Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 29628 nr. 384 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 29628 nr. 384 |
Vastgesteld 23 april 2013
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 21 maart 2013 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:
– de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 12 maart 2013 over de vermeende opleidingsstop bij de politie (29 628, nr. 371).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava
Voorzitter: Elias
Griffier: Nava
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Berndsen-Jansen, Bontes, Elias, Kooiman, Marcouch, Oskam en Segers,
en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 14.00 uur
De voorzitter: Ik heet de minister van Justitie van harte welkom. Wij hebben vanmiddag een algemeen overleg over de vermeende opleidingsstop Politieacademie, met vijf minuten spreektijd per fractie, zoals afgesproken. Ik zal niet op een halve minuut kijken, maar verzoek u wel daaraan mee te werken. Wij hebben tot 17.00 uur, maar ik vermoed dat wij dat niet nodig zullen hebben. Wij proberen het wat sneller te doen.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Er is een foutje gemaakt. Dat staat ook in de brief. Men had het anders moeten doen en wij hebben het weer rechtgezet. Deze woorden kregen wij in januari te horen. Toen ging het over verzuimcijfers bij de politie. Geen twee maanden later hebben wij het weer over nog een foutje en de welles-nietesdiscussie over de opleidingsstop bij de Politieacademie. Ik kan mij voorstellen dat dit de minister dwarszit. Immers, hoe leg je uit dat er een foutje is gemaakt terwijl de NOS in het bezit is van een brief van de directeur Werving & Selectie waarin klip-en-klaar staat dat in opdracht van HRM van de Nationale Politie is besloten tot een onmiddellijke aanstellingsstop? Hoe verklaart de minister dit? Wat betekent dit voor de beeldvorming over de politie als een goede werkgever? Wij zullen in de toekomst nog veel studenten nodig hebben en dan is betrouwbaar werkgeverschap van groot belang.
Volgens de brief van de minister is er geen sprake van een opleidingsstop, wel van een vooraf bepaald aantal later te vullen opleidingsplaatsen ten opzichte van voorgaande jaren: 1.850 plaatsen in 2011, 1.750 in 2012 en 800 in 2013. De aantallen voor 2014 en de jaren erna worden later bepaald, maar het aantal studenten is nauw gerelateerd aan de structuur in de begroting van hun opleidingsorganisatie. Welk effect heeft het per jaar bepalen van het aantal studenten op de continuïteit en kwaliteit van de Politieacademie? Hoe zorgt de minister ervoor dat de financiering en de kwaliteit van de Politieacademie worden gewaarborgd? Wij hebben namelijk nu en in de toekomst goed opgeleide politieagenten nodig. De instroom en uitstroom moeten goed op elkaar aansluiten. D66 maakt zich zorgen over de plannen van het kabinet voor opnieuw een vermindering van het aantal opleidingsplaatsen bij de Politieacademie. Door de vergrijzing zullen zo'n 13.000 mensen de komende zeven jaar de politieorganisatie verlaten, zo is mij verteld. Kan de minister concrete cijfers geven over het verwachte natuurlijke verloop en het aantal aspiranten dat daarvoor in de plaats komt? De politiesterkte moet volgens afspraak op 49.500 agenten blijven. Nu zit het aantal daarboven. Hoeveel precies?
In februari 2011 heeft de Kamer met algemene stemmen een motie aangenomen waarin wordt gevraagd welke groei van de politiesterkte nodig zou zijn om te waarborgen dat onafhankelijk van de landelijke prioriteiten per 5.000 inwoners ten minste één wijkagent voor 80% van de tijd beschikbaar is. Ik begin steeds meer behoefte te krijgen aan een totaaloverzicht. De minister heeft in het vorige overleg gezegd dat wij dat kunnen lezen in het jaarverslag 2012. Ik vraag de minister nu om de Kamer te informeren over de sterkteontwikkeling de komende vijf jaar gerelateerd aan de uitstroom, over de inzetbare capaciteit gecorrigeerd voor het ziekteverzuim en over de reële inzetbaarheid van de aspiranten. De antwoorden hierop moeten inzicht verschaffen in de echte operationele inzetbaarheid van de politie. Pas als dit inzicht er is, kunnen prioriteiten worden vastgesteld.
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. De politieorganisatie moet professioneel en sterk zijn en er moet voldoende blauw op straat zijn. De SP is het daarmee eens, maar wij hebben het ook deze minister regelmatig horen zeggen. Nu is er een verschil tussen zeggen en doen. Het is de minister niet onbekend dat ik mij bij tijd en wijle grote zorgen maak over de capaciteit bij de politie.
De aanleiding tot dit debat is natuurlijk de vermeende opleidingsstop. Naar ik heb begrepen en zoals de minister ook heeft uitgelegd in zijn brief, was er inderdaad sprake van niet-zorgvuldig handelen. Mensen die het hele traject hadden doorlopen, kregen een brief: excuses, je kunt niet starten met de opleiding. Dat bleek later een fout te zijn. Ik heb begrepen dat al die mensen zijn gebeld of een mail hebben ontvangen en dat die fout is gecorrigeerd. Het is netjes dat het in ieder geval gecorrigeerd is; dat wil ik ook hier gezegd hebben. Maar er is ook een verschil tussen een opleidingsstop en een aannamestop. Er zijn 800 à 900 aspiranten aangenomen. De minister heeft het over 800; ik heb begrepen dat er 900 aspiranten mogen starten. Maar ik begrijp ook dat 400 mensen die nog niet het hele traject van de screening hebben doorlopen en nog niet het gesprek hebben gehad met bijvoorbeeld het korps, in een soort wachtruimte zijn gezet. Dat is een aannamestop. Ik snap dat niet zo goed. Hiermee gaat de minister eraan voorbij dat wij een groot aantal problemen hebben. Mevrouw Berndsen heeft al een aantal punten genoemd. Wij kunnen een enorme vergrijzing tegemoet zien. Een heleboel heel fitte en enorm enthousiaste mensen willen graag starten. Er zitten nu 400 mensen in een wachtkamer te wachten of zij volgend jaar misschien wel een keertje mogen meedoen aan de politieopleiding.
Ik wil graag weten hoe de minister gaat aantonen dat de robuuste basisteams, waarover wij regelmatig discussie hebben, daadwerkelijk voldoende capaciteit hebben. De minister gaat nog steeds uit van een capaciteitsberekening van een op zeven. Waarom is het niet een op negen? Kan de minister dat eens uitleggen?
Zoals mevrouw Berndsen ook al aangaf, moesten in de jaren 2011 en 2012 enorm veel studenten de opleiding gaan volgen: 1.850 in 2011 en 1.750 in 2012. Dat is enorm veel. Waarom kiest de minister dan nu voor een aantal van 900? Waarop is dat gebaseerd? Kan hij dat eens uitleggen?
Ik wil nog wijzen op een ander punt dan alleen de aannamestop, namelijk de chaos bij de Politieacademie. Keer op keer heeft de SP daarop gewezen. Vogelzang doet er nu onderzoek naar en Wallage ook. Wij hebben al een inspectierapport gekregen van de minister waaruit blijkt dat er behoorlijk wat aan de hand is bij de Politieacademie in Rotterdam. Daarin staat exact wat ik al eerder aangaf: de roosterdruk, examens die niet op orde zijn, de kwaliteit van onderwijs. Dat zijn zorgelijke punten. Ik wil eigenlijk niet wachten. Ik wil graag weten wat de minister nu gaat doen en wanneer Vogelzang en Wallage komen met hun rapporten en aanbevelingen. Ik kan mij niet voorstellen dat deze minister hier stilzit en niks doet, dus ik wil vandaag weten wat hij wel gaat doen. Wij hebben het er hier keer op keer over, dus ik neem aan dat de minister dat vandaag best kan zeggen.
Wij zitten ook vaak te wachten of de Politieacademie nu wel of niet een onderdeel wordt van de Nationale Politie. Het is toch onderwijs voor en door agenten zelf. Het is bij mijn weten een heel belangrijk onderdeel. De Politieacademie doet ook gedegen onderzoek voor het politieveld en is eigenlijk verweven met de Nationale Politie, maar is er geen onderdeel van. Wanneer krijgen wij daarover wat meer duidelijkheid?
De heer Oskam (CDA): Voorzitter. «Opleidingsstop nieuwe politiemensen» kopte Teletekst op 26 februari. De minister heeft daarop gereageerd in een brief en legt uit dat er sprake is van een misverstand. Hij betreurt de verwarring die door de vergissing in het proces bij kandidaten is ontstaan. De CDA-fractie betreurt die verwarring ook. Wij betreuren het ook dat er kennelijk nogal slordig met de kandidaten wordt omgesprongen. Hoe kan het nu gebeuren dat de mensen eerst worden afgebeld en later weer in de procedure worden opgenomen? Er is kennelijk niet alleen bij de kandidaten verwarring, maar ook bij de Nationale Politie zelf. Is de zaak dan niet zo georganiseerd dat er één bureau in Den Haag is dat gewoon regelt dat mensen naar de Politieacademie gaan, worden aangenomen en daar ook worden toegelaten?
Als er geen nieuwe mensen meer worden geworven en geselecteerd hoeven te worden, is het dan niet reëel om de campagneactiviteiten van de politie terug te schroeven? Het is natuurlijk nogal teleurstellend dat jongeren naar voorlichtingsavonden gaan, enthousiast worden gemaakt over een carrière bij de politie en dan te horen krijgen dat solliciteren geen zin heeft omdat de zaak vol zit. Hoe gaan wij in de toekomst daarmee om?
De politie moet natuurlijk op sterkte blijven, als de uitstroom van oudere medewerkers de komende jaren op gang komt. Wij hebben er al eerder over gesproken. Met name in Oost-Nederland zitten veel oudere medewerkers. Klopt de conclusie dat er nu relatief veel oudere politiemensen zijn? Wat betekent dat voor de operationele sterkte en met name voor de jongere dienders die wat ervaring missen en toch vaak de kar meer moeten trekken, omdat de ouderen een meldkamerfunctie of een andere functie krijgen?
De minister stelt dat de operationele politiesterkte eind 2012 ruim hoger ligt dan de ondergrens van 49.500 die met de Kamer is afgesproken. Is die ruim hogere sterkte ook een echte sterkte of staat deze slechts op papier omdat iedereen een uur meer werkt zoals in de cao is afgesproken? Hoeveel extra politieauto's brengt de minister op dit moment op straat? Daar kijkt de burger naar. Zijn er wel voldoende politieauto's als de sterkte boven de capaciteit is en vertaalt die ruime extra sterkte zich ook in verhoogde oplossingspercentages? Wij hebben van de week gelezen dat bij inbraken het oplossingspercentage stagneert.
Ik kom bij een ander punt, dat wel met de sterkte te maken heeft. Kan de minister ook aangeven hoeveel plankzaken er nu zijn en hoeveel plankzaken er minder zullen komen door de ruimere extra sterkte die er volgens de minister op dit moment is? Ik krijg van de minister graag een overzicht van het aantal misdrijven met een duidelijke opsporingsindicatie. Mensen doen aangifte bij de politie, zij noemen man en paard en er is een verdachte in beeld. Het is een kwestie van oprapen van die zaak, maar er is nu geen tijd voor of de prioriteit van het OM wordt anders gelegd waardoor de zaak op de plank blijft liggen. Ik wil weten om hoeveel zaken het gaat.
De voorzitter: Een interruptie van de heer Van Oosten van de VVD.
De heer Van Oosten (VVD): Het is meer een punt van orde dat ik even wil markeren. Ik vraag mij namelijk af waarover wij het vanmiddag hebben. Ik begrijp uit de aanleiding dat het gaat om een vermeende opleidingsstop. De vragen die worden opgeworpen door de collega's Berndsen, Kooiman en Oskam, zijn natuurlijk ontzettend interessant en belangwekkend, maar ik zou via de voorzitter de collega's toch willen aanmoedigen om, waar wij dat kunnen …
De voorzitter: Ho ho, voordat wij nu een hele discussie krijgen. Ik sprak al even met de griffier. Ik heb begrepen dat in de procedurevergadering is gezegd dat er ook gesproken zou worden over de politiesterkte. Wat daar verder ook van zij, of dat had moeten gebeuren en of dat verstandig is, daar blijf ik allemaal buiten. U hebt het zo bepaald en dus zijn de opmerkingen binnen de orde. Dat wil niet zeggen dat ze niet ook binnen de tijd moeten zijn.
De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Ik rond af. De politiesterkte bestaat niet alleen uit blauw op straat, maar ook uit rechercheurs. Ik heb in het beheersplan van de Nationale Politie van 19 december vorig jaar gelezen dat er ruim 150 recherchekundigen bij zijn gekomen. De vraag is of zij inmiddels zijn aangesteld en of deze extra recherchecapaciteit iets kan betekenen voor het terugdringen van de zogenaamde plankzaken.
De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Na de ziekteverzuimcijfers is dit weer een voorbeeld van klungelige woordvoering van de Nationale Politie: wel, niet, nee, toch wel een opleidingsstop bij de Politieacademie. Wel, geen begrotingsprobleem; er is geen touw meer aan vast te knopen. Er is sprake van onduidelijke, onhandige communicatie. Wij hebben te maken met een uitgelekte mail die de vergelijking met de mail van voormalig Kamerlid Timmermans met betrekking tot Cohen goed kan doorstaan. Een uitgelekte mail, zeer uitgebreid, zeer zorgvuldig, is bij de pers terechtgekomen. Berichten zijn verwijderd van de Facebookpagina van de Politieacademie, dan weer erop, dan weer eraf, dus het is echt een chaos.
In de uitgelekte mail wordt een rechtstreekse opdracht gegeven van de directeur HRM van de Nationale Politie aan de directeur Werving & Selectie van de Politieacademie, een directe opdracht. Mijn vraag is of het college van bestuur nu al buitenspel staat. Het kan toch niet gebeuren dat je gewoon een laag in de politieorganisatie passeert en zo doorgaat naar de laag daaronder? Dat is onvoorstelbaar. Als dat zo is en als die laag buitenspel is gezet, zou ik dat graag willen weten van de minister. Ik weet dat wij nog het rapport van de heer Vogelzang krijgen en ik weet dat de heer Wallage ook bezig is met de Politieacademie, dus daar zal zeer waarschijnlijk een algemeen overleg of een debat over volgen. Ik wil mij wat dat betreft niet verder focussen op de Politieacademie; daar kom ik later op terug. Maar hoe kan het dat er een laag – ik bedoel de heer Van Baal, die de dagelijkse leiding heeft – wordt overgeslagen en dat de directeur HRM direct gaat aansturen? Ik vraag mij af of dat klopt en hoe dat kan.
Ik kom bij het vastgestelde aantal van 800. Er zijn mensen bij die onomkeerbare stappen hebben gezet. Ik wil weten hoeveel dat er zijn van de 400 die nu in de wachtkamer zitten. Ik vraag de minister: toon leiderschap en plaats die mensen per direct in de opleiding. Als je ontslag hebt genomen voor de politie, kan het toch niet dat je misschien wel anderhalf jaar zit te wachten en zonder werk zit? Toon leiderschap, geef die mensen op korte termijn een plek op de Politieacademie en leid hen op. Dat is mijn vraag. Maak dat waar, toon leiderschap.
Vervolgens koppel ik een paar capaciteitspunten aan het hele vraagstuk van de sterkte van de politie. Het eerste punt betreft Gouda. Daar zijn zes inbraken per dag. De districtschef van de politie zegt: het groeit mij boven het hoofd, ik kan het niet meer aan; als de Marokkanen hun eigen inbrekertjes niet aangeven, wil ik niet verantwoordelijk gehouden worden voor dit probleem. Ik heb een paar vragen aan de minister. Kan het ooit zo zijn dat de politie niet verantwoordelijk is voor inbraken? Durft de minister, nu hij de baas is van de Nationale Politie, leiderschap te tonen en te zeggen: ik ga extra mensen sturen naar Gouda, extra rechercheurs, extra ondersteuningsgroepen en wij gaan die inbraken daar oplossen? Zes inbraken per dag kun je de samenleving niet aandoen.
Gelet ook op de capaciteit en de netto inzetbaarheid van politiemensen, wil ik toch nog eventjes naar de fitheid van de Nationale Politie. Gebleken is dat een op de vijf niet aan de test voldoet en dus niet fit is. Het doet mij pijn om het te zeggen, maar in Rotterdam-Rijnmond voldoet 35% niet aan de test. De plaatsvervangend korpschef zegt dat hij 80% wel een goede target vindt. Dat betekent dat duizenden agenten niet aan die verplichting hoeven te voldoen. Vindt de minister dat ook een goede target? Is het redelijk wat de heer Bik zegt, namelijk dat het prima is als een op de vijf niet voldoet? Het gaat om duizenden politiemensen. Ik vind dat zo'n organisatie topfit moet zijn; die moet in topconditie zijn. Ik heb het al eerder gedaan en ik blijf pleiten voor dienstsport. Faciliteer die mensen. Dan heb ik het niet over badminton, maar over sport die gerelateerd is aan hun functie. Dan moet je denken aan jiujitsu of karate. Dat maakt niet uit, daar komen wij wel uit, maar geef ze dienstsport. De organisatie moet topfit zijn en gebleken is dat die dat nu niet is.
De voorzitter: Mevrouw Kooiman wil u interrumperen.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik bleef toch een beetje hangen in Gouda. Ik was twee weken geleden in Oss, waar men precies hetzelfde probleem heeft. Ik ben het helemaal met de heer Bontes eens dat er daar een probleem is, want de politie geeft aan het werk niet voor elkaar te krijgen in de aangewezen tijd. Maar er zijn heel veel gebieden die een enorme inbraakgolf kennen, waar heel veel politiecapaciteit in zit. Is de heer Bontes het niet met mij eens dat wij goed moeten kijken naar die robuuste basisteams en dat iedere regio voldoende agenten moet hebben?
De heer Bontes (PVV): Dat laatste ben ik met mevrouw Kooiman eens. Die teams moeten zo worden opgetuigd dat ze hun eigen broek kunnen ophouden en hun problemen zelf kunnen oplossen. Kennelijk is dat nu niet het geval. Die districtschef klaagt en ook de burgemeester klaagt erover: ik moet maar met 10-, 11-jarigen rond de tafel gaan zitten, want ik weet het ook niet meer. Wij hebben nu een Nationale Politie. Wij hebben daar bewust voor gekozen, wij hebben ermee ingestemd. Dat betekent dat er één baas is van de Nationale Politie en dat is de minister. Als het eenmaal over de schoenen loopt, wat in Gouda helaas het geval is en misschien in Oss ook wel, kan hij besluiten om capaciteit vrij te maken en daar in te zetten, om het in een paar maanden tijd plat te surveilleren en extra rechercheurs in te zetten. Dat moet dan maar. Ik ben het er in principe mee eens dat een basiseenheid de eigen broek moet kunnen ophouden. Maar voor de gevallen waarin dat niet kan, heb je de Nationale Politie. Voorheen kon dat niet, maar nu kan de minister zeggen: ik zet extra capaciteit in, dan gaat er maar 80 of 100 man naartoe, die surveilleren de boel plat en pakken alle plankzaken op; iedereen die maar enigszins aangehouden kan worden, wordt aangehouden. Die districtschef klaagt hierover, maar in principe ben ik het eens met mevrouw Kooiman dat de sterkte in een basiseenheid op orde moet zijn.
De voorzitter: Ik waarschuw de leden om niet te diep in de casuïstiek van Gouda te duiken. Bij de regeling van werkzaamheden afgelopen dinsdag is gezegd dat er nog een aparte brief over komt en een apart debat.
Mevrouw Kooiman (SP): Daarom trek ik het ook iets breder. Ik denk dat heel veel districtschefs en heel veel burgemeesters af en toe met de handen in het haar zitten. Is de heer Bontes het met mij eens dat, als die geluiden opgaan, nu misschien in Gouda, maar mogelijk ook ergens anders in Nederland, de minister er in ieder geval goed naar moet luisteren en dat wij die discussie hier opnieuw moeten kunnen voeren?
De heer Bontes (PVV): Daar ben ik het absoluut mee eens. Ik ben sowieso niet gerust over de sterkteverdeling over de basiseenheden. Er zijn heel kleine bij en die moeten ook echt alles doen: wijkzorg, noodhulp, opsporing, evenementen en noem maar op. Wij moeten goed kijken naar de sterkteverdeling.
Voorzitter. Ik heb nog een vraag over de capaciteit. Ik krijg signalen dat er veel zaken van dierenmishandeling blijven liggen. Ik heb even overleg gehad met mijn collega Graus. Hij zegt dat er nu 180 taakaccenthouders dierenpolitie in het inrichtingsplan staan – dat heb ik zelf ook kunnen zien – terwijl de minister er 360 heeft toegezegd aan de heer Graus. Kan de minister hierop reageren? Ook dierenmishandeling is ernstig en ook daarvan moet je niet te veel plankzaken hebben.
De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Het spreekt vanzelf dat ik begin met een verontschuldiging uit te spreken aan mijn collega's, die ik er ten onrechte van heb beschuldigd buiten de orde van dit debat te treden. Dat laat onverlet dat ik een beetje blijf worstelen met de aanduiding van het algemeen overleg van vanmiddag en de verbreding die ik wel bemerk, ook al heb ik er zelf mee ingestemd. Wij hebben kortgeleden een algemeen overleg over politie gehad. Er volgt een algemeen overleg over Gouda. Er is een rapport-Wallage onderweg dat breed ziet op het functioneren van de Politieacademie. Dat lijken mij allemaal geschikte momenten om meer, verder en diepgaander te spreken dan in een algemeen overleg met de aanduiding «vermeende opleidingsstop Politieacademie», temeer omdat het niet aan de orde is; het woord «vermeende» zegt het al. Dat begrijp ik althans uit de brief van de minister van 12 maart jl., ook in antwoord op Kamervragen van collega Marcouch. Ik beperk mij dan ook tot het onderwerp «opleidingsstop Politieacademie» en heb een paar vragen.
De voorzitter: Mevrouw Berndsen wil u – ik mag niet zeggen «lastigvallen» – interrumperen.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Ik val nooit iemand lastig!
Ziet de heer Van Oosten niet een relatie tussen opleiding bij de Politieacademie en sterkteontwikkeling bij de politie?
De heer Van Oosten (VVD): Die zie ik natuurlijk. Daarom verwijs ik naar het rapport-Wallage, dat onder meer ziet op het functioneren van de Politieacademie. De Politieacademie is op zichzelf ingesteld voor het opleiden en trainen van toekomstige politiemensen en politiemensen in functie, dus die relatie is er. Alleen is de vraag of dit het geschikte moment is om er heel diepgaand over door te gaan. Ik zou ervoor kiezen om dat niet te doen, maar de focus te leggen op de vraag of er sprake is van een opleidingsstop.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik begrijp niet zo goed waarom de heer Van Oosten het onderwerp zo sterk wil beperken, juist als er sprake zou zijn van een innamestop van studenten bij de Politieacademie. Zo'n opleiding duurt drie tot vier jaar. Op termijn heeft zo'n stop consequenties voor de operationele sterkte van de politie. Het hangt wel degelijk samen met de sterkte van de politie en de operationele inzet. Naar mijn idee kan dit debat niet worden gevoerd zonder dat je verder kijkt dan alleen naar de inname bij de Politieacademie op dit moment.
De heer Van Oosten (VVD): Wellicht verschillen mevrouw Berndsen en ik dan toch van mening op dat punt. Ik hecht toch bijzondere waarde aan het woord «vermeende», zoals dat ook in de brief van de minister aan de Kamer is gecommuniceerd. Dat geeft er toch blijk van dat er geen stop aanwezig is.
Misschien is dit nu wel het moment om mijn vragen aan de minister te stellen. Het is natuurlijk te betreuren dat die miscommunicatie is ontstaan, temeer ook omdat de politie en de Politieacademie in het bijzonder door de Kamer worden gevolgd. Dat blijkt ook wel uit de bijeenkomst van vanmiddag. Dan moet je in ieder geval zien te voorkomen dat er misvattingen opkomen en miscommunicatie ontstaat. Ik zou dan ook graag zien dat de minister toezegt dat hij zich ervoor inzet om dat in de toekomst te voorkomen. Ik zou ook graag een nadere uiteenzetting van de minister ontvangen over hoe verder wordt omgegaan met kandidaten die reeds, ook op grond van verwachtingen van de zijde van de Politieacademie, onomkeerbare stappen hebben gezet. Collega's refereerden er zo-even ook aan. Ik zou graag de bevestiging van de minister vernemen dat hieraan passende aandacht wordt geboden.
Ten slotte heb ik enkele vragen die specifiek betrekking hebben op het wervings- en selectiebeleid, waarbij ik wel ervoor probeer te waken te veel op de bedrijfsvoeringsstoel van de Politieacademie zelf te zitten. Een aspect snap ik niet helemaal en hopelijk kan de minister daarover helderheid brengen. Ik lees namelijk in de brief dat de werving en selectie zeer voorspoedig verliepen in het begin van het jaar en dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor de rest van het jaar. Is het niet logisch te veronderstellen dat de werving en aanname evenwichtig over het jaar verspreid zouden moeten zijn? Mijn vraag is dan ook of de minister uit de afgelopen maanden lessen heeft getrokken over hoe hij dit beleid voor 2014 gaat vormgeven. Ik ontvang daarop graag een reactie, waar mogelijk in samenhang met een korte uiteenzetting over hoe het wervings- en selectiebeleid precies vormgegeven is in relatie tot de numerus fixus en ook hoe in dat verband wordt omgegaan met eventuele afvallers tussen die 800 geselecteerde kandidaten.
De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. Bij voorbaat een verontschuldiging, want ik moet uiterlijk half vijf weg. Ik weet niet of wij tot vijf uur …
De voorzitter: Wij gaan proberen ervoor te zorgen dat u allen gelijkelijk kunt vertrekken en dat u daarbij bent.
De heer Segers (ChristenUnie): Precies! Gezien de aard van het debat zou dat ook zomaar kunnen, maar anderszins bij voorbaat mijn excuses.
Deze minister is verantwoordelijk voor het aantal politieagenten dat jaarlijks de opleiding kan starten. Hij heeft gezegd dat er geen probleem is, dat er niet zoveel aan de hand is, want een numerus fixus stond al in de begroting. Hoe moet ik dan de brief lezen van de directeur Werving & Selectie van de Politieacademie, die zegt dat niet alleen de numerus fixus een reden is, maar dat er ook een aanstellingsstop aanvullend op de numerus fixus is gekomen in verband met de begrotingsproblematiek? Betekent dit dat er ook te weinig geld is voor het opleiden van het afgesproken aantal politieaspiranten?
De minister verklaart de plotselinge aanstellingsstop verder door het voorspoedige verloop van de werving en selectie. Het is natuurlijk mooi dat die werving zo goed gaat, maar rondom de communicatie over de aanstellingsstop is toch wel iets misgegaan. Collega's hebben daaraan gerefereerd. De vraag is hoe de minister dit soort miscommunicatie en overhaaste acties in de toekomst kan voorkomen. Hoe is het bijvoorbeeld mogelijk dat er eerst een inventarisatieronde mogelijk was om tot de slotsom te komen dat de aanstelling en werving onmiddellijk moesten worden gestaakt? Je zou toch verwachten dat de werving van politieagenten bij de Nationale Politie nationaal gecoördineerd wordt en dat actuele cijfers altijd paraat zijn.
Mijn tweede en laatste punt betreft de politievrijwilligers. De minister heeft er heel warme woorden over gesproken. Het gaat om mensen die naast hun baan bijspringen en de politie assisteren, minimaal 240 uur per jaar tegen een vrijwilligersvergoeding. Dat is een prachtige inzet van burgers voor onze veiligheid. De minister is er enthousiast over en heeft in 2011 uitgesproken dat wat hem betreft veel meer politievrijwilligers erbij moeten komen. In 2015 zou het om 4.500 vrijwilligers moeten gaan. Dat is 10% van de politiesterkte en meer dan het dubbele van het aantal vrijwilligers op dit moment. Wat is er sinds het verschijnen van dit voornemen van de minister gebeurd? Deze vrijwilligers staan niet zomaar op de stoep van de politie, maar moeten geworven worden. Daarover maakt mijn fractie zich zorgen. Er zijn op dit moment zo'n 1.500 vrijwilligers voor het politiewerk en nog een paar honderd zogenaamde volontairs voor administratieve taken. Vorig jaar zijn er slechts 160 vrijwilligers geworven en dit jaar 244, terwijl de minister streefde naar een aantal van 625 per jaar. In dit tempo gaan wij dat niet halen. Wat gaat de minister daaraan doen om zijn doelstelling voor 2015 alsnog te halen? Is er wel budget voor die werving? Het enige wat op dit moment gebeurt bij de werving, is het in stand houden van een website. Dat lijkt mij toch echt te weinig.
De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Dit algemeen overleg is inderdaad gepland naar aanleiding van berichtgeving over de Politieacademie. De Politieacademie is het hoofd van onze politieorganisatie. Zij is ook de bron van beter blauw. Met «blauw» bedoel ik ook degenen die niet in het blauw worden gehesen om politiewerk te doen, dus ook rechercheurs. In die zin is het inderdaad slordig als er op deze manier wordt gecommuniceerd. Dit is niet de eerste keer dat er ruis wordt geconstateerd bij de Politieacademie. Dat is naar mijn idee niet in het belang van de werving. Daarvan gaat een signaal uit naar alle kandidaten die misschien wel bij de politie zouden willen solliciteren en het is helemaal slordig tegenover degenen die al in het traject zitten. Ik begrijp uit de brief van de minister dat hij er ook niet echt blij mee was, maar het is wel van belang om te constateren dat er vanuit de academie veel te veel ruis naar buiten komt die niet in het belang is van de agenten op straat.
Voor ons is het van belang dat de werving van kandidaten zorgvuldig en het liefst vlekkeloos verloopt. De kandidaten worden voor heel veel geld geworven, zij worden in allerlei trajecten getest en getoetst en uiteindelijk komen zij in een fase dat zij aangesteld kunnen worden. Dan is het natuurlijk een verlies voor de politieorganisatie, als zij een brief krijgen waarin staat dat het toch niet doorgaat. De minister spreekt over intentieverklaringen aan deze kandidaten. Ik wil graag weten wat dat betekent. Kunnen die kandidaten straks aan de opleiding beginnen en zien wij hen straks gewoon op straat? Of zit je, zoals collega Kooiman net constateerde, dan toch in een wachtkamer waarin je nog niet zo goed weet waar je aan toe bent?
De academie is het hoofd van onze politieorganisatie, zei ik net al. Als wij beter blauw op straat willen hebben, moet de academie zich vooral richten op het opleiden van agenten. De agenten worden in zeer moeilijke omstandigheden aan het werk gezet en zij moeten daarop voorbereid worden. Ik hoor dat de academie heel vaak met allerlei onderzoek bezig is, dus een beetje de universiteit speelt in plaats van de beste mensen niet in het onderzoek maar vooral voor de klas te zetten zodat die agenten goed voorbereid worden en straks effectief politiewerk kunnen doen. Ik begrijp ook dat, doordat de proeve van bekwaamheid, dus het examen in de praktijk moet worden gedaan, het heel vaak niet doorgaat door allerlei calamiteiten die in die praktijk ontstaan. Is de minister het met mij eens dat een stage op zichzelf een stage moet zijn en dat een examen binnen de academie afgelegd zou moeten worden, zodat wij geen gedoe hebben rondom aspiranten die zich heel goed voorbereiden op een examen dat vervolgens niet kan doorgaan omdat er in het team waarin zij worden geplaatst, geen tijd is wegens een calamiteit? Ik vind dat onwenselijk. Als je met kandidaten een afspraak maakt dat er een examen is, moet dat examen ook afgelegd kunnen worden.
Ik hoor uit het veld ook dat aspiranten, dus mensen die net van school zijn, al heel snel in het diepe worden gegooid. Jonge agenten worden daardoor te vroeg geconfronteerd met te zware situaties en haken als gevolg daarvan af. Dat zij te snel in het diepe worden gegooid, zou je in alle redelijkheid niet van hen mogen verwachten. Is de minister het met mij eens dat er adequate en goede begeleiding zou moeten zijn?
De heer Bontes (PVV): Spreekt de heer Marcouch nu over de periode van drie jaar? Als die achter de rug is, heb je alle stages en alle theorieën gehad. Dan mag je toch wel geacht worden enigszins zelfstandig de straat op te kunnen. Of heeft hij het over de begeleiding tijdens de opleiding, dus de echte stages tijdens de opleiding? Ik krijg graag duidelijkheid.
De heer Marcouch (PvdA): Allebei. Als je nog aspirant in opleiding bent, lijkt het mij niet meer dan vanzelfsprekend en verstandig dat zo iemand goed wordt begeleid, maar dat geldt ook als je net drie jaar bij de politie zit. Het politiewerk is gewoon vakwerk. Dat weet de heer Bontes. Het is vakmanschap. Dat betekent dat je er een aantal jaren voor nodig hebt om dat goed te beheersen. Dus ook na drie jaar is goede begeleiding niet onbelangrijk, zeker als je in situaties terechtkomt die een behoorlijke aanslag kunnen zijn op je emotionele gesteldheid.
De heer Bontes (PVV): Die periode van drie jaar is al lang. De heer Marcouch heeft net als ik de opleiding in een jaar tijd gedaan, dan drie maanden stage erbij en dan moest je het maar gedaan hebben. Nu tillen wij het al over de drie jaar heen. Dat kost ook weer capaciteit en energie. Mijn stelling is dat je na drie jaar toch geacht moet worden zelfstandig te kunnen werken. Natuurlijk moet je bij excessen begeleid kunnen worden, maar na drie jaar moet je het gemiddelde werk toch aankunnen. Kennelijk is de heer Marcouch het daar niet mee eens. Hoe ziet hij die extra capaciteit die die begeleiding gaat kosten voor zich in de praktijk?
De heer Marcouch (PvdA): Ik geef toe: er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen zoals de heer Bontes die dat in een paar jaar in de vingers hebben. Het gaat mij erom dat je aspiranten niet door allerlei omstandigheden te snel alleen voor de leeuwen gooit. Je moet jonge agenten binnenhouden. Het politiewerk is ingewikkeld. Het hangt er natuurlijk heel sterk van af waar je te werk wordt gesteld. Ik krijg signalen dat te veel jonge agenten afhaken, omdat zij in situaties worden gebracht die zij niet direct aankunnen. Het is natuurlijk prima als er kandidaten zijn die dat al heel vroeg kunnen. Mij gaat het erom dat wij die jongens en meisjes binnenhouden.
Tot slot …
De voorzitter: Daar zijn wij nog niet. Eerst mevrouw Berndsen en daarna mevrouw Kooiman.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik voel wel mee met de heer Marcouch, als het gaat om jonge afgestudeerde politieagenten die in te heftige situaties terechtkomen waardoor zij de dienst weer vroegtijdig verlaten. Dat herken ik ook wel. Tegelijkertijd heb ik een vraag aan hem. In de toekomst zullen heel veel mensen uittreden. Als je dat wilt compenseren met studenten die ook weer allemaal begeleiding nodig hebben, hoe kunnen wij dan in vredesnaam nog voldoende politiecapaciteit hebben om bijvoorbeeld die golf van inbraken op te lossen? Hoe gaan wij dat probleem dan tackelen?
De heer Marcouch (PvdA): Ik heb niet voor niets aangegeven dat ik het belangrijk vind dat de werving, selectie en plaatsing geolied moeten lopen en dat wij de signalen van de afgelopen periode slordig vinden. In die zin denk ik dat het een belangrijk punt is. Ik lees in de brief van de minister – dat heb ik hem hier wel vaker horen zeggen – dat hij staat voor het aantal agenten, dus daar dingt hij niet op af. Mevrouw Berndsen weet net zo goed als ik dat dit kabinet niet bezuinigt op de politie en zich inzet voor het behoud van de agenten die wij nu hebben. Natuurlijk moet de uitstroom corresponderen met de instroom. Daarom mag dit gedoe rondom de academie niet te lang voortduren.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Als je ervan uitgaat dat er binnen zeven jaar 13.000 agenten verdwijnen door natuurlijke uitstroom en dat je die 13.000 moet opvullen, kom je op zo'n 2.000 per jaar. Dit jaar zijn er maar 800 ingenomen. Hoe denkt de heer Marcouch dat probleem op te lossen, als er geen extra geld komt? Die agenten gaan geleidelijk aan weg, dus je zult altijd een overlap hebben in je capaciteit. Hoe denkt de heer Marcouch dat op te lossen?
De voorzitter: Wij hebben ook nog een minister die straks iets gaat zeggen. Ik zeg dit zodat u niet zelf over en weer bezig bent. Wij hebben ook nog een gast.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ja, maar de heer Marcouch maakt deel uit van een regeringspartij, dus ik ben daar erg benieuwd naar.
De voorzitter: Daar treed ik verder niet in. Ik zeg alleen dat wij ook nog een minister hebben, zodat u niet alleen met elkaar bezig bent.
De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. U hebt gelijk. De vraag gaat erover hoe je dingen doet en uitvoert. Het lijkt mij een belangrijke taak voor de minister. Ik heb net gemeld dat dit kabinet staat voor het aantal agenten. Dat betekent dat die agenten er moeten zijn. Op het moment dat er mensen uitstromen, moet de instroom daarop aangepast zijn. Het lijkt mij aan deze minister toevertrouwd dat hij dat op een goede manier plant, zodat daarin geen gaten ontstaan. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.
Voorzitter. Ik laat het hierbij.
De voorzitter: Mevrouw Kooiman heeft nog behoefte aan een interruptie.
Mevrouw Kooiman (SP): De heer Marcouch maakt zich terecht zorgen over de mogelijkheid van een aannamestop. Ik heb begrepen dat 400 aspiranten de procedure nu niet kunnen doorlopen, omdat er niet voldoende plek is. Zoals de heer Bontes al terecht aangaf, zijn het wel mensen die allemaal hun baan hebben moeten stopzetten …
De voorzitter: Kunt u uw interrupties beperken en wat korter houden?
Mevrouw Kooiman (SP): Ik vind het wel belangrijk dat de heer Marcouch snapt waar ik het over heb. Dus kan de heer Marcouch aangeven …
De voorzitter: Mevrouw Kooiman, artikel 57 van het Reglement van Orde bepaalt dat interrupties dienen te bestaan uit korte opmerkingen of vragen zonder inleiding. Deze commissie heeft de gewoonte om gaandeweg een algemeen overleg – ik heb dat nu een paar keer meegemaakt – hele debatten te voeren en standpunten naar voren te brengen, terwijl dat ook in tweede termijn zou kunnen. Ik sta u van harte toe een vraag te stellen, maar niet om er hele verhandelingen aan op te hangen.
Mevrouw Kooiman (SP): Als u dat niet had gezegd, had ik mijn vraag kunnen stellen. We zitten hier in een debat en ik wil het debat dan ook graag voeren. Als de heer Marcouch zegt dat 400 aspiranten inderdaad tussen wal en schip zitten, is hij het dan met de SP eens dat wij die mensen hun selectieprocedure moeten laten doorlopen, zodat zij gewoon kunnen beginnen met hun programma?
De heer Marcouch (PvdA): Ik heb dat aantal niet genoemd, maar ik lees in de brief van de minister dat met een aantal van die aspiranten of kandidaten een intentieverklaring is getekend. De PvdA-fractie vindt het belangrijk dat de beloften die aan die mensen zijn gedaan, worden nagekomen. Daarover heb ik al eerder een vraag aan de minister gesteld.
Mevrouw Kooiman (SP): Het gaat hierbij niet om de mensen die de selectieprocedure al hebben doorlopen, maar om de 400 mensen waarvan de lopende selectieprocedure tijdelijk is stopgezet. We weten niet of zij ooit kunnen starten. Over die 400 mensen vraag ik de heer Marcouch of we hen de selectieprocedure kunnen laten doorlopen en of we hen kunnen laten starten met de opleiding.
De heer Marcouch (PvdA): Ik ben benieuwd naar de reactie hierop van de minister, maar in zijn brief lees ik dat met die kandidaten een intentieverklaring is getekend om hen vervolgens verder op te nemen in de selectieprocedure. Ik weet dus niet over welke 400 mensen u het hebt, maar ik ben benieuwd naar de reactie van de minister. Ik vind wel dat de beloften die zijn gemaakt, nagekomen moeten worden.
De voorzitter: De heer Bontes nog, maar ik wijs er nogmaals op dat de minister nog gaat antwoorden. Als er naar aanleiding daarvan vragen zijn, gaan we dan weer verder.
De heer Bontes (PVV): Ik wees erop dat mensen onomkeerbare stappen hebben gezet, bijvoorbeeld door ontslag te nemen omdat zij dachten dat zij op de politieopleiding geplaatst zouden worden. Is de heer Marcouch het met mij eens dat we die mensen per direct in de opleiding moeten plaatsen? Althans, volgende maand of over twee maanden, maar in ieder geval dus op korte termijn. Dat is leiderschap en je hebt die verplichting ten opzichte van die mensen. Is de heer Marcouch dat met mij eens en steunt hij mij op dat punt?
De heer Marcouch (PvdA): Ik meen dat te lezen in de brief van de minister, maar ik herhaal dat we het over allerlei aantallen hebben. Ik vind het belangrijk dat de belofte aan mensen dat zij op basis van werving, selectie et cetera aan de opleiding zouden kunnen beginnen, ingelost wordt. Nogmaals, ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.
De heer Bontes (PVV): Dat is niet direct een ja of nee op mijn vraag. Als mensen ontslag hebben genomen en dus onomkeerbare stappen hebben gezet, moeten zij dan per direct of hooguit over twee maanden geplaatst worden op de Politieacademie? Bent u het daarmee eens? Steunt u mij op dat punt?
De heer Marcouch (PvdA): Als dat mensen zijn aan wie die belofte is gedaan en als zij daarom die stappen hebben gezet, vind ik dat die belofte ingelost moet worden.
De vergadering wordt van 14.45 uur tot 14.55 uur geschorst.
Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun zeer gewaardeerde bijdragen. We kunnen daardoor nu ook een paar misverstanden in alle duidelijkheid wegnemen, ook voor de samenleving. Dat is nodig en dat is heel goed.
Ik begin met de aanleiding voor dit AO, de brief die ik meteen heb gestuurd en mijn eigen ongenoegen over de communicatie die zich in enkele gevallen heeft voorgedaan. Het gaat dus om een paar gevallen, niet om 400 gevallen. Ik ga nu niet herhalen wat er precies in de uitgelekte brief staat, want de Kamerleden hebben die brief gezien en hebben de brief goed geciteerd. In een paar gevallen – dus niet meer dan dat – kregen mensen die al waren aangenomen en die hun banen hadden opgezegd, ineens te horen dat dat niet doorging. Dat is per ommegaande, dus direct, hersteld. Daar is het leiderschap meteen getoond. Daar had dus niet eens om gevraagd hoeven te worden, want ik heb dat ook in de brief precies aangegeven. Iedereen weet dat dit niet had moeten gebeuren. Daarmee is dit volgens mij uit de wereld.
De heer Bontes (PVV): Ik vond die brief niet duidelijk genoeg, want daaruit bleek niet dat niemand die onomkeerbare stappen had gezet, buiten de boot zou vallen. Die brief was niet zo duidelijk als de minister suggereert en daarom stelde ik die vraag.
Minister Opstelten: Oké, ik neem u zeker niets kwalijk. Wie ben ik trouwens? Ik heb bij het begin al gezegd dat ik het zeer waardeer dat de vragen zijn gesteld, want daardoor kan ik een aantal punten wegnemen die kennelijk niet duidelijk zijn.
Op alle punten is dit in die gevallen dus meteen gecorrigeerd. Toen ik het hoorde, riep ik meteen alle troepen aan tafel en heb ik gezegd dat dit moest worden teruggenomen en dat de mensen direct in hun positie moesten worden hersteld. Ik wil echter duidelijk zeggen dat het om een paar gevallen gaat. Er is dus geen opleidingsstop ingesteld of iets van dien aard. Dat is allemaal niet gebeurd.
Ik zal vertellen hoe het verder gaat. In grote lijnen heb ik twee uitgangspunten voor het beheer van de politie, zoals de heer Marcouch al aangaf. Er geldt een keiharde politieke grens van 49.500 operationele politiemensen. Dat hebben we in de Nederlandse politie nog nooit meegemaakt, ook niet op dit niveau. Dat is één. Het tweede punt is in deze tijd net zo belangrijk: dit gebeurt allemaal binnen de begroting die daarvoor is. Dat zijn twee keiharde uitgangspunten. Daar gaan we niet mee schuiven. Dat zou ook niet kunnen, want ik heb dat geld niet. De politie is, ook binnen het departement, buiten de bezuiniging gehouden, afgezien van de bezuiniging van 230 miljoen, die er al was en die men heeft meegenomen.
Voorzitter, ik denk dat er nu allerlei vragen komen. Zou het kunnen dat u als voorzitter op mijn verzoek zou willen vragen dat men eerst even luistert? Dan kan men daarna aan de hand van de door mij gegeven feiten misschien nog vragen stellen.
De voorzitter: Als u mij dat vraagt, wil ik dat best vragen, maar ik kijk ook naar de leden.
Minister Opstelten: Zeker.
De voorzitter: Als zij tussentijds feitelijke, verduidelijkende vragen hebben, is er wat mij betreft geen bezwaar tegen het stellen van die vragen. De vragen kunnen echter ook even worden opgezouten.
De heer Segers (ChristenUnie): Er worden een paar stops genoemd. In de uitgelekte brief is sprake van een aanstellingsstop. Zegt de minister nu dat daarvan geen sprake is?
Minister Opstelten: Zeker. De mensen zijn in die paar gevallen gewoon toegelaten tot de opleiding; dat geldt ook voor de anderen, die al waren toegelaten. Dat kan ook binnen de 800 plaatsen die we hebben aangegeven. Niemand die een toezegging heeft gekregen, wordt dus niet toegelaten. Ik kom straks terug op het aantal van 400, want daar is een misverstand over. De mensen die een opleiding doen, krijgen ook de garantie dat zij een plaats krijgen binnen de Nederlandse politie. Dat is sinds jaar en dag zo en dat blijft zo. Vroeger was dat ingewikkelder, want toen moest het allemaal verdeeld worden over een aantal korpsen. Nu is het gewoon één korps en is de vraag alleen waar iedereen naartoe gaat en waar iedereen naartoe wil. Dat vergt weleens puzzelen, maar men krijgt de job. Dat is de garantie; dat systeem hebben we.
De voorzitter: Ik stel voor dat wij eerst afwachten totdat de minister alles heeft gezegd wat hij over de plaatsing te zeggen heeft. Dan kijk ik weer naar eventuele interrupties.
Minister Opstelten: Het is ingewikkelder dan sommigen denken om het aantal op 49.500 te houden. Daaronder komen we zeker niet. Ik vind het verstandig om gewoon op dat niveau te blijven. We zitten daarboven, namelijk op 51.150. Dat is geen doelstelling van mij. Ik zou dat wel willen, maar ik heb het budget niet. Het gaat erom dat politiemensen, net zoals mensen in andere sectoren, steeds langer willen blijven werken. Vroeger gingen zij graag op hun zestigste weg, maar nu gaan zij weg tussen hun zestigste en vijfenzestigste. Sommigen blijven tot hun vijfenzestigste zitten. Daarbij spelen allerlei overwegingen een rol. Het is prima dat de mensen willen blijven. Wij sturen er ook helemaal niet op dat zij weg moeten; dat zeg ik nadrukkelijk, want dat is absoluut niet het geval. Dit is een maatschappelijk gegeven. Voor degenen die vroeger zeiden dat zij vanuit de politie nog eens naar een andere baan zouden gaan kijken, is het ook lastig. Zij doen dat niet, want het bevalt hun zeer goed. Er is natuurlijk een cao die geldt voor een aantal jaren, er is duidelijkheid en er is een Nationale Politie. Ik kan mij dat dus wel voorstellen. We zitten op 51.150. Ik moet dit wel van jaar tot jaar in de gaten houden. Dat zijn de uitgangspunten.
Hoe zit het nou met die 400? Nogmaals: iedereen die een toezegging heeft en aan de eisen voldoet, krijgt een aanstelling; punt. Daarnaast zijn er circa 400 die in de procedure van werving en selectie zitten. Dat is natuurlijk iets algemeens; die hebben helemaal geen baan opgezegd. Als zij dat hebben gedaan, is dat voor hun eigen risico. Dat zou vrij dom zijn, zou ik zeggen. Ik zou dat niet doen. Als je gaat solliciteren, weet je niet zeker dat het goed afloopt. De selectie-eisen zijn immers heel hoog en een op de tien sollicitanten wordt aangenomen. Deze mensen moeten nog een heel traject in de selectieprocedure. Als zij voldoen aan de eisen, gaan zij mee voor 2014. Ik denk dat dat een heel rustige, goede planning is. Ik kan me voorstellen dat zij daar vroeg over nadenken, een planning maken en vervolgens in goed overleg weten op welk niveau en in welk tijdspad zij gaan zitten. Zij moeten dus nog een heel traject door. Ik herhaal: als zij aan de eisen voldoen, gaan zij mee en start hun opleiding in 2014. Dit is een heel normale gang van zaken. Op een zacht, rustig niveau wordt alvast geanticipeerd op een aantal studenten voor 2014. De circa 400 mensen zijn dus niet zover in de procedure dat het terecht is dat zij al ontslag nemen. Ik wil hun ook dringend aanraden om dat niet te doen. Ze doen volwaardig mee in de selectie. Als zij erdoor komen, krijgen zij een keurige plaats in 2014, wanneer we van start kunnen gaan voor een nieuwe lichting.
De voorzitter: Hebt u hiermee de vragen over de plaatsing beantwoord?
Minister Opstelten: Ja, ik denk het wel. Zo helder is het.
Mevrouw Kooiman (SP): Het is inderdaad een groep van 400, maar het gaat daarbij wel om agenten die goed bevonden zijn en alleen het laatste stukje nog nodig hebben. De minister schudt nee, maar ik krijg andere geluiden. Dan hebben we hier een impasse, maar ik vind het heel belangrijk of de minister bereid is om die 400 toch te laten starten. Er zijn mensen die, als zij alles zouden doorlopen, in mei zouden kunnen starten. Dat gaat nu niet door. Kunnen we tegen die mensen zeggen dat zij toch gewoon in mei kunnen starten? Zo niet, wanneer dan wel? Als de minister zegt dat het niet in mei kan, wil ik duidelijkheid hebben over het moment waarop het wel kan.
Minister Opstelten: Ik vind het prima dat mevrouw Kooiman over gegevens beschikt, maar die ken ik niet, want ze kloppen gewoon niet. Het zijn gewoon sollicitanten die als student willen meedoen op het moment dat de academie zegt dat er plaats is. Dat is prima; dat is een heel ordelijke, normale procedure. Die mensen krijgen volledig hun kans. Er is hun niets, nul, toegezegd. Het is hun eigen risico als zij daarvoor ontslag hebben genomen of andere schepen achter zich hebben verbrand. Ik adviseer hun om dat niet te doen. Als zij door die selectie komen, wat dus niet zeker is, krijgen zij gewoon hun plaats in de opleiding van 2014. Dat is volstrekt duidelijk. Daar wordt met hen over gesproken. Daar is geen enkel misverstand over. Dat is ook zeer verantwoord, want zo hebben we met elkaar een verantwoorde planning en zo weet iedereen waar men aan toe is. Ik ben mevrouw Kooiman er dankbaar voor dat zij haar gegevens open op tafel legt, want daardoor kan ik die gegevens tegenspreken en aangeven hoe het zit. Daar hebben die 400 mensen ook iets aan.
Mevrouw Kooiman (SP): Dan zal ik wat duidelijker zijn. Die 400 mensen zijn mensen die naar verwachting gewoon door de procedure heen komen. Ik heb een jongen gesproken aan wie een brief is gestuurd waarin staat dat hij niet verder kan in de selectieprocedure en dat men eigenlijk niet weet wanneer hij dan wel een opleiding kan starten, terwijl hij eigenlijk de verwachting had dat hij in mei zou kunnen starten. Ik heb het over die groep mensen. Het gaat niet alleen om die ene jongen; het gaat mogelijk om die 400 mensen. Wanneer kunnen zij dan wel de opleiding starten? Is dat inderdaad in 2014 en wanneer dan ongeveer?
Minister Opstelten: Ik denk dat de sollicitanten die aspirant willen worden bij de Politieacademie, niet via de Kamer moeten lopen. Ik zou u en ook anderen dus willen vragen om de gegevens te laten lopen via de geëigende kanalen, want dan gaan we daar zorgvuldig mee om. Als uw cliënt een van die 400 is, doet hij gewoon mee met de procedure, die bij de betrokkenen ook bekend is. Dat wordt mij aan alle kanten bevestigd. Ook gisteren is dat bevestigd. Dat is dus zo. Als hij een vraag heeft, moet hij zich gewoon melden bij de Politieacademie en dan krijgt hij antwoord. Als hij de selectie doorkomt, gaat hij in 2014 gewoon de opleiding in. Die garantie geef ik: degenen die door de selectie komen, komen aan bod en starten in 2014 met hun opleiding. Dan wens ik hun veel succes, want we hebben hen hard nodig.
Ik wil nogmaals zeggen dat ik de hele gang van zaken net als de heren Oskam en Van Oosten natuurlijk in hoge mate betreur, want dit is vervelend. Dit is niet goed voor de organisatie en het is ook niet goed voor het aanzien van de politie en de Politieacademie. Dat betreur ik, maar ik denk dat ik dat niet nog een keer hoef te zeggen, want dat heb ik in de brief geschreven en ik heb het nog een keer met de Kamer gedeeld.
De heer Bontes (PVV): Het is prettig dat de minister betreurt dat dit is gebeurd, maar wie is hier verantwoordelijk voor? Wie beheert het piepsysteem waarmee wordt aangegeven wanneer we een grens overgaan? Is dat de directeur HRM van de Nationale Politie, die onder het gezag van de minister werkt? Of is dat het bestuur van de Politieacademie? Wie is er verantwoordelijk voor om loepzuiver in de gaten te houden wanneer we een streep overgaan en dus moeten stoppen? En wie is verantwoordelijk voor de communicatie daarover? Is dat de Politieacademie of is dat de directeur HRM van de Nationale Politie?
De voorzitter: Dat is een heldere vraag.
Minister Opstelten: Het is zo helder dat ik het in twee zinnen kan zeggen, maar het is fout gegaan. De Nationale Politie doet de bestelling. Die heeft een bepaald aantal nodig en die moet dat in de begroting betalen. Dat zijn de afspraken. U kent al die cijfers, want die hebben we in de begroting afgesproken met elkaar. Wie moet het uitvoeren? Dat is de Politieacademie. Wie doet de communicatie daarover? Dat is ook de Politieacademie, want die leidt de werving en de selectie. Zo zijn de verantwoordelijkheden op dit moment. Nogmaals: ik betreur hoe het is gegaan, maar dat hoef ik niet te herhalen.
De heer Bontes (PVV): Is mijn conclusie dan juist dat de fout in deze specifieke situatie is gemaakt door de directeur HRM van de Nationale Politie? Die heeft immers het overzicht over het budget en die doet de bestelling. De bestelling was groter dan zij daadwerkelijk had mogen zijn.
Minister Opstelten: Ik denk dat een aantal fouten zijn gemaakt, eigenlijk door iedereen in dat traject, want er moet ook gewoon normaal nagedacht worden. Ik vind dat deze fout niet gemaakt had mogen worden en ook niet gemaakt had hoeven te worden. Dat geldt voor alle niveaus, want er moet gewoon normaal nagedacht worden. Ook de mensen die uiteindelijk die studenten informeren, moeten even nadenken. Tegen iemand die is aangesteld en die zijn positie op terechte gronden heeft opgegeven, zeg je immers niet dat het even niet doorgaat. Dan mogen er wel wat bellen gaan rinkelen en vooral rode lichten gaan branden: dit gaat fout. In zo'n complexe organisatie moet je er toch op uitkomen dat dit niet kan en niet moet. Daar is iedereen die dit aangaat, het over eens. Dit had niet moeten gebeuren.
De heer Bontes (PVV): Het is mij nog niet helemaal duidelijk. Wie is er nu door de minister aangesproken? Het bestuur, de dagelijkse leiding, van de Politieacademie? Of de directeur HRM van de Nationale Politie? Wie wordt hierop aangesproken in de zin van: dit wil ik niet meer zo hebben?
Minister Opstelten: Beiden zijn door mij hierover aangesproken. Dat geldt dus zowel voor de leiding van de Nationale Politie als voor de leiding van de Politieacademie. Ik ga niet binnen de organisatie nog precies aangeven wie ik daarvoor verantwoordelijk acht. De leiding van beide organisaties moet dat doen.
De voorzitter: En in de verhoudingen spreekt de Kamer de minister daarop aan en dat is gebeurd.
Minister Opstelten: De minister moet daar in het parlement natuurlijk als enige op aangesproken worden. Ik ben hier ten volle verantwoordelijk voor en ik wil dit dus ook niet afschuiven. Ik ben hiervoor verantwoordelijk. Dat is nadrukkelijk zo en ik neem die verantwoordelijkheid, maar omdat het zo werd gevraagd, is dit nu helder besproken. Ik vind immers dat wij daar transparant over kunnen zijn. Ik schuif dit niet af; ik neem zelf die verantwoordelijkheid en de Kamer spreekt gelukkig mij als minister daarop aan.
De heer Segers vroeg of er voldoende geld is voor de opleiding. Er is voldoende budget voor de opleiding. Dat moet ook. Voor werving, selectie en opleiding is in de begroting en ook in de hele planning meerjarig geld beschikbaar. Ik heb mijn uitgangspunten aangegeven.
Is er een centraal bureau dat dit regelt? Volgens mij heb ik dat al gezegd, maar ik zal het herhalen. De Nationale Politie stuurt sinds 1 januari van dit jaar op de instroom. De Politieacademie ondersteunt daarbij. Daarbij is – ik zeg het nog een keer – iets gebeurd. Ook in de richting van mevrouw Berndsen en mevrouw Kooiman kan ik dat herhalen. Ik denk dat wij in de kern alles hebben gezegd over die gang van zaken en over hoe het in de toekomst zal gaan.
In het verlengde hiervan ga ik nu in op de sterkte en de capaciteit, waarover enkele woordvoerders hebben gesproken. Met name mevrouw Berndsen heeft op dat punt een aantal zaken naar voren gebracht. Daar wil ik graag iets over zeggen. Is er bij de politie sprake van vergrijzing die moet worden opgevangen door aspiranten en werving en selectie? Er is, ook meerjarig, instroom van aspiranten nodig om de uitstroom van ouderen op te vangen. Dat is de kern. Daar heb ik iets over gezegd, ook over de sterkte van 51.150 en waardoor dat aantal wordt veroorzaakt. De verwachting is echter niet dat het aantal aspiranten als onderdeel van de operationele sterkte enorm groot zal worden. Integendeel, de komende jaren zal volgens de huidige prognose het totale aantal in de operationele sterkte aanwezige aspiranten zelfs dalen, om na 2015 weer toe te nemen tot 4.000 à 5.000. Dat is dus gelijk aan het huidige niveau. Zoals toegezegd en afgesproken met de Kamer, zal ik in het in mei te verschijnen jaarverslag aangeven hoe het in het afgelopen jaar feitelijk is gelopen en zal ik de lijnen ook doortrekken in een begeleidende brief. Daarbij zal ik ook gaarne antwoord geven op de vragen van mevrouw Berndsen. De feitelijke vervangingsbehoefte in 2011 en 2012 was zelfs lager dan het aantal aspiranten dat de politieorganisatie is binnengestroomd. Zoals eerder aan de Kamer gemeld, is de uitstroom immers bijna geheel opgedroogd. Medewerkers lijken met uitstroom te wachten als gevolg van de algemene situatie, de maatschappelijke ontwikkeling, natuurlijk ook de onzekere positie op de arbeidsmarkt en bijvoorbeeld vraagstukken met betrekking tot het pensioen. Ook speelt mee dat men graag langer wil doorwerken. Ik kan mij daar iets bij voorstellen.
Hoeveel agenten zijn er nu? Dat zijn er 51.500. Dat is het voorlopige cijfer, want het precieze cijfer geef ik natuurlijk in het jaarverslag. Het zijn er dus 51.500.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): U zei zojuist 51.150.
Minister Opstelten: O, dan heb ik mij vergist, want in mijn hoofd had ik ook het aantal van 51.500.
De voorzitter: Mevrouw Berndsen heeft gelijk. U noemde zojuist een ander getal.
Minister Opstelten: In het jaarverslag dat de Kamer in mei van mij zal ontvangen, zal ik het definitieve aantal noemen.
De heer Oskam vroeg of de ruim grotere sterkte echt is of alleen op papier bestaat. De operationele sterkte is op dit moment hoger dan de 49.500. Dat is dus niet op papier zo; het zijn gewoon echte agenten, met alles erop en eraan, dus natuurlijk ook met het materieel. Het zijn geen papieren agenten, maar echte mensen van vlees en bloed. Daar zijn we trots op. De precieze aantallen zullen in het jaarverslag van de politie staan, uitgedrukt in fte's, mensen, mannen, vrouwen en nog veel meer. Alle gegevens komen eraan. Die krijgt de Kamer, zoals beloofd, in mei.
De voorzitter: Ik zie heel veel meldingen voor interrupties. Ik zie dat de minister nog een mapje heeft waar al die cijfers in zitten.
Minister Opstelten: Ja, dat zijn allemaal cijfers waarnaar is gevraagd.
De voorzitter: Aan het eind van die cijferbrij zal ik gelegenheid geven voor interrupties.
Minister Opstelten: Ik zal de gegevens melden, zodat de Kamer de gegevens paraat heeft. Daarna krijg ik graag de interrupties. Mevrouw Berndsen vroeg terecht naar de inzetbare sterkte. Ik heb toegezegd dat ik in het jaarverslag zal ingaan op de inzetbaarheid en dat ik daarbij een breed overzicht zal geven. Ik herhaal die toezegging. Elementen zoals ziekteverzuim, aspiranten en de vergrijzing neem ik daarin mee. Zoals gebruikelijk zal de oplevering daarvan in mei plaatsvinden.
De heer Oskam vroeg naar de recherchekundigen. Er zijn er 150. Een aantal jaren geleden heb ik de afspraak gemaakt dat er als onderdeel van het programma Versterking Opsporing en Vervolging in totaal 1.300 recherchedeskundigen komen. Er waren er 150 nodig om dit aantal van 1.300 rond te maken. Ik verwacht en ben blij dat dit aantal door de politie wordt gehaald.
Mevrouw Berndsen sprak over de uitstroom bij de politie; ik herinner me niet meer precies welk cijfer zij daarbij noemde. De politie heeft een strategische personeelsplanning. Ik anticipeer dus meerjarig op de uitstroom. De sterkte is nu te hoog. We zullen dus niet precies alle uitstroom vervangen door aspiranten. Ter geruststelling van mevrouw Berndsen: het aandeel van de aspiranten in de totale sterkte zal niet veel groter worden dan nu. Ik heb op dat punt een meerjarige opzet.
Het kabinet staat voor het aantal agenten. De heer Marcouch vertrouwt erop dat ik de instroom aanpas aan de uitstroom. Nogmaals, de politie voert een strategisch personeelsbeleid om op tijd te kunnen anticiperen op ontwikkelingen. Dat gebeurt ook, maar dat neemt niet weg dat er sprake blijft van jaarlijkse schommelingen, die ik ook meerjarig wil aangeven. Daar moeten we echter wel op sturen, want dit kan natuurlijk meerjarig niet statisch worden georganiseerd. Daar wil ik mevrouw Berndsen op wijzen. Dit is natuurlijk pure dynamiek. Binnen de bestaande rechtspositie, mogelijkheden en financiën moeten we gewoon sturen op de dynamiek. Daarbij gelden twee keiharde randvoorwaarden: 49.500 en betaalbaar. Dat zijn de keiharde gegevens. Daarbij gelden natuurlijk de prioriteiten die wij hebben gesteld. Natuurlijk moeten we ook zorgen voor de benodigde kwalitatieve impulsen.
De heer Van Oosten vroeg om een geleidelijke verdeling van de instroom over het jaar. Mijn doelstelling is om de sterkte zo gelijk mogelijk te verdelen. De uitstroom is echter gestagneerd. Dit houdt in dat er in 2013 minder ingenomen kan worden. Daling is noodzakelijk om dit op macroniveau betaalbaar te maken.
De heer Segers sprak over de werving en selectie van politievrijwilligers. Dat vind ik een buitengewoon belangrijke focus. Ik dank hem dus voor de ondersteuning, want ik deel zijn mening. Momenteel heeft de politieorganisatie volgens voorlopige cijfers circa 3.000 vrijwilligers in dienst. Dit betekent dat er in tweeënhalf jaar nog 2.000 geworven moeten worden. Dat is een zeer uitdagende doelstelling. Ik werk met de Nationale Politie samen om die doelstelling binnen de tijd te realiseren. Er zijn concrete afspraken over de realisatie. In het beheerplan dat we met elkaar hebben besproken, staan jaarlijkse streefwaarden. In de cao voor 2012–2014 is afgesproken om het vrijwilligersbeleid te moderniseren en landelijk te stroomlijnen. Een landelijk korps is er vanaf 1 januari. Vroeger was het natuurlijk erg ingewikkeld, want er waren korpsen die hier echt helemaal niets aan deden. Er waren korpsen die ertegen waren en er waren korpsen die ervoor waren. Het is natuurlijk op vele terreinen onze taak om in plaats van deze wirwar een lijn aan te brengen en te versterken. Er is afgesproken dat er een landelijk uniform beleid voor vrijwilligersmanagement komt. Dat zal ik in overleg met de Nederlandse politie vastleggen in de inzet en de inbedding van vrijwilligers binnen de Nederlandse politie.
