Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 april 2011
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft gevraagd geïnformeerd te worden over de stand van zaken in de aanpak van
de problematiek van de Marokkaans-Nederlandse risicojongeren en zo mogelijk ook over de stand van zaken in de aanpak van
Antilliaans-Nederlandse risicojongeren. Mede namens de minister van Veiligheid en Justitie reageer ik hierbij op uw verzoek.
Eerder1 bent u uitgebreid geïnformeerd over de aanpakken die zich richten op het terugdringen van de problematiek die veel voorkomt
bij Antilliaans- en Marokkaans Nederlandse risicojongeren en die tot doel heeft de oververtegenwoordiging van deze groepen
bij voortijdig schoolverlaten, werkloosheid en criminaliteit terug te dringen.
Een aantal gemeenten dat in bijzondere mate met deze problematiek te maken heeft, ontvangt via een decentralisatie-uitkering
in het gemeentefonds tijdelijk middelen van het Rijk om in aanvulling op of ter versterking van hun reguliere beleid maatregelen
uit te kunnen voeren die bijdragen aan het terugdringen van de bovengenoemde oververtegenwoordiging. Met de gemeenten zijn
hier bestuurlijke afspraken over gemaakt.
Aangezien aard en omvang van de problematiek in alle betrokken gemeenten verschillend is, is er geen blauwdruk te geven over
de lokaal te volgen aanpak. Lokaal wordt beslist welke maatregelen ingezet worden. Lokaal wordt ook een oordeel geveld over
de effectiviteit ervan. Doordat gemeenten samenwerken kunnen zij van elkaar leren over de effectiviteit van maatregelen. Daarnaast
worden de gemeenten vanuit het Rijk ondersteund met daar beschikbare kennis.
De voortgang in beide aanpakken wordt gemeten middels een jaarlijks uit te voeren monitor. In 2010 is de nulmeting verschenen2. In oktober 2011 zal de eerste vervolgmeting beschikbaar komen. Gemeenten kunnen de uitkomsten van de monitor gebruiken om
zo nodig bij te sturen in hun aanpak. De uitkomsten van de monitor zijn ook onderdeel van bestuurlijk overleg tussen de gemeenten en het Rijk.
Naast overleg over de voortgang van de aanpakken zal ik de komende maanden ook met gemeenten in gesprek gaan over de wijze
waarop de opgedane kennis en expertise geborgd kan worden in een generieke aanpak wanneer de tijdelijke middelen niet meer
beschikbaar gesteld worden. Het gaat hierbij niet alleen om het inbedden van succesvolle elementen uit de tijdelijke aanpakken,
maar ook om de inspanningen die nog nodig zijn voor een effectieve aanpak vanuit het regulier beleid van de dan nog resterende
problemen.
In dit verband meld ik u dat het opstellen van de integratievisie langer duurt dan eerst voorzien. Zoals gemeld in het algemeen
overleg van 31 maart wordt deze pas in mei naar uw kamer gezonden.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. P. H. Donner