29 628 Politie

Nr. 501 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 januari 2015

Bijgaand treft u aan het onderzoeksrapport «Politie en verwarde personen»1. Het onderzoek is in mijn opdracht door het WODC uitgevoerd en gaat in op de vraag of de politie en de GGZ op een efficiënte en doeltreffende wijze gebruik maken van elkaars competenties en bevoegdheden. Tevens geeft het onderzoek een indicatie van de capaciteit die de politie besteedt aan het optreden rondom verwarde personen. Een kenmerk van het onderzoek dat in ogenschouw moet worden genomen, is dat het onderzoek conform de opdracht vooral het politieperspectief belicht.

De onderzoeksresultaten die hieronder zijn weergegeven, onderschrijf ik. In mijn beleidsreactie ga ik in op de vervolgstappen.

Aanleiding en resultaten van het onderzoek

Operationeel politiepersoneel (basispolitiezorg) komt regelmatig in contact met verwarde personen die in hun omgeving overlast en (gevoelens) van onveiligheid veroorzaken, verkommeren, een gevaar voor zichzelf of hun omgeving zijn, zich al dan niet strafbaar gedragen en hulpverlening nodig hebben. Het zijn niet altijd personen met een psychiatrische problematiek, de problematiek kan ook betrekking hebben op verslavingsproblematiek, een voortschrijdend dementieel proces of een verstandelijke beperking. De term «verward» is dus niet eenduidig afgebakend.

Het wettelijk kader voor het politieoptreden rond verwarde personen wordt gegeven door de Politiewet 2012: het verlenen van noodhulp, het handhaven van de openbare orde (begrenzen van overlast, het veiligstellen van incidenten). De politie zal vanuit haar taak ondersteunend, signalerend, adviserend en doorverwijzend optreden richting bijvoorbeeld de GGZ, gehandicapten- of ouderenzorg of een regulier ziekenhuis.

De onderzoekers concluderen dat de samenwerking tussen politie en GGZ goed verloopt en dat deze samenwerking als voorbeeld kan dienen voor samenwerkingsverbanden tussen andere partijen die qua werkwijze en doelstelling van elkaar verschillen. Het verschil in taken en verantwoordelijkheden is geen beletsel voor goede complementaire samenwerking. Er is ook ruimte voor verbeteringen benoemd, waaronder de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de GGZ bij acute situaties buiten kantooruren.

De onderzoekers benadrukken dat betrouwbare cijfers over de politie-inzet op dit terrein niet beschikbaar zijn. Een tweetal indicatoren levert het volgende beeld op. Ten eerste is becijferd dat 6% van het in BVH geregistreerde politieoptreden gerelateerd is aan de omgang met verwarde personen. Ten tweede blijkt uit schattingen van de politiemedewerkers dat zij gemiddeld 13% van hun werktijd besteden aan verwarde personen. Uit het onderzoek – op basis van interviews en enquêtes – blijkt dat de politiemedewerkers van mening zijn dat hun inzet rond verwarde personen tot de basispolitiezorg hoort.

Tenslotte achten de onderzoekers het niet ondenkbaar dat de ambulantisering van de GGZ en de transitie van de zorg naar gemeenten er toe kunnen leiden dat de situatie rond verwarde personen vaker de openbare orde en veiligheid zal raken en dus kan leiden tot meer politie-inzet.

Beleidsreactie

Verwarde personen is een belangrijk thema binnen het politiewerk en naar het zich laat aanzien blijft dat ook zo. De politie heeft naar mij toe aangegeven dat zij haar inzet op dit terrein als hoog ervaart. De onderzoekers hebben echter niet onderzocht of de politie-inzet veel of weinig is, toe- of afneemt. Deze vragen vormden geen deel van de opdracht en het antwoord erop is ook niet af te leiden uit het onderzoek.

Het signaal van de politie neem ik evenwel zeer serieus. Ik ben van mening dat de inzet rond verwarde personen niet een taak voor de politie alleen is. De inzet – waarvoor niet altijd een juridische basis is – heeft namelijk ook betrekking op verwarde personen die geen gevaar voor zichzelf of hun omgeving zijn en/of geen strafbare feiten hebben gepleegd. De ketenpartners in het zorgdomein hebben hun eigenstandige verantwoordelijkheden en hun bijdrage dient afgestemd te zijn op hun rol in de keten.

In het licht van bovenstaande heb ik besloten om het onderzoek over twee jaar te herhalen met als doel om te achterhalen of er een trend waarneembaar is in de capaciteitsbesteding bij de politie rond verwarde personen. Daarbij kunnen de effecten van de ambulantisering van de GGZ en de decentralisatie van de zorg in het onderzoek worden meegenomen.

In de tussentijd zal het signaal van de politie over de toenemende politie-inzet en haar verzoek aan ketenpartners om hun bijdrage te leveren vanuit mijn ministerie worden ondersteund door de betrokken ketenpartners uit te nodigen voor overleg om te bezien welke concrete oplossingen in gang gezet kunnen worden. Ik zie het als mijn taak om de politie waar mogelijk te ontlasten in haar taakuitvoering.

Hierbij denk ik aan onder meer het landelijk uitrollen van veelbelovende lokale initiatieven die de werkdruk voor de politie kunnen verlichten, zoals de inrichting van de Haagse opvangvoorziening waarin politie en de zorg intensief op één locatie samenwerken en de afspraken in de politie eenheid Rotterdam waar de politie zonder tussenkomst van de GGD-arts de mogelijkheid heeft om verwarde personen over te brengen naar een psychiatrische voorziening. Lokaal maatwerk staat hierbij voorop om recht te doen aan specifieke situaties.

Tot slot, over de – uit het onderzoek – voortkomende verbeterpunten met betrekking tot de samenwerking tussen politie en GGZ is afgesproken dat zij gezamenlijk hierover sluitende werkafspraken maken.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven