Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 oktober 2011
In deze brief wil ik u graag informeren over de uitkomsten van een onderzoek naar de huidige cijfers van de overleving van
bijvangsten. Hiermee geef ik invulling aan de motie van de leden Koppejan, Dijkgraaf en Slob ten aanzien van discardban (motie
29 675, nr. 126), in navolging van mijn toezegging tijdens het VSO van 30 juni 2011.
In 2005 heeft de FAO1 een internationale inventarisatie gemaakt van de kwantitatieve omvang van discards in de mondiale visserij. Het is bekend
dat nagenoeg alle rondvis reeds dood aan boord komt. De overlevingskans van bijvangsten in demersale visserij blijkt echter ook laag te zijn.
Om meer inzicht te krijgen in de omvang van de problematiek heeft IMARES in 2011 in een gezamenlijke opdracht van het Productschap
Vis en het ministerie van EL&I de bestaande kennis van de laatste 30 jaar over discards in de Nederlandse kottersector geïnventariseerd
(zie bijlage)2. Op basis van deze rapportage heb ik IMARES gevraagd om aanvullende gegevens3. Met deze informatie hebben we de best beschikbare kennis voorhanden.
Uit de rapportages blijkt ondermeer dat in de boomkorvisserij naar schatting 70% van de vis dood of zeer zwaar beschadigd
aan boord komt.
Dit percentage is afhankelijk van de robuustheid van de vis, het gewicht van het tuig, de snelheid en duur waarmee gevist
is, de grootte van de vangst en de behandeling aan boord. Gebaseerd op experimentele studies aan boord van commerciële schepen
vonden onderzoekers dat slechts 10% van de gevangen vis het proces van discarden overleeft. Uit andere studies in de Noordzee
blijkt dat 50–100% van de levende gediscarde platvis de eerste dagen niet overleeft. In een experiment in België vond men
een overleving van 40%. Weliswaar blijkt de overlevingskans van vele factoren af te hangen, de conclusie lijkt gerechtvaardigd
dat het merendeel van de bijvangsten in de demersale visserij het proces van discarden niet overleeft.
Uit de rapportages blijkt tevens dat de hoeveelheid discards in de Nederlandse kottersector erg hoog is. Zelfs bij iets gunstigere
overlevingskansen, blijft de problematiek aanzienlijk. Volgens de impact studie van de Commissie (2011) over het voorstel
voor het nieuwe GVB heeft de boomkor de hoogste teruggooi percentages. Het gaat om teruggooi percentages van 40–60% op basis
van gewicht (groenboek discardsbeleid 2007). Het jongste ICES advies over schol (juni 2011) toont dat in de afgelopen decade
er jaarlijks tussen de 40 en 100 duizend ton aan schol overboord is gegaan. Uit het onderzoek voor de datacollectie aan boord
van boomkorkotters, weten we dat 6–17% van gevangen tong overboord gaat en nagenoeg alle vangsten schar en wijting (65–93%).
Dit is een van de redenen waarom de kennis van dergelijke soorten zo beperkt is.
Uitgaande van deze situatie is een geïntegreerde aanpak om discards terug te dringen van groot belang. Inzet dient vooral
gericht te zijn op het voorkomen van ongewenste bijvangst door meer selectief te gaan vissen met de modernste visserijtechnieken.
Zo wordt op dit moment samengewerkt aan het onderzoek naar de effecten van de pulse visserij. Hierbij wordt tevens de selectiviteit
van vissen en de mogelijkheden van het beperken van discards meegenomen.
Voorts wordt met de sector verkend welke regels aangepast, c.q. afgeschaft dienen te worden om discarden als gevolg hiervan
te beperken. Uiteraard zijn de uitkomsten van deze verkenning mede bepalend voor de discussie over de herziening van het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid.
Uiteindelijk is het doel om de verspilling en daarmee de ecologische impact van de Nederlandse visserij tot een minimum te
beperken. De introductie van een aanlandingsplicht, gedifferentieerd naar visserij en met realistische overgangstermijnen,
vormt een sluitstuk hiervoor.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker