30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 462 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 juni 2016

In de Kamerbrieven van 3 oktober 2014 (Kamerstuk 30 196, nr. 256) en 19 december 2014 (Kamerstuk 34 120, nr. 1) heb ik u toegezegd om kansen, belemmeringen en opties te verkennen om de langetermijndoelen van het energiebeleid voor de gebouwde omgeving te realiseren. Het afgelopen jaar heb ik daartoe een aantal studies laten uitvoeren en verschillende bijeenkomsten met stakeholders laten organiseren. Een scenariostudie is uitgevoerd op basis van literatuuronderzoek en input van stakeholders en de uitkomsten van de scenariostudie zijn gekwantificeerd. Tevens is er een aantal strategiesessies belegd waarin beleidsopties met stakeholders zijn verkend. Ook is er een beleidsatelier gehouden met lokale bestuurders en zijn met kennisorganisaties verdiepende overleggen over de innovatieopgaven gevoerd. De rapportages die in het kader van de verkenning zijn gemaakt zijn terug te vinden op de website van de rijksoverheid1. De rapportages zorgen tezamen voor een beter beeld van de langetermijnopgave voor het energiebeleid in de gebouwde omgeving en worden betrokken bij de Energiedialoog en het opstellen van een agenda voor het energiebeleid voor de langere termijn.

Uitkomsten verkenning

In het Energieakkoord hebben partijen het streven geformuleerd om te komen tot een energieneutrale gebouwde omgeving in 2050, die leidt tot terugdringing van CO2-emissies, verlaging van woon- en bedrijfslasten en vergroting van de werkgelegenheid in de bouw-, technologie- en installatiesector en aanpalende sectoren. Uit de langetermijnverkenning energie in de gebouwde omgeving komt naar voren dat dit een omvangrijke en complexe opgave met zich meebrengt.

Scenariostudie

Als onderdeel van de verkenning zijn onder leiding van De Ruijter Strategie vier omgevingsscenario’s ontwikkeld en gekwantificeerd die zicht geven op mogelijke ontwikkelingen richting 2050: een geleidelijke transitie en transities gedreven door technologie, schaarste of urgentie. Of en in welke mate deze scenario’s zich voordoen is onzeker en bij de kwantificering van de scenario’s past de kanttekening dat hiervoor ook aannames nodig zijn voor beleid op de lange termijn zoals bijvoorbeeld de belastingen op energie. Stakeholders achten de ontwikkelingen die de scenario’s schetsen echter goed voorstelbaar en daarmee geven ze een beeld van hoe de energietransitie in de gebouwde omgeving kan verlopen. Door de kwantificering van de scenario’s worden deze toekomstbeelden verder geconcretiseerd.

Uit de scenariostudie en de kwantificering daarvan komen een aantal algemene bevindingen naar voren. Alle scenario’s leiden tot een forse groei in maatregelen om emissies in de gebouwde omgeving te verminderen.

De grootste emissiereducties worden gerealiseerd in het technologie-adoptie scenario. In dit scenario slagen aanbieders erin de beschikbare technologie voor energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening van gebouwen aantrekkelijker en goedkoper te maken zodat deze door de gebouwgebruiker op grote schaal worden omarmd. Een gebouwde omgeving waarin de CO2-emissies vergaand zijn teruggedrongen komt in dit technologie-adoptie scenario binnen bereik zo blijkt uit de kwantificering van de scenario’s door Ecofys. De renovatie van gebouwen (isolatie en installaties) en aanpassingen in de distributienetten om deze emissiereductie te kunnen realiseren leiden echter in elk scenario tot hoge maatschappelijke kosten. Dit betekent dat de investeringen in energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening van gebouwen zich op maatschappelijk niveau in geen van de scenario’s laat terugverdienen door vermeden energiekosten. Ook de woonlasten stijgen gemiddeld genomen in de scenario’s. In het geleidelijke transitiescenario waarin aardgas nog veel gebruikt wordt in de gebouwde omgeving zijn de woonlasten het laagst van alle scenario’s. In het technologie-adoptie scenario liggen de woonlasten op jaarbasis gemiddeld genomen hoger.

