bij daar een plek hebben en we dit goed moeten verankeren. Dit onderschrijft ook de Onderwijsraad in zijn advies Taal en rekenen in het vizier.26

In de bovenbouw van het voortgezet onderwijs zijn de vernieuwingen voor de vakken Nederlands, wiskunde en maatschappijleer gestart. De conceptexamenprogramma’s worden in maximaal twee jaar ontwikkeld. De eerste programma’s zullen dus uiterlijk begin 2024 worden opgeleverd.

De vernieuwde conceptexamenprogramma’s voor wiskunde vmbo heb ik in november dit jaar ontvangen. De andere prioritaire vakken die zijn gestart – de moderne vreemde talen en de bètavakken – hebben expliciet de opdracht gekregen om aandacht te besteden aan basisvaardigheden. Lezen, schrijven en rekenen worden immers in alle vakken toegepast.

Periodiek curriculumonderhoud

Ik ben blij dat we nu dichter bij een actueel curriculum komen, zo ook voor de basisvaardigheden. Tegelijkertijd vind ik dat het te lang geduurd heeft om daar te komen. Om in de toekomst te voorkomen dat noodzakelijk onderhoud vertraging oploopt, richt ik een automatisch systeem in van periodiek curriculumonderhoud.

Voor de zomer heb ik uw Kamer het adviesrapport aangeboden van de wetenschappelijke curriculumcommissie over de inrichting van een systeem voor periodiek curriculumonderhoud voor het funderend onderwijs. In alle gesprekken die ik hierover heb gevoerd met leraren, vakverenigingen, curriculumexperts en andere belanghebbenden blijkt unaniem de urgentie om curriculumonderhoud beter te regelen. We zijn het erover eens dat:

  • wij moeten voorkomen dat wij jarenlang discussiëren over de onderwijsinhoud en daardoor onze leerlingen opzadelen met een verouderd curriculum;

  • wij daarom een meer automatisch en voorspelbaarder proces moeten creëren over de wijze waarop en hoe vaak het curriculum wordt gemoderniseerd; en

  • we dit proces wettelijk moeten verankeren, waarbij bijstelling van het curriculum gestoeld is op ervaringen van leraren; en

  • we bij het inrichten van dit proces oog hebben voor bestuurlijke drukte.

Daarom vraag ik aan de Onderwijsraad om eens in de tien jaar of wanneer zij hiertoe zelf aanleiding ziet, een advies uit te brengen over het curriculum. Een mogelijke adviesvraag daarbij kan zijn: «Hoe is de aansluiting tussen de onderwijsinhoud en maatschappelijke ontwikkelingen?». Het gaat daarbij om onderwijsinhoud zoals vastgelegd in de landelijke kaders van kerndoelen en eindtermen, op grond waarvan scholen met behulp van leermiddelen hun lessen vormgeven. Via een aanpassing van de wet wil ik de Onderwijsraad deze opdracht geven. In aanvulling op deze taak bij de Onderwijsraad, komt er een commissie die met een onafhankelijke blik kijkt naar het noodzakelijk onderhoud aan het curriculum. De adviezen van de Onderwijsraad vormen het kader voor de opdracht aan deze commissie. Deze commissie bestaat onder andere uit een onafhankelijk voorzitter en vertegenwoordiging vanuit leraren van verschillende onderwijssectoren, vakverenigingen, wetenschap en curriculum- en toetsexperts.27 Aan de hand van een onderhoudskalender zal de commissie de Minister adviseren over benodigd onderhoud aan het curriculum. Uit de onderhoudskalender blijkt wanneer een vak/leergebied aan de beurt is voor onderhoud waarbij signalen uit de onderwijspraktijk en uit de wetenschap in worden meegenomen. Ik werk de komende tijd dit voorstel uit en kom in mijn kamerbrief van het voorjaar 2023, over de actualisatie van de kerndoelen, hierop terug. Ik ga aan de slag om nog deze kabinetsperiode met een wetsvoorstel te komen, rekening houdend met eventuele aandachtspunten vanuit uw Kamer op het gebied van curriculumonderhoud.

Tot slot

Met het Masterplan basisvaardigheden wil ik het onderwijs in de basisvaardigheden duurzaam verbeteren. Dat vraagt om grootschalige, structurele veranderingen in het funderend onderwijs. Ik zet in deze kamerbrief mijn visie hierop uiteen. Ik realiseer me dat dit iets van de lange adem is en ben me er van bewust dat er tijd zit tussen mijn inzet en de vertaling op schoolniveau. Maar het stemt mij heel optimistisch om te zien hoe het onderwijs zich samen met mij wil inzetten om deze ambitie te verwerkelijken. Daarom spreek ik mijn dank uit naar iedereen in het onderwijs die zich inzet voor de basisvaardigheden en kijk ik met vertrouwen uit naar het vervolg.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma


X Noot
1

Taal en rekenen in het vizier, de Onderwijsraad, 3 november 2022 (Bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 648).

X Noot
2

Kamerstuk 31 293 en 31 322, nr. 620.

X Noot
3

In tientallen gesprekken over verschillende thema’s binnen het Masterplan basisvaardigheden is de afgelopen maanden opgehaald welke behoeften leven in het onderwijs, waar leraren, schoolleiders en besturen tegenaan lopen en wat succesfactoren zijn. Naast taal, rekenen, digitale geletterdheid en burgerschap zijn er ook gesprekken gevoerd over de specifieke uitwerking voor het jonge kind, professionalisering, Caribisch Nederland, ouderbetrokkenheid, leermiddelen en monitoring. Deze gesprekken zijn erg behulpzaam en geven duidelijke signalen voor het vervolg. Verslag gesprekken met het onderwijsveld Masterplan basisvaardigheden, 01-09-2022, Verslag gesprekken onderwijsveld Masterplan basisvaardigheden | Publicatie | Rijksoverheid.nl.

X Noot
4

Conform toezegging in het commissiedebat over het Masterplan basisvaardigheden op 14 juni jl. (Kamerstukken 31 293 en 31 322, nr. 637).

X Noot
5

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 184.

X Noot
6

In het Onderwijsakkoord is aangegeven dat het budget is gebaseerd op 16 uur, maar dat sociale partners zelf afspraken maken over de precieze inzet. In het po wordt het budget ingezet binnen het team (Op teamniveau worden als onderdeel van het werkverdelingsplan afspraken gemaakt op welke manier de beschikbare middelen ten goede komen aan tijd en ruimte voor professionaliseringsactiviteiten van de teamleden; in het vo is 16 uur toegevoegd aan de uren voor professionalisering. Het is lastig om deze uren nog voor het komende schooljaar 2022/2023 in te zetten in het VO. Daarom geldt hier een overgangsjaar waarbij de werkgever in overleg met de pmr afspraken maakt over een goede besteding van de middelen in het kader van professionalisering basisvaardigheden en curriculumherziening.

X Noot
7

Wat bijdraagt aan een duidelijke opdracht voor het funderend onderwijs is de concretisering van de eisen aan onderwijskwaliteit. Over de aanpak hiervan wordt u geïnformeerd in de Kamerbrief toezicht dat tevens in november 2022 verschijnt.

X Noot
10

Zoals het rapport Taal en Rekenen in het vizier, een reactie volgt begin 2023.

X Noot
11

Kamerstuk 31 293 en 31 289, nr. 615.

X Noot
12

Taal en rekenen in het vizier, Onderwijsraad, 3 november 2022.

X Noot
13

De motie van het lid Rudmer Heerema wordt hiermee als afgedaan beschouwd; Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 41.

X Noot
14

Motie van de leden De Hoop en Segers. Kamerstuk 31 293, nr. 626.

X Noot
15

Hierbij neem ik de motie van het lid Peters (Kamerstuk 31 293, nr. 630) mee, waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken op welke wijze wetenschappelijke onderbouwing en gebruikerservaringen van leermiddelen transparant en inzichtelijk gemaakt kunnen worden voor leraren.

X Noot
16

Kamerstuk 35 830 VIII, nr. 10.

X Noot
17

Kamerstuk 28 760, nr. 110.

X Noot
18

Kamerstuk 31 293, nr. 630.

X Noot
20

De motie van het lid De Hoop (Kamerstuk 31 293, nr. 627) over de inzet van jonge rolmodellen met een gedeeld referentiekader en credible voice ten behoeve van het burgerschapsonderwijs, en over ondersteuningsprogramma’s voor scholen bij maatschappelijke spanningen in de school, nemen we hierin mee.

X Noot
21

Conform toezegging om bij de inzet in het Masterplan basisvaardigheden aandacht te hebben voor de positie van ouders bij de ontwikkeling van kinderen.

X Noot
22

Kamerstuk 28 760, nr. 111.

X Noot
23

Conform toezegging om de kamer te informeren over de verdere plannen rond cultuureducatie en het gebruik van middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs hiervoor, tijdens het commissiedebat Basisvaardigheden naar aanleiding van het commissiedebat over de hoofdlijnenbrief Cultuur 2022: Herstel, vernieuwing en groei (Kamerstuk 32 820, nrs. 477 en 479).

X Noot
24

Kamerstuk 31 293, nr. 629.

X Noot
25

ICCS: International Civic and Citizenship Education Study. ICILS: International Computer and Information Literacy Study. IELS: International early learning and child well-being study.

X Noot
26

Taal en rekenen in het vizier, p.47, de Onderwijsraad, 3 november 2022.

X Noot
27

Hiermee geef ik uitvoering aan de motie van de leden Westerveld en Van den Hul: Kamerstuk 31 293, nr. 523.

Naar boven