De voorzitter: De minister heeft zich manmoedig door de cijferbrij heen gewerkt. Ik ga nu terug naar een hele tijd geleden, toen mevrouw Berndsen zich als eerste meldde.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): U zegt terecht «cijferbrij». Ik begrijp het dan ook niet. We gaan ervan uit dat de komende jaren 13.000 politiemensen uitstromen. Het was te voorzien dat de uitstroom in 2011 en 2012 zou stagneren. De rechtspositie was zodanig dat het interessant was om langer door te werken. Bovendien wordt men met het oog op latere pensionering natuurlijk ook geactiveerd om langer door te werken. Desalniettemin zegt de minister dat dit niet statisch, maar dynamisch is. Tegelijkertijd noemt hij twee randvoorwaarden. Dat vind ik behoorlijk statisch. Om een verdere discussie te voorkomen, vraag ik de minister om een brief. Hij zei dat hij dit zal aangeven bij het jaarverslag, maar ik heb drie concrete vragen gesteld waarop ik zo langzamerhand echt antwoord wil krijgen. Daarbij gaat het om de sterkteontwikkeling in de komende tijd. Ik vind 49.500 een prachtig getal, maar als je dat corrigeert met de uitstroom, zul je dat ook moeten corrigeren met de instroom. Hoe gaat de minister dat doen? Dat moet je toch weten? Daar moet je toch een planning voor maken? En dan moet je de Politieacademie toch ook goed haar werk laten doen in plaats van dat zij het ene jaar 800 inneemt en het andere jaar 1.800? Daar kan de Politieacademie toch geen bedrijfsvoering op baseren? Dat is de eerste vraag. De tweede vraag betreft de inzetbare capaciteit, want daar blijven we over bakkeleien. Daarnaast is er de reële inzetbaarheid van de aspiranten. Die 49.500 is voor mij een papieren getal. Natuurlijk zijn dat mensen, maar dat zijn niet de mensen die ingezet kunnen worden. Daar moeten we van uit kunnen gaan.
De voorzitter: Dat waren maar liefst drie vragen.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): En een verzoek om een brief.
Minister Opstelten: Mevrouw Berndsen stelt elk overleg dezelfde vraag. Dat is ook heel consistent.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ja, want ik krijg nooit antwoord.
Minister Opstelten: Ik geef steeds hetzelfde antwoord. Dat is ook consistent. Ik geef dus wel antwoord, maar u wilt een ander antwoord horen. Dan krijgen we weer het punt van de definitie van «aspiranten». We hebben met deze Kamer afgesproken dat ik de Kamer in het jaarverslag – want dan zijn de facts en figures er – onder andere op die drie punten zal bedienen, dus zelfs op nog meer punten. Dat zal ik ook doen. Natuurlijk hebben wij meerjarige planningen, maar ik wil verantwoord besturen en ik wil ook verantwoord met de politiesterkte omgaan. Daar ben ik spijkerhard in. We komen niet onder de grens van 49.500. Dat is de grens. We gaan ook niet over het budget heen. Dat is in het verleden te vaak gebeurd en dat wil ik niet meer. Ik wil dit niveau handhaven. Ik heb alleen gezegd dat het in verband met de dynamiek niet altijd helemaal klopt, want ik kan niet bepalen wanneer mensen weggaan. Daar ga ik ook niet op sturen. Dat is duidelijk en daar hebben we in de cao voor de politie ook duidelijke afspraken over gemaakt. Ik wil wel een toezegging doen, want ik ben natuurlijk een bestuurder die ook zelf in de gaten heeft dat het voor de Nederlandse politie en, daarvan afgeleid, voor de Politieacademie belangrijk is om een meerjarige planning te maken. Dat is duidelijk. De komende jaren zal het totale aantal aspiranten dat aanwezig is in de operationele sterkte, volgens de huidige prognose zelfs dalen. Na 2015 neemt dat aantal weer toe tot 4.000 à 5.000, dus tot het huidige niveau. Die informatie is gebaseerd op een staatje over de periode van 2008 tot 2017–2020. Daar moeten we op plannen. Ik wil dat veel specifieker maken en ik wil daarover wel een duidelijke afspraak met de Kamer maken. We staan allebei voor een zeer zorgvuldige planning en we willen allebei binnen het budget blijven – dat is een gegeven – en boven de grens van 49.500 voor de operationele sterkte. Die mensen worden allemaal ingezet; dat is natuurlijk het punt. We zitten nu al bijna in april. Mevrouw Berndsen krijgt die brief, maar die krijgt zij medio mei. De door haar gestelde vragen worden daarin door mij beantwoord.
De voorzitter: Voor mijn goede begrip: dat gebeurt dan in de vorm van het jaarverslag.
Minister Opstelten: Nee, bij het jaarverslag, want dan heb ik de cijfers. Dan zijn we ook zorgvuldig. Als ik eerder een brief zou schrijven, zou ik de precieze cijfers niet hebben. We moeten op dit punt precies opereren. Het gaat dus om het jaarverslag plus, in die brief, de antwoorden op de vragen van mevrouw Berndsen, aangevuld met de door mijzelf gewenste planning. Daarvan heb ik een paar onderdelen genoemd, zoals het ziekteverzuim et cetera.
De heer Bontes (PVV): Mijn vraag heeft betrekking op een eerdere vraag van de heer Oskam. De minister maakt de informatie over de formatie, het aantal fte's en het daadwerkelijke aantal werkende mensen zelf ingewikkeld en verwarrend. De minister heeft het over 49.500 politiemensen. Dan ga je ervan uit dat dat er 49.500 of, zoals op dit moment, 51.500 zijn. Als mensen die 36 uur werken, 38 uur gaan werken en als je die twee extra uren bij elkaar optelt, worden dat uiteindelijk ook fte's, fulltime employments. Zijn het nu dus echt 51.500 mensen of is het een rekenkundig model waarin wordt uitgegaan van 36 uur capaciteit en waarin ook fte's zitten door het optellen van de uren daarboven?
Minister Opstelten: Mag ik dit voor eens en voor altijd verhelderen? Deze vraag is immers al herhaaldelijk gesteld, zij het misschien niet altijd door de heer Bontes. Het gaat om fte's. Het zijn dus mensen van vlees en bloed. Het zijn geen uren die bij elkaar zijn opgeteld. Ik doe niet aan wiskundige sommetjes. Ik tel gewoon de politiemensen in een blauw uniform. Het gaat dus om fte's.
De heer Bontes (PVV): Volgens mij is het wel een urenkwestie en dan is het van groot belang of je uitgaat van 36 uur of 38 uur.
Minister Opstelten: Het zijn 49.500 fte's die werken binnen de cao die met de politie is afgesproken. Het kunnen dus zelfs meer mensen zijn, maar nooit minder dan 49.500.
De heer Bontes (PVV): Bedraagt het aantal uren nu 36 of 38? Waar gaat de minister nu precies van uit?
Minister Opstelten: Ook deze informatie zal ik meenemen in de brief bij het jaarverslag. Daar helpen we niet alleen elkaar mee, maar ook de Nederlandse politie, want dan kunnen we het daarna over de inhoud en de prioriteiten hebben. En die zijn nog altijd belangrijker. Ik bedoel dat niet als kritiek op de heer Bontes; ik wil alleen maar duidelijk maken dat ik het echt meeneem in de brief bij het jaarverslag. Het is overigens de eerste keer dat we dat doen in het kader van de Nationale Politie, zij het aan de hand van het jaarverslag over het oude bestel.
De voorzitter: Ik zie dat meerdere leden willen interrumperen, op volgorde: de heer Segers, de heer Van Oosten en de heer Oskam.
De heer Segers (ChristenUnie): De minister heeft warme woorden gesproken over de politievrijwilligers. Hij heeft verder echt het aantal van 4.500 vrijwilligers genoemd als streefaantal. Volgens het jaarverslag zijn er op dit moment 1.600. Gezien de cijfers over de instroom in het jaarverslag lijkt het mij ondoenlijk om dat streefgetal nog te halen. De minister kan wel zeggen dat hij het gaat stroomlijnen en de korpsen gaat aanmoedigen om er werk van te maken, maar dan nog gaat hij het niet halen. Is er overigens überhaupt wel budget voor?
Minister Opstelten: Ik ga het wel halen. Ik ga gas geven. Het is nu maart en aan het einde van het jaar moet ik mijn target gehaald hebben. Zo werk ik in ieder geval niet, want ik ga het wel halen. In mei 2014 komt er weer een jaarverslag uit en daaruit zal blijken of mij dat is gelukt. Ik ga er dus vol voor. Vervolgens moet ik in 2015 5.000 vrijwilligers hebben gerealiseerd en ook dat ga ik doen. Daar is ruimte, budget en instrumentarium voor en het is daarom zaak om het gewoon te doen.
De heer Segers (ChristenUnie): We gaan het doen. We gaan het halen. Dat klinkt allemaal prachtig, maar de minister moet wel een instroom van 625 vrijwilligers per jaar realiseren. Verder duurt de opleiding ook nog eens veertien maanden. Dit jaar zijn er 244 mensen ingestroomd en ik durf dan ook wel de stelling aan dat de minister het niet gaat halen.
Minister Opstelten: De heer Segers noemt nu getallen die ik niet ken. Ik kan dan ook niet bevestigen of ontkennen dat ze kloppen. Het is voor mij in ieder geval geen aanleiding om te veronderstellen dat ik de doelstelling voor dit jaar niet zou halen. Ik zou me daar in ieder geval niet bij neerleggen. Ik kan de cijfers van de heer Segers dus bevestigen noch ontkennen.
De voorzitter: Mijnheer Segers, ik wijs u er toch ook maar op dat u nog een tweede termijn hebt.
De heer Segers (ChristenUnie): Er ontstaat nu toch een beetje mist. Ik hoop dat de minister die mist kan weghalen in een brief. Is hij daartoe bereid?
Minister Opstelten: Dit zijn gegeven die bij een jaarverslag thuishoren, want ze laten precies zien waar we staan. Als de gegevens van de heer Segers kloppen en als ik aan het einde van dit jaar zeer teleurgesteld ben omdat ik mijn target niet heb gehaald, dan zullen we extra stappen moeten zetten om de target in het jaar daarop te halen. Zo werk ik graag en ik vind het dan ook prettig dat de heer Segers hier zo scherp op inzet.
De heer Van Oosten (VVD): Er duikelen nu allerlei cijfers en getallen over elkaar heen. Het was dan ook plezierig om de toezegging van de minister te horen dat hij hier een brief over zal sturen. Maar het kan toch zeker niet zo zijn dat die brief een andere uitkomst heeft dan dat de operationele sterkte van 49.500 fte's à 36 uur per week ten minste gehaald wordt?
Minister Opstelten: Dat is wat ik in elk debat en elk AO vier of vijf keer zeg. Het is een grens die ik ook politiek heb getrokken. Het zijn gewoon 49.500 fte’s, volledige fte's. Als we twee halve dienders hebben, dan is het iets meer fte. Dat is de basis en daar gaat het nooit onder. Dat is mijn grens. Daar zal het niet onder gaan. Als we er boven zitten, moeten we ook even naar de financiën kijken. Dat is waarop ik moet sturen.
De heer Oskam (CDA): Ik geloof de minister wanneer hij zegt dat de sterkte op orde is, we ruim in ons jasje zitten en het materieel goed is. Ik had daaraan echter de vraag gekoppeld of ook het oplossingspercentage omhoog gaat. Mijn vraag over de plankzaken is overigens ook nog niet beantwoord.
Minister Opstelten: Geheel toevallig ga ik nu op een ander clustertje over en wel de plankzaken. De Algemene Rekenkamer heeft vorig jaar een rapport gepubliceerd met als titel Prestaties in de strafrechtketen. Het wordt nu aangepakt, zeker ook omdat het een van de thema's van het kabinet is. Wij willen dat de strafrechtketen op orde komt. Ik rapporteer hierover regelmatig. Mijn lijn is: geen plankzaken meer, snellere doorlooptijden en minimale uitval. Het is niet het thema van vandaag en daarom meld ik toch ook maar dat ik de Kamer over de feiten over de hele strafrechtketen nog voor de zomer zal rapporteren. Daarbij zal ik ook aangeven welke acties op basis van die feiten plaatsvinden.
De heer Oskam vroeg naar het materieel. Uiteraard zijn er voldoende auto's en materieel voor de hogere operationele sterkte.
Het volgende clustertje antwoorden betreft de adviezen van de heren Vogelzang en Wallage en de positie van de Politieacademie als zodanig. Ik heb de Kamer hierover een brief gestuurd. De adviezen van de heer Vogelzang, oud-korpschef van Utrecht, en de heer Wallage, oud-burgemeester van Groningen, betreffen de positionering van en de situatie rond de Politieacademie. Ik leg daarbij een relatie met het inspectierapport en mijn reactie daarop. Ik ben natuurlijk niet vrolijk over het inspectierapport over de situatie in Rotterdam. Ik denk dat het ook niet de enige situatie is. Daar ben ik eerlijk over. Ik zal daarom met hoge spoed de Kamer berichten. Verder zal ik de Kamer de rapporten, plus mijn eigen conclusies en beslissingen op basis van die rapporten, half april toesturen. Ik doe dat in de hoop dat wij dan snel daarover met elkaar in een algemeen overleg in debat kunnen gaan.
In Rotterdam hebben we natuurlijk meteen ingegrepen. Er is een operationeel manager aangewezen door het college van bestuur. Deze manager richt zich op de acute problematiek rond planning en roostering en de snelle aanpak van veelvoorkomende klachten. Het college van bestuur ontvangt wekelijks van deze manager de actuele informatie en een rapportage over de aanpak van de acute problemen. Ik kan daarover nog meer zeggen, maar dat is de lijn. De fundamentele lijn krijgt de Kamer dus voorgeschoteld in beide rapporten. Mijn beslissingen en voornemens op basis van die rapporten zal ik de Kamer aanreiken.
De heer Bontes (PVV): Ik heb gevraagd waarom de directeur HRM van de Nationale Politie rechtstreeks communiceert met de directeur Werving & Selectie. Moet ik daaruit concluderen dat het college van bestuur hangende het onderzoek tijdelijk buitenspel is gezet? Als het college nog wel in charge is, waarom communiceert die directeur HRM dan niet met het college van bestuur? Ik vond dit echt heel opvallend toen ik die mail las. Het is eigenlijk niet uit te leggen.
Minister Opstelten: Ik denk dat dit een kwestie is van mandaatstelling binnen beide organisaties. De korpsleiding kan natuurlijk een taak mandateren aan een directeur. Het college van bestuur kan op zijn beurt iets mandateren aan de andere directeur, opdat die twee met elkaar afspraken kunnen maken. Dat is in grote organisaties mogelijk. Ik vind dat wij hierover in feite voldoende hebben gezegd. Iedereen betreurt de gang van zaken. Ik ben ervoor verantwoordelijk. Dat zeg ik nog een keer. Ik schuif het niet af naar de mensen die het feitelijke werk hebben gedaan. We hebben daar voldoende over gezegd en het is inmiddels ook rechtgezet. Het is verder goed dat we hieruit deze lessen hebben kunnen trekken.
Mevrouw Kooiman (SP): De minister zei dat hij schrok van het inspectierapport. Hij kan daar niet van geschrokken zijn, want wij hebben dat hier keer op keer aan de orde gesteld. Ik moet blijkbaar tot half april wachten om te vernemen wat de minister gaat doen. Het visitatierapport van Cohen was daar ook heel duidelijk over. Gaat de minister goed kijken naar de rol van het bestuur in dezen? Dat bestuur heeft immers gefaald, overigens net als de raad van toezicht. Wanneer zal de minister ons daarover berichten?
Minister Opstelten: Mevrouw Kooiman weet ook dat het bijna april is. Over twee of drie weken krijgt zij deze rapporten dus al. Overigens spreken we nu over rapporten die nog in aantocht zijn. Ik hoop dan ook dat mevrouw Kooiman het mij gunt om nog enkele momenten over die belangrijke rapporten na te denken.
Alles komt daarbij aan de orde. Dat wil zeggen: de positie van alle betrokkenen, inclusief de directie, de raad van bestuur en de ondernemingsraad. Wie eigenlijk niet? Ook het departement en de minister komen daarbij aan de orde. Ik heb namelijk gevraagd om naar al die partijen te kijken. Vervolgens moeten we conclusies trekken. Ik ga dat gaarne doen, want dat is nodig. Daar is de Politieacademie belangrijk genoeg voor. Ik kom daar dus in april mee, zoals ik in de brief heb aangegeven.
In de tussentijd doen wij natuurlijk, net als in Rotterdam, wat noodzakelijk is.
Mevrouw Kooiman (SP): Dat snap ik. De ondernemingsraad is natuurlijk gekozen door de werknemers zelf en die kun je dus niet herbezien. Ik hoop wel dat de ondernemingsraad hierbij wordt betrokken. Misschien kan de minister dat toezeggen? Ik ben verder blij dat de minister goed gaat kijken naar de rol van het bestuur, de raad van toezicht en het ministerie. We spreken hier al heel lang over en het is nu tijd om te handelen.
Minister Opstelten: Ik heb geen reden om nog iets toe te voegen aan wat ik zojuist heb gezegd.
De heer Oskam vroeg naar de oplossingspercentages, omdat die niet aangepast zouden zijn. We hebben prioriteiten. We zijn zo verstandig geweest om de prioriteiten op voorspraak van de burgemeesters en het OM niet te veranderen. We hebben per prioriteit ook aangegeven waar we willen uitkomen, wat de doelstelling is. Daardoor zullen de oplossingspercentages eveneens worden aangepakt.
De heer Oskam heeft gisteren vragen gesteld over de inbraakpercentages. Ik zal hierover een brief naar de Kamer sturen. Ik zal in die brief de vraag verbreden naar de high impact crimes. Dat lijkt mij verstandiger en beter. Doe ik dat niet, dan gaan we straks elke prioriteit apart bespreken. In die brief zal ik dus ingaan op de aanpak van overvallen, straatroven, inbraken, jeugdcriminaliteit en geweldsdelicten en op de vraag welke targets daaraan zijn verbonden.
De heer Bontes vroeg naar de fitheid van de agenten. Dat is natuurlijk een goed punt om mee te eindigen. De politie moet natuurlijk gewoon topfit zijn. De heer Bontes zegt dat als zodanig terecht. Vier op de vijf agenten heeft vorig jaar de fysieke vaardigheidstoets binnen de streeftijd afgelegd. Dat zijn dus degenen die de test hebben afgelegd. Ik wil natuurlijk 100%. Dat is duidelijk. Een aantal van die 20% is binnen 20 seconden van de streeftijd geëindigd, maar ik denk dat we daarin niet moeten differentiëren. De doelstelling is natuurlijk gewoon «iedereen binnen de streeftijd». Ik vind verder dat iedereen mee moet doen. Deelname is nu nog vrijwillig, maar ik vind het een plicht voor alle politiemensen. Dat vindt de korpsleiding overigens ook, maar het is wel de eerste keer dat het als zodanig overal is gebeurd. We hebben nu de Nationale Politie en dat maakt het mogelijk om het strakker aan te sturen. Ik weet zeker dat men dat gaat doen. Ik zal dat zeker ook met de korpsleiding afspreken.
De doelstelling van 80% is te laag. Ik wil een doelstelling van 100%. Die 100% zullen we niet halen, maar ik vind wel dat de beheerder van het korps en ik als verantwoordelijke minister moeten zeggen dat we een topfit korps willen hebben. Het is dan ook mijn doelstelling dat iedereen die test doet. De heer Bontes kan mij daar volgend jaar op afrekenen.
De heer Marcouch vroeg of de aspiranten goed moeten worden begeleid op straat. Het antwoord is ja. Voor de begeleiding van aspiranten bestaat dan ook een heel systeem. Signalen dat het niet goed zou lopen, zijn mij niet bekend. Maar in alle scherpte waarin het gezegd is, wil ik daarmee wel rekening houden. Ik zal het signaal daarom nog een keer afgeven naar de korpsleiding. De korpsen zijn hier in het verleden verschillend mee omgegaan. We hebben nu het voordeel dat we met één nationale organisatie te maken hebben, waarin unité de doctrine moet zijn, ook op dit terrein.
De heer Bontes heeft nog even de dienstsport aangestipt. Ik weet dat dit een punt van zijn fractie is. Moeten we dienstsport niet opnieuw invoeren? Het is het doel van de toets om inzicht te bieden in de staat van de eigen fysieke toestand, zodat de agent weet hoe het daarmee staat en kan werken aan de punten waarop hij achterblijft. Het halen van de toets is wel een item, want je moet het wel kunnen halen. Ik vind dat mensen gewoon ook fysiek in staat moeten zijn om dat te doen. Lukt hen dat niet, dan kan daar in een enkel geval een verklaring voor zijn. Dat is maatwerk en ook reëel. Ik vind ook dat de politieman en -vrouw in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de eigen fitheid. Dat is natuurlijk zo. We hebben voor de Kamer wel eens uitgerekend dat twee uur sport per week voor iedere diender zo'n 1000 fte inzetbare capaciteit per jaar kost en dat gaat mij gewoon te ver. Dat is een van de keuzes die je moet maken. Ik kan natuurlijk nu zeggen: oké, laten we maar twee uur sport per week mogelijk maken, maar dat zou ten koste gaan van de politieman of -vrouw op straat en ik moet die keuze gewoon maken. Ik heb die keuze destijds anderszins gemaakt en ik leg de verantwoordelijkheid bij de politieman en -vrouw persoonlijk.
De heer Bontes (PVV): Ik ben het daar niet mee eens, want het is volgens mij een gedeelde verantwoordelijkheid. Een deel ligt bij de diender en een deel ligt bij de werkgever. Wat mij betreft is het cruciaal voor het uitvoeren van de taak van de politieagent. Bij iedere melding, of het nu een aanrijding is of een burenruzie, wordt een politieagent geconfronteerd met geweld. Ik ben ervan overtuigd dat een topfitte politieorganisatie zelfverzekerd is en daardoor beter functioneert. Dat is mijn heilige overtuiging. Natuurlijk hangt er een prijskaartje aan, maar het is een kerntaak van de politie om het geweld te beheersen. En daar mag best een prijskaartje aan hangen. Ik realiseer mij dat het een gedeelde verantwoordelijk is, maar de minister legt de bal volledig bij de werknemer. Hij gaat er dus aan voorbij dat de werkgever hiervoor ook verantwoordelijk is.
Minister Opstelten: Dat is de reden waarom ik hiernaar heb gekeken toen dit punt naar voren werd gebracht. Ik heb toen gerapporteerd wat mijn afweging is. Die trek ik nu door.
Het gaat niet alleen om de fitheidstesten. De weerbaarheid is ook belangrijk. Daarover hebben we hier ook regelmatig gesproken. Kamer en minister zaten daarbij op één lijn. Ik ben de Kamer daar erkentelijk voor. Het is ook heel belangrijk dat we dat fenomeen scherp houden. Als we de verantwoordelijkheid daar leggen, laten we dan bekijken of men die verantwoordelijkheid ook neemt. Ik vertrouw erop dat dit gebeurt.
De heer Bontes heeft ten slotte de aanpak door de politie van dierenleed aan de orde gesteld. Ik wilde de laatste cijfers kunnen geven en daarom heb ik de voorzitter gevraagd om na de eerste termijn even te schorsen. Die tijd hebben we nuttig gebruikt, want ik kan de heer Bontes nu zeggen dat circa 180 politieagenten met dit taakaccent zijn opgeleid. Het is een structureel onderdeel van het reguliere politiewerk. Het gaat binnen de robuuste basisteams vorm krijgen. Ik heb de Kamer op 20 november 2012 daarover in een brief geïnformeerd. De burger kan een beroep blijven doen op het nummer «114 Red een dier».
De voorzitter: Mijnheer Bontes, dit wordt echt uw laatste vraag.
De heer Bontes (PVV): Is het getal van 380 dat mijn collega Graus noemt, ooit besproken?
Minister Opstelten: Ik heb de Kamer in deze zin geïnformeerd. Ik kan mij het cijfer van 380 niet herinneren. Misschien was dat de oude planning, de planning die speelde toen we nog werkten met het idee van de dierenpolitie. Dat is bijgesteld door een motie van de Kamer, waarin een taakaccent is aangegeven. Daardoor zijn wij uitgekomen op de 180 die ik noemde. Ik kan niets toezeggen, maar ik kan niet uitsluiten dat het aantal misschien nog groeit. Maar dat is afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen. Wat is er nodig en wat worden de prioriteiten? Dat moeten we met elkaar volgen.
De voorzitter: Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van de beantwoording door de minister in eerste termijn. Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn pogingen om mij te beantwoorden. De 49.500 fte's zijn een hard gegeven. De minister blijft dat althans steeds maar weer herhalen. Ik houd er echter op mijn beurt aan vast dat dit getal niets zegt over de operationele inzetbaarheid van de politie. Ik denk namelijk niet dat er op 30 april 49.500 politiemensen ingezet kunnen worden.
Ik wacht de brief natuurlijk met meer dan gewone belangstelling af. Daarna zullen we hierover ongetwijfeld weer te spreken komen.
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. De minister doet een beetje gekscherend over die 400 mensen die zijn geconfronteerd met een aannamestop. Het zou alleen maar gaan om een paar mailtjes. Ik vind dat nogal zorgelijk. Ik vraag de minister om de hele selectieprocedure af te ronden. Dat is namelijk nog niet gebeurd. Deze mensen hebben wel de onderdelen A en B van de selectieprocedure en de cognitieve en psychologische test gedaan, maar het gesprek met het korps, de medische test en het veiligheidsonderzoek niet. Ik vraag de minister om die onderdelen ook af te ronden, zodat deze mensen weten waar ze aan toe zijn. Het is echt heel belangrijk voor deze mensen om te weten of ze in 2014 kunnen starten. Wat mij betreft starten ze gewoon nog dit jaar. Je ondervangt daarmee namelijk de problemen die het gevolg zijn van verzuim en vergrijzing. Bovendien kun je daardoor het capaciteitsprobleem dat mevrouw Berndsen noemde, aanpakken. Helaas lijken wij die discussie niet te kunnen winnen.
Ik begrijp dat we half april over de Politieacademie verder kunnen spreken en dat de minister goed gaat kijken naar de diverse posities. De minister heeft echter nog steeds mijn vraag over de toekomst niet beantwoord. Valt de Politieacademie straks wel of niet onder de Nationale Politie? Wanneer krijgen wij daarover duidelijkheid?
De heer Bontes (PVV): Voorzitter. De minister heeft mijn vraag over Gouda nog niet beantwoord. De situatie in deze stad vereist dat er meer fte's naartoe gaan: ondersteuners, rechercheurs en misschien ook wel ME'ers. De minister kan op dit moment bepalen of die mensen wel of niet voor Gouda beschikbaar komen. Ik hoor dan ook graag of hij nu wel of niet bereid is om de districtschef uit de brand te helpen. Vanaf 1 januari hebben we de Nationale Politie en dat zou de minister toch extra middelen moeten geven om te helpen orde op zaken te stellen in Gouda.
De minister zegt dat dienstsport te veel geld kost. Ik geef hem dan wel mee dat 1% minder ziekteverzuim 500 fte extra betekent. De minister ziet dat ik die fitheid echt koppel aan het ziekteverzuim. Ik heb het al vaker gevraagd, maar ik doe het toch nog een keer: heroverweeg de beslissing om de dienstsport af te schaffen.
De heer Marcouch (PvdA): Natuurlijk is dienstsport belangrijk voor agenten. De minister legt tegelijkertijd uit welke andere beroepsvaardigheden aangeboden worden en dat mensen daarop worden getoetst. Maar wat bedoelt de heer Bontes nu precies met dienstsport? Bedoelt hij daarmee dat agenten drie keer per week een rondje moeten lopen? Of is het de verantwoordelijkheid van de agenten om dat in hun eigen tijd te doen?
De heer Bontes (PVV): Ik heb nooit gesproken over een rondje hardlopen of badmintonnen. Ik heb het echt over vaardigheden als jiujitsu, karate en krav maga. Het gaat mij om de vaardigheden die politieagenten dagelijks op straat nodig hebben om gevaarlijke situaties onder controle te brengen.
Het is inderdaad een gedeelde verantwoordelijkheid en je zou dan ook kunnen besluiten om twee lessen per week aan te bieden, één in de tijd van de baas en één in de eigen tijd. Zo'n compromis zou ik prima vinden, maar wat ik zeker niet wil is een rondje hardlopen, badmintonnen of tafeltennissen.
De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. Ik bedank de minister voor de beantwoording van de vragen.
In de uitgelekte brief van de directeur Werving & Selectie van de Politieacademie staat dat de rest van het jaar sprake is van een aanstellingstop voor de niveaus 2 t/m 5 vanwege de begrotingsproblematiek. Die zin klopt dus niet. Er kan met andere woorden geen sprake zijn van een aanstellingsstop voor de rest van het jaar.
De Politieacademie wordt momenteel doorgelicht. In april stuurt de minister ons daarvan de resultaten met zijn reactie daarop. Zou hij daarbij de inspectierapporten van de afgelopen jaren kunnen meenemen? Ik vraag dat, omdat die rapporten een trend laten zien.
Mijn derde en laatste punt zijn de vrijwilligers. Ik moedig de minister aan om daarmee niet te wachten tot het jaarverslag. Als hij dat zou doen, zou hij straks namelijk wel eens moeten constateren dat hij zijn doelstelling niet meer kan halen. Ga, met andere woorden, nu al onderzoeken of mijn cijfers kloppen.
De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Ik bedank de minister voor de beantwoording. Ik begrijp daaruit dat de beloften aan de kandidaten worden nagekomen.
De commissie-Wallage … Heet die commissie niet zo?
Minister Opstelten: Gewoon Wallage. Geen commissies!
De heer Marcouch (PvdA): Zal de minister bewerkstelligen dat het onderzoek van de heer Wallage zich ook uitstrekt naar het onderwijscurriculum van de Politieacademie? Ik vraag dat zo nadrukkelijk, omdat ik vind dat de Politieacademie zich veel meer bezig zou moeten houden met de kwaliteit en de opleiding van agenten dan met wetenschappelijk onderzoek. Dergelijk onderzoek kunnen we volgens mij met een gerust hart overlaten aan Politie & Wetenschap.
Minister Opstelten: Voorzitter. Ik bedank de leden voor hun interventies in tweede termijn.
Ik val in herhaling, maar ik zou toch tegen mevrouw Kooiman willen zeggen dat de procedure voor die 400 kandidaten gewoon loopt. Het is een goede, degelijke procedure die we niet gaan veranderen. De procedure loopt en daar is niets mis mee. Ik ga daaraan helemaal niets veranderen, want daarvoor bestaat geen enkele aanleiding.
De mensen die de eindstreep halen van het wervings- en selectieproces – en zover zijn we nog niet – zullen in 2014 worden geplaatst. Hierover zijn overigens nog geen toezeggingen gedaan. Dat is helder en duidelijk. Het is voor deze kandidaten prettig om de eindstreep te halen. Het is voor ons ook prettig, want dan kunnen we op hen rekenen. Ik zeg graag nog een keer dat er niets mis is met de gang van zaken. Het is volstrekt duidelijk en dat wil ik bij herhaling zeggen.
De voorzitter: Mevrouw Kooiman, ik zie dat u wilt interrumperen, maar ik sta een beetje in dubio. Ik wil u echt niet de mond snoeren, maar ik heb u nu zeker vijf keer precies hetzelfde tegen elkaar horen zeggen. Ik zie de rest van de commissie bovendien ook een beetje meewarig kijken. Nog één keer dan, maar dan moet het echt stoppen.
Mevrouw Kooiman (SP): Fijn voor die 400 mensen die thuis zitten te wachten op een duidelijk antwoord! De selectieprocedure van die mensen wordt nu namelijk niet afgemaakt. Deze mensen hebben te horen gekregen dat ze de selectieprocedures A en B af mogen maken, maar dat het korpsgesprek, het veiligheidsonderzoek en het medisch onderzoek niet doorgaan. Deze studenten weten daardoor niet of ze nu wel of niet in aanmerking komen voor de politieopleiding. Dat is het probleem. Als de minister zou zeggen dat ze inderdaad niet het hele proces mogen doorlopen, dan is dat in ieder geval duidelijk.
Minister Opstelten: Nog een keer. Ik heb het, geloof ik, al vijf, zes keer gezegd: de 400 volgen de normale selectieprocedure. Die wordt ook op de normale manier afgerond. Daarover bestaat geen enkel misverstand. Kennelijk was er wel sprake van een misverstand, want anders zou mevrouw Kooiman het niet zo zeggen, maar dat misverstand is na vanmiddag weggenomen. Ik heb namelijk niets anders gezegd dan dat ze een beslissing te horen krijgen. Met hen wordt de afspraak gemaakt dat ze te horen krijgen wanneer ze beginnen als ze de eindstreep hebben gehaald. Iemand die de eindstreep niet haalt, krijgt daar ook volstrekte duidelijkheid over. Hij of zij weet dan precies waar ze aan toe zijn. De mensen die de eindstreep halen, zullen dus in 2014 beginnen. Ik heb dat vandaag eigenlijk voortdurend gezegd. En dat herhaal ik nu maar weer.
Mevrouw Kooiman (SP): Voor de duidelijkheid …
De voorzitter: Stelt u nu uw vraag! Alstublieft!
Minister Opstelten: Waarover ben ik nu dan nog onduidelijk?
Mevrouw Kooiman (SP): Deze studenten hebben te horen gekregen dat ze geen gesprek met het korps krijgen en dat ze niet deel zullen nemen aan het veiligheidsonderzoek en het medisch onderzoek. Mogen ze die drie dingen nu wel of niet afronden?
Minister Opstelten: Nog een keer, mijnheer de voorzitter! Die feiten ken ik dus niet. Ik herhaal wat ik nu al vaker heb gezegd: wat er ook gebeurd is, er gebeurt wat ik vandaag heb gezegd. Ik ga nu niet alle onderdelen van de procedure behandelen, maar de hele procedure wordt doorlopen tot en met de beslissing dat iemand wordt afgewezen of toegelaten. Als iemand wordt toegelaten, kan hij of zij in 2014 van start gaan met zijn opleiding. Daarover zullen dus afspraken worden gemaakt met de mensen die de procedure met goed gevolg hebben doorlopen. Daar hoeft ook bij mevrouw Kooiman geen onduidelijkheid meer over te bestaan. Ik ben nu keihard duidelijk geweest!
Over de relatie van de Politieacademie met de Nationale Politie zal nog worden geadviseerd. Die adviezen zal ik verwerken in de brief die half april naar de Kamer wordt gestuurd.
De heer Bontes wil dat er in Gouda orde op zaken wordt gesteld. Daar houd ik ook van! Dit is echter, volgens de afspraken die hierover zijn gemaakt, in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de burgemeester en de lokale driehoek. De gemeenteraad van Gouda controleert dat. Vindt de burgemeester dat hij meer mensen nodig heeft, dan zal hij daarover in de regio-eenheid met zijn collega's, de chef van de regio-eenheid en de regioburgemeester afspraken moeten maken. Ik weet zeker dat ze daar uit zullen komen. Ik heb zelf nog geen enkel verzoek van de burgemeester gekregen om daarbij iets te betekenen. Ik heb ook niets gehoord van de korpsleiding over spanning waardoor de regio-eenheid Haaglanden niet zijn eigen prioriteiten zou kunnen stellen. En daar moet het dus gebeuren.
De heer Bontes (PVV): Maar dat staat wel in het persbericht en dat persbericht is afkomstig van de districtschef, de man die verantwoordelijk is voor het gebied Gouda. Deze man zegt dat hij het niet aankan en dat hij niet verantwoordelijk wil worden gehouden als de Marokkaanse gemeenschap die jonge inbrekertjes niet zelf aangeeft. Blijkbaar heeft een politieofficier een verzoek gedaan en ik vraag dan op mijn beurt aan de minister om te interveniëren.
Minister Opstelten: Dat is niet de lijn waarlangs wij werken. Afgesproken is namelijk dat ik niet de burgemeester van Nederland ben. Ik heb dus niet het gezag over de hele politie. Dat gezag berust in de eerste plaats bij de burgemeesters en het Openbaar Ministerie en aan de afspraken daarover houd ik mij graag.
Het is denkbaar dat de burgemeester van Gouda zou zeggen: ik kom er niet uit, want mijn politie ter plaatse redt het niet. In dat geval zal de burgemeester van Gouda daarover in gesprek moeten gaan met de burgemeester van Den Haag en zijn andere collega's in de regio. Zij zullen de noodzakelijke maatregelen moeten nemen, samen met de regio-eenheidchef van Den Haag. Als dat nog steeds niet voldoende is, dan kan er worden opgeschaald naar het nationale niveau. En dan is het nog steeds in de eerste plaats een zaak van de korpsleiding. Die zal dan maatregelen moeten nemen. Ik heb echter geen enkel signaal gekregen dat dat niet gebeurt.
Ik heb verder begrepen dat hierover een debat is aangevraagd. Ik zal mij daarop goed voorbereiden. Ik zit er dus zo in dat de burgemeester van Gouda en het Openbaar Ministerie de zaak beheren. Zij sturen immers met hun tweeën de politie aan en ik dus niet.
In de Integrale Beroepsvaardigheden Training zitten heel veel zaken die door de heer Bontes worden genoemd. En die training volgt iedereen. Daarin zit die weerbaarheidstraining. Ik herhaal dat nog een keer. Iedereen komt daarbij aan bod.
Er is geen sprake geweest van een aanstellingsstop. Ik heb dat helder in de brief opgeschreven. Ik heb het hier nog een keer uitgelegd en hierover kan dus geen misverstand meer bestaan, zeker niet bij de mensen die luisteren naar wat ik heb gezegd.
Op de vrijwilligers en de planning voor de komende jaren zal ik in de brief terugkomen. Ik wacht natuurlijk niet op een algemeen overleg voordat ik wat ga doen. Dat is duidelijk. Ik wacht ook zeker niet op het jaarverslag. Ik ben namelijk continu bezig om de prioriteiten en de taakstelling die ik voor mezelf heb geformuleerd, namens het kabinet uit te voeren. Dat is duidelijk.
Tegen de heer Marcouch kan ik zeggen dat het meer universitaire onderzoek wordt meegenomen in het rapport van de heer Wallage en in mindere mate in dat van de heer Vogelzang. Ik zal hierop zeker ingaan in mijn reactie op deze rapporten.
De heer Segers (ChristenUnie): Ik heb gevraagd om in de analyse van de heer Wallage ook in te gaan op de verschillende inspectierapporten. Daardoor zouden we een meerjarenperspectief kunnen krijgen.
Minister Opstelten: De rapporten die in de loop der jaren door de inspectie zijn opgesteld, komen allemaal aan bod. Dat geldt eveneens voor het rapport van de visitatiecommissie-Cohen.
De voorzitter: Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van dit overleg, een overleg waarin in ieder geval één misverstand is opgehelderd, namelijk dat de minister niet de burgemeester van Nederland is, anders dan af en toe wel wordt gedacht.
De toezegging van de minister luidt als volgt:
Half mei komt er een brief naar de Kamer, tezamen met het jaarverslag politie, waarin onder meer wordt ingegaan op aspiranten in de operationele sterkte, op de inzetbare capaciteit van de politie in fte's en in uren en op verzuim.
De heer Oskam (CDA): We zouden ook iets te horen krijgen over de plankzaken.
Minister Opstelten: Dat heb ik inderdaad toegezegd. Ik heb daaraan echter toegevoegd dat hierop zal worden ingegaan in de brief over de strafrechtketen die voor de zomer naar de Kamer wordt gestuurd.
De voorzitter: Dat is dus een andere brief dan de brief die als bijlage bij het jaarverslag naar de Kamer zal worden gestuurd.
Minister Opstelten: Dat is een totaal andere brief. Het is altijd goed om vast te leggen dat het in die andere brief aan de orde komt.
De voorzitter: Dat zal zijn voor 1 juli.
Minister Opstelten: Jazeker.
De voorzitter: Dan hebben we het dankzij de heer Oskam helemaal vastgetimmerd.
Ik bedank de minister voor de gegeven antwoorden en de mensen op de publieke tribune voor hun belangstelling.
Sluiting 16.15 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29628-384.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.