30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 613 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 december 2018

Hierbij informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, over de behaalde resultaten in 2017 van de convenanten Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (MEE) en Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie 3 (MJA3). Ook informeer ik uw Kamer over de resultaten van de eerste monitoringsperiode van het Addendum op het MEE-convenant, waarin in het kader van het Energieakkoord voor duurzame groei aanvullende afspraken zijn gemaakt voor 9 Petajoule (PJ) additionele energiebesparing.

Hieronder geef ik eerst een toelichting op de convenanten. Daarna ga ik in op de resultaten over 2017. Ook besteed ik aandacht aan de vierjarige Energie-Efficiëntie Plan (EEP) periode 2017–2020, waarvan 2017 het eerste jaar was. Ten slotte ga ik in op de voortgang met betrekking tot het Addendum op het MEE-convenant.

Toelichting convenanten

De MEE- en MJA3-convenanten zijn overeenkomsten tussen de rijksoverheid, bedrijven en brancheorganisaties, gericht op efficiënter energiegebruik. De convenanten lopen tot en met 2020 en vertegenwoordigen gezamenlijk ruim 80% van het industriële energieverbruik en een kwart van het totale energieverbruik in Nederland. In 2017 waren 1.059 bedrijven aangesloten bij deze convenanten, verdeeld over 7 sectoren in de MEE en 33 sectoren in de MJA3. Het merendeel van de MEE-deelnemers betreft grote industriële bedrijven en instellingen die verplicht deelnemen aan het Europese Emissiehandelssysteem (EU ETS). Deze bedrijven zijn afkomstig uit de chemische en metallurgische industrie, de papier- en kartonindustrie, de glasindustrie, raffinaderijen, bierbrouwerijen en overige industrie. Deelnemers aan het MJA3-convenant variëren van de voedings- en genotsmiddelenindustrie, textiel- en tapijtindustrie, tot ICT en onderwijsinstellingen. Elke vier jaar maken de deelnemers een Energie-Efficiëntie Plan (EEP).

Resultaten 2017

De deelnemers streven naar het nakomen van de afspraken uit het convenant en laten ambitie zien. De hoge energiebesparingsambitie die spreekt uit de voor deze periode ingediende MEE en MJA3 EEP’s voldoet aan mijn wens om het energiebesparingstempo van de convenanten op te voeren tot en met 2020. Tegelijkertijd constateer ik een vertraging in de uitvoering waardoor een deel van de maatregelen naar volgend jaar is doorgeschoven. In eerdere EEP-periodes waren de energiebesparingsresultaten telkens geconcentreerd in de eerste twee cyclusjaren. Omdat juist in 2017, het eerste jaar van de cyclus 2017–2020, niet alle besparingsambities gerealiseerd zijn, is het van belang om in het jaar 2018 bovengemiddelde resultaten te halen om de ambitieuze vierjarendoelen te bereiken. Dit is met name van belang om het doel van 22 PJ finale energiebesparing in het MEE-convenant uit het Addendum op de MEE binnen bereik te houden. Het doel van het Addendum op de MEE om aanvullend 9 PJ energie te besparen in 2020 ligt, ondanks het uitstellen van enkele maatregelen in 2017, nog steeds binnen bereik.

Onderstaande tabel geeft voor de deelnemende bedrijven aan de convenanten gezamenlijk het energieverbruik en de energiebesparing in 2017 weer voor de proces-1 en de productieketenefficiëntie2 in Nederland. Dit wordt het landelijk resultaat genoemd.3

Tabel 1: Landelijk resultaat 2017 (in PJ primair)1

Convenant

Aantal bedrijven in 2017

Energiegebruik in 2017

Energiebesparing (proces- en ketenefficiëntie) 2017 t.o.v. 2016

MEE

112

580 PJ

6,9 PJ

MJA3

947

255 PJ

8,5 PJ

Totaal

1.059

835 PJ

15,4 PJ

X Noot
1

Deze cijfers zijn inclusief de 150 deelnemers die geen VGV ontvangen hebben, maar exclusief de 9 deelnemers die in 2017 uitgezet zijn.

Onderstaande grafiek toont de jaarlijkse gerealiseerde energiebesparing van de convenanten sinds 2008. Voor het MEE-convenant zijn de resultaten sinds 2010 opgenomen omdat het convenant dat jaar in werking is getreden.

