29 628 Politie

33 628 Forensische zorg

Nr. 804 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2018

In mijn brief van 13 juni 20161 aan uw Kamer heb ik aangegeven dat ik het Wetenschappelijk onderzoek en documentatiecentrum (WODC) heb gevraagd om ten behoeve van het Prognose Model Justitiële Ketens (PMJ) te bezien hoe de vraag naar forensisch onderzoek nauwkeuriger geraamd kan worden. In opdracht van het WODC is door het onderzoeksbureau Ateno onderzoek gedaan naar de factoren die van invloed zijn op de vraag naar forensisch onderzoek. Hierbij doe ik uw Kamer het rapport «Op ’t goede spoor» van het onderzoeksbureau Ateno toekomen2.

Zoals toegezegd in mijn brief van 29 november 20163 heb ik de motie van de leden Van Nispen, Swinkels en Van Toorenburg4 over de werkelijke vraag naar sporenonderzoek bij dit onderzoek laten betrekken. De bevindingen komen in deze brief separaat aan de orde. Verder kom ik in deze brief terug op twee toezeggingen die ik deed tijdens het debat met uw Kamer op 13 juni jl. (Kamerstuk 34 950 VI, nr. 15) over het Jaarverslag en Slotwet 2017 van mijn ministerie, namelijk over de uitputting van het budget van One Stop Shop (OSS) ten behoeve van forensisch onderzoek door marktpartijen en over de vraag waarom bepaalde forensische onderzoeken door het NFI zelf worden verricht, terwijl die ook door marktpartijen kunnen worden uitgevoerd.

Bevindingen onderzoeksrapport

In het onderzoeksrapport wordt een model gepresenteerd voor een selectie van forensische producten. Deze producten zijn «Humane sporen», «Referentiemateriaal», «Alcohol en drugs» en «Digitale sporen». Wat betreft de factoren die van invloed zijn op de vraag naar forensisch onderzoek blijkt uit het onderzoeksrapport dat, anders dan voorheen in het PMJ werd verondersteld, niet enkel uitgegaan kan worden van een lineair verband tussen (dalende) criminaliteitscijfers en de vraag naar forensische producten. De onderzoekers onderscheiden twee groepen factoren, te weten justitiële en maatschappelijke factoren. Naast het aantal geregistreerde misdrijven zijn factoren als politiecapaciteit ten behoeve van forensische opsporing, het aantal verkeers- en drugscontroles en het aantal aangehouden verdachten van invloed op de behoefte aan forensisch onderzoek. Als maatschappelijke factoren kunnen de mate van consumptie van drugs en digitalisering van de maatschappij worden genoemd.

De bevindingen uit dit onderzoek zullen door het WODC gebruikt worden om het PMJ aan te passen, waarbij de makers van het PMJ zullen besluiten over de vormgeving en vulling van het PMJ.

Motie over de daadwerkelijke vraag naar forensisch onderzoek

Ten aanzien van de in de voornoemde motie gestelde vraag naar behoefte aan forensische producten hebben de onderzoekers per type delict geanalyseerd hoeveel sporen(dragers)5 door de politie in 2016 zijn veiliggesteld. Uit deze analyse blijkt dat er bijvoorbeeld bij diefstallen en inbraken gemiddeld drie tot vier sporen(dragers) worden veiliggesteld, terwijl dit bij handel in wapens of drugs oploopt naar vijf tot zeven sporen(dragers). De meeste sporen worden bij levensmisdrijven veiliggesteld, hoewel deze sporen procentueel ongeveer een tiende van het totaal aantal veiliggestelde sporen beslaan.

Het onderzoek geeft inzicht in de factoren die bij de selectie van sporen(dragers) op de plaats delict een rol spelen. Uit het onderzoek komt naar voren dat weliswaar niet alle sporen, doch wel over het algemeen de belangrijkste kansrijke sporen en sporendragers op de plaats delict worden veiliggesteld. Dat is positief. Helaas maakt het onderzoek niet duidelijk of deze positieve conclusie ook kan worden getrokken voor de tweede selectieronde, waarbij op het politiebureau wordt bepaald welke sporen(dragers) vervolgens voor (verder) forensisch onderzoek naar het NFI of andere labs worden gestuurd. Dat is niet door de onderzoekers onderzocht. Politie en OM zijn wel bezig met een proef die hier mogelijk enig inzicht in kan geven. Bij deze kleinschalige en niet-wetenschappelijke proef wordt van een aantal onopgeloste woningovervallen alle sporen die zijn veiliggesteld maar niet ingestuurd voor forensisch onderzoek, alsnog ingestuurd. Dit zou voor dit type zaken iets kunnen zeggen over de vraag of bij de keuze om bepaalde sporen wel, en andere niet aan te bieden voor forensisch onderzoek relevante informatie werd gemist.

Hoewel de onderzoeksbevindingen inzicht geven in de vraag hoe de politie en het OM selecteren welke sporen van een plaats delict uiteindelijk aan forensisch onderzoek worden onderworpen moet ik constateren dat het onderzoek niet het gehoopte kwantitatieve antwoord geeft op de vraag hoe groot de daadwerkelijke behoefte aan forensisch onderzoek is. In het kader van het jaarplan van het NFI voor 2018 hebben de politie en het OM zelf een inschatting gemaakt van hun behoefte. Deze inschatting is beperkt onderbouwd en derhalve moeilijk te verifiëren. Het WODC zal onder andere op basis van het voorliggend onderzoek de raming van de behoefte aan forensisch onderzoek (PMJ) aanpassen.

Uitputting budget One Stop Shop

Op 26 april 2018 stuurde ik uw Kamer een brief over de aanstaande uitputting van het budget voor de OSS, waarmee politie en OM bepaalde forensische onderzoeken door andere partijen dan het NFI kunnen laten uitvoeren.6 Tijdens het voornoemde debat op 13 juni (Kamerstuk 34 950 VI, nr. 15) vroeg het lid Van Nispen welke gevolgen deze budgetuitputting zal hebben voor doorlooptijden of oplossingspercentages van strafzaken. Voor het antwoord op die vraag is het allereerst van belang om te vermelden dat het OSS-budget slechts een klein onderdeel uitmaakt van het totale budget van het NFI (3 miljoen van de 66 miljoen euro). Het aantal forensische onderzoeken dat uit het OSS-budget wordt verricht is daarmee beperkt. Het effect van de uitputting van het OSS-budget op de doorlooptijden of oplossingspercentages van strafzaken zal navenant beperkt zijn, maar is overigens moeilijk aantoonbaar of kwantificeerbaar.

OM en politie prioriteren de in te sturen sporen zo goed mogelijk en wegen daarbij af welke sporen belangrijk zijn voor het oplossen van een zaak. Bovendien spelen bij het oplossen van een zaak en de pakkans ook andere zaken een rol, zoals de wijze waarop andere (tactische) onderzoeksmiddelen worden ingezet.

Ik blijf de komende tijd in gesprek met politie en OM om ervoor te zorgen dat de benodigde sporen in zaken onderzocht kunnen worden binnen de beschikbare capaciteit.

Ik geef u daarnaast mee dat voor dit jaar en voor de komende jaren in het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) extra middelen beschikbaar zijn gesteld voor meer capaciteit in de strafrechtketen naar aanleiding van de investeringen bij de politie. Een deel van deze middelen zal worden ingezet voor de effecten op de forensische onderzoekscapaciteit bij het NFI. Het bestedingsplan voor dit jaar wordt naar verwachting binnenkort afgerond. Na goedkeuring door het Ministerie van Financiën zullen deze middelen worden overgeheveld naar mijn begroting.

Drugs in het verkeer

Het lid Van Oosten heeft gevraagd waarom bloedonderzoeken naar drugsgebruik in het verkeer die nu door het NFI worden verricht, niet aan marktpartijen worden uitbesteed die die onderzoeken met dezelfde kwaliteit, maar goedkoper, kunnen uitvoeren. Hierover merk ik op dat van deze onderzoeken het grootste deel al wordt uitbesteed, onder andere omdat deze partijen dit goedkoper konden doen maar ook omdat zij sneller in staat zijn om analysecapaciteit op en af te bouwen. In het kader van de thans op mijn departement lopende visievorming op de toekomst van het forensisch onderzoek wordt onder andere nagedacht over de mogelijkheden tot het vergroten van het aandeel van andere (private) partijen op de forensische markt. Over de uitkomsten hiervan zal ik uw Kamer later dit jaar nader informeren.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Kamerstukken 29 279 en 29 628, nr. 328

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstukken 29 628 en 29 279, nr. 680

X Noot
4

Kamerstuk 29 279, nr. 351

X Noot
5

Materiaal waaruit sporen worden gedistilleerd.

X Noot
6

Kamerstuk 33 628, nr. 31

Naar boven