Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31268 nr. 34 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31268 nr. 34 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juli 2010
Met deze brief informeren wij uw Kamer mede namens de Ministers voor Jeugd en Gezin, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de voortgang van het beleid ten aanzien van de aanpak van de problemen van risicogroepen, waaronder het beleid gericht op Marokkaans- en Antilliaans-Nederlandse risicojongeren, de Roma en de monitoring van de positie van de Somalische Nederlanders.
De problemen van en door enkele risicogroepen zijn aanzienlijk. Vanuit het Rijk is daarom een fors pakket aan maatregelen getroffen. Deze brief laat zien dat veel maatregelen die in 2009 werden aangekondigd inmiddels zijn gerealiseerd. Een integrale inzet op uitvoeringsniveau zal leiden tot merkbare resultaten en terugdringing van de oververtegenwoordiging van risicogroepen bij vroegtijdig schoolverlaten, werkloosheid en criminaliteit en overlast.
In deze brief wordt eerst wordt ingegaan op de aanpak van het algemene kabinetsbeleid en de situaties waarin specifiek beleid noodzakelijk is. Vervolgens wordt per genoemde bevolkingsgroep de voortgang van het gevoerde beleid uiteengezet.
Deze brief heeft de volgende inhoudsopgave:
§ 1 | Inleiding | 2 |
---|---|---|
§ 2 | Marokkaans-Nederlandse risicojongeren | 3 |
§ 3 | Antilliaans-Nederlandse risicojongeren | 10 |
§ 4 | Roma | 11 |
§ 5 | Somalische Nederlanders | 13 |
§ 6 | Afsluiting | 14 |
Met deze brief wordt voldaan aan de volgende toezeggingen en moties:
− In de algemene overleggen van 15 april 2009 en 22 april 2009 over de beleidsbrief «Aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren: grenzen stellen en perspectief bieden»1, heeft de toenmalige Minister voor WWI toegezegd om de Tweede Kamer jaarlijks te informeren over de voortgang. Tevens is middels de brief van 18 november 20092 toegezegd uw Kamer te informeren over de afspraken met gemeenten over het terugdringen van de oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse risicojongeren bij schooluitval, werkloosheid, overlast en criminaliteit.
Zie hierover paragraaf 2
− In het AO op 2 december 2009 over de Antilliaans-Nederlandse risicojongeren heeft de voormalige Minister voor WWI toegezegd uw Kamer periodiek te informeren over de afspraken met de gemeenten. Tevens is toegezegd uw Kamer te informeren over de evaluatie van de bestuurlijke arrangementen met de zogeheten Antillianen-gemeenten. In een brief van 18 januari 20103 heeft de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie aan de voormalige Minister voor WWI verzocht hen te informeren over de beleidsdoelen van de gemeenten en de gezamenlijke afspraken met de gemeenten inzake het terugdringen van de oververtegenwoordiging van Antilliaans-Nederlandse risicojongeren in schooluitval, werkloosheid, overlast en criminaliteit.
In het AO van 2 december 2009 heeft de ambtsvoorganger voor WWI toegezegd om samen met de Minister voor Jeugd en Gezin uw Kamer te informeren over de voogdijregeling. Met deze brief hieraan voldaan.
Zie hierover paragraaf 3
− In het algemeen overleg op 8 oktober 2009 heeft de toenmalige Minister voor WWI de toezegging gedaan om de Tweede Kamer te informeren over de inzet van € 600.000 om de schooluitval onder Roma-kinderen te beperken. Daarnaast is toegezegd de Tweede Kamer periodiek te rapporteren over de implementatie van de brief van 26 juni 2009 met betrekking tot Roma4. Ook wordt u in deze brief geïnformeerd over het proces dat in gang is gezet met betrekking tot de expertise over Roma binnen de politie.
Zie hierover paragraaf 4
− De motie van het lid Verdonk van 25 november 20095 waarin aandacht wordt gevraagd voor de problemen met integratie bij Somalische Nederlanders.
Zie hierover paragraaf 5.
In Nederland worden achterstanden van burgers in beginsel via generieke maatregelen en reguliere voorzieningen ingelopen. Dat geldt ook voor de specifieke problemen waarmee sommige Nederlanders met een niet-westerse herkomst te maken hebben. Iedere burger is zelf verantwoordelijk om van deze mogelijkheden gebruik te maken. Dit uitgangspunt is verwoord in de Integratiebrief6 die op 17 november 2009 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Van instellingen mag worden verwacht dat zij in staat zijn om ook de problemen van migranten en hun kinderen efficiënt en adequaat aan te pakken. Gerichte maatregelen en specialistische kennis kunnen daarvoor nodig zijn.
Soms zijn specifieke aandacht en aanvullende maatregelen op zijn plaats. Bijvoorbeeld als sprake is van hardnekkige achterstanden op verschillende leefgebieden of wanneer de opeenstapeling van problemen en overlast dusdanig ernstig is dat er maatschappelijk onaanvaardbare situaties zijn ontstaan die niet binnen een aanvaardbare termijn oplosbaar zijn. Aanvullende maatregelen zijn eveneens gerechtvaardigd wanneer generieke maatregelen niet toereikend zijn of de kennis binnen reguliere instellingen ontbreekt die nodig is voor een effectieve aanpak van de problemen. Het uitgangspunt van deze aanvullende maatregelen is nadrukkelijk dat het gaat om een tijdelijke extra inzet. Het Rijk gaat ervan uit dat na afloop van deze extra ondersteuning de reguliere instellingen voldoende zijn toegerust en beschikking hebben over de benodigde kennis en instrumenten om de aanpak van de problematiek effectief voort te zetten.
De specifieke aanpak bij deze risicogroepen is net als het integratiebeleid in het algemeen geen doelgroepenbeleid. Het kabinet kiest voor probleemgericht beleid. Als problemen zich concentreren in bepaalde groepen wordt gekozen voor een combinatie van aanvullende specifieke maatregelen en een geïntensiveerde generieke aanpak, zodat het generieke beleid effectiever wordt.
Voor Somalische Nederlanders geldt dat zij te kampen hebben met ernstige problemen, die echter vanwege de beperkte aantallen met een gerichtere inzet van bestaande generieke maatregelen en reguliere voorzieningen zijn aan te pakken. Het Rijk volgt de ontwikkelingen op de voet en is scherp op ontwikkelingen in deze groep om te kunnen ingrijpen indien dit noodzakelijk is.
Zie bijlage 1 voor een overzicht (tabel 1) van de omvang van de genoemde groepen in Nederland en een overzicht (tabel 2) van de oververtegenwoordiging van personen met een Marokkaanse, Antilliaanse of Somalische achtergrond op de gebieden schooluitval, criminaliteit en werkloosheid.7
«Grenzen stellen en Perspectief bieden», dat is de aanpak van het kabinet van Marokkaans-Nederlandse risicojongeren. In de gelijknamige beleidsbrief van 30 januari 20091 heeft het kabinet aangegeven dat bestaande en nieuwe maatregelen samen dienen te komen in een integrale aanpak. Deze aanpak richt zich enerzijds op het terugdringen van overlast en criminaliteit zodat de leefbaarheid van de wijk verbetert en de veiligheid op straat groter wordt. Anderzijds op opvoeding, taal, onderwijs en arbeidstoeleiding, waardoor ook de individuele jongeren een beter toekomstperspectief krijgen. Het gaat zowel om preventieve als repressieve maatregelen gericht op het bieden van perspectief én het stellen van grenzen.
In deze brief wordt de voortgang beschreven langs de lijnen van de thema’s van de probleemanalyse uit de beleidsbrief. Het betreft Opvoeding en preventie (2.2), Aanpak straat en wijk (2.3), Bevoegdheden gemeenten en justitiële inzet (2.4) en Onderwijs- en arbeidstoeleiding (2.5). Het merendeel van deze maatregelen is generiek van aard, dat wil zeggen dat ze gericht zijn op alle jongeren. Maar omdat de problematiek bij Marokkaans-Nederlandse jongeren relatief groot is, zal het effect van deze maatregelen voor deze groep ook relatief groot zijn.
Verder wordt de stand van zaken weergegeven van de thema’s Ambities gemeenten (2.6) en Kennisdeling (2.7). Afgesloten wordt met de samenwerking met de Marokkaanse gemeenschap (2.8).
Vaak zien we een opeenstapeling van problemen in de gezinnen waar de risicojongeren opgroeien. Ondersteuning aan deze gezinnen om weer grip te krijgen op de situatie is hard nodig. Preventie en vroegtijdig ingrijpen zijn essentieel om problemen rond risicojongeren later te voorkomen. Ook Marokkaans-Nederlandse ouders, die vaak onbekend zijn met de mogelijkheden van hulpverlening, moeten laagdrempelig dicht bij huis in de Centra voor Jeugd en Gezin terecht kunnen voor advies bij opvoeden en opgroeien.
Het afgelopen jaar is de Verwijsindex Risico-jongeren (VIR) ingevoerd. Het wetsvoorstel dat de invoering van de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) regelt en de gemeentelijke regie over de jeugdketen betreft, ligt momenteel ter behandeling in de Tweede Kamer. Eind 2011 moet elke gemeente één of meer Centra voor Jeugd en Gezin hebben. Per 15 juni 2010 hebben 178 gemeenten ten minste één CJG.
De Minister voor Jeugd en Gezin heeft de Kamer op 9 april 2010 geïnformeerd over zijn toekomstvisie op het jeugdstelsel9. Onder meer wordt voorgesteld om de regie, taken en budget rond opvoeden zoveel mogelijk te bundelen onder verantwoordelijkheid van gemeenten. Dit komt een samenhangende beleidsaanpak door gemeenten en daarmee de integratie van migrantenkinderen en hun ouders ten goede. Relevante specifieke trajecten voor de integratie van migranten zijn voorts:
• Herziening kinderbeschermingsmaatregelen. Dit wetsvoorstel, dat sinds medio 2009 ter behandeling ligt bij de Tweede Kamer, maakt een ondertoezichtstelling laagdrempeliger en geeft onder meer de burgemeester via de Raad voor de Kinderbescherming toegang tot de kinderrechter om zonodig opvoedondersteuning af te dwingen in situaties waar ouders noodzakelijke hulp niet vrijwillig aanvaarden.
• Ketenafspraken politie en jeugdzorg. De politie signaleerten meldt kinderen jonger dan 12 jaar die een delict hebben gepleegd aan bij bureau jeugdzorg. Die beoordeelt vervolgens welke interventie nodig is: geïndiceerde jeugdzorg, AMK-melding, Raad voor de Kinderbescherming of een doorverwijzing naar een gemeentelijke voorziening.
• Experimenten achter de voordeur: één gezin, één plan.
Voor de huishoudens betekent de uitvoering van één gezin, één plan dat de drukte rond het gezin afneemt doordat zij voortaan één aanspreekpunt hebben. In de steden die deelnemen aan het experiment, dat door Jeugd en Gezin en WWI wordt ondersteund, worden verschillende werkwijzen gehanteerd en uitgeprobeerd om te komen tot één gezin, één plan. Veel steden zetten integrale gezinscoaches in, die het gezin coachen en de benodigde zorg in het gezin coördineren. Daarnaast hebben een aantal gemeenten door een inhoudelijke en financiële samenwerking met woningcorporaties een flexibeler aanpak rond de hulp aan multiprobleemgezinnen kunnen realiseren.
• Diversiteit in het Jeugdbeleid
Met het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid10 bevorderen Jeugd en Gezin en WWI dat migrantengezinnen beter worden bereikt en effectief geholpen worden door de reguliere jeugdinstellingen. Voor dit programma is € 10 mln. over de periode 2008–2012 beschikbaar. Eind 2009 zijn in Amsterdam, Rotterdam en Tilburg/Eindhoven drie zogenoemde academische werkplaatsen gestart. Het gaat om kennisontwikkeling, professionalisering en versterken van lokale jeugdvoorzieningen.
• Gezinsmanagers
De inzet van gezinsmanagers is er specifiek op gericht de problemen van Marokkaans-Nederlandse risicojongeren in het gezin te verminderen. Gezinsmanagers staan direct in contact met het gezin en bieden een intensieve begeleiding waarbij zij het eerste aanspreekpunt vormen en de coördinatie verzorgen op de zorg en de overige hulpverleners. De gezinsmanagers zijn een goed instrument voor multiprobleemgezinnen als de reguliere hulpverlening niet meer voldoet. Het Kabinet heeft met extra middelen11 ingezet op de gezinsmanagers in multiprobleemgezinnen van Marokkaans-Nederlandse jongeren. De 22 gemeenten van het samenwerkingsverband Aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren12 ontvangen deze middelen via de Decentralisatie-uitkering Aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren.
De negatieve effecten van de straat- en groepscultuur bij Marokkaans-Nederlandse risicojongeren vergen een consequente aanpak van overlastgevend en crimineel gedrag.
Straatcoaches
Omdat de problemen zich op straat manifesteren en de straat vaak een voedingsbodem is waar problemen zich kunnen ontwikkelen, heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de inzet van straatcoaches. Bij de inzet van de straatcoaches leggen de gemeenten verschillende accenten, waarbij vaak gekozen wordt voor een repressieve aanpak gericht op het terugdringen van overlast. De straatcoaches dichten het gat tussen het preventief jongerenwerk op straat en de politie. Straatcoaches spreken overlastgevende jongeren aan op negatief gedrag en koppelen daarover terug naar de partners in de wijk (politie en jongerenwerk). De meeste gemeenten zijn pas begonnen met deze aanpak of bevinden zich midden in het leerproces. De manier waarop straatcoaches worden ingezet is maatwerk en sluit aan bij de lokale situatie.
Beheersbaarheid bij incidenten
In 2009 is door BZK het Praktijkteam overlastgevende Marokkaans-Nederlandse jongeren opgericht, dat bij incidenten gemeenten adviseert in hun aanpak, zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau. Dit praktijkteam is een samenwerkingsverband met WWI, Forum en de Expertgroep van het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de Politieacademie. Het praktijkteam wordt ingezet bij acute situaties, als er sprake is van overlastgevend gedrag waarbij Marokkaans-Nederlandse jongeren betrokken zijn, dat al geëscaleerd is of op het punt staat te escaleren. Het praktijkteam is tot nu toe ingezet in Roermond, Culemborg en Zaltbommel.
Maatregelen die het praktijkteam in overleg met deze gemeenten heeft ingezet, zijn onder andere:
• Inzet van de expertgroep diversiteit van het LECD om politiekorpsen te trainen in de omgang met Marokkaans-Nederlandse risicojongeren en op welke wijze ouders kunnen worden aangesproken op het gedrag van hun kinderen;
• Bevordering samenwerking met sleutelfiguren uit de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap en/of andere gemeenschappen;
• Aanlevering door Forum van rolmodellen, waar de Marokkaans-Nederlandse jeugd zich mee kan spiegelen.
Wijkaanpak
Via de integrale wijkenaanpak zetten kabinet en gemeenten de bestaande instrumenten, gericht en in samenhang, in de aandachtswijken in. Daarom zijn met de 40 aandachtswijken afspraken gemaakt, ook over de aanpak van overlastgevende jongeren. Voor wijken die niet tot de 40 aandachtswijken behoren – zoals onder andere Terweijde in Culemborg en de Donderberg in Roermond – maar die wel vergelijkbare problemen kennen, heeft het kabinet een budget beschikbaar gesteld van in totaal € 60 miljoen. Met deze extra middelen maken de gemeenten in overleg met de bewoners de wijken leefbaarder.
Het beschikbare instrumentarium om de openbare orde te handhaven en overlast tegen te gaan is de laatste jaren uitgebreid.
Aanpak problematische jeugdgroepen
Overlast door jeugdgroepen wordt ervaren als de belangrijkste bron van overlast. Daarom is vanuit BZK ingezet op verbetering van de aanpak van jeugdgroepen. De identieke registratie in alle korpsen met behulp van de shortlistmethodiek heeft geleid tot een (eerste) landelijk beeld van alle problematische jeugdgroepen in Nederland, dat door de Minister van BZK d.d. 10 februari 201013 aan uw Kamer is verstuurd. Daarnaast is de informatie vanuit de politie voor de gemeente kwalitatief verbeterd waardoor de driehoek beter kan prioriteren en de gemeente beter invulling kan geven aan haar regierol t.a.v. de hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen.
Veiligheidshuizen/casusoverleg
Eind 2009 is een landelijk dekkend netwerk van 45 Veiligheidshuizen tot stand gekomen. De Veiligheidshuizen leveren een bijdrage aan het reduceren van criminaliteit en overlast en het terugdringen van recidive. In een Veiligheidshuis werken instanties op één locatie samen aan opsporing, vervolging, berechting en hulpverlening. Het doel van de samenwerking is het terugdringen van overlast, huiselijk geweld en criminaliteit. De ketenpartners signaleren problemen, bedenken oplossingen en voeren die samen uit. Werkprocessen worden op elkaar afgestemd, zodat strafrecht en zorg elkaar aanvullen. Ingezet wordt op gedragsverandering, recidivevermindering en verbetering van de kwaliteit van leven van de delinquent. Men gaat dadergericht, gebiedsgericht en probleemgericht te werk.
Veiligheid begint bij voorkomen
Met het project Veiligheid begint bij Voorkomen is sinds het najaar van 2007 een stevige impuls gegeven aan de terugdringing van de criminaliteit in Nederland. De criminaliteit is afgenomen, in de recidive onder ex-gedetineerden is een kentering ten goede gekomen en het aantal zeer actieve volwassen veelplegers is afgenomen. Uw Kamer is hierover in april geïnformeerd door middel van de eindrapportage van het project.14
Snelle inzet van kinderbeschermingsmaatregelen
Het kabinet wil met het wetsvoorstel Herziening Kinderbeschermingsmaatregelen de mogelijkheid bieden dat de rechter bij relatief lichte probleemsituaties een kinderbeschermingsmaatregel kan opleggen. Hierdoor wordt het mogelijk ondersteuning bij de opvoeding dwingend op te leggen in situaties waarbij de maatregel voor de ontwikkeling van het kind noodzakelijk is en ondersteuning niet op vrijwillige basis wordt aanvaard.
Bestrijding ernstige overlast
Het wetsvoorstel maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast maakt het mogelijk om in een vroegtijdig stadium te interveniëren. Het wetsvoorstel is aangenomen door de Eerste Kamer en treedt binnenkort in werking. De burgemeester krijgt met dit wetsvoorstel de mogelijkheid om diegenen die structureel overlast veroorzaken een gebiedsverbod, een groepsverbod en/of meldingsplicht op te leggen. Daarnaast krijgt de burgemeester op basis van dit wetsvoorstel de bevoegdheid om ouders van kinderen die herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde verstoren op te dragen het kind binnen te houden of van bepaalde plaatsen weg te houden.
Als er sprake is van ernstige verstoring van de openbare orde, er vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van een verdachte jegens personen dan wel aanhoudende vernielingen, kan de officier van justitie – vooruitlopend op het oordeel van de rechter – een gedragsaanwijzing opleggen. Hierbij kan het gaan om een gebiedsverbod, een meldingsplicht, een contactverbod en een aanwijzing zich te doen begeleiden. Met deze maatregelen kan ernstig overlastgevend gedrag sneller en effectiever aangepakt worden.
Nazorg na detentie
Er is een systeem opgezet om te kunnen waarborgen dat een passend nazorgtraject wordt aangeboden aan alle jongeren die een justitiële jeugdinrichting (JJI) verlaten, op strafrechtelijke titel of na schorsing uit voorlopige hechtenis. Sinds medio 2009 is deze structuur van de netwerk- en trajectberaden landelijk dekkend. Voor elke jongere wordt vanaf het moment van instroom in een JJI toegewerkt naar de uitstroom en een passende begeleiding daarbij. In samenwerking met de VNG is een Handreiking Nazorg Jeugd tot stand gekomen, die medio 2009 verspreid is onder alle gemeenten.
Voor een succesvolle participatie in de samenleving is het afronden van een opleiding en het vinden van een baan van essentieel belang. Voor sommige jongeren is hierbij extra ondersteuning nodig.
In het onderwijs is ondanks een duidelijke verbetering, nog steeds sprake van een achterstand bij migrantenjongeren. Om deze achterstanden in te halen worden verschillende maatregelen ingezet. Zo worden VVE-programma’s en schakelklassen ingezet om de taalachterstand van leerlingen in te lopen. De Zorg Adviesteams bieden ondersteuning op school aan leerlingen en gezinnen waar sprake is van multi-problematiek. In het voortgezet onderwijs wordt de hoge schooluitval met name op het vmbo en het mbo aangepakt (Aanval op de uitval).
Het doel van deze maatregelen is om de achterstanden in onderwijsprestaties zo veel mogelijk te beperken en kinderen en jongeren gelijke kansen te bieden. Aangezien migrantenleerlingen oververtegenwoordigd zijn in de cijfers van bijvoorbeeld taalachterstand en voortijdig schoolverlaten, slaan deze maatregelen vaak op hen neer.
Ook op de arbeidsmarkt is de positie van migrantenjongeren minder goed dan van autochtone jongeren. Ze zijn vaker werkloos, zijn kwetsbaarder voor schommelingen in de conjunctuur en werken vaker op een laag niveau en in een flexibele baan. Om deze achterstand weg te werken worden verschillende maatregelen ingezet. In het kader van de Wet investeren in Jongeren wordt iedere jongere die zich meldt voor een uitkering een werk- of scholingsaanbod gedaan. Daarnaast heeft het kabinet in het Crisisakkoord van voorjaar 2009 € 250 miljoen extra uitgetrokken ter voorkoming van de jeugdwerkloosheid. Doelstelling van het Actieplan Jeugdwerkloosheid is jongeren door de crisis heen te helpen door regio’s aan te zetten plaatsingen te realiseren (stages, banen en leerwerkplekken) of door jongeren te stimuleren langer op school te blijven. Hierbij wordt extra aandacht besteed aan kwetsbare jongeren.
Prestatieafspraken
In het bestuurlijk overleg op 17 juni 2010 heeft het Rijk met de gemeenten uit het samenwerkingsverband afgesproken dat ze in twee en een half jaar gaan zorgen voor een dalende trend in de oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse jongeren op schooluitval, werkloosheid en criminaliteit.
De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de resultaten en leggen aan de eigen raad inhoudelijk en financieel verantwoording af. In het bestuurlijk overleg zullen elk jaar aan de hand van de gegevens uit een jaarlijkse monitor de voortgang en de bereikte resultaten worden besproken. Gemeenten zullen daarbij ook aangeven welk beleid zij hebben ingezet om deze resultaten te bereiken.
Om de flexibiliteit van de lokale aanpak te vergroten heeft de Minister voor WWI in het bestuurlijk overleg van 17 juni jl. aangegeven dat de middelen vanaf 2010 breder mogen worden ingezet dan alleen voor straatcoaches en gezinsmanagers. Deze bredere inzet dient in direct verband te staan met het terugdringen van de oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse jongeren op de drie terreinen.
Inzet monitor
Dit jaar brengt de introductie van een monitor de mate van oververtegenwoordiging van de Marokkaans-Nederlandse jongeren in de 22 gemeenten van het samenwerkingsverband op de gebieden voortijdig schoolverlaten, werkloosheid en criminaliteit, voor het eerst op een uniforme wijze in beeld. Deze monitor maakt het mogelijk om de positie van Marokkaans-Nederlandse jongeren te vergelijken met autochtonen en andere migrantengroepen. Daarnaast maakt deze monitor een onderlinge vergelijking tussen de gemeenten van het samenwerkingsverband mogelijk. Met deze monitor komt WWI tegemoet aan een wens van de Tweede Kamer om de problematiek en ontwikkelingen te kwantificeren. In volgende jaren zal met vervolgmetingen inzichtelijk worden gemaakt of er op de genoemde terreinen vooruitgang wordt geboekt. Door gebruik te maken van landelijke gegevensbronnen zijn de administratieve lasten voor de gemeenten beperkt.
Quickscan gemeentelijke plannen
Om de uitgangspositie en de voortgang te kunnen meten, hebben het Rijk en de gemeenten afgesproken om, naast de monitor, een jaarlijkse quickscan naar de gemeentelijke aanpak uit te voeren. Voorafgaand aan het toekennen van de specifieke middelen aan de gemeenten, zijn door de gemeente plannen van aanpak opgesteld. Deze plannen beschrijven de gemeentelijke aanpak en interventies. Op basis van deze plannen is de eerste quickscan opgesteld, die als bijlage is bijgevoegd.7
Vanwege de complexiteit van de problematiek is het van belang om een scherp beeld te hebben van de aard van de problematiek en om kennis te delen over de aanpak van de problematiek.
Kennistraject
Het Rijk faciliteert de ontwikkeling en uitwisseling van kennis en ervaring tussen gemeenten. Dit moet resulteren in een zo effectief mogelijke aanpak van deze complexe problematiek. Dit kennistraject is niet uitsluitend gericht op de 22 gemeenten uit het samenwerkingsverband, maar staat ook open voor andere gemeenten die kennis willen opdoen over de aanpak van Marokkaans-Nederlandse risicojongeren. Het Rijk faciliteert kennisontwikkeling door het uitzetten van onderzoeken over effectieve maatregelen om de problemen op te lossen. Bovendien draagt het Rijk bij aan kennisverdieping en -uitwisseling door het organiseren van congressen en themasessies voor gemeenten. Concrete onderwerpen zijn de samenwerking met en het betrekken van de gemeenschap, de problematiek van 12minners, de persoonsgerichte aanpak in veiligheidshuizen en Centra voor Jeugd en Gezin, en de regie op de aanpak van projecten en interventies. In opdracht van het Ministerie van BZK heeft het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid in het voorjaar van 2010 regiobijeenkomsten georganiseerd over de aanpak van overlast en verloedering.
Het Rijk faciliteert verder het opzetten van websites en het ontwikkelen en uitvoeren van trainingen voor professionals.
Kennisfundament
Door het WODC van het Ministerie van Justitie is het Kennisfundament ontwikkeld voor de ondersteuning van de gemeenten bij de aanpak van de criminaliteit onder Marokkaans-Nederlandse jongens. In het rapport is de actuele wetenschappelijke kennis samengebracht over effectieve interventies, over mechanismen die zorgen dat interventies werken in het tegengaan van criminaliteit (en het voorkomen van recidive) en over contexten waarbinnen mechanismen al dan niet werkzaam zijn. Het Ministerie van Justitie heeft NICIS opdracht gegeven gemeenten te ondersteunen bij de toepassing van het Kennisfundament. Hiermee is in 2009 gestart met het opleiden van trainers die gemeenten wegwijs maken bij de toepassing. In 2010 en 2011 zullen circa 30 gemeenten vervolgens door deze trainers worden opgeleid.
In de beleidsbrief is het belang benadrukt van het betrekken van de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap op lokaal en landelijk niveau. Er is op Rijks- en gemeenteniveau regelmatig overleg met het Samenwerkingsverband van Marokkaanse Nederlanders (SMN), het wettelijk ingestelde overlegorgaan voor de overheid. Gemeenten ervaren in de praktijk dat het lastig is om een goede samenwerking met de gemeenschap op te zetten. Dit komt door de lage organisatiegraad en de grote diversiteit van de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap. WWI ondersteunt gemeenten bij het zoeken naar een goede vorm voor het betrekken van de gemeenschappen. In samenwerking met Hart voor Samenleving (HvS)16 en het Landelijk Platform Aanpak Jeugdcriminaliteit (LPAJ) zijn in 2010 drie conferenties georganiseerd gericht op het activeren en stimuleren van de gemeenschap.
De aanpak van de problematiek van Antilliaans-Nederlandse risicojongeren steunt net als de aanpak van Marokkaans-Nederlandse risicojongeren grotendeels op de reguliere aanpak op de terreinen van schooluitval, werkloosheid, overlast en criminaliteit. In de brief aan de Kamer van 2 oktober 200917 zijn de contouren geschetst van het beleid inzake Antilliaans-Nederlandse risicojongeren.
Het kabinet heeft vorig jaar besloten om een evaluatie uit te voeren van de Bestuurlijke Arrangementen 2005–2008. De evaluatie moet inzicht bieden in de aanpak van de zogeheten Antillianengemeenten18 in deze periode en verbeterpunten opleveren voor de komende periode. Door mijn ambtsvoorganger is toegezegd de Kamer te informeren over de uitkomsten van de evaluatie van de Bestuurlijke Arrangementen en over de afspraken die met de gemeenten zijn gemaakt voor de periode tot en met 2013. De beleidsevaluatie is als bijlage bij deze brief gevoegd.7
De beleidsevaluatie laat zien dat de afgelopen jaren op gemeentelijk niveau veel geleerd en inmiddels veel verbeterd is aan de aanpak. De doelstellingen van de meerderheid van de projecten zijn gehaald. Er is veel gedaan om de participatie van de Antilliaans-Nederlandse gemeenschap te bevorderen. De evaluatie bevestigt de conclusies uit de beleidsbrief dat in de periode van de bestuurlijke arrangementen de oververtegenwoordiging op schooluitval, werkloosheid en criminaliteit nog onvoldoende is teruggedrongen.
Het kabinet hecht aan de autonomie van de gemeenten en het maatwerk dat juist gemeenten kunnen leveren bij de aanpak van deze complexe problemen. Wij onderschrijven echter volledig het belang van het bovengemeentelijk uitwisselen van ervaring en kennis over best practices. Het kabinet biedt gemeenten een kennisprogramma aan ter ondersteuning, maar het hecht vooral aan het feit dat gemeenten zelf gemotiveerd zijn om van elkaar te leren en gezamenlijk tot een effectieve aanpak te komen.
U verzocht de Minister voor WWI in een commissiebrief3 om u te informeren over de beleidsdoelen van de gemeenten en de gezamenlijke afspraken met de gemeenten inzake het terugdringen van de oververtegenwoordiging van Antilliaans-Nederlandse probleemjongeren in schooluitval, werkloosheid, overlast en criminaliteit.
In de beleidsbrief is aangegeven dat de rijksmiddelen met een decentralisatie-uitkering via het gemeentefonds beschikbaar zijn gesteld. Om op bestuurlijk niveau afspraken met elkaar te kunnen maken, hebben gemeenten eind 2009 hun beleidsvoornemens aangeleverd. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan de monitor waardoor het samenwerkingsverband van gemeenten in staat is om jaarlijks de voortgang en de effectiviteit van de aanpak te bespreken. Hierbij zullen zowel de uitvoering als de resultaten ten aanzien van beide doelstellingen (1. terugdringen van overlast en 2. toerusten van reguliere instellingen met specifieke kennis, ervaring en werkwijzen) worden besproken.
De plannen van de gemeenten onderstrepen de variëteit in problematiek, omstandigheden en ambities van de 22 Antillianengemeenten. De gemeenten geven aan de ambitie te hebben om schooluitval, werkloosheid en criminaliteit terug te dringen. Slechts een enkele gemeente heeft deze ambitie gekwantificeerd. De gemeenten vinden het niet reëel om de specifieke inzet op Antilliaanse risicojongeren verder te kwantificeren omdat het slechts een klein onderdeel is van een veel omvangrijker gemeentelijk beleid. In het bestuurlijk overleg van 17 juni jl. is afgesproken dat aan de hand van de monitor we elk jaar met elkaar spreken over de voortgang. Uitgangspunt blijft hierbij dat in 2013 de ondersteuning door het rijk aan de gemeenten wordt afgebouwd en de aanpak via de reguliere instellingen moet worden voortgezet.
De Raad voor de Kinderbescherming in Nederland doet onderzoek naar de geschiktheid en bereidheid van een de door de ouders voorgestelde voogd, alvorens over te gaan tot benoeming van de tijdelijk voogd. Drie maanden na aankomst van de minderjarige bezoekt de Raad voor de Kinderbescherming opnieuw de minderjarige en de voogd om te kijken of de tijdelijke voogd ook in staat is zijn verantwoordelijkheid als voogd uit te oefenen. Tijdens het AO op 2 december 2009 werd om informatie over deze voogdijregeling gevraagd.
Mede op verzoek van uw Kamer wordt ook bij jongeren die zonder vooraankondiging in Nederland verblijven nu ook daadwerkelijk een tweede bezoek gebracht drie maanden na het eerste bezoek. Eerder werd in deze gevallen het eerste en het tweede bezoek gecombineerd.
Van het raadsonderzoek naar de geschiktheid van de voogd gaat selectie uit in die zin dat de Raad (in 2008) in ongeveer 15% van de ongeveer 70 aangemelde zaken adviseerde de beoogd voogd niet tot tijdelijke voogd te benoemen of geadviseerd werd het bureau jeugdzorg tot voogd te benoemen. In het tweede onderzoek dat de Raad doet drie maanden na de overkomst van de jongere naar Nederland, blijkt over het algemeen dat de tijdelijke voogden adequaat met hun verantwoordelijkheid omgaan. Een enkele keer worden de voogd en de jongere naar de hulpverlening doorverwezen of wordt Bureau Jeugdzorg tot voogd benoemd.
In het licht van de ontwikkelingen bij de Staatkundige Hervormingen van de Nederlandse Antillen («10-10-10») zullen afzonderlijke Protocollen met de nieuw te vormen landen nodig zijn teneinde bestaande afspraken in formele zin te laten voortbestaan. Aangezien de nieuwe landenstructuur er op dit moment nog niet is, kunnen ook de voogdijafspraken met de nieuwe landen nog niet worden gemaakt. Ons doel is de bestaande afspraken ook met de toekomstige nieuwe landen vast te leggen. Ook in de verhouding tot de BES-eilanden – die deel zullen gaan uitmaken van het Nederlandse staatsbestel – zal de samenwerking tussen de voogdijraden en de Raad voor de Kinderbescherming worden voortgezet.
Uw Kamer is per brief4 op 26 juni 2009 geïnformeerd over de door de «Roma-gemeenten»22 gesignaleerde problemen met de lokale Roma-gemeenschap, zoals disproportioneel hoge criminaliteit, extreem hoog schoolverzuim en overlast. De bij de Roma door de eeuwen heen gegroeide tradities en wetten, staan vaak haaks op de Nederlandse regels, normen en waarden en bemoeilijken daardoor een effectieve aanpak van de problemen.
Met verwijzing naar deze brief van 26 juni 2009 en de integratiebrief van 17 november 20096 is het uitgangspunt van het Rijk dat de gesignaleerde problemen primair dienen te worden aangepakt door optimaal gebruik te maken van het generieke beleid zoals beschreven in paragraaf 2. Het Rijk wil de Roma-gemeenten stimuleren om zo effectief mogelijk dit generieke beleid (bijvoorbeeld de persoonsgerichte benadering in veiligheidshuizen en de toeleiding naar de arbeidsmarkt) te benutten. De gemeenten dienen deze bestaande maatregelen uitputtend en integraal in te zetten. Het Rijk ondersteunt de gemeenten door hen te informeren over relevante bestaande beleidstrajecten op rijksniveau of beleidstrajecten die in ontwikkeling zijn. Ook denkt het Rijk pro-actief en creatief mee over oplossingsrichtingen.
Het is noodzakelijk dat er voldoende kennis wordt uitgewisseld zodat optimaal gebruik gemaakt kan worden van het generieke beleid. In het kader van de verhoging van expertise op het gebied van handhaving faciliteert het ministerie voor Wonen, Wijken en Integratie het «Platform Roma-gemeenten» jaarlijks met een bedrag van € 60 000,– voor 2010 tot en met 2012. Dit bedrag wordt ter beschikking gesteld aan de VNG die de gemeenten bestuurlijk ondersteunt met het uitwisselen van «best practices» op het gebied van handhaving.
Tijdens het algemeen overleg op 8 oktober 200924 heeft mijn ambtsvoorganger eenmalig een bedrag van € 600 000,– toegezegd25 ter bestrijding van schoolverzuim onder Roma. Deze middelen worden ingezet ter bevordering van de schoolgang van Roma-kinderen, met name gericht op Roma-meisjes tussen 11 en 15 jaar. De plannen die door de gemeenten26 zijn ingediend tonen een grote verscheidenheid en variëren van de professionalisering van de afdeling Leerplicht (gemeente Nieuwegein) tot de inzet van een onderwijscoach (gemeente ’s-Hertogenbosch). De gemeenten voeren momenteel hun plannen uit. De kennis en ervaring die hiermee worden opgedaan zullen door de VNG verspreid worden onder andere gemeenten met vergelijkbare vraagstukken.
Binnen de onderzoeksagenda van het programma «Diversiteit in het jeugdbeleid» van de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie (ZonMW) is ruimte gecreëerd voor onderzoeksprojecten gericht op de mogelijkheden om het hoge schoolverzuim onder met name Roma-meisjes te doorbreken en gericht op het bezien van de effecten van de aanpak in gemeenten. In de lopende vervolgronde «Lokale Initiatieven en Participatieprojecten» wordt ten minste één project specifiek voor Roma bestemd.
Door uw Kamer is aandacht gevraagd voor de kennisopbouw bij de politie over Roma. Binnen de politie is expertise met betrekking tot Roma geborgd in de «Expertgroep Diversiteit» van het «Landelijk Expertisecentrum Diversiteit». Momenteel wordt in overleg met de Politieacademie bezien hoe de kennis en expertise over Roma verder te vergroten en te borgen is binnen de politie. Hieruit zal naar verwachting binnen drie maanden een voorstel tot kennisverbreding vloeien. Daarnaast schrijft de politie een onderzoeksvoorstel om inzicht te krijgen in de omvang van criminaliteit onder Roma.
Ook op Europees niveau blijft er aandacht voor de Roma. In Córdoba vond op 8 en 9 april 2010 de tweede EU-Romatop plaats. Als prioritaire aandachtsgebieden kwamen naar voren de voor- en vroegschoolse educatie, een betere overgang van onderwijs naar de arbeidsmarkt en het tegengaan van negatieve stereotypering en racisme. Verder stond de Top stil bij de economische kosten van sociale uitsluiting van Roma. Evenmin als in Nederland zal op Europees niveau een doelgroepenbeleid worden ontwikkeld, maar moeten de projecten zich richten op gemarginaliseerde groepen in het algemeen, en «expliciet, maar niet exclusief» op Roma.
De komst van (vooral asiel)migranten uit andere dan de traditionele herkomstgebieden vraagt om aandacht voor het voorkomen of tegengaan van nieuwe integratieproblemen van deze nieuwe groepen. Zo gaf het Jaarrapport Integratie 2009 van het SCP een weinig rooskleurig beeld van de situatie van groepen van Somalische Nederlanders. Op basis van deze beelden heeft het lid Verdonk bij de begrotingsbehandeling van WWI een motie27 ingediend voor het ontwikkelen van speciaal probleemgericht beleid voor deze groep.
Om uitvoering te geven aan deze motie heeft de Minister voor WWI opdracht gegeven aan Regioplan voor een quick scan naar de situatie van Somalische Nederlanders. De quick scan bestaat uit een overzicht van de feitelijke situatie op basis van bestaande data en onderzoeken en een kwalitatief onderzoek op basis van interviews en een expertmeeting met de meest betrokken gemeenten, uitvoeringsorganisaties en vertegenwoordigers van de Somalische organisaties in Nederland. Het kwalitatief onderzoek heeft een verkennend karakter gekregen naar de belangrijkste problemen en mogelijke oplossingen hiervoor. Voor een goed beeld van de effectiviteit van het generiek beleid was onvoldoende specifieke aandacht voor en kennis over de Somalische Nederlanders bij de betrokken instanties. De quick scan is als bijlage bij deze brief gevoegd.7
De quick scan laat een vergelijkbaar beeld als het Jaarrapport Integratie zien. De omvang van de groep Somalische Nederlanders is met ongeveer 26.000 personen beperkt en zij wonen relatief verspreid over het land. Zelfs in de gemeenten waar relatief de meeste Somalische Nederlanders wonen is hun aandeel beperkt tot een paar procent. Er is sprake van een grote achterstand in het onderwijs en op de arbeidsmarkt, een grote afhankelijkheid van uitkeringen en oververtegenwoordiging van verdachten in de criminaliteit (zie ook tabel 2 in bijlage 1). Er is sprake van onverwerkte trauma’s, taalproblemen en grote cultuurverschillen, wantrouwen jegens de overheid, khatgebruik en ontoereikende kennis van het functioneren van de Nederlandse samenleving. Het gaat om een cumulatie van problemen waardoor het moeilijk is de aansluiting met de Nederlandse samenleving te maken. Ook kost de oriëntatie op Nederland (taal, sociale interactie) tijd en moeite. Een deel van deze problemen geldt overigens ook voor andere vluchtelingengroepen.
Het kabinet deelt de conclusies van het onderzoek dat het generieke beleid aanknopingspunten voor deze ondersteuning biedt. Met name die interventies waarbij sprake is van een integrale aanpak van problemen die Somalische gezinnen op diverse terreinen ondervinden, worden daarbij van belang geacht.
Het kabinet deelt de zorgen uit het onderzoek over de integratie van Somalische Nederlanders. Ook de signalen uit het veld (bijv. COA, KLPD, de Somalische zelforganisaties) zijn niet positief. De aanpak van de problematiek van Somalische Nederlanders steunt net als de aanpak van andere risicogroepen grotendeels op de reguliere aanpak op de terreinen van schooluitval, werkloosheid, overlast en criminaliteit.
Vermindering van de problemen vraagt om gerichtere actie van de bestaande generieke maatregelen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in eerste instantie bij de betrokken gemeenten en uitvoeringsinstanties. Het Rijk zal hierbij helpen door middel van kennisdeling, via handreikingen met een profiel van de doelgroep en het organiseren van expertbijeenkomsten. Het Rijk volgt de ontwikkelingen op de voet en is alert op signalen van de betrokken instanties en op het lopende onderzoek van het SCP naar de integratie van nieuwe groepen (het SING-onderzoek).
De problemen met een aantal risicogroepen zijn nog steeds aanzienlijk en vergen de komende jaren een forse inspanning van gemeenten en Rijk. De aanpak van de problematiek van risicogroepen verloopt primair via het generieke beleid zoals uiteengezet in de paragrafen 1.2 en 2. Met deze brief is een overzicht gegeven van de voortgang van het generieke beleid, alsmede de specifieke maatregelen die zich richten op Marokkaans-Nederlandse en Antilliaans-Nederlandse risicojongeren en Roma. Het kabinet ondersteunt de gemeentelijke aanpak van de problemen van Somalische Nederlanders, maar kiest er niet voor om voor deze groep specifiek beleid te ontwikkelen.
Het Rijk en de gemeenten werken hard aan de aanpak van problemen van en door risicogroepen. Veel maatregelen die in 2009 werden aangekondigd zijn inmiddels gerealiseerd. Als het gaat om «perspectief bieden» beschikt bijvoorbeeld al bijna de helft van de gemeenten over een Centrum voor Jeugd en Gezin en komen er steeds meer gezinsmanagers. Ook het pakket aan maatregelen om «grenzen te stellen» raakt steeds meer volgroeid. Er is nu een landelijk dekkend netwerk van veiligheidshuizen, gemeenten zetten straatcoaches in en het wetsvoorstel Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast is door de Eerste Kamer aangenomen.
De inzet van de generieke en specifieke instrumenten is in handen van gemeenten, politie en justitie, hulpverleningsinstanties, scholen en uitkeringsinstanties. Op straatniveau moeten de resultaten worden bereikt en zichtbaar en voelbaar worden voor de mensen die nu worden geconfronteerd met de problematiek.
Door een integrale inzet van de beschikbare instrumenten, goede samenwerking en kennisuitwisseling en een gerichte inzet van de beschikbare specifieke financiële middelen, zullen we erin slagen de oververtegenwoordiging van risicogroepen bij vroegtijdig schoolverlaten, werkloosheid en criminaliteit en overlast merkbaar terug te dringen.
De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
E. van Middelkoop
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
In 2010, 2011 en 2012 stelt de Minister voor WWI €7 miljoen per jaar rechtstreeks aan gemeenten beschikbaar ten behoeve van de inzet van staatcoaches en gezinsmanagers. De verdeelsleutel hiervoor is het aantal Marokkaans-Nederlandse inwoners van 0 tot 25 jaar. Daarnaast besteedt WWI voor ca. € 1 mln. aan een aantal centraal te financieren activiteiten die bijdragen aan de gezamenlijke aanpak van rijk en gemeenten.
Toelichting samenwerkingsverband: Het Rijk (WWI, BZK, Jus, J&G) en de VNG hebben ervoor gekozen om een samenwerkingsverband aan te gaan met 22 gemeenten met een relatief grote populatie overlastgevende Marokkaans-Nederlandse jongeren. Deze 22 deelnemende gemeenten zijn: Amersfoort, Amsterdam, Culemborg, Den Bosch, Den Haag, Ede, Eindhoven, Gorinchem, Gouda, Helmond, Leiden, Lelystad, Maassluis, Nijmegen, Oosterhout, Roosendaal, Rotterdam, Schiedam, Tilburg, Utrecht, Veenendaal, Zeist.
Hart voor Samenleving bestaat uit een groep jonge mensen uit de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap in Nederland en is opgericht vanuit het idee dat de gemeenschap zelf ook een verantwoordelijkheid heeft voor het oplossen van de problematiek. De betrokkenen zijn ondernemer of leidinggevende bij een bedrijf of maatschappelijke instelling. Zij zetten projecten op voor de ondersteuning en ontwikkeling van jongeren. De projecten richten zich op de jongeren zelf, hun ouders en hun «leermeesters».
De 22 gemeenten van het samenwerkingsverband zijn: Almere, Amersfoort, Amsterdam, Breda, Capelle a/d IJssel, Den Haag, Den Helder, Dordrecht, Eindhoven, Groningen, Hellevoetsluis, Leeuwarden, Lelystad, Nijmegen, Rotterdam, Schiedam, Spijkenisse, Tilburg, Vlaardingen, Vlissingen, Zoetermeer, Zwolle.
Dit zijn de gemeenten die zich hebben aangesloten bij het «Platform Roma-gemeenten» en willen samenwerken ten behoeve van de integratie van Roma in Nederland.
Van dit bedrag is € 300 000,– afkomstig van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Dit zijn respectievelijk de gemeenten: Nieuwegein, ’s-Hertogenbosch, Enschede, Oldenzaal, Veldhoven, Utrecht, Capelle aan den IJssel, Ede, Sittard-Geleen en Lelystad.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31268-34.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.