29 628
Politie

nr. 34
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 maart 2006

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 21 februari 2006 de voortzetting van het algemeen overleg van 8 februari 2006 gevoerd met minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Donner van Justitie over:

– het kabinetsstandpunt op het rapport van de Stuurgroep evaluatie politieorganisatie, rapport «Politie in ontwikkeling» en notitie kerntaken politie (29 628, nr. 25);

– de brief van de minister van BZK d.d. 12 december 2005 inzake resultaten ICT-bestel 2001–2005 (29 628, nr. 28);

– de brief van de minister van BZK d.d. 17 januari 2006 met reactie op het rapport van bevindingen Ambtelijke Commissie Toezicht II (27 831, nr. 18).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Nadere gedachtewisseling

De heer Algra (CDA) is ervan overtuigd dat er een goede lijn is uitgezet door de aanbevelingen van de commissie-Leemhuis over te nemen. Er zijn nog enkele vragen overgebleven na de beantwoording in eerste termijn, op 8 februari, zoals welke stappen er worden gezet en welk tijdsschema en welke uitkomst men daarbij voor ogen heeft.

De wetgeving biedt weliswaar de ruimte voor de voorziening tot samenwerking, waartoe de korpsbeheerders het initiatief hebben genomen, maar dit was niet de bedoeling van de wetgever. De minister van Binnenlandse Zaken heeft gezegd dat de voorziening tot samenwerking past in de ontwikkeling naar een nieuw politiebestel, waarbij de aansturing door een directieraad gebeurt. Wanneer wordt deze directieraad ingesteld? Wanneer trekken de ministers de verantwoordelijkheid hiervoor meer naar zich toe?

Er is al verschillende keren gesproken over ICT, waarbij de Kamer heeft gepleit voor splitsing van vraag en aanbod. De minister van Binnenlandse Zaken zou de verantwoordelijkheid nemen voor de aanbodzijde, maar hij heeft deze beslissing steeds uitgesteld. Dit aspect wordt nu ook ondergebracht bij de voorziening tot samenwerking.

De heer Straub (PvdA) constateert dat onder druk zaken vloeibaar worden en dat dit onder andere heeft geleid tot de voorziening tot samenwerking. Hij is een voorstander van deze vorm van vrijwillige samenwerking tussen partners die eerst niet konden samenwerken, omdat deze vermoedelijk sneller tot stand komt dan een reorganisatie van bovenaf. De minister van Binnenlandse Zaken heeft laten weten het lastig te vinden om met vele betrokkenen zaken te doen. De korpsbeheerders hebben een oplossing gezocht om te komen tot één aanspreekpunt, zodat deze druk bij de minister weg is. Er zijn afspraken gemaakt over ICT en een systeem voor bedrijfsprocessen. Er wordt een aantal shared services opgezet, zodat de politie efficiënter kan werken. De huidige wetgeving biedt al heel veel mogelijkheden, maar deze worden niet consequent toegepast. De heer Straub kiest voor verandering van cultuur in plaats van structuur als aanvliegroute voor de noodzakelijke veranderingen.

De minister van Binnenlandse Zaken houdt vol dat het voorstel een relatief kleine verandering inhoudt, waarbij het kabinet als uitgangspunt heeft genomen dat de agent op straat of de rechercheur in dienst er niets van merkt. Als het einddoel is dat de Nederlandse politie één rechtspositie krijgt, zal dat aanleiding zijn voor grote vertraging en zullen zij er wel wat van merken.

Over de inbedding van de lokale belangen heeft de minister geantwoord dat het gezag op lokaal niveau blijft. De heer Straub merkt op dