30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 780 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2021

Hierbij stuur ik u, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de kabinetsreactie op het advies «Digitaal Duurzaam» van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (Rli).

Het advies van de Rli gaat over de samenhang tussen de duurzaamheidstransities en de verregaande digitalisering van de toekomstige leefomgeving, waarin zij de nadruk legt op de rol van digitale platforms. In het advies van de raad staat de volgende vraag centraal: «Hoe hangen digitalisering en duurzaamheidstransities samen en welke rol van de overheid is nodig, mogelijk en effectief om digitalisering te laten bijdragen aan de noodzakelijke transitie naar een duurzame samenleving?»

De raad ziet twee kanten aan de samenhang tussen digitalisering en duurzaamheid. Enerzijds kunnen data en digitale technologieën gericht worden ingezet om duurzaamheid te bevorderen door data te verzamelen en te delen. Anderzijds verandert onze samenleving onder invloed van digitalisering, zoals de manier waarop we reizen, werken, wonen en recreëren. Dat heeft gevolgen voor duurzaamheid. Beide vragen om meer beleidsaandacht, concludeert de Raad.

Het Kabinet verwelkomt het rapport over dit belangrijke thema en waardeert de inzet van de raad om de samenhang tussen de ontwikkelingen op het gebied van digitalisering en duurzaamheidstransities in kaart te brengen. De Europese Commissie noemt de digitale en duurzame transities niet voor niets de «twin transitions»: ze gaan hand in hand en kunnen elkaar versterken. In de meest recente editie van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie1 is eveneens toenemende aandacht voor duurzaamheid in digitalisering en ook het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in haar digitaliseringsvisie2, die onlangs naar de Tweede Kamer is gestuurd, duurzaamheidsdoelen als uitgangspunten genoemd om digitalisering op in te zetten.

De raad geeft in zijn advies concrete handvatten voor de overheid om te sturen op de digitale leefomgeving met het oog op duurzaamheid. Ook biedt de raad een interessante kijkrichting door de lagenbenadering die zij hanteert, met onderscheid tussen fysieke laag, datalaag, platformlaag en dienstenlaag. Door dit lagenmodel wordt de interactie van de digitalisering op de fysieke leefomgeving zichtbaar gemaakt. Daarnaast stelt de raad interventies voor in de overheidsorganisatie waarmee deze sturing succesvol aangepakt kan worden. Het Kabinet ziet in deze waardevolle aanbevelingen een tweedeling. Enerzijds zijn er aanbevelingen die direct bruikbaar zijn. Anderzijds zijn er verstrekkende aanbevelingen die nadere fundamentelere afweging vragen, of die inspelen op een mogelijke toekomstige ontwikkeling waarvan nu onduidelijk is of deze zich daadwerkelijk gaat aftekenen. Dergelijke afwegingen zijn aan een volgend kabinet. In deze reactie op hoofdlijnen, houd ik deze indeling aan.

Voordat ik inga op de afzonderlijke aanbevelingen, wijs ik erop dat het kabinet in zijn beleidscontext een andere definitie hanteert van platforms dan de Raad. De raad definieert platforms als «alle combinaties van digitale infrastructuur bestaande uit internet, datacentra en technologische apparatuur die de uitwisseling van gegevens tussen verschillende partijen mogelijk maken. Op basis van deze technologie wordt een complex netwerk gecreëerd van partijen die met elkaar interacteren. Er worden producten en/of diensten aangeboden die via digitale transacties worden uitgewisseld» (p. 15). Het kabinet ziet digitale platforms echter doorgaans als een veel nauwere categorie, waarbij platforms partijen zijn die meerdere afnemers hebben en derhalve dus meerzijdige markten beheren. Dat is een belangrijk aandachtspunt bij het vertalen van de adviezen naar een beleidscontext, wanneer de Raad suggesties geeft om in te spelen op een mogelijk grotere rol van digitale platforms bij de verduurzaming van de samenleving.

Direct relevante en bruikbare aanbevelingen

De volgende aanbevelingen ziet het kabinet als direct relevant en bruikbaar:

  • Stimuleer digitale alternatieven voor vervuilende activiteiten (aanbeveling 1);

  • Zorg dat er standaarden worden ontwikkeld voor de omgang met data die relevant zijn voor duurzaamheid van de samenleving (aanbeveling 2);

  • Voer experimenten uit waarin duurzaamheidseffecten verrekend worden via digitale platforms (aanbeveling 5);

  • Stel eisen en randvoorwaarden aan de omgang van dienstverleners en uitvoerende partijen met data die zij vergaren en stimuleer duurzame digitale ontwikkelingen (aanbeveling 6);

  • Ontwikkel gedeelde deskundigheid over digitalisering bij overheden (aanbeveling 7);

  • Ontwikkel werkwijzen om met beleid en regelgeving snel op digitale ontwikkelingen te kunnen inspelen (aanbeveling 8).

Het kabinet ontplooit reeds activiteiten in lijn met de genoemde aanbevelingen. Ik geef daarop een toelichting en bespreek welke aanvullende aandachtspunten uit het Rli advies meegenomen kunnen worden voor verdere acties. Op de overige aanbevelingen (3, 4 en 9) van de raad, die mijns inziens meer afweging en afstemming vereisen, kom ik verderop in deze brief terug.

Aanbeveling 1

In de eerste aanbeveling adviseert de raad digitale alternatieven voor vervuilende activiteiten aan te moedigen en mogelijk te maken en zodoende een duurzamer gebruik van de fysieke leefomgeving te stimuleren. De raad noemt online thuiswerken als concrete mogelijkheid om blijvend te stimuleren. Dit is in lijn met de inzet van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties op het ondersteunen en stimuleren van hybride werken en leren. Samen met het spreiden van mobiliteit over de dag en over de week biedt dit een kans om congestie te dempen en daarmee ook de uitstoot van schadelijke stoffen te verminderen. Dat gebeurt in samenwerking met andere departementen, overheden, werkgeverskoepels, werkgeversnetwerken, onderwijskoepels en onderwijsnetwerken. Het Rijk draagt hier zelf aan bij met het MR-besluit van 18 juni jongstleden om hybride werken als uitgangspunt voor werken bij de rijksoverheid vast te leggen. Voorts heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid namens het kabinet de sociaaleconomische Raad (SER) hierbij om advies gevraagd. Op regionaal niveau komen daar nog andere grote partijen die gebruik maken van weg en OV bij. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft voor de zomer een brief naar de Kamer gestuurd met haar voornemens op het terrein van spreiden en mijden3.

Aanbeveling 2

De tweede aanbeveling van de raad betreft de ontwikkeling van standaarden voor de omgang met data in relatie tot de verduurzaming van de samenleving. De raad stelt dat de rijksoverheid een verantwoordelijkheid heeft om te zorgen voor breed gedragen standaarden betreffende de kwaliteit, het gebruik en de analyse van omgevings- en gebruikersdata. Het Kabinet onderstreept het belang van standaarden, maar is ook van mening dat het niet aan de overheid alleen is om deze standaarden te ontwikkelen. Het is noodzakelijk om dit in gezamenlijkheid met de markt te doen, omdat de standaarden op deze wijze breder gedragen worden. In sommige aspecten van duurzaamheid kan de markt zelf een oplossing bieden, zoals het gebruik van digitale data voor efficiënte (retour)logistiek om het vervoer van passagiers en materialen te optimaliseren. Waar van toepassing kan de overheid eventuele belemmeringen in regelgeving wegnemen.

Een goed voorbeeld van een werkend samenspel tussen overheid en bedrijfsleven vormt de nationale geo-informatieinfrastructuur (NGII). Onder leiding van de coördinerend Minister voor geo-informatie, zijnde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, draagt de overheid zorg voor de ontsluiting van kwalitatief hoogwaardige en gestandaardiseerde basisdata en ontwikkelt de markt bovenop dit fundament allerlei vormen van dienstverlening. Met de recente toevoeging van de Basisregistratie Ondergrond (BRO) aan de NGII is een nieuwe impuls gegeven aan dit data-ecosysteem.

Om ook voor de toekomst deze samenwerking veilig te stellen, hebben de betrokken publieke en private partners onlangs hun gezamenlijke visie op de verdere doorontwikkeling van deze infrastructuur onder de noemer GeoSamen 24 gepubliceerd. In navolging van de Europese datastrategie voorziet de visie in een nauwe koppeling tussen enerzijds een sterk verruimd data-aanbod en anderzijds een datagedreven aanpak van maatschappelijke vraagstukken resulterend in duurzame oplossingen. De visie onderkent daarbij het belang van en zet ook in op het maken van duidelijke afspraken voor het borgen van publieke waarden en het bewaken van ethische grenzen.

Deze lijn van samen optrekken is tevens gehanteerd bij de realisatie van het Digitaal Stelsel Omgevingswet en vormt tevens het uitgangspunt voor het binnenkort publiek-privaat te ontwikkelen afsprakenstelsel Digitaal Stelsel Gebouwde Omgeving.

Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat ondersteunt de Data Sharing Coalition, waarin marktpartijen werken aan de totstandkoming van afsprakenstelsels voor het gebruik van data. Eén van de casussen van de Data Sharing Coalition richt zich op datadeling om verduurzaming van woningen te financieren, waarbij sectorpartijen, vooruitlopend op nieuwe eisen in het wetsvoorstel Energiewet, werken aan het creëren van een afsprakenstelsel voor het veilig en gestandaardiseerd delen van energiedata. Eveneens werkt het Ministerie van Binnenlandse Zaken samen met de markt via het DigiGO programma aan een sectorbrede afsprakenstelsel voor het delen van data en gegevens over gebouwen en de gebouwde omgeving.

Ook werkt het Nederlandse bedrijfsleven samen met Europese partners aan de ontwikkeling van datastandaarden, onder meer via GAIA-X5.

Waar nodig moet de rijksoverheid volgens de raad het gebruik van deze standaarden afdwingen. Het Kabinet is hierin echter terughoudend, omdat het van belang is dat de markt de standaarden ondersteunt en dat de standaarden bijdragen aan de beoogde functionaliteit. Regie vanuit overheid kan nodig zijn voor de borging van een level playing field, om er zo voor te zorgen dat er geen partijen uitgesloten worden. Daarnaast is een sterkere overheidsrol te overwegen wanneer een gebrek aan standaarden zal leiden tot dubbele of anderszins onnodige investeringen. Ten slotte is te overwegen om aan te sturen op standaarden indien dit binnen een specifiek domein tot grote duurzaamheidswinsten kan leiden. Denk hierbij ook aan de standaard die in het kader van de koppeling van deelmobiliteitsaanbieders aan MaaS-aanbieders is ontworpen en die internationaal steeds meer navolging krijgt (TOMP-API). In alle gevallen dient het formuleren van overbodige standaarden te worden vermeden. Dit betreft bijvoorbeeld standaarden die anticiperen op een onzekere ontwikkeling en die vervolgens niet worden gebruikt omdat de ontwikkeling niet doorzet.

Aanbeveling 5

In haar vijfde aanbeveling adviseert de raad om experimenten op te zetten om inzicht te krijgen in de praktijkeffecten van het afrekenen op basis van duurzaamheidseffecten. Dergelijke experimenten kunnen inzicht geven in hoe de duurzaamheidseffecten van bepaalde digitale platforms in de praktijk uit zullen werken en welke gevolgen dat heeft. Hier ziet het kabinet zeker mogelijkheden; een deel daarvan is al in ontwikkeling of wordt al gebruikt. Zo kan er in de toekomst bijvoorbeeld via Mobility as a Service (MaaS) apps worden gewerkt met beloningssystemen om CO2-arm reizen te bevorderen of er kunnen andere prikkels ingebouwd worden om duurzaam reisgedrag te stimuleren. Experimenten op dit gebied zijn goed mogelijk en dit vraagt om duidelijke afspraken met opdrachtnemers bijvoorbeeld in het kader van concessies voor openbaar vervoer en deelmobiliteit (in samenwerking met andere overheden).

Ook kan breder denken op het vlak van gedrag helpen om anders te gaan werken. Hierbij kan gedacht worden aan het aanpassen van onderwijstijden, flexibele werktijden of stimuleren van hybride werken waarmee er meer spreiding gerealiseerd kan worden of het aantal afgelegde kilometers beperkt wordt. Zo kan online en hybride vergaderen de noodzaak tot reizen verminderen. Als reizen noodzakelijk is, kan een minder vervuilend alternatief gekozen worden zoals een treinreis in plaats van een vlucht, of een vlucht met minder uitstoot. Dit type onderzoek waarin duurzaamheidsconsequenties van gedrag duidelijk worden, biedt ingangen om experimenten voor duurzaam reisgedrag verder vorm te geven.

Aanbeveling 6

De zesde aanbeveling van de raad betreft het stellen van eisen aan dienstverleners en uitvoerende partijen rondom het gebruik van data in relatie tot duurzaamheid. Hiertoe bieden uiteenlopende posities van de overheid in aanbestedingstrajecten en concessie- en vergunningsverlening mogelijkheden. Zo neemt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat eisen op in de nieuwe concessie voor de Nederlandse Spoorwegen die in 2025 ingaat. Ook wordt in het eerder genoemde MaaS programma gedurende de pilots via een Raamovereenkomst geprobeerd om inzicht te krijgen in mogelijkheden tot sturing op beleidsdoelen, waaronder duurzaamheid. Daartoe wordt er geregeld dat MaaS-dienstverleners anonieme data delen over hoe er gereisd wordt met MaaS-apps, ten behoeve van monitoring van duurzaamheidseffecten. Een vergelijkbaar voorbeeld vormt het programma Talking Traffic waarbij er eveneens eisen zijn gesteld aan overheden en bedrijven met betrekking tot datagebruik in de keten, open toetreding, open standaarden en datagebruiksrechten van partijen in de keten. Op die manier kunnen er betere informatiediensten voor weggebruikers gemaakt worden. Daarnaast is binnen Rijkswaterstaat in het najaar van 2020 een traject gestart om de dataprincipes voor de circulaire economie (CE) verder uit te werken. Hierbij heeft Rijkswaterstaat een aantal randvoorwaarden geformuleerd waaraan voldaan moet worden om een goede data-huishouding voor de CE te realiseren. Deze dataprincipes en randvoorwaarden worden samen met de markt getest in pilots voor verdere doorontwikkeling, bijvoorbeeld op het gebied van circulaire bouweconomie (zoals bij de Nationale Bruggenbank en het Materialenpaspoort6).

Er worden dus in toenemende mate eisen gesteld aan dienstverlenende en uitvoerende partijen op het gebied van duurzaamheid. Dergelijke eisen, en controle op nakoming hiervan, zullen in de komende jaren naar verwachting verder toenemen ten gevolge van zowel de urgentie rondom duurzaamheid als een doorgaande ontwikkeling rondom digitalisering.

Aanbeveling 7

De zevende aanbeveling betreft de ontwikkeling van een gedeelde deskundigheid over digitalisering bij overheden, zodat digitale ontwikkelingen, die van betekenis zijn voor duurzaamheidstransities, ten volste kunnen worden benut in de beleidsontwikkeling. Het kabinet steunt deze aanbeveling van harte en tekent daarbij aan dat het niet alleen gaat om het aantrekken van data-analisten en IT-ontwikkelaars, maar ook om het samenstellen van multidisciplinaire teams die de koppeling kunnen blijven maken tussen beleidsvraagstukken en digitale instrumentatie, waaronder platformspecialisten. Ook dienen de inkoop en juridische afdelingen betrokken te worden bij de veranderende (digitaliserings)vraagstukken om ook dat onderdeel van het proces te begeleiden. Daarin staan we aan het begin van een belangrijke ontwikkeling die de volle aandacht heeft van het kabinet. Tegelijkertijd werkt het kabinet hier al aan, bijvoorbeeld in het eerder genoemde ruimtelijkeplannen.nl en het toekomstige DSO waarin verschillende overheidslagen samenwerken. Dergelijke initiatieven dragen ook bij aan het ontwikkelen van een gedeelde gemeenschappelijke expertise binnen het Rijk en haar partners. Daarnaast werkt Nederland op het gebied van digitaliseringsbeleid actief samen met andere Europese landen, om enerzijds van elkaars ervaringen te leren (zoals het eID en de X-road in Estland7), en anderzijds om gezamenlijk op te trekken bij het invullen van het Europese digitaliseringsbeleid. Veel wetgevende maatregelen die van invloed zijn op de Europese digitale economie en samenleving worden immers Europees opgesteld. Te denken valt aan zowel generieke wetgeving zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) of de Europese Mededingingswetgeving, als aanvullende sectorale wetgeving zoals de payment services directive waarin kaders voor datagebruik voor betaaldiensten geformuleerd worden. De ontwikkeling van digitaliseringskennis blijft een belangrijk aandachtspunt in de toekomst.

Aanbeveling 8

In haar achtste aanbeveling adviseert de raad om werkwijzen te ontwikkelen om met beleid en regelgeving snel op digitale ontwikkelingen te kunnen inspelen.

In de huidige wetgeving is middels de crisis- en herstelwet, voor projecten met een ruimtelijk of infrastructureel karakter, extra flexibiliteit in specifieke situaties te realiseren. Ook zijn er verschillende beleidsinstrumenten die ex-ante inzicht geven in de consequenties van beleidsmaatregelen. Zo worden de Maatschappelijke Kosten Baten Analyses (MKBA’s) gebruikt om op voorhand inzicht te krijgen in de verwachte effecten van een bepaalde beleidsmaatregel. Ook geeft het Integraal AfwegingsKader (IAK-vragen) vanuit een breed spectrum zicht op de consequenties van beoogde maatregelen. Op dit moment wordt eraan gewerkt om deze laatste tool eerder en beter toe te passen bij beleid en regelgeving8.

Lagere kosten voor het indienen van data maakt het ook mogelijk om af te stappen van bijvoorbeeld meer rigide milieumodellen, waardoor ruimte ontstaat voor flexibiliteit en maatwerk. Daadwerkelijk gemeten waarden versterken de onderbouwing van beleidskeuzes en vereenvoudigt het verwerven van maatschappelijk draagvlak.

In algemene zin probeert het Kabinet met zijn beleidsontwikkeling altijd zo flexibel en effectief mogelijk in te spelen op veranderingen en de daarmee gepaard gaande onzekerheden, zoals de manier waarop digitalisering van onze samenleving zich ontwikkelt. Het Kabinet wijst daarbij op de vanuit marktpartijen regelmatig gehoorde roep om zowel flexibiliteit als om duidelijke kaders. Kaders geven een stabiel investeringsklimaat en flexibiliteit kan ruimte bieden voor innovatie. De keuze voor flexibiliteit en de kaderzettende rol van de rijksoverheid dienen derhalve in balans te zijn.

Verreikende aanbevelingen voor nadere beschouwing

Sommige aanbevelingen van de raad vragen nadere beschouwing, of internationale afstemming om in te schatten of verdere actie mogelijk en wenselijk is. Zoals de aanbeveling om randvoorwaarden te stellen aan digitale platforms om te sturen op duurzaamheid (aanbeveling 3) en de aanbeveling om gebruik te maken van het mededingingsrecht om duurzaamheidsconsequenties van platformbedrijven te beoordelen (aanbeveling 4). De implementatie van deze aanbevelingen heeft directe invloed op de marktordening en kan daarmee ook verstorend werken. Internationale afstemming is hierin bovendien wenselijk en is mede afhankelijk van de vraag of het een platform is met een landelijk of internationaal bereik.

De laatste aanbeveling in het Rli advies betreft krachtig toezicht op digitalisering in de leefomgeving (aanbeveling 9). Dit advies is niet direct op te volgen vanwege enerzijds de benodigde internationale afstemming en anderzijds de nog onduidelijke plek die digitale platforms in de toekomstige markten in zullen gaan nemen. Ik geef per advies een korte toelichting met de overwegingen.

Aanbeveling 3

In de derde aanbeveling adviseert de raad dat de rijksoverheid de spilfunctie van digitale platforms in de leefomgeving moet benutten voor het verduurzamen van de samenleving, door eisen en randvoorwaarden te stellen aan transacties en interacties die plaatsvinden op een platform. Het kabinet is van mening dat bijgestuurd moet kunnen worden, bijvoorbeeld door het stellen van eisen en randvoorwaarden aan digitale platforms, als negatieve effecten van activiteiten die gegenereerd worden via het platform zich manifesteren in de fysieke leefomgeving. Dit vereist dat continue gemonitord wordt op ontwikkelingen (in technologie, in de markt) en effecten. Dit kan alleen als daar data over worden gedeeld. Daar moeten afspraken over worden gemaakt met platformpartijen. Indien bestaande platforms zich niet lenen voor effectieve sturing op duurzaamheid, of als ze er simpelweg niet zijn, beveelt de raad aan dat overheden, samen met dienstverleners, platformontwikkelaars en gebruikers, een platform creëren met regels die duurzaamheid bevorderen.

In deze aanbeveling zit een inherente aanname dat platforms, in de definitie van de raad, aan prominentie gaan winnen en wordt een actieve rol voor de overheid in de marktvorming voorgesteld. De afwezigheid van zo’n platformlaag kan er ook op wijzen dat er geen behoefte is aan een dergelijke laag, temeer omdat de rol en de omvang van digitale platforms naar de toekomst toe vooralsnog niet duidelijk is. Het Kabinet wil niet sturen op het realiseren van onnodige lagen. Daarnaast is gebleken dat platforminitiatieven ook door de markt in gang gezet kunnen worden. Denk hierbij aan private deelplatforms zoals peerby.nl waarbij spullen geleend kunnen worden, of het autodeelplatform mywheels. Een interventie door de overheid om een platform te realiseren zou marktverstorend kunnen werken.

Aanbeveling 4

In haar vierde aanbeveling stelt de raad voor om het mededingingsrecht te gebruiken om de duurzaamheidsconsequenties van platforms te beoordelen. De raad geeft hierbij aan dat bij het beoordelen of een platform zijn machtspositie misbruikt, de impact op de leefomgeving mee moet worden genomen. Verder benoemt de raad de spilfunctie die platforms hebben. De raad legt hierbij de link met Europese regelgeving gericht op die spilfunctie, namelijk de Digital Markets Act (DMA). Dit Europese voorstel bevat regelgeving bevat voor grote platforms waar consumenten en ondernemers niet omheen kunnen.

Het kabinet ziet de maatschappelijke en politieke discussies die gevoerd worden over het in generieke zin terugdringen of reguleren van platformmacht. Hierbij is het echter belangrijk om een onderscheid te maken in de doelstelling van verschillende regelgeving. De DMA heeft als doel concurrentiebeperkingen tegen te gaan en ondernemers te beschermen bij transacties met platforms. Het meenemen van de duurzaamheidsdoelstelling betekent een fundamentele wijziging in de doelstelling van het voorstel. Daar komt bij dat de DMA gericht is op een veel kleiner aantal platforms dan de raad met haar aanbeveling voor ogen heeft. Het ligt dan ook niet voor de hand de DMA en het mededingingsbeleid te gebruiken om duurzaamheidseisen aan platforms op te leggen. Specifieke regelgeving gericht op het bereiken van duurzaamheidsdoelstellingen is hier een geschikter instrument voor.

Aanbeveling 9

De raad stelt in haar negende aanbeveling dat sturing op onder meer digitale platforms vanuit duurzaamheidsperspectief, zoals in aanbevelingen 3 en 4 worden bepleit, vraagt om een of meer krachtige toezichthouder(s) met voldoende mandaat om in te grijpen en bij te sturen. Gezien de reikwijdte van aanbeveling 3 en 4, en de onduidelijkheid van het doorzetten van de genoemde verregaande ontwikkelingen van digitale platforms is het nog niet opportuun om toezichthouders extra taken te geven rondom de handhaving van de emergente platforms. Toezichthouders hebben naast hun handhavende rol, ook een signalerende functie en hebben dus de gelegenheid om signalen van de platformontwikkeling verder door te geven als zij die zien, wat mede aanleiding kan zijn voor de ontwikkeling van specifiek beleid. Vervolgens kan worden bezien op welke manier toezicht daarop het best ingericht kan worden.

Het advies van de Rli omvat veel aanknopingspunten voor een volgend kabinet om verdere beleidsinvulling te geven aan de relatie tussen digitalisering en duurzaamheid. Daarnaast zijn er verschillende elementen en aanbevelingen die om stevig ingrijpen in het vrije deel van de markt vragen, zoals op het niveau van platforms. Dat wringt mogelijk met andere (publieke) belangen, zoals vrijheid van ondernemerschap en vrije markt- en prijszetting. Verdere besluitvorming hieromtrent is aan een volgend kabinet.

De boodschap van de Rli is niettemin helder: de overheid wordt geadviseerd digitale technologie en data zelf vaker in te zetten in haar duurzaamheidsbeleid en dient er in haar digitaliseringsbeleid voor te zorgen dat digitalisering van de samenleving duurzaam is. Daarbij moeten overheidsorganisaties zich beter voorbereiden op digitale ontwikkelingen. De relatie tussen digitalisering en duurzaamheid is met dit advies scherper op het netvlies van het kabinet gekomen. Het kabinet is de raad zeer erkentelijk voor het agenderen van dit belangrijke thema.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S.P.R.A. van Weyenberg


X Noot
1

Kamerstuk 26 643, nr. 755

X Noot
2

Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 29

X Noot
3

Kamerstuk 31 305, nr. 331

X Noot
4

Zie www.geosamen.nl

X Noot
5

Voor meer informatie: What is Gaia-X | Gaia-X Website

X Noot
6

Voor meer informatie zie: Home – Bruggenbank en https://madaster.nl/paspoort/

X Noot
7

Voor meer informatie zie: X-Road® – e-Estonia

X Noot
8

Bijlage bij Kamerstuk 31 865, nr. 184

Naar boven