Figuur 1: Landelijk resultaat 2008–2017 (percentages energiegebruik)

Figuur 1: Landelijk resultaat 2008–2017 (percentages energiegebruik)

*Vanwege de start van het MEE-convenant in 2009 komen de eerste resultaten uit 2010

2017 is het eerste jaar van de cyclus 2017–2020. Het totale energiebesparingsresultaat over 2017 voor de MJA3 en de MEE ligt hoger dan het resultaat in 2016. Tegelijk laat figuur 1 zien dat het landelijk resultaat voor de MEE en MJA3 in 2017 fors lager ligt dan het resultaat in het eerste jaar van de vorige EEP-periode: 2013. Bovendien blijven de resultaten achter ondanks de hogere ambitie. Zo was specifiek voor procesefficiëntie, een onderdeel van het landelijk resultaat uit figuur 1, in de EEP’s voor 2017 voor de MJA3-bedrijven 9,1 PJ en voor de MEE-bedrijven 7,9 PJ aan zekere en voorwaardelijke maatregelen gepland, terwijl er na één jaar respectievelijk 7,5 PJ (MJA3) en 6,0 PJ (MEE) gerealiseerd is. Voor ketenefficiëntie was er in 2017 bij de MJA3 7,3 PJ gepland en 5,3 PJ uitgevoerd en bij de MEE 5,3 PJ gepland en met 12,5 PJ fors meer uitgevoerd. Voor wat betreft het convenantresultaat, dus inclusief duurzame energie, besparingen in de productketen en de productieketen in het buitenland in 2017, ligt het resultaat wel hoger dan in 2013.

De MEE-sectoren hebben 34% van hun vierjarige EEP-ambitie gerealiseerd en de MJA3-sectoren 48%. Bij de MEE realiseren de Bierbrouwerijen en de Papier- en kartonindustrie ten opzichte van het eigen energiegebruik de hoogste besparing door procesefficiëntie sinds het begin van het convenant. Bij de MJA3 is de koploper de Margarine-, vetten- en oliënindustrie. Verder werd in 2017 bij de MJA3 de subdoelstelling van 20% procesefficiëntie gehaald. De MJA3-doelstelling van 30% energiebesparing (inclusief proces- en ketenefficiëntie) in de periode tot en met 2020 is echter nog niet behaald.

Het bedrijfsleven, hierin vertegenwoordigd door de betrokken brancheorganisaties, geeft aan met de resultaten over 2017, de besparingsplannen voor de huidige EEP-periode en de aanvullende plannen voor de 9 PJ, de afspraken uit het Energieakkoord voor duurzame groei na te komen. Het wijst op de hoge resultaten die er voor ketenefficiëntie in de MEE zijn behaald. Omdat het energiebesparingsconvenant over proces en keten gaat is er in de ogen van het bedrijfsleven een goed energiebesparingsresultaat bereikt in het afgelopen jaar. Het bedrijfsleven erkent echter wel dat op het onderdeel procesefficiëntie resultaten zijn achtergebleven. Dit kan verklaard worden door enige vertraging in de uitvoering van enkele grote energiebesparingsprojecten. Het bedrijfsleven verwacht deze vertraging in 2018 in te lopen.

Over het jaar 2018 zal dan ook binnen beide convenanten gekeken worden of de uitgestelde maatregelen uit 2017 alsnog gerealiseerd worden bovenop de al geplande maatregelen voor 2018. Indien dit niet het geval is, kan bedrijven een voortgangsverklaring worden onthouden. Met het oog op de hogere Europese doelstellingen voor energie-efficiëntie voor 2030 en de ambitie uit het Klimaatakkoord om in 2030 49% CO2-reductie te realiseren, zal er bovendien de komende jaren nog extra ingezet moeten worden op het realiseren van kosteneffectieve energiebesparingsmaatregelen die bijdragen aan CO2-reductie.

EEP-periode 2017–2020 en 9 PJ

In 2016 hebben alle deelnemende bedrijven een EEP opgesteld voor de periode 2017 tot en met 2020. De vorige EEP-periode liep van 2013 tot en met 2016. In een EEP moet een bedrijf alle rendabele energiebesparingsmaatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder nemen die men voornemens is te gaan uitvoeren in de komende vier jaar. In het EEP voert een bedrijf onder andere «zekere» maatregelen op. Dit zijn rendabele maatregelen waarvoor geen belemmering is om deze in de EEP-periode uit te voeren. De verwachte besparing uit deze maatregelen vormen gezamenlijk de «minimale voorgenomen besparing». Daarnaast kan een bedrijf ook «voorwaardelijke» maatregelen opnemen. Dit zijn rendabele maatregelen waarbij sprake is van een specifieke technische, economische en/of organisatorische belemmering om deze uit te voeren. Deze maatregelen dienen alsnog uitgevoerd te worden als de belemmering is opgeheven. Samen met de zekere maatregelen vormen deze de «maximale voorgenomen besparing».

Wanneer een bedrijf de geplande zekere maatregelen in het EEP voor een bepaald jaar in voldoende mate heeft uitgevoerd, ontvangt het bedrijf jaarlijks een voortgangsverklaring. Als een maatregel niet is uitgevoerd, kan het bedrijf alleen een voortgangsverklaring ontvangen indien het een deugdelijke argumentatie heeft voor het niet uitvoeren van de maatregelen, of een efficiëntieverbetering van dezelfde omvang heeft gerealiseerd door middel van een andere maatregel.

Over 2017 ontvingen 150 van de 1.059 bedrijven geen voortgangsverklaring. Dit hoge aantal wordt dit jaar veroorzaakt door het te laat inleveren van de monitoringsgegevens over het jaar 2017 en omdat bedrijven niet voldeden aan de aangescherpte eisen ten aanzien van energiezorg.

Aan het niet uitvoeren van maatregelen uit het EEP zijn consequenties verbonden. Zo heeft een bedrijf, indien van toepassing, alleen het recht op teruggaaf van de energiebelasting (in totaal circa € 6 miljoen per jaar) en compensatie van indirecte emissiekosten (voor compensatie over 2017 was het budget in 2018 € 40 miljoen), wanneer het bedrijf een voortgangsverklaring heeft gekregen.

Ik heb daarnaast de Meerjarenafspraak ten aanzien van negen MJA3-deelnemers opgezegd omdat zij, ook na het stellen van een redelijke termijn, geen kwalitatief voldoende EEP of geen monitoringsgegevens aangeleverd hebben. Het betreft drie deelnemers uit de ICT-sector, twee uit de Tapijtindustrie, twee deelnemers uit de Koel- en Vrieshuizensector, één deelnemer uit de Rubber en Kunststofindustrie en één deelnemer uit de Oppervlakte behandelende industrie.

Overigens ligt, zoals vorig jaar gemeld (Resultaten 2016 Meerjarenafspraken Energie-Efficiëntie MJA3 en MEE, Kamerstuk 30 196, nr. 568), de ambitie van de EEP-plannen voor 2017–2020 met 55,0 PJ voorgenomen besparing (proces- en ketenefficiëntie) bij de MEE-deelnemers en 47,8 PJ voorgenomen besparing (proces-, ketenefficiëntie en duurzame energie) bij de MJA3-deelnemers fors hoger dan de respectievelijke 33,1 PJ en 37,5 PJ van de vorige EEP-periode van 2013–2016.

Tabel 2: Geplande zekere en voorwaardelijke energiebesparende maatregelen in de EEP-periode 2017–2020 (in PJ primair).

Convenant

Zekere maatregelen in PJ

Voorwaardelijke maatregelen in PJ

Maximale voorgenomen besparing in PJ

Onzekere maatregelen in PJ

Totaal (incl. onzekere maatregelen) in PJ

MEE

33,5

21,6

55,0

7,6

62,6

MJA3

32,1

15,7

47,8

5,2

53,0

Totaal

65,5

37,3

102,8

12,9

115,7

Addendum op de MEE

In het Addendum op het MEE-convenant (Addendum op de MEE) uit april 2017 zijn met de MEE-bedrijven twee resultaatsafspraken gemaakt. De eerste afspraak is om 9 PJ additionele finale energiebesparing te realiseren in 2020. Deze afspraak vloeit voort uit het Energieakkoord. Alle MEE-bedrijven hebben in 2017 een Aanvulling op het EEP ingediend, waarin aanvullende maatregelen zijn opgenomen. Voor het jaar 2017 stond 0,13 PJ aan aanvullende maatregelen gepland. Hiervan is 0,1 PJ gerealiseerd, dus 0,03 PJ minder dan gepland. Er is echter 0,1 PJ aan (nieuwe) maatregelen doorgeschoven naar 2018, 2019 of 2020. De hoeveelheid besparing van de gerealiseerde en geplande maatregelen voor de jaren 2018 – 2020 wordt daarmee met 0,07 PJ licht verhoogd van 9,65 PJ naar 9,72 PJ. Daarom liggen de MEE-bedrijven met deze tussenresultaten nog steeds op koers om het doel van 9 PJ aanvullende energiebesparing in 2020 te realiseren.

Ook is in het Addendum op de MEE afgesproken dat de procesefficiency maatregelen uit de EEP’s voor de periode 2017 – 2020 minimaal 22 PJ finale energiebesparing op moeten leveren. Voor dit doel worden alleen proces-efficiëntiemaatregelen meegeteld. In 2017 is 5,3 PJ aan finale energiebesparing gerealiseerd door middel van procesefficiëntiemaatregelen. De realisatie is daarmee lager dan de hoeveelheid finale besparing die voor 2017 was gepland uit zekere en voorwaardelijke maatregelen. Dit is grotendeels te verklaren doordat 1,5 PJ aan zekere en voorwaardelijke maatregelen is uitgesteld naar 2018. Ik spreek bedrijven erop aan dat deze maatregelen volgend jaar alsnog worden uitgevoerd bovenop de zekere en voorwaardelijke maatregelen die voor 2018 reeds gepland stonden, om ervoor te zorgen dat het doel van 22 PJ finale energiebesparing voor het MEE-convenant binnen bereik blijft.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


X Noot
1

Onder procesefficiëntie wordt verstaan: de besparing van (fossiele) energie op interne bedrijfsprocessen die een belangrijke bijdrage levert aan het verbeteren van de energie-efficiëntie.

X Noot
2

Onder productieketen wordt verstaan: ketenefficiëntie waarbij de besparende maatregelen leiden tot een lager energiegebruik in de keten vóór het bedrijf.

X Noot
3

Niet meegeteld in het landelijk resultaat zijn duurzame energie, besparingen in de productketen en productieketen in het buitenland.

Naar boven