31 293 Primair Onderwijs

31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 518 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 mei 2020

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 31 januari 2020 inzake voortgang sectorakkoorden funderend onderwijs (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 maart 2020 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 24 april 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Verouden

Inhoudsopgave

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

4

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

5

 

Inbreng van de leden van de SP-fractie

6

 

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

7

II

Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

8

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgang sectorakkoorden funderend onderwijs en hebben hierover nog enkele vragen.

In het rapport «inzicht besteding prestatieboxmiddelen PO»1 lezen deze leden dat een deel van de besturen de middelen uit de prestatiebox inzetten op structurele kostenposten waar na dit jaar nog doorlopende verplichtingen aan verbonden zijn. Wat zijn de gevolgen hiervan voor scholen? Worden doorlopende verplichtingen dan uit de reserves van scholen betaald of gaat dit ten koste van andere taken zoals het verminderen van de werkdruk? Deze leden vragen of de prestatieboxmiddelen ook besteed kunnen worden aan extra beloning voor excellent presterende docenten? Zijn er schoolbesturen die dit al doen en wat zijn de resultaten daarvan? Deze leden lezen dat het inzetten van de middelen uit de prestatiebox voor het verhogen van de lerarensalarissen geen compensatie is voor de negatieve effecten van het verminderen of stopzetten van de prestatieboxgelden. Geldt deze constatering voor een algemene verhoging van de lerarensalarissen of is het wel mogelijk om goed presterende docenten extra te belonen, zonder dat dit ten koste gaat van de opgebouwde resultaten van de prestatieboxgelden, zo vragen de leden.

In het rapport «oplossingen voor het bewegingsonderwijs, hoe komen we verder?»2 worden er vijf belangrijke knelpunten aangedragen die belemmeren dat scholen voldoen aan het geven van bevoegde lessen bewegingsonderwijs en het geven van minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs per week (samen vormt dit de norm bewegingsonderwijs). Kan de Minister op elk knelpunt ingaan en ook ingaan op welke rol de Minister zal spelen om dit knelpunt weg te nemen? Kan de Minister tevens ingaan op elke oplossingsrichting die wordt aangeboden, zowel op rijks als school en gemeenteniveau?

Voornoemde leden lezen dat in de casestudie er schoolleiders zijn die bewust de ruimte voor bewegingsonderwijs inzetten voor een ander vak om zich als school te profileren. Welke maatregelen gaat de Minister nemen om dit tegen te gaan? Daarnaast lezen de leden dat in de meeste gevallen de ruimte voor bewegingsonderwijs wordt ingevuld door kernvakken. Op welke manier gaat de Minister bij deze scholen onder de aandacht brengen dat ruimte voor bewegingsonderwijs ook daadwerkelijk aan bewegingsonderwijs besteed moet worden?

Deze leden lezen dat het Rijk een oplossing kan bieden om de prioriteit van voldoende bevoegd bewegingsonderwijs sterker over te brengen. Op welke manier gaat de Minister het gewijzigd amendement van de leden Rudmer Heerema en Van Nispen3 over bewegingsonderwijs als deugdelijkheidseis, na de behandeling in de Eerste Kamer, onder de aandacht brengen bij schoolbesturen? Ziet de Minister dit als een oplossing die het Rijk kan aandragen om de prioriteit van voldoende bevoegd bewegingsonderwijs sterker over te brengen of neemt de Minister daarnaast nog extra stappen om dit doel te bereiken? Op welke manier gaat de Minister met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport samenwerken om deze prioriteit sterker over te brengen?

Deze leden lezen dat de reistijd naar de accommodatie ook een rol speelt voor scholen om in plaats van twee uur maar een uur bewegingsonderwijs aan te bieden. Van de gemeenten geeft 30 procent aan dat zij niet voor elke school altijd voldoen aan de accommodatieverplichting. Kan de Minister een overzicht geven over de afgelopen vijf jaar van hoeveel procent van de gemeenten aangeeft niet altijd te kunnen voldoen aan de accommodatieverplichting? Is hier een verbetering zichtbaar? Op welke manier worden gemeenten herinnerd aan hun accommodatieverplichting? Daarnaast lezen de leden dat er ook scholen zijn waar de reistijd de reden was voor minder lesuren bewegingsonderwijs, maar dat de accommodatie zich wel binnen een kilometer van het schoolgebouw bevindt. Hoe gaat de Minister toezien dat deze scholen wel twee lesuren bewegingsonderwijs gaan aanbieden?

Voornoemde leden lezen in «extra inspanningen achterblijven ambities»4 dat vrijwel alle gemeenten gebruik maken van combinatiefunctionarissen, waarbij sportverenigingen zich verbinden aan scholen. Op welke manier worden sportverenigingen gecompenseerd wanneer zij actief samenwerken met scholen? Ziet de Minister mogelijkheden om samen met gemeenten sportverenigingen die zich vrijwillig committeren aan scholen tegemoet te komen in bijvoorbeeld de zaalhuur of op een andere manier te belonen dat zij zich maatschappelijk inzetten? Deze leden lezen dat de Minister in gesprek zal gaan met de VSG5 om meer aandacht te vragen voor de rol van gemeenten als procesregisseur als het bijvoorbeeld gaat om de hoeveel accommodaties in gemeenten. Wanneer zal dit plaatsvinden en wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de uitkomsten van dit gesprek?

Deze leden lezen dat de Minister op korte termijn, samen met de Minister voor Medische Zorg en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, in gesprek zal gaan met de PO-Raad en de VSG om de samenwerking tussen scholen en gemeenten verder te stimuleren. Wanneer zal dit gesprek plaatsvinden, heeft dit gesprek toevallig al plaatsgevonden en wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de uitkomsten van dit gesprek?

De aan het woord zijnde leden lezen in de begeleidende brief6 dat de Minister het laatste jaar van de sectorakkoorden gaat gebruiken om te komen tot een nieuwe inrichting. Tegelijkertijd constateert de Minister dat er momenteel te weinig verantwoording en inzicht is in de besteding van de middelen van de sectorakkoorden. Ziet de Minister nu al mogelijkheden om in ieder geval de verantwoording en inzicht van de besteding van de middelen te verbeteren en deze dit jaar te implementeren? Is de Minister het met deze leden eens dat het belangrijk is dat er goed inzicht is in de besteding van overheidsgeld en dat hier op een goede manier verantwoording voor moet worden afgelegd? Deze leden lezen tevens dat er meer nodig is om de uitdagingen het hoofd te kunnen bieden. Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat de ambities waargemaakt worden? Welke consequenties volgen er wanneer bestuurders niet de vereiste stappen zetten om de ambities te kunnen behalen, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie lezen in de onderhavige begeleidende brief van de Minister dat er sinds de vorige brief over de sectorakkoorden uit juli 20197 enige verbetering is opgetreden in het halen van de gemaakte afspraken op de diverse gebieden. In de bijlage8 waar de Minister naar verwijst wordt een aantal zaken opgesomd waar de scholen mee bezig zijn geweest sinds juli 2019, maar is het deze leden niet duidelijk waar de vooruitgang ten opzichte van juli 2019 nu precies in zit. Deze leden vragen de Minister dan ook of het mogelijk is om voortbordurend op het verslag van vorig jaar per onderdeel aan te geven hoe het er in juli 2019 voorstond en hoe het er nu voorstaat, bijvoorbeeld door aan te geven hoe groot het percentage scholen is dat nu wel voldoet aan de gemaakte afspraken uit het sectorakkoord van 2014.

Voornoemde leden vragen de Minister of hij zich zorgen maakt over de voortgang van de uitvoering van de sectorakkoorden, nu aan het einde van de rit na ongeveer zes jaren nog steeds blijkt dat scholen zich niet houden aan de gemaakte afspraken. Deze leden vragen de Minister of er consequenties zitten aan het nog steeds niet voldoen aan de sectorakkoorden voor de scholen. Zo ja, gaat het dan om beleidsmatige consequenties of om financiële consequenties? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen ook of de Minister gezien de ervaringen met de uitvoering van deze sectorakkoorden voornemens is om de afspraken voor de nieuwe sectorakkoorden in een nieuwe vorm te gieten waarbij beter gestuurd kan worden op het voldoen door scholen aan de gemaakte afspraken.

De aan het woord zijnde leden lezen dat uit het onderzoek van Regioplan9 naar aanleiding van de motie van de leden Van Meenen en Rog10 zou blijken dat als er middelen uit de prestatiebox zouden worden ingezet voor lerarensalarissen scholen zouden moeten bezuinigen op extra formatie en in sommige gevallen ook op reguliere formatie. Deze leden vragen of hierbij ook de effecten van de extra middelen zijn meegenomen die de scholen deze kabinetsperiode hebben gekregen, met name de extra middelen van afgelopen najaar. Deze leden vragen welk gevolg de Minister gaat geven aan het onderzoek van Regioplan. Betekent dit dat hij geen verdere stappen gaat ondernemen om te kijken in hoeverre het mogelijk is om middelen vanuit de prestatiebox in te zetten voor salarissen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het niet nakomen van de gemaakte afspraken uit de sectorakkoorden door de scholen? Zijn hier ook middelen mee gemoeid die niet zijn ingezet vanwege het niet nakomen van de afspraken?

Deze leden lezen in de bijlage over het bewegingsonderwijs11 dat scholen vanwege allerlei redenen niet voldoen aan de eisen voor bewegingsonderwijs zoals het aantal uren, maar ook op het gebied van de bevoegde docenten. Deze leden vragen welke actie de Minister gaat ondernemen tegen scholen die hebben besloten om helemaal geen bewegingsonderwijs te geven, maar deze tijd volledig te benutten aan de kernvakken. Deze leden vragen de Minister tevens om hoeveel scholen het gaat. Tot slot op dit punt vragen deze leden wat de gevolgen zijn van het aangenomen gewijzigd amendement van de leden Rudmer Heerema en Van Nispen12 waarbij bewegingsonderwijs een deugdelijkheidseis is geworden voor bovengenoemde scholen en andere scholen die niet voldoen aan de gestelde eisen.

Tot slot lezen de aan het woord zijnde leden in de bijlage over de stand van zaken van de uitvoering van de sectorakkoorden13 dat het niet alle scholen voor voortgezet onderwijs lukt om binnen de gestelde termijn een afdeling die onvoldoende of zelfs zeer zwak scoort op onderwijskwaliteit weer op orde te hebben. Deze leden vragen hoe dit kan. De afspraak was toch dat scholen die zeer zwak zijn binnen een jaar weer basiskwaliteit moeten laten zien? Welke consequenties zijn er voor scholen die deze termijn niet halen en wordt hier op gehandhaafd door de Inspectie van het Onderwijs? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om hier extra acties op te zetten om te zorgen dat de gestelde termijn voor herstel wel wordt gehaald, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang sectorakkoorden funderend onderwijs en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

Deze leden vragen de Minister of hij oordeelt dat het bestuursakkoord PO en het sectorakkoord VO hebben geleid tot de gewenste kwaliteitsimpuls? Tegenover de gemaakte afspraken heeft in 2014 een investering gestaan van jaarlijks 440 miljoen die apart via de prestatiebox wordt bekostigd. De Minister stelt dat een groot aantal doelen van de sectorakkoorden zijn gehaald. Deze leden vragen de Minister welke doelen hij precies bedoelt bij het primair onderwijs. Wanneer kan de Kamer de eindevaluatie van de sectorakkoorden verwachten? Deze leden constateren uit de tussenrapportage dat doelen uit 2014 nauwelijks zijn bereikt. Zo is er weinig vooruitgang in de doelstelling om twee lesuren bewegingsonderwijs te bieden, is er geen enkele ontwikkeling geweest in het aandeel basisschoolbesturen dat voldoende kwaliteitszorg op basis van een zelfevaluatie heeft en is dus de doelstelling van 80 procent bij lange na niet gehaald, wordt Vensters slechts door 39 procent van de scholen ingevuld, blijft het aantal masteropgeleide leraren achter op de ambitie en is er niet meer gedifferentieerd onderwijs. Deze leden constateren dat vervolgens bij de actualisatie de doelen zijn vervaagd en nauwelijks meetbaar zijn, waardoor bij de eindevaluatie de doelen lastig getoetst kunnen worden. Dit terwijl het voortgezet onderwijs in de tussenrapportage een betere prestatie heeft geleverd én bij de actualisatie duidelijk meetbare doelen heeft opgesteld. Deze leden vragen een reactie van de Minister hierop. Is er bij de actualisatie geen kans verloren gegaan om de verantwoording en inzicht in de bestedingen van prestatieboxmiddelen in het PO te versterken? Is het nog wel mogelijk voor de besturen van het primair onderwijs om te voldoen aan de eis van voldoende realisatie14 van het bestuursakkoord om een deel van de middelen aan de lumpsum toe te voegen? Deze leden vragen de Minister of hij de nakoming van de afspraken in het bestuursakkoord van 2014 voldoende vindt. Deze leden vragen de Minister of er consequenties hangen aan het niet voldoen aan deze afspraken. Deze leden lezen in het onderzoek dat het grootste deel van de besturen zegt dat de activiteiten uit het bestuursakkoord waarin ze hebben geïnvesteerd nog doorlopen na dit jaar, terwijl in het akkoord is afgesproken dat alleen bij voldoende realisatie de middelen in 2020 in de lumpsum terecht zouden komen. Deze leden vragen een reactie van Minister hierop.

Voornoemde leden vragen hoe de Minister dit soort eenzijdige akkoorden beoordeelt, waar alleen via de werkgevers afspraken worden gemaakt voor een gehele sector. De Minister geeft aan een nieuwe inrichting te wensen voor het sectorakkoord in 2020 met de inspraak van schoolleiders, leraren en onderwijsondersteuners, en daar de toekomstige inzet van middelen van af te laten hangen. Deze leden vragen de Minister of hij als mogelijke uitkomst ziet dat een deel van de prestatieboxmiddelen wordt ingezet voor het salaris van basisschoolleraren, aangezien hij dit niet als scenario omschrijft. Deze leden vragen de Minister of de kans niet sowieso groot is dat er een andere prioritering voor de middelen komt aangezien hij van plan is om de sectorakkoorden anders in te richten met inspraak van leraren en schoolleiders.

Deze leden lezen in het onderzoek15 dat het geld uit de prestatieboxmiddelen wordt uitgegeven aan structurele uitgaven met doorlopende verplichtingen, zoals salaris of afschrijving. Deze leden lezen dat het geld is geïnvesteerd in ICT-hardware, ICT-coördinatoren en plusklassen. Deze leden vragen de Minister of de lumpsum niet toereikend zou moeten zijn om dit soort personele en materiële zaken te bekostigen. Hoe beoordeelt de Minister deze uitgaven in het licht van het lerarentekort en de gevolgen daarvan op de onderwijskwaliteit, zoals deze week geschetst in het centraal economisch plan van het CPB1617? Deelt de Minister de uitkomst van het CPB18 dat de leraar de sleutel is tot kwalitatief goed onderwijs? Is de Minister het eens met deze leden dat in tijden van een lerarentekort de leraar zowel in beleid als in investeringen de grootste prioriteit zou moeten zijn? Is de Minister het tevens met deze leden eens dat de onderwijskwaliteit sterker onder druk komt te staan door het lerarentekort, dan door wegvallende ICT-investeringen? Deze leden vragen de Minister of hij bereid is bij de nieuwe inrichting van de sectorakkoorden de middelen te herprioriteren naar het lerarentekort. Hoe beoordeeld de Minister de rol van de werkgevers vanaf 2014 ten aanzien van het lerarentekort en strategisch personeelsbeleid? Is hier sprake geweest van goed werkgeverschap?

Kan de Minister aangeven hoe de bevindingen uit dit onderzoek19 samenhangen met het onderzoek naar de toereikendheid van de bekostiging? Worden de uitkomsten van dit onderzoek naar de uitgaven van de prestatieboxmiddelen meegenomen in het onderzoek naar de toereikendheid en wanneer kan de Kamer uitkomsten verwachten, zo vragen deze leden. De leden vragen de Minister of er bij het onderzoek is uitgegaan van de bekostiging in 2014 of dat de latere investeringen zijn meegerekend, zoals het herfstakkoord, het regeerakkoord en het werkdrukakkoord. Is er nog steeds sprake van bezuinigingen indien deze structurele investeringen worden meegerekend, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van de sectorakkoorden in het funderend onderwijs. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over.

Uit het onderzoek naar of, en op welke wijze, verantwoord een deel van de middelen uit de prestatiebox po per 2020 kan worden aangewend voor verdere verbetering van de salarispositie en carrièrepaden van basisschoolleerkrachten, blijkt dat minder middelen uit de prestatiebox zou betekenen dat een deel van de besturen moet bezuinigen op personeel en professionalisering. Welke andere mogelijke geldposten ziet de Minister om aan te wenden voor verbetering van de salarispositie en de carrièrepaden van basisschoolleerkrachten die geen negatief effect hebben op het onderwijs?

De Minister geeft aan dat samen met de werkgeversorganisaties en vertegenwoordigers van schoolleiders, leraren en (onderwijs)ondersteuners het gesprek zal worden gevoerd over de toekomstige inzet van de middelen. Welke vertegenwoordigers bedoelt de Minister precies? Wat is hun stem waard in deze gesprekken ten opzichte van de werkgevers? Is de Minister überhaupt al gestart met deze gesprekken? Zo ja, wat is daar tot nu toe uitgekomen?

Hoe wordt de voortgang van het bewegingsonderwijs in het po in de gaten gehouden en door wie? Wat is hierbij de rol van de Inspectie van het Onderwijs? Op welke wijze wordt nu al bevorderd dat zoveel mogelijk ALO20-opgeleide vakleerkrachten bewegingsonderwijs gaan geven? Hoeveel geld uit de werkdrukmiddelen wordt door scholen besteed aan bewegingsonderwijs door een vakleerkracht? Hoeveel scholen zetten de werkdrukmiddelen op deze manier in, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief. De Minister meldt dat op het onderdeel professionele scholen met name wordt geïnvesteerd in de vaardigheden van startende en zittende leraren en schoolleiders door het inkopen van scholing en het vrijroosteren van leerkrachten. Deze leden vragen in hoeverre leraren en leerkrachten hierbij ook zeggenschap krijgen over deze scholing zodat deze leraren en leerkrachten zich professionaliseren met scholing waar zij vooral zelf behoefte aan hebben.

Hoe denkt de Minister het strategisch personeelsbeleid op scholen binnen afzienbare tijd te verbeteren? Hoe denkt hij over een professionele gesprekkencyclus waarin in ieder geval aandacht bestaat voor professionalisering en beloning? Een onderdeel van strategisch personeelsbeleid is ook behoud van personeel. Hoe verklaart de Minister dat in tijden van lerarentekorten het aantal tijdelijke contracten groeit ten opzichte van het aantal vaste contracten? Uit het onderzoek naar strategisch personeelsbeleid blijkt dat zowel bestuurders, schoolleiders als leraren professionele ontwikkeling beoordelen als relatief zwak. In het onderzoek van Regioplan naar de besteding van de prestatieboxmiddelen21, geven bestuurders aan een groot deel van deze middelen te besteden aan professionalisering. Hoe kan het dat bestuurders melden relatief veel middelen uit te geven aan professionalisering (versterken vaardigheden leraren), maar tegelijkertijd dit als relatief zwak beoordelen? Ook de beloning wordt als zwak punt van het personeelsbeleid beoordeeld. Hoe kan het dat er in het personeelsbeleid zo weinig aandacht is voor beloning, terwijl er voldoende mogelijkheden bestaan en de behoefte onder onderwijspersoneel groot is?

Voornoemde leden vinden dat de reguliere bekostiging voldoende moet zijn om gewoon goed onderwijs te geven en goed onderwijs vraagt om zekerheid en continuïteit. In dat licht past de overheid een zekere terughoudendheid met aanvullende middelen en beleidsprioriteiten. Hoe denkt de Minister hierover? Deze leden signaleren dat schoolbesturen de uitgaven van de prestatieboxmiddelen niet concreet hebben bijgehouden en men zich in een evaluatie dus enkel kan baseren op wat schoolbesturen zeggen. Het is immers niet vastgelegd. Er is bovendien geen directe link te leggen tussen de inzet van (extra) middelen en de realisatie van doelen. Hoe denkt de Minister over extra voorwaarden voor de besteding en verantwoording van onderwijsgeld in het algemeen? Door vooraf meer voorwaarden te stellen kan ook beter gewaarborgd worden waaraan de middelen besteed worden. Met heldere bestedingsvoorwaarden kunnen medezeggenschapsorganen ook beter in positie worden gebracht. Wat is de reactie van de Minister op deze overwegingen?

De Minister kondigt in onderhavige brief aan dat hij de prestatieboxmiddelen in het schooljaar 2020/2021 voor het laatst onder de huidige voorwaarden beschikbaar blijft stellen aan scholen en dat hij voor het einde van 2020 zal komen met scenario’s voor de toekomstige inzet van middelen opdat scholen hier bij hun begroting voor 2021–2022 rekening mee kunnen houden. Kan de Minister toelichten wat dit betekent voor scholen in het voortgezet onderwijs die, in tegenstelling tot het primair onderwijs, niet worden bekostigd per schooljaar, maar per kalenderjaar? Waar kunnen zij rekening mee houden voor het kalenderjaar 2021, zo vragen deze leden.

II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgang sectorakkoorden funderend onderwijs en hebben hierover nog enkele vragen.

In het rapport «inzicht besteding prestatieboxmiddelen PO»22 lezen deze leden dat een deel van de besturen de middelen uit de prestatiebox inzetten op structurele kostenposten waar na dit jaar nog doorlopende verplichtingen aan verbonden zijn. Wat zijn de gevolgen hiervan voor scholen? Worden doorlopende verplichtingen dan uit de reserves van scholen betaald of gaat dit ten koste van andere taken zoals het verminderen van de werkdruk?

Het onderzoek van Regioplan laat zien dat het merendeel van de onderzochte besturen (een deel van) de middelen van de prestatiebox inzet voor structurele kostenposten. Dit zijn met name bestedingen aan personeel met een doorlopend contract (bijv. coördinatoren), aan de afschrijving van ICT-hardware of -software en afschrijving van leermiddelen en -materialen. Deze verplichtingen zullen ook het volgende jaar en/of volgende jaren moeten worden nagekomen. Gezien de aard van deze bestedingen zou het voor scholen gevolgen kunnen hebben als schoolbesturen niet langer aan deze verplichtingen kunnen voldoen. Het onderzoek van Regioplan maakt duidelijk dat wanneer de prestatieboxmiddelen minder of niet meer worden uitgekeerd, schoolbesturen dan – om te voldoen aan doorlopende verplichtingen – moeten bezuinigen op andere taken. Hier kan het verminderen van werkdruk onder vallen. Het onderzoek biedt geen inzicht of doorlopende verplichtingen ook uit de reserves kunnen worden betaald. In principe is de reserve niet geschikt voor structurele uitgaven.

Deze leden vragen of de prestatieboxmiddelen ook besteed kunnen worden aan extra beloning voor excellent presterende docenten? Zijn er schoolbesturen die dit al doen en wat zijn de resultaten daarvan?

De prestatieboxmiddelen worden toegekend aan het bevoegd gezag van een school om de afspraken uit de sectorakkoorden te realiseren. De middelen worden verantwoord in de jaarrekening en de jaarverslaglegging, zoals bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. De prestatieboxmiddelen kunnen besteed worden aan andere activiteiten dan waarvoor ze worden verstrekt, bijvoorbeeld aan extra beloning. We hebben geen inzicht in of de prestatieboxmiddelen ook worden besteed aan extra beloning voor excellent presterende docenten en wat de resultaten hiervan zijn. In het onderzoek van Regioplan kunnen geen voorbeelden worden gevonden van besturen die dit doen.

Deze leden lezen dat het inzetten van de middelen uit de prestatiebox voor het verhogen van de lerarensalarissen geen compensatie is voor de negatieve effecten van het verminderen of stopzetten van de prestatieboxgelden. Geldt deze constatering voor een algemene verhoging van de lerarensalarissen of is het wel mogelijk om goed presterende docenten extra te belonen, zonder dat dit ten koste gaat van de opgebouwde resultaten van de prestatieboxgelden, zo vragen de leden.

De constatering gaat hier over het verschuiven van prestatieboxmiddelen naar andere bestedingsdoelen. Ook bij een verschuiving naar een extra beloning voor goed presterende docenten, is de verwachting dat deze negatieve effecten zullen optreden.

In het rapport «oplossingen voor het bewegingsonderwijs, hoe komen we verder?»23 worden er vijf belangrijke knelpunten aangedragen die belemmeren dat scholen voldoen aan het geven van bevoegde lessen bewegingsonderwijs en het geven van minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs per week (samen vormt dit de norm bewegingsonderwijs). Kan de Minister op elk knelpunt ingaan en ook ingaan op welke rol de Minister zal spelen om dit knelpunt weg te nemen?

In mijn brief van januari 2020 over de extra inspanningen rond achterblijvende ambities ben ik op alle knelpunten ingegaan.24 De verduidelijking van onderdelen uit deze brief zal in de beantwoording van de onderstaande vragen worden gedaan. Hierin is rekening gehouden met de veranderde situatie door het amendement van de leden Heerema en Van Nispen.

Kan de Minister tevens ingaan op elke oplossingsrichting die wordt aangeboden, zowel op rijks als school en gemeenteniveau?

Voor zowel gemeenten als scholen geldt dat ze de vrijheid hebben om hun eigen visie op sport en bewegingsonderwijs in te vullen. Daarmee komt ook de eigen verantwoordelijkheid om hier zorgvuldig mee om te gaan. Ik kan en wil niet voor elke school of gemeente ingaan op het soms complexe samenspel van knelpunten en contextafhankelijke factoren. Zoals het onderzoek van Ecorys aangeeft lukt het scholen en gemeenten goed om alternatieve oplossingen te vinden wanneer scholen en gemeenten zich hebben gecommitteerd aan de doelstellingen. Ik ben bereid om de komende tijd samen met de PO-Raad, VSG en de KVLO te bekijken hoe er extra aandacht kan worden gegeven aan het doel en noodzaak van bewegingsonderwijs en de alternatieve oplossingen te belichten.

Voornoemde leden lezen dat in de casestudie er schoolleiders zijn die bewust de ruimte voor bewegingsonderwijs inzetten voor een ander vak om zich als school te profileren. Welke maatregelen gaat de Minister nemen om dit tegen te gaan? Daarnaast lezen de leden dat in de meeste gevallen de ruimte voor bewegingsonderwijs wordt ingevuld door kernvakken. Op welke manier gaat de Minister bij deze scholen onder de aandacht brengen dat ruimte voor bewegingsonderwijs ook daadwerkelijk aan bewegingsonderwijs besteed moet worden?

Scholen zijn ook nu wettelijk verplicht om kwalitatief goed bewegingsonderwijs aan te bieden. Ook voor het leergebied bewegen en sport worden de kerndoelen vernieuwd en concreter gemaakt, als onderdeel van de verbetering van het curriculum voor het funderend onderwijs. Op deze manier wordt verhelderd wat er exact van scholen wordt gevraagd. Hiermee wordt aangescherpt wat wel en wat er niet tot de maatschappelijke opdracht van scholen behoort. Daarmee kan de Inspectie naar verwachting effectiever toezicht houden, ook voor wat betreft bewegingsonderwijs.

Deze leden lezen dat het Rijk een oplossing kan bieden om de prioriteit van voldoende bevoegd bewegingsonderwijs sterker over te brengen. Op welke manier gaat de Minister het gewijzigd amendement van de leden Rudmer Heerema en Van Nispen25 over bewegingsonderwijs als deugdelijkheidseis, na de behandeling in de Eerste Kamer, onder de aandacht brengen bij schoolbesturen?

Indien de Eerste Kamer het gehele wetsvoorstel over deugdelijkheidseisen heeft aanvaard, zal over de gevolgen, inclusief de gevolgen voor bewegingsonderwijs, via de gebruikelijke kanalen worden gecommuniceerd. Samen met de PO-Raad, de VSG en de KVLO zal daarnaast worden bekeken hoe dit onder de aandacht van scholen kan worden gebracht, en welke oplossingsrichtingen er voor verschillende knelpunten zijn. Daarnaast ben ik voornemens de communicatiekanalen via landelijke programma’s als JOGG en Gezonde School op het juiste moment in te zetten, zodat de informatie breed bekend wordt.

Ziet de Minister dit als een oplossing die het Rijk kan aandragen om de prioriteit van voldoende bevoegd bewegingsonderwijs sterker over te brengen of neemt de Minister daarnaast nog extra stappen om dit doel te bereiken?

Wanneer het gewijzigd amendement van de leden Rudmer Heerema en Van Nispen is geëffectueerd zijn scholen verplicht hiermee rekening te houden in de onderwijskundige verdeling van de onderwijstijd. In combinatie met de herziening waarin de explicitering van de kerndoelen voor onder andere bewegingsonderwijs zal plaats vinden, zal dit scholen voldoende richting geven om bewegingsonderwijs zo goed mogelijk in te vullen.

Op welke manier gaat de Minister met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport samenwerken om deze prioriteit sterker over te brengen?

Onder andere de Minister van Medische Zorg en Sport en ikzelf hebben reeds het Nationaal Sportakkoord gesloten. Onderdeel hiervan is € 180 miljoen. voor de Brede Impuls Combinatiefuncties waarvan naar schatting € 54 miljoen. aan het po ten goede komt. De rijksmiddelen zijn per 2019 verruimd met 650 fte voor sport en later met 50 fte voor cultuur. Samen gaat het om afgerond 3.665 fte combinatiefunctionarissen/ buurtsportcoaches/cultuurcoaches in Nederlandse gemeenten. Inmiddels is het geld via het gemeentefonds verdeeld en heeft bijna elke gemeente één of meerdere combinatiefunctionarissen (of buurtsportcoaches) in dienst. In het kader van het sportakkoord zijn er intussen 339 (stand maart 2020) lokale sportakkoorden in wording onder leiding van de sportformateurs. De sportformateurs hebben daarmee in 95 procent van de gemeenten lokale partijen zoals sportpartijen, gemeentebesturen, scholen, de GGD of kinderopvang met elkaar verbonden om gemeenschappelijke ambities te formuleren en uit te voeren. Naast middelen voor de «sportformateur» is er € 10 miljoen per jaar beschikbaar om lokale coalities te ondersteunen bij de uitvoering van hun lokale sportakkoord.

Deze leden lezen dat de reistijd naar de accommodatie ook een rol speelt voor scholen om in plaats van twee uur maar een uur bewegingsonderwijs aan te bieden. Van de gemeenten geeft 30 procent aan dat zij niet voor elke school altijd voldoen aan de accommodatieverplichting. Kan de Minister een overzicht geven over de afgelopen vijf jaar van hoeveel procent van de gemeenten aangeeft niet altijd te kunnen voldoen aan de accommodatieverplichting? Is hier een verbetering zichtbaar?

Daar zijn mij geen aanvullende gegevens over bekend naast de onderzoeksresultaten uit het Ecorys onderzoek.26

Op welke manier worden gemeenten herinnerd aan hun accommodatieverplichting? Daarnaast lezen de leden dat er ook scholen zijn waar de reistijd de reden was voor minder lesuren bewegingsonderwijs, maar dat de accommodatie zich wel binnen een kilometer van het schoolgebouw bevindt. Hoe gaat de Minister toezien dat deze scholen wel twee lesuren bewegingsonderwijs gaan aanbieden?

Uit de artikelen 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs vloeit voort dat de gemeente verantwoordelijk is voor financiering van het gebruik en de instandhouding van de accommodatie. Scholen hebben op verschillende momenten en op verschillende wijzen contact met de gemeente, bij dit contact kunnen zij de verantwoordelijkheid voor het zorgdragen van een accommodatie zelf aan de orde stellen. Mocht scholen en gemeente op deze wijze niet komen tot goede afspraken over de accommodaties, dan is er eveneens een formele weg bij wet geregeld. De financiële verantwoordelijkheid van gemeenten uit zich in het vaststellen van de hoogte van de bekostiging van scholen voor bewegingsonderwijs. Dit besluit over de hoogte van de bekostiging is een gemeentelijk besluit en valt derhalve onder de algemene wet bestuursrecht. In deze wet is een mogelijkheid tot bezwaar en beroep opgenomen waar scholen gebruik van kunnen maken.

Voornoemde leden lezen in «extra inspanningen achterblijven ambities»27 dat vrijwel alle gemeenten gebruik maken van combinatiefunctionarissen, waarbij sportverenigingen zich verbinden aan scholen. Op welke manier worden sportverenigingen gecompenseerd wanneer zij actief samenwerken met scholen? Ziet de Minister mogelijkheden om samen met gemeenten sportverenigingen die zich vrijwillig committeren aan scholen tegemoet te komen in bijvoorbeeld de zaalhuur of op een andere manier te belonen dat zij zich maatschappelijk inzetten?

De combinatiefunctionarissen worden betaald vanuit het Rijk en gemeenten. Daarnaast is betrokkenheid van sportvereniging op scholen in het voordeel van beide partijen; kinderen bewegen en komen in aanraking met verschillende sporten en sportverenigingen krijgen de kans om leden aan zich te binden. Desgewenst kunnen lokale coalities vanuit het sportakkoord er voor kiezen om het uitvoeringsbudget ook aan meer verbinding van scholen en sportverenigingen te besteden.

Deze leden lezen dat de Minister in gesprek zal gaan met de VSG28 om meer aandacht te vragen voor de rol van gemeenten als procesregisseur als het bijvoorbeeld gaat om de hoeveel accommodaties in gemeenten. Wanneer zal dit plaatsvinden en wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de uitkomsten van dit gesprek?

Het gesprek wil ik zo snel mogelijk laten plaatsvinden en de uitkomsten daarvan zullen vervolgens met uw Kamer worden gedeeld.

Deze leden lezen dat de Minister op korte termijn, samen met de Minister voor Medische Zorg en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, in gesprek zal gaan met de PO-raad en de VSG om de samenwerking tussen scholen en gemeenten verder te stimuleren. Wanneer zal dit gesprek plaatsvinden, heeft dit gesprek toevallig al plaatsgevonden en wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de uitkomsten van dit gesprek?

De ondersteuning van scholen tijdens de coronacrisis heeft op dit moment al mijn aandacht. Desondanks hoop ik dat dit gesprek op termijn snel kan plaatsvinden en de uitkomsten daarvan vervolgens met uw Kamer kunnen worden gedeeld.

De aan het woord zijnde leden lezen in de begeleidende brief29 dat de Minister het laatste jaar van de sectorakkoorden gaat gebruiken om te komen tot een nieuwe inrichting. Tegelijkertijd constateert de Minister dat er momenteel te weinig verantwoording en inzicht is in de besteding van de middelen van de sectorakkoorden. Ziet de Minister nu al mogelijkheden om in ieder geval de verantwoording en inzicht van de besteding van de middelen te verbeteren en deze dit jaar te implementeren?

In het AO lumpsum van 6 maart 2019 (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 449) heb ik een samenhangende aanpak gepresenteerd om deze verbeteringen te bewerkstelligen. Daarbij heb ik benadrukt dat het onderwijsveld «in the lead» is en dat OCW een faciliterende rol heeft. Het afgelopen jaar is er met de sectorraden gewerkt aan de acties die zijn aangekondigd in de beleidsreactie van 15 oktober 2018 op het advies «Inzicht in en verantwoording van onderwijsgelden» van de Onderwijsraad (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 11). Dit jaar zullen we belangrijke resultaten van deze acties kunnen zien. Aan het einde van het jaar zal door de PO-Raad en VO-raad een eerste versie van de benchmark gelanceerd worden met de eerste indicatoren. Hiermee zal niet alleen inzicht worden gegeven in de besteding van middelen door schoolbesturen, ook inhoudelijke indicatoren zullen worden opgenomen. Verder werk ik aan het ontwikkelen van een signaleringswaarde voor reserves. In een separate brief zal ik uw Kamer hier verder over informeren. Tot slot werk ik aan het verbeteren van de formele verantwoording over de besteding van middelen in het jaarverslag. Zoals gemeld in het AO lumpsum heb ik daarvoor diverse beleidsprioriteiten vastgesteld, waarover besturen zich vanaf verslagjaar 2019 moeten verantwoorden. Hierover heb ik uw Kamer op 14 oktober 2019, met mijn brief over de financiële positie van onderwijsinstellingen 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 33 495, nr. 116).

Is de Minister het met deze leden eens dat het belangrijk is dat er goed inzicht is in de besteding van overheidsgeld en dat hier op een goede manier verantwoording voor moet worden afgelegd?

Ik ben het daarmee eens, dit kabinet zet zich dan ook sterk in voor de verbetering van de verantwoording over het geld dat in het onderwijs wordt geïnvesteerd. Zoals gemeld in het AO lumpsum en de beleidsreactie van 17 december 2019 op De Financiële Staat van het Onderwijs 2018 onderneem ik daarom verschillende acties om het inzicht in de besteding en daarmee de verantwoording over onderwijsmiddelen te vergroten. Hierbij stimuleer ik onder andere dat besturen beleidsrijk begroten en lerend verantwoorden, verbeter ik de voorspelbaarheid van de bekostiging middels de vereenvoudiging van de bekostiging en ontwikkel ik een signaleringswaarde voor de financiële reserves van besturen.

Deze leden lezen tevens dat er meer nodig is om de uitdagingen het hoofd te kunnen bieden. Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat de ambities waargemaakt worden?

Op diverse manieren probeer ik besturen zo te ondersteunen dat zij de ambities uit de sectorakkoorden kunnen realiseren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de inzet van werkdrukmiddelen en de aanpak van de tekorten. Ik wil echter, net als in mijn brief, benadrukken dat het vooral aan de besturen en de raden is om hun verantwoordelijkheid te nemen voor het realiseren van de ambities uit de akkoorden.

Welke consequenties volgen er wanneer bestuurders niet de vereiste stappen zetten om de ambities te kunnen behalen, zo vragen deze leden.

Met de sectorakkoorden hebben we afspraken gemaakt over het inzetten van middelen op de actielijnen uit de sectorakkoorden. Ik stel vast dat een groot aantal doelen van de sectorakkoorden zijn gehaald. Toch is op sommige thema’s minder voortgang geboekt dan gewenst. Ik zal 2020, het laatste jaar van de sectorakkoorden, gebruiken om te komen tot een nieuwe inrichting. Ook zal ik samen met de werkgeversorganisaties en vertegenwoordigers van schoolleiders, leraren en (onderwijs)ondersteuners het gesprek voeren over toekomstige inzet van de middelen.

CDA:

De leden van de CDA-fractie lezen in de onderhavige begeleidende brief van de Minister dat er sinds de vorige brief over de sectorakkoorden uit juli 201930 enige verbetering is opgetreden in het halen van de gemaakte afspraken op de diverse gebieden. In de bijlage31 waar de Minister naar verwijst wordt een aantal zaken opgesomd waar de scholen mee bezig zijn geweest sinds juli 2019, maar is het deze leden niet duidelijk waar de vooruitgang ten opzichte van juli 2019 nu precies in zit. Deze leden vragen de Minister dan ook of het mogelijk is om voortbordurend op het verslag van vorig jaar per onderdeel aan te geven hoe het er in juli 2019 voorstond en hoe het er nu voorstaat, bijvoorbeeld door aan te geven hoe groot het percentage scholen is dat nu wel voldoet aan de gemaakte afspraken uit het sectorakkoord van 2014.

Net als in 2019 zal ik in 2020 door middel van dashboards inzichtelijk maken welke voortgang is geboekt op de ambities uit de sectorakkoorden. Omdat deze dashboards onderdeel uitmaken van de eindevaluatie van de sectorakkoorden, wordt zo ook duidelijk welke ambities wel en niet zijn behaald. Hiermee wordt dus ook per ambitie duidelijk welke voortgang er sinds juli 2019 is geboekt.

Voornoemde leden vragen de Minister of hij zich zorgen maakt over de voortgang van de uitvoering van de sectorakkoorden, nu aan het einde van de rit na ongeveer zes jaren nog steeds blijkt dat scholen zich niet houden aan de gemaakte afspraken.

Ik zie dat een groot aantal van de doelen uit de sectorakkoorden zijn behaald. Dat waardeer ik. Op sommige thema’s is minder voortgang geboekt dan gewenst. Zoals ik in mijn brief van 31 januari heb aangegeven zijn er op deze punten wel extra inspanningen geleverd. Deze inspanningen hebben geleid tot een verbetering, maar duidelijk is dat meer nodig is om de uitdagingen waar de onderwijssectoren voor staan goed het hoofd te kunnen bieden.

Deze leden vragen de Minister of er consequenties zitten aan het nog steeds niet voldoen aan de sectorakkoorden voor de scholen. Zo ja, gaat het dan om beleidsmatige consequenties of om financiële consequenties? Zo nee, waarom niet?

Bij onvoldoende realisatie van de doelstellingen moet worden bepaald of en welk deel van de prestatieboxmiddelen aan de lumpsum zal worden toegevoegd. Daarvoor is het echter van belang om een goede eindevaluatie te laten plaats vinden. Eventuele andere keuzes omtrent de middelen hebben financiële en beleidsmatige consequenties voor scholen omdat de middelen dan op andere wijze ingezet zullen moeten worden.

Deze leden vragen ook of de Minister gezien de ervaringen met de uitvoering van deze sectorakkoorden voornemens is om de afspraken voor de nieuwe sectorakkoorden in een nieuwe vorm te gieten waarbij beter gestuurd kan worden op het voldoen door scholen aan de gemaakte afspraken.

Op basis van de eindevaluatie van de sectorakkoorden zal ik de werkende en niet-werkende elementen van de instrumenten sectorakkoord en prestatiebox in kaart brengen. Ik kom vervolgens nog dit jaar met een nieuwe inrichting.

De aan het woord zijnde leden lezen dat uit het onderzoek van Regioplan32 naar aanleiding van de motie van de leden Van Meenen en Rog33 zou blijken dat als er middelen uit de prestatiebox zouden worden ingezet voor lerarensalarissen scholen zouden moeten bezuinigen op extra formatie en in sommige gevallen ook op reguliere formatie. Deze leden vragen of hierbij ook de effecten van de extra middelen zijn meegenomen die de scholen deze kabinetsperiode hebben gekregen, met name de extra middelen van afgelopen najaar.

Het onderzoek van Regioplan richtte zich op inzicht in de besteding van de prestatieboxmiddelen po. De effecten van de inzet van de extra middelen vormden geen onderdeel van het onderzoek. De extra middelen die afgelopen najaar beschikbaar zijn gekomen in het po zijn echter bedoeld voor arbeidsvoorwaarden van huidig personeel en niet voor het aanstellen van (extra) personeel. Deze afspraken zijn vastgelegd in de cao po. Voor het vo is afgesproken dat de middelen worden besteed aan bijvoorbeeld ontwikkeltijd, werkdrukverlichting of begeleiding van startende leerkrachten. Het onderwijzend personeel moet actief betrokken zijn bij de wijze van besteding

Deze leden vragen welk gevolg de Minister gaat geven aan het onderzoek van Regioplan. Betekent dit dat hij geen verdere stappen gaat ondernemen om te kijken in hoeverre het mogelijk is om middelen vanuit de prestatiebox in te zetten voor salarissen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het niet nakomen van de gemaakte afspraken uit de sectorakkoorden door de scholen? Zijn hier ook middelen mee gemoeid die niet zijn ingezet vanwege het niet nakomen van de afspraken?

Het onderzoek van Regioplan laat zien dat het ontvangen van minder middelen uit de prestatiebox zou betekenen dat een deel van de besturen moet bezuinigen op personeel. Dat zou ten koste gaan van de onderwijskwaliteit.

Bij een nieuwe inrichting van de prestatiebox zal ik deze informatie meenemen, ik wil daarbij nog niet vooruitlopen op uitkomsten. Ik zal voor het einde van 2020 scenario’s voor de toekomstige inzet van de prestatieboxmiddelen met u delen.

Deze leden lezen in de bijlage over het bewegingsonderwijs34 dat scholen vanwege allerlei redenen niet voldoen aan de eisen voor bewegingsonderwijs zoals het aantal uren, maar ook op het gebied van de bevoegde docenten. Deze leden vragen welke actie de Minister gaat ondernemen tegen scholen die hebben besloten om helemaal geen bewegingsonderwijs te geven, maar deze tijd volledig te benutten aan de kernvakken. Deze leden vragen de Minister tevens om hoeveel scholen het gaat. Tot slot op dit punt vragen deze leden wat de gevolgen zijn van het aangenomen gewijzigd amendement van de leden Rudmer Heerema en Van Nispen35 waarbij bewegingsonderwijs een deugdelijkheidseis is geworden voor bovengenoemde scholen en andere scholen die niet voldoen aan de gestelde eisen.

Er is geen exacte informatie bekend over hoeveel scholen helemaal geen bewegingsonderwijs aanbieden. Wel weten we uit de monitor bestuursakkoord po (2019)36 dat 28 procent van de scholen de twee uur niet haalt. Uit de 1-meting37 van het Mulierinstituut blijkt dat 20 procent van de scholen één uur bewegingsonderwijs aanbiedt. Voor de acties die ik ga ondernemen tegen scholen die geen bewegingsonderwijs aanbieden verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Heerema.

Wanneer er een wettelijke verankering is geëffectueerd zal dit net zoals de andere deugdelijkheidseisen in het toezichtskader van de Inspectie worden meegenomen.

Tot slot lezen de aan het woord zijnde leden in de bijlage over de stand van zaken van de uitvoering van de sectorakkoorden38 dat het niet alle scholen voor voortgezet onderwijs lukt om binnen de gestelde termijn een afdeling die onvoldoende of zelfs zeer zwak scoort op onderwijskwaliteit weer op orde te hebben. Deze leden vragen hoe dit kan. De afspraak was toch dat scholen die zeer zwak zijn binnen een jaar weer basiskwaliteit moeten laten zien? Welke consequenties zijn er voor scholen die deze termijn niet halen en wordt hier op gehandhaafd door de Inspectie van het Onderwijs? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om hier extra acties op te zetten om te zorgen dat de gestelde termijn voor herstel wel wordt gehaald, zo vragen deze leden.

In het sectorakkoord vo is afgesproken dat afdelingen met oordeel onvoldoende zich binnen twee jaar verbeteren en afdelingen met het oordeel zeer zwak binnen één jaar. De verbetertermijn voor afdelingen met het oordeel zeer zwak is in de wet vastgelegd. De Inspectie is verplicht de Minister te informeren, als zij een oordeel zeer zwak geeft. Wanneer een afdeling na het herstelonderzoek door de Inspectie voor een tweede keer het oordeel zeer zwak ontvangt, dan kan de Minister op grond van artikel 109a van de Wet op het voortgezet onderwijs besluiten de bekostiging van de betreffende afdeling te beëindigen. Overigens wordt in wettelijke termen niet gesproken van afdeling, maar van «schoolsoort of leerweg». Wanneer een zeer zwakke afdeling na een jaar verbeterd is, maar nog niet van voldoende kwaliteit, krijgt de afdeling het oordeel onvoldoende.

Voor het oordeel onvoldoende zijn deze wettelijke verplichtingen er niet. Een afdeling met het oordeel onvoldoende staat onder geïntensiveerd toezicht van de Inspectie, die toeziet op de uitvoering van de herstelopdrachten. De Inspectie kan besturen van onvoldoende afdelingen ook uitnodigen voor een bestuurlijk gesprek en vragen om een aangescherpt herstelplan en/of noodscenario. Als een afdeling met het oordeel onvoldoende naar zeer zwak gaat, kan de Inspectie de verbetertermijn uiteraard weer wel juridisch begrenzen. Als een onvoldoende afdeling zich verbeterd heeft en voldoet aan de basiskwaliteit, dan krijgt deze van de Inspectie het oordeel voldoende.

Het blijkt voor sommige onvoldoende en zeer zwakke afdelingen lastig zich binnen de gestelde termijn te verbeteren naar het oordeel voldoende. Ter ondersteuning van afdelingen met het oordeel onvoldoende of zeer zwak, of die een waarschuwing of attendering van de Inspectie hebben ontvangen, voert een adviesbureau in mijn opdracht het project Leren Verbeteren uit. Via dit project kunnen de genoemde afdelingen ondersteuning van experts krijgen, die hen begeleiden met het verbeteren van de kwaliteit. Deze ondersteuning wordt als zinvol en nuttig ervaren door de deelnemers. Dit programma zal ik de komende jaren voortzetten.

D66:

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang sectorakkoorden funderend onderwijs en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

Deze leden vragen de Minister of hij oordeelt dat het bestuursakkoord PO en het sectorakkoord VO hebben geleid tot de gewenste kwaliteitsimpuls?

Ik heb vastgesteld dat veel van de doelen van de sectorakkoorden zijn behaald. Op sommige thema’s is minder voortgang geboekt dan gewenst. Over het algemeen hebben de inspanningen die gedaan zijn de afgelopen maanden geleid tot verbetering. Duidelijk is wel dat er op sommige ambities meer inzet nodig is.

Tegenover de gemaakte afspraken heeft in 2014 een investering gestaan van jaarlijks 440 miljoen die apart via de prestatiebox wordt bekostigd. De Minister stelt dat een groot aantal doelen van de sectorakkoorden zijn gehaald. Deze leden vragen de Minister welke doelen hij precies bedoelt bij het primair onderwijs.

Bij de actualisatie van het bestuursakkoord po heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de behaalde doestellingen tot dan toe. Enkele voorbeelden van afgeronde afspraken zijn dat alle besturen een implementatie- en investeringsplan voor onderwijs en ICT hebben ontwikkeld, de start van een ondersteuningsprogramma voor besturen in het werken met een planmatige cyclus van kwaliteitszorg op basis van zelfevaluatie, de ontwikkeling van één integraal kwaliteitskader voor integrale kindcentra en het openstellen van de Lerarenbeurs voor leraren om een brede bevoegdheid gym te behalen.

Wanneer kan de Kamer de eindevaluatie van de sectorakkoorden verwachten?

Wij streven er naar de eindevaluatie na de zomer van 2020 aan te leveren. Echter, voor een goede eindevaluatie is de medewerking van het veld noodzakelijk. Op dit moment is iedereen in het onderwijs keihard bezig om goed afstandsonderwijs te realiseren en daar gaat terecht al hun aandacht naar uit. Ik moet daarom een slag om de arm houden voor het precieze moment van aanleveren.

Deze leden constateren uit de tussenrapportage dat doelen uit 2014 nauwelijks zijn bereikt. Zo is er weinig vooruitgang in de doelstelling om twee lesuren bewegingsonderwijs te bieden, is er geen enkele ontwikkeling geweest in het aandeel basisschoolbesturen dat voldoende kwaliteitszorg op basis van een zelfevaluatie heeft en is dus de doelstelling van 80 procent bij lange na niet gehaald, wordt Vensters slechts door 39 procent van de scholen ingevuld, blijft het aantal masteropgeleide leraren achter op de ambitie en is er niet meer gedifferentieerd onderwijs. Deze leden constateren dat vervolgens bij de actualisatie de doelen zijn vervaagd en nauwelijks meetbaar zijn, waardoor bij de eindevaluatie de doelen lastig getoetst kunnen worden. Dit terwijl het voortgezet onderwijs in de tussenrapportage een betere prestatie heeft geleverd én bij de actualisatie duidelijk meetbare doelen heeft opgesteld. Deze leden vragen een reactie van de Minister hierop.

Ik heb in mijn brief van januari 2020 aangegeven dat een groot aantal doelen van de sectorakkoorden zijn gehaald. Toch is op sommige thema’s minder voortgang geboekt dan gewenst. Ik heb aangegeven dat ik samen met de raden extra aandacht heb besteed aan deze thema’s. Deze inspanningen hebben geleid tot een verbetering, maar duidelijk is dat meer nodig is om de uitdagingen waar de onderwijssectoren voor staan goed het hoofd te kunnen bieden.

Is er bij de actualisatie geen kans verloren gegaan om de verantwoording en inzicht in de bestedingen van prestatieboxmiddelen in het PO te versterken?

Bij de actualisatie van de akkoorden is er voor gekozen de uitgangspunten van regeling prestatiebox po niet te veranderen. Het leek ons immers niet wenselijk tijdens het spel, de spelregels aan te passen. Uitgangspunt was en bleef daarom dat over de middelen wordt verantwoord in de jaarrekening en de jaarverslaglegging.

Is het nog wel mogelijk voor de besturen van het primair onderwijs om te voldoen aan de eis van voldoende realisatie39 van het bestuursakkoord om een deel van de middelen aan de lumpsum toe te voegen?

Ik stel vast dat een groot aantal doelen van de sectorakkoorden zijn gehaald. Toch is op sommige thema’s minder voortgang geboekt dan gewenst. Ik zal dit jaar gebruiken om te komen tot een nieuwe inrichting. Ook zal ik samen met de werkgeversorganisaties en vertegenwoordigers van schoolleiders, leraren en (onderwijs)ondersteuners het gesprek voeren over toekomstige inzet van de middelen.

Deze leden vragen de Minister of hij de nakoming van de afspraken in het bestuursakkoord van 2014 voldoende vindt.

Ik heb vastgesteld dat een groot aantal van de doelen van de sectorakkoorden zijn behaald. Op sommige thema’s is minder voortgang geboekt dan gewenst.

Deze leden vragen de Minister of er consequenties hangen aan het niet voldoen aan deze afspraken. Deze leden lezen in het onderzoek dat het grootste deel van de besturen zegt dat de activiteiten uit het bestuursakkoord waarin ze hebben geïnvesteerd nog doorlopen na dit jaar, terwijl in het akkoord is afgesproken dat alleen bij voldoende realisatie de middelen in 2020 in de lumpsum terecht zouden komen. Deze leden vragen een reactie van Minister hierop.

Met de sectorakkoorden hebben we afspraken gemaakt over het inzetten van middelen op de actielijnen uit de sectorakkoorden. Dit zijn 1) talentontwikkeling door uitdagend onderwijs, 2) een brede aanpak voor duurzame onderwijsverbetering, 3) professionele scholen en 4) doorgaande ontwikkellijnen. In het bestuursakkoord zijn middelen beschikbaar gesteld om deze actielijnen en de daarbij vastgelegde doelstellingen te realiseren. Voortgang realiseren op thema’s als talentontwikkeling, onderwijsverbetering, professionaliteit en onderwijsverbetering vereist echter een lange adem en duurzaam beleid. Het is dan ook niet vreemd dat besturen inzetten op beleid dat langer doorloopt.om zo structurele en verbeteringen in hun scholen te realiseren. Bij onvoldoende realisatie van de doelstellingen moet worden bepaald of en welke deel van de prestatieboxmiddelen aan de lumpsum zal worden toegevoegd. Besloten kan worden om de prestatieboxmiddelen niet meer toe te kennen of onder andere en/of striktere voorwaarden.

Voornoemde leden vragen hoe de Minister dit soort eenzijdige akkoorden beoordeelt, waar alleen via de werkgevers afspraken worden gemaakt voor een gehele sector.

De eindevaluatie is het gewezen moment om te oordelen of en hoe dit soort akkoorden hebben geleid tot de gewenste verbetering van het onderwijs. Daarbij zullen we ook goed kijken naar de totstandkoming van het akkoord en deze kritisch belichten.

De Minister geeft aan een nieuwe inrichting te wensen voor het sectorakkoord in 2020 met de inspraak van schoolleiders, leraren en onderwijsondersteuners, en daar de toekomstige inzet van middelen van af te laten hangen. Deze leden vragen de Minister of hij als mogelijke uitkomst ziet dat een deel van de prestatieboxmiddelen wordt ingezet voor het salaris van basisschoolleraren, aangezien hij dit niet als scenario omschrijft.

Ik heb in de brief enkele scenario’s genoemd waar ik aan denk bij de nieuwe inrichting van de sectorakkoorden. Ik zal samen met de werkgeversorganisaties en vertegenwoordigers van schoolleiders, leraren en onderwijsondersteuners het gesprek voortzetten over de toekomstige inzet van middelen. Ook zal ik de eindevaluatie gebruiken om te komen tot een nieuwe inrichting.

Het onderzoek van Regioplan laat zien dat in de huidige opzet van de prestatieboxmiddelen het niet wenselijk is om de middelen in te zetten voor het salaris van leraren omdat het ten koste gaat van de omvang van het huidige personeel en onderwijskwaliteit. Bij de nieuwe inrichting van de prestatieboxmiddelen zullen we hiermee rekening moeten houden.

Deze leden vragen de Minister of de kans niet sowieso groot is dat er een andere prioritering voor de middelen komt aangezien hij van plan is om de sectorakkoorden anders in te richten met inspraak van leraren en schoolleiders.

Ik wil niet vooruitlopen op gesprekken met de leraren en schoolleiders en de mogelijke uitkomsten hiervan. Het is van groot belang om leraren en schoolleiders te betrekken bij de nieuwe inrichting van de prestatieboxmiddelen; door de belangrijkste spelers in het onderwijsveld te betrekken bij de nieuwe inrichting komen we immers tot een goed en afgewogen resultaat.

Deze leden lezen in het onderzoek40 dat het geld uit de prestatieboxmiddelen wordt uitgegeven aan structurele uitgaven met doorlopende verplichtingen, zoals salaris of afschrijving. Deze leden lezen dat het geld is geïnvesteerd in ICT-hardware, ICT-coördinatoren en plusklassen. Deze leden vragen de Minister of de lumpsum niet toereikend zou moeten zijn om dit soort personele en materiële zaken te bekostigen.

In het bestuursakkoord 2014 is afgesproken het onderwijs verder te ontwikkelen in de richting van de school van 2020. Om deze stap te faciliteren zijn de prestatieboxmiddelen in het leven geroepen. De prestatieboxmiddelen zijn extra ten opzichte van de lumpsum omdat hiermee ook extra ambities worden nagestreefd. De vraag of de lumpsum toereikend zou moeten zijn wordt met het onderzoek van Regioplan niet beantwoord. Ik heb in een bredere context onderzoek laten doen naar de doelmatigheid en toereikendheid van de bekostiging. Over de uitkomsten hiervan wordt de Kamer dit voorjaar over geïnformeerd.

Hoe beoordeelt de Minister deze uitgaven in het licht van het lerarentekort en de gevolgen daarvan op de onderwijskwaliteit, zoals deze week geschetst in het centraal economisch plan van het CPB4142?

Naast de lumpsum investeert dit kabinet extra geld in de aanpak van het lerarentekort om de continuïteit, de kwaliteit en kansengelijkheid te waarborgen. Met de G5 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere) ben ik in overleg over noodmaatregelen, waarbij kansengelijkheid in het onderwijs een van de uitgangspunten is. Het belang hiervan wordt onderstreept door het CPB dat schetst dat het lerarentekort zich concentreert op scholen met veel kinderen van ouders met een laag inkomen.

Deelt de Minister de uitkomst van het CPB43 dat de leraar de sleutel is tot kwalitatief goed onderwijs?

Daar ben ik het zeker mee eens: een goede leraar kan het verschil maken voor een leerling en uit onderzoek is bekend dat de kwaliteit van de leraar hierbij essentieel is.

Is de Minister het eens met deze leden dat in tijden van een lerarentekort de leraar zowel in beleid als in investeringen de grootste prioriteit zou moeten zijn?

De aanpak van de tekorten in onderwijs is een prioriteit van dit kabinet en daarbij hebben we aandacht voor huidige én nieuwe leraren. Dit kabinet heeft flink geïnvesteerd in de salarissen (leraren in het po hebben sinds het begin van de kabinetsperiode in totaal gemiddeld 14% erbij gekregen) en het verlagen van de werkdruk in het po (dit loopt op tot € 430 miljoen structureel op jaarbasis). Ook gaat er veel meer geld naar het opleiden en begeleiden van zijinstromers en zien we dat veel regio’s gebruik maken van de subsidie voor de regionale aanpak om de tekorten in de regio gezamenlijk aan te pakken.

Is de Minister het tevens met deze leden eens dat de onderwijskwaliteit sterker onder druk komt te staan door het lerarentekort, dan door wegvallende ICT-investeringen?

Het tegengaan van het lerarentekort is een grote uitdaging voor de onderwijssectoren en alle inspanningen van alle betrokkenen in het veld en van dit kabinet zijn erop gericht om te zorgen voor voldoende en goed onderwijspersoneel. Onderdeel van deze aanpak is dat we leraren willen behouden voor het onderwijs en het is daarvoor ook van belang om de werkdruk aan te pakken en te blijven inzetten op de ontwikkeling en professionalisering van leraren en het vak aantrekkelijk te maken. Investeringen in de ICT kunnen hier ook een rol in spelen.

Deze leden vragen de Minister of hij bereid is bij de nieuwe inrichting van de sectorakkoorden de middelen te herprioriteren naar het lerarentekort. Hoe beoordeelt de Minister de rol van de werkgevers vanaf 2014 ten aanzien van het lerarentekort en strategisch personeelsbeleid? Is hier sprake geweest van goed werkgeverschap?

Zoals ik heb geschreven in mijn kamerbrief die de aanleiding voor dit schriftelijk overleg vormt, zal ik dit jaar komen tot een nieuwe inrichting van de sectorakkoorden en zal ik het gesprek voeren over de toekomstige inzet van de prestatieboxmiddelen. Daarop wil ik op dit moment nog niet vooruitlopen. De kwaliteit van het strategisch personeelsbeleid verschilt tussen besturen en kan over het algemeen verder worden versterkt. Om strategisch personeelsbeleid verder te stimuleren, werk ik daarom aan wettelijke eisen voor strategisch personeelsbeleid in het po, vo en mbo. Daarmee bieden we schoolbesturen kaders over wat er van hen wordt verwacht en bieden we de Inspectie van het Onderwijs de ruimte om schoolbesturen waar nodig op hun personeelsbeleid aan te spreken.

Kan de Minister aangeven hoe de bevindingen uit dit onderzoek44 samenhangen met het onderzoek naar de toereikendheid van de bekostiging?

Het onderzoek naar de doelmatigheid en de toereikendheid van de bekostiging in het primair en voortgezet onderwijs is voor de zomer begonnen en is in afrondende fase. De bevindingen van het onderzoek naar de besteding van de prestatieboxmiddelen konden daarom niet meer worden meegenomen. Dat hoeft ook geen probleem te zijn, omdat het onderzoek naar de doelmatigheid en toereikendheid geen effectevaluatie is van individuele maatregelen of (bekostigings)instrumenten, zoals de prestatiebox. Het is een globaler onderzoek dat zich richt op de kwaliteit van het onderwijs afgezet tegen omvang van de bekostiging. De prestatiebox vormt een onderdeel van de middelen die scholen ontvangen, in die zin overlapt de scope van beide onderzoeken deels.

Worden de uitkomsten van dit onderzoek naar de uitgaven van de prestatieboxmiddelen meegenomen in het onderzoek naar de toereikendheid en wanneer kan de Kamer uitkomsten verwachten, zo vragen deze leden.

Zoals eerder aangegeven was dat niet meer mogelijk. De Kamer wordt dit voorjaar geïnformeerd over het onderzoek naar de toereikendheid van de bekostiging van het funderend onderwijs.

De leden vragen de Minister of er bij het onderzoek is uitgegaan van de bekostiging in 2014 of dat de latere investeringen zijn meegerekend, zoals het herfstakkoord, het regeerakkoord en het werkdrukakkoord.

Het onderzoek naar de doelmatigheid en toereikendheid van de bekostiging in het primair en voortgezet onderwijs probeert zo veel mogelijk de laatste stand van de bekostiging mee te nemen in het onderzoek. Dat wil zeggen tot en met de laatst beschikbare data (2018) en bekende gegevens over 2019.

Is er nog steeds sprake van bezuinigingen indien deze structurele investeringen worden meegerekend, zo vragen deze leden.

De uitkomsten van het onderzoek naar de doelmatigheid en toereikendheid van de bekostiging ontvangt de Kamer dit voorjaar.

SP:

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van de sectorakkoorden in het funderend onderwijs. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over.

Uit het onderzoek naar of, en op welke wijze, verantwoord een deel van de middelen uit de prestatiebox po per 2020 kan worden aangewend voor verdere verbetering van de salarispositie en carrièrepaden van basisschoolleerkrachten, blijkt dat minder middelen uit de prestatiebox zou betekenen dat een deel van de besturen moet bezuinigen op personeel en professionalisering. Welke andere mogelijke geldposten ziet de Minister om aan te wenden voor verbetering van de salarispositie en de carrièrepaden van basisschoolleerkrachten die geen negatief effect hebben op het onderwijs?

Schoolbesturen ontvangen geld in de lumpsum Ik zie op dit moment geen ruimte op mijn begroting om andere geldposten aan te wenden. Ik maak mij wel hard voor extra geld voor het onderwijs. We hebben bij de aanpak van het lerarentekort zowel aandacht voor nieuwe én huidige leraren. Zoals ik eerder heb aangegeven is er flink geïnvesteerd in salarissen (leraren in het po hebben sinds het begin van de kabinetsperiode in totaal gemiddeld 14% erbij gekregen) en het verlagen van werkdruk in het po (dit loopt op tot € 430 miljoen structureel op jaarbasis) in deze kabinetsperiode.

De Minister geeft aan dat samen met de werkgeversorganisaties en vertegenwoordigers van schoolleiders, leraren en (onderwijs)ondersteuners het gesprek zal worden gevoerd over de toekomstige inzet van de middelen. Welke vertegenwoordigers bedoelt de Minister precies? Wat is hun stem waard in deze gesprekken ten opzichte van de werkgevers? Is de Minister überhaupt al gestart met deze gesprekken? Zo ja, wat is daar tot nu toe uitgekomen?

Het betreft hier vertegenwoordigers in de meest brede zin. Dit betreft dus zowel vakbonden als andere groepen die schoolleiders, leraren en ondersteuners vertegenwoordigen (denk bijvoorbeeld aan het lerarencollectief). Met deze gesprekken ben ik nog niet gestart en kan daarvan dus ook nog geen uitkomsten delen.

Hoe wordt de voortgang van het bewegingsonderwijs in het po in de gaten gehouden en door wie?

Bewegingsonderwijs is onderdeel van de Monitor Bestuursakkoord die Regioplan op dit moment uitvoert. De uitkomsten daarvan worden onder andere in het Dashboard Bestuursakkoord po regelmatig met uw Kamer gedeeld. De stand van zaken met betrekking tot bewegingsonderwijs en sport in het primair onderwijs is inmiddels twee keer in beeld gebracht door het Mulier Instituut en zal een vervolg in 2021 krijgen.

Wat is hierbij de rol van de Inspectie van het Onderwijs?

In reactie op de aanbeveling om het toezicht op het bewegingsonderwijs te intensiveren, geeft de Inspectie aan dat het toezicht intensiever wordt, als daar aanleiding toe is. Dat kan zijn op basis van signalen, bijvoorbeeld over onbevoegd gegeven lessen. Bij onderzoek op scholen bezoekt de Inspectie meestal ook een per definitie aantal beperkt lessen. Soms zijn dat lessen bewegingsonderwijs.

Op welke wijze wordt nu al bevorderd dat zoveel mogelijk ALO45-opgeleide vakleerkrachten bewegingsonderwijs gaan geven?

Ik vind het belangrijk dat de lessen bewegingsonderwijs bevoegd worden gegeven, dit kan door een vakleerkracht, maar ook door een groepsleerkracht met een brede bevoegdheid. De inzet van vakleerkrachten wordt bevorderd door de subsidiering van de Brede Impuls Combinatiefuncties en de werkdrukmiddelen. Uit deze middelen kunnen vakleerkrachten bewegingsonderwijs worden ingezet. Voor groepsleerkrachten is de subsidie voor de leergang bewegingsonderwijs beschikbaar.

Hoeveel geld uit de werkdrukmiddelen wordt door scholen besteed aan bewegingsonderwijs door een vakleerkracht? Hoeveel scholen zetten de werkdrukmiddelen op deze manier in, zo vragen deze leden.

Met het werkdrukakkoord is geld beschikbaar gekomen voor scholen om naar eigen inzicht de werkdruk te beperken. Zo is er dit schooljaar € 333 miljoen beschikbaar gekomen, dit bedrag zal oplopen naar € 430 miljoen. Uit een peiling van de PO-Raad (juli 2019) blijkt dat 49 procent van de scholen voornemens is de werkdrukmiddelen (deels) in te zetten voor een vakleerkracht. Hoeveel daarvan vakleerkrachten bewegingsonderwijs zijn, is niet bekend.

PVDA:

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief. De Minister meldt dat op het onderdeel professionele scholen met name wordt geïnvesteerd in de vaardigheden van startende en zittende leraren en schoolleiders door het inkopen van scholing en het vrijroosteren van leerkrachten. Deze leden vragen in hoeverre leraren en leerkrachten hierbij ook zeggenschap krijgen over deze scholing zodat deze leraren en leerkrachten zich professionaliseren met scholing waar zij vooral zelf behoefte aan hebben.

Ik heb geen zicht op de zeggenschap van leraren en leerkrachten op individuele scholen. Ik vertrouw erop dat het schoolbesturen deze beslissingen samen met de leraren en leerkrachten maken.

Hoe denkt de Minister het strategisch personeelsbeleid op scholen binnen afzienbare tijd te verbeteren?

Om strategisch personeelsbeleid op scholen verder te stimuleren, werk ik aan wettelijke eisen voor strategisch personeelsbeleid in het po, vo en mbo. Daarmee bieden we schoolbesturen kaders over wat er van hen wordt verwacht en bieden we de Inspectie de ruimte om schoolbesturen waar nodig op hun personeelsbeleid aan te spreken. Tevens is strategisch personeelsbeleid eind 2019 als één van de prioritaire thema’s benoemd voor het bestuursverslag, wat betekent dat schoolbesturen over 2019 en 2020 in hun jaarverslag verantwoording afleggen over hun strategisch personeelsbeleid. Het belang van strategisch personeelsbeleid wordt hiermee extra benadrukt en de input van schoolbesturen geeft extra inzicht in de stand van het strategisch personeelsbeleid. Daarnaast blijven wij scholen ondersteunen met ondersteuningsprogramma’s voor schoolontwikkeling en versterken van hun strategisch personeelsbeleid, zoals het programma Voortgezet Leren in het vo en gerichte activiteiten van de PO-Raad.

Hoe denkt hij over een professionele gesprekkencyclus waarin in ieder geval aandacht bestaat voor professionalisering en beloning?

Uiteraard vind ik het positief als er planmatig de professionele dialoog wordt gevoerd wordt tussen bestuurders, schoolleiders en onderwijsprofessionals. In deze gesprekken kan het gaan over onderwerpen als professionalisering, ontwikkel- en loopbaanpaden, en beloning. Het is aan schoolbesturen en schoolleiders zelf om keuzes te maken over hoe zij hun processen inrichten om ervoor te zorgen dat er structureel en cyclisch met het team en individuen het gesprek gevoerd wordt over het personeelsbeleid. Hierdoor hebben schoolorganisaties zelf de ruimte en de verantwoordelijkheid om keuzes te maken die passen bij de schooleigen context, maatschappelijke uitdagingen en persoonlijke doelen en ontwikkelbehoeften van de onderwijsprofessionals. Afspraken over (ruimte voor) professionalisering, de inrichting van de gesprekscyclus en de vormgeving van de professionele dialoog kunnen worden vastgelegd in het wettelijk verplichte professioneel statuut.

Een onderdeel van strategisch personeelsbeleid is ook behoud van personeel. Hoe verklaart de Minister dat in tijden van lerarentekorten het aantal tijdelijke contracten groeit ten opzichte van het aantal vaste contracten?

We zien dat er in 2018 in het onderwijs meer mensen zijn aangenomen en dat de verhouding tijdelijke contracten is toegenomen, vooral onder ondersteunend personeel. Waarschijnlijk hangt dit samen met de werkdrukmiddelen. Het ligt voor de hand dat nieuw personeel vaak eerst een tijdelijk contract krijgt. Dat is in andere sectoren dan het onderwijs ook zo. We zien wel dat startende leraren in het primair onderwijs steeds vaker een vast contract krijgen.

Uit het onderzoek naar strategisch personeelsbeleid blijkt dat zowel bestuurders, schoolleiders als leraren professionele ontwikkeling beoordelen als relatief zwak. In het onderzoek van Regioplan naar de besteding van de prestatieboxmiddelen46, geven bestuurders aan een groot deel van deze middelen te besteden aan professionalisering. Hoe kan het dat bestuurders melden relatief veel middelen uit te geven aan professionalisering (versterken vaardigheden leraren), maar tegelijkertijd dit als relatief zwak beoordelen?

De kwaliteit van het strategisch personeelsbeleid verschilt tussen besturen. Ik vind echter dat in algemene zin de kwaliteit van strategisch personeelsbeleid verder kan worden versterkt. Daarom stimuleer ik besturen en scholen om het strategisch personeelsbeleid te verbeteren, zoals hierboven is uitgelegd. Wat deze paradox laat zien, is dat de hoeveelheid middelen besteed aan professionalisering niet systematisch in verband staat met de impact van die professionalisering. Met een verbeterslag van het strategisch personeelsbeleid sluit professionalisering beter aan bij de doelen van de school, de maatschappij en de medewerker en worden daarvoor bestemde middelen gerichter ingezet. Sterkere samenhang tussen schooleigen context, maatschappelijke uitdagingen en professionaliseringbehoeften op individueel én teamniveau vormt dan de basis van een professionele en lerende cultuur binnen de schoolorganisatie.

Ook de beloning wordt als zwak punt van het personeelsbeleid beoordeeld. Hoe kan het dat er in het personeelsbeleid zo weinig aandacht is voor beloning, terwijl er voldoende mogelijkheden bestaan en de behoefte onder onderwijspersoneel groot is?

Er is aandacht voor beloning, tegelijkertijd kan het beter. Uit recent onderzoek (WERKonderzoek 2019 i.o.v. BZK) blijkt dat bijna de helft van de leraren in het primair onderwijs (44%) tevreden is over hun loopbaanontwikkelingsmogelijkheden, en een kwart ontevreden (25%). Voor het vo is 37% tevreden en 29% ontevreden. In eerder onderzoek (CAOP/ROA 2016) werden vooral de doorgroeimogelijkheden naar hogere functies voor leraren in het po en vo als te beperkt beoordeeld. Leraren gaven in dat onderzoek wel aan dat het bij een aantrekkelijk carrièreperspectief niet alleen gaat om schaalpromotie, maar ook om de mogelijkheden voor professionalisering (waaronder inhoudelijke verdieping en persoonlijke ontwikkeling). Schoolleiders hebben in 2016 aangegeven dat zij knelpunten ervaren voor het bieden van carrièreperspectief en dat de mogelijkheden daarvoor beperkt zijn.

Er bestaan reeds verschillende mogelijkheden voor de beloning van onderwijspersoneel. Binnen de huidige functie kan er bijzonder worden beloond, bijvoorbeeld met een extra periodiek. Tevens zijn er als carrièreperspectief hoger gewaarde functies en taken beschikbaar. Daarnaast kan het vak ook aantrekkelijker worden gemaakt met andere arbeidsvoorwaarden, zoals de mogelijkheid tot opleiding.

Het is aan schoolbesturen om goed personeelsbeleid, waartoe ook onderwerpen als beloning en carrièreperspectief behoren, te voeren, De manier waarop scholen personeelsbeleid invullen verschilt.

Voornoemde leden vinden dat de reguliere bekostiging voldoende moet zijn om gewoon goed onderwijs te geven en goed onderwijs vraagt om zekerheid en continuïteit. In dat licht past de overheid een zekere terughoudendheid met aanvullende middelen en beleidsprioriteiten. Hoe denkt de Minister hierover? Deze leden signaleren dat schoolbesturen de uitgaven van de prestatieboxmiddelen niet concreet hebben bijgehouden en men zich in een evaluatie dus enkel kan baseren op wat schoolbesturen zeggen. Het is immers niet vastgelegd. Er is bovendien geen directe link te leggen tussen de inzet van (extra) middelen en de realisatie van doelen. Hoe denkt de Minister over extra voorwaarden voor de besteding en verantwoording van onderwijsgeld in het algemeen?

In Nederland hebben we een uniek onderwijsstelsel waarin vrijheid van het onderwijs centraal staat. Binnen dit stelsel zijn besturen vrij om het onderwijs zelf vorm te geven zonder overheidsbemoeienis. Extra voorwaarden in de besteding van onderwijsgeld zouden de vrijheid van besturen kunnen inperken. Het stelsel biedt juist de ruimte aan besturen en schoolleiders om zelf de keuzes kunnen maken die nodig zijn om het onderwijs naar eigen inzicht vorm te geven, met ruimte voor lokale accenten en verschillen. Dit komt de kwaliteit van het onderwijs ten goede. De lumpsumbekostiging is een belangrijk element in ons stelsel. Deze stelt besturen in staat maatwerk te leveren, dicht op de onderwijspraktijk van elke dag. Ik verwacht wel van besturen dat zij de wijze waarop ze beleidsrijk begroten verder verbeteren en daarbij van elkaar leren. Besturen moeten in hun jaarverslagen en in de benchmarks duidelijk maken hoe zij met reserves omgaan, zodat hierover het goede gesprek met de stakeholders gevoerd kan worden. Ook verwacht ik dat de financiële deskundigheid bij besturen verder vergroot wordt. Met de acties zoals aangekondigd in de beleidsreactie op de Financiële Staat van het Onderwijs 2018 stimuleer ik besturen om deze verantwoordelijkheid te nemen.

Door vooraf meer voorwaarden te stellen kan ook beter gewaarborgd worden waaraan de middelen besteed worden. Met heldere bestedingsvoorwaarden kunnen medezeggenschapsorganen ook beter in positie worden gebracht. Wat is de reactie van de Minister op deze overwegingen?

Zoals in het antwoord op de voorgaande vraag beschreven, zouden extra voorwaarden de vrijheid van besturen kunnen inperken. Wel ben ik van mening dat de positie van medezeggenschapsorganen verbeterd kan worden. Deze organen zijn dan ook een belangrijke doelgroep van de benchmarks die door de PO-Raad en VO-raad worden ontwikkeld. Verder zet ik stappen om de positie van de medezeggenschapsraden in het primair en voortgezet onderwijs te versterken, te beginnen met het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting.

De Minister kondigt in onderhavige brief aan dat hij de prestatieboxmiddelen in het schooljaar 2020/2021 voor het laatst onder de huidige voorwaarden beschikbaar blijft stellen aan scholen en dat hij voor het einde van 2020 zal komen met scenario’s voor de toekomstige inzet van middelen opdat scholen hier bij hun begroting voor 2021–2022 rekening mee kunnen houden. Kan de Minister toelichten wat dit betekent voor scholen in het voortgezet onderwijs die, in tegenstelling tot het primair onderwijs, niet worden bekostigd per schooljaar, maar per kalenderjaar?

Scholen in het voortgezet onderwijs ontvangen in 2020 de volledige prestatieboxmiddelen. Uiterlijk in het najaar van 2020 komt ik met eventuele nieuwe scenario’s voor de inzet van de prestatieboxmiddelen voor kalenderjaar 2021, zodat scholen hier tijdig rekening mee kunnen houden.

Waar kunnen zij rekening mee houden voor het kalenderjaar 2021, zo vragen deze leden.

De inzet van de prestatieboxmiddelen in het vo na 2020 loopt mee in de evaluatie van de sectorakkoorden. In het najaar van 2020 wordt besloten of de regeling prestatieboxmiddelen vo wordt verlengd, of dat de middelen op een alternatieve manier worden ingezet.


X Noot
1

Regioplan, Inzicht besteding prestatieboxmiddelen po, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289 , nr. 502.

X Noot
2

Ecorys, Oplossingen voor het bewegingsonderwijs Hoe komen we verder?, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
3

Kamerstuk 35 102, nr. 23.

X Noot
4

Extra inspanningen achterblijvende ambities, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
5

VSG: Vereniging Sport en Gemeenten.

X Noot
6

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
7

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 489.

X Noot
8

Extra inspanningen achterblijvende ambities, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
9

Regioplan, Inzicht besteding prestatieboxmiddelen po, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
10

Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 68.

X Noot
11

Ecorys, Oplossingen voor het bewegingsonderwijs Hoe komen we verder?, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
12

Kamerstuk 35 102, nr. 23.

X Noot
13

Extra inspanningen achterblijvende ambities, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
14

Bestuursakkoord PO 2014–2020, p. 26, Kamerstuk 31 293, nr. 211.

X Noot
15

Regioplan, Inzicht besteding prestatieboxmiddelen po, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
16

CPB: Centraal Planbureau.

X Noot
17

CPB, Centraal economisch plan 2020.

X Noot
18

CPB, Kansrijk Onderwijsbeleid 2016.

X Noot
19

Regioplan, Inzicht besteding prestatieboxmiddelen po, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
20

ALO: Academie voor Lichamelijke Opvoeding.

X Noot
21

Regioplan, Inzicht besteding prestatieboxmiddelen po. Bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
22

Regioplan, Inzicht besteding prestatieboxmiddelen po, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
23

Ecorys, Oplossingen voor het bewegingsonderwijs Hoe komen we verder?, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
24

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
25

Kamerstuk 35 102, nr. 23.

X Noot
26

Ecorys, Oplossingen voor het bewegingsonderwijs Hoe komen we verder?, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
27

Extra inspanningen achterblijvende ambities, bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
28

VSG: Vereniging Sport en Gemeenten.

X Noot
29

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
30

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 489.

X Noot
31

Extra inspanningen achterblijvende ambities, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
32

Regioplan, Inzicht besteding prestatieboxmiddelen po, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
33

Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 68.

X Noot
34

Ecorys, Oplossingen voor het bewegingsonderwijs Hoe komen we verder?, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
35

Kamerstuk 35 102, nr. 23.

X Noot
36

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 489.

X Noot
37

Slot-Heijs, Lucassen, Reijgersberg, (2017). Bewegingsonderwijs en sport in het primair onderwijs 2017: 1-meting. Mulier Instituut, Utrecht. http://www.mulierinstituut.nl/blog/widget/ 1-meting/.

X Noot
38

Extra inspanningen achterblijvende ambities, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
39

Bestuursakkoord PO 2014–2020, p. 26, Kamerstuk 31 293, nr. 211.

X Noot
40

Regioplan, Inzicht besteding prestatieboxmiddelen po, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
41

CPB: Centraal Planbureau.

X Noot
42

CPB, Centraal economisch plan 2020.

X Noot
43

CPB, Kansrijk Onderwijsbeleid 2016.

X Noot
44

Regioplan, Inzicht besteding prestatieboxmiddelen po, bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

X Noot
45

ALO: Academie voor Lichamelijke Opvoeding.

X Noot
46

Regioplan, Inzicht besteding prestatieboxmiddelen po. Bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502.

Naar boven