Analyse stakeholdersessies

De inzichten uit de scenariostudie en de kwantificering daarvan zijn gebruikt voor strategiesessies met stakeholders in de gebouwde omgeving. De belangrijkste kansen, belemmeringen en aandachtspunten voor een transitie naar een energieneutrale gebouwde omgeving zijn in deze sessies door Twijnstra Gudde nader verkend en de uitkomsten zijn geanalyseerd. Uit de analyse komt naar voren dat het voor stakeholders nu vaak nog niet helder is wat op de lange termijn van hen wordt verwacht. Hoe de overheid de afweging maakt tussen duurzaamheid vanuit financieel- en vanuit milieuperspectief en wat de samenhang is tussen beleid in verschillende domeinen en sectoren is nu vaak nog onduidelijk. Er is behoefte aan een concrete gedeelde ambitie en integraal geformuleerde opgave op landelijk niveau voor de lange termijn. Aan de andere kant wijzen stakeholders ook op het belang van voldoende ruimte voor een gebiedsgerichte benadering. Per gebied verschilt de transitieopgave immers afhankelijk van de staat van de huidige energie-infrastructuur, beschikbaarheid van alternatieve warmtebronnen, de staat van de gebouwenvoorraad, maar bijvoorbeeld ook de dynamiek van de lokale woningmarkt.

De kansen en belemmeringen voor de energietransitie in de gebouwde omgeving liggen volgens stakeholders vooral op het gebied van marktwerking en innovatie. Aanbiedende partijen dienen bijvoorbeeld de wensen van de gebruiker nog meer centraal te stellen en moeten met oplossingen komen die niet alleen adequaat zijn, maar waar mensen en organisaties ook voor warm lopen. Nu is het draagvlak voor energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening van gebouwen vaak nog beperkt. Overheden moeten op hun beurt sneller meebewegen met veelbelovende ontwikkelingen in de markt en ook de implementatie van innovaties sterker ondersteunen. Stakeholders wijzen ten slotte op de kwetsbare positie van burgers en bedrijven met weinig financiële ruimte voor investeringen in energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening van gebouwen. Voor deze kwetsbare groepen is aandacht nodig wanneer de langetermijnopgave wordt geformuleerd.

Conclusies en vervolg

De langetermijnverkenning laat zien dat de energietransitie in de gebouwde omgeving een omvangrijk en complexe opgave met zich meebrengt. De transitieopgave verschilt daarbij per regio en het beheersbaar houden van de woonlasten en het creëren van draagvlak onder bewoners en organisaties vormen nog een grote uitdaging. Een meer innovatief en ontzorgend aanbod en het benutten van kansen in de regionale context zijn daarmee belangrijke richtpunten in de transitie. Ik vind het van belang om hier komende periode meer ervaring en kennis mee op te doen. De inzet hierop krijgt langs een aantal sporen vorm. Ten eerste worden bedrijven, gemeenten en andere partijen gestimuleerd om innovatieve voorstellen te ontwikkelen voor energiebesparing bij particuliere woningeigenaren. Het gaat hierbij om een impuls van 20 miljoen euro die voortkomt uit het belastingplan 2016 (Kamerstuk 34 302). Ten tweede ondersteunt het kabinet city deals en green deals gericht op het beter in kaart brengen van de lokale opgave en het benoemen en wegnemen van belemmeringen op lokaal niveau voor o.a. energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening van gebouwen. Ten derde worden ambitieuze doelgroepgerichte initiatieven zoveel mogelijk gefaciliteerd. Een voorbeeld is de introductie van de energieprestatievergoeding waarmee een belangrijke randvoorwaarde is gecreëerd om gereguleerde huurwoningen zeer energiezuinig te maken.

Een nadere uitwisseling van meningen, ideeën en voorstellen over de energietransitie vindt thans met burgers en bedrijven plaats in de Energiedialoog. De uitkomsten van de langetermijnverkenning energie in de gebouwde omgeving worden bij de Energiedialoog betrokken en zullen worden gebruikt voor het opstellen van een agenda voor het energiebeleid voor de langere termijn. Deze agenda zal voor het einde van het jaar door het kabinet aan uw Kamer worden aangeboden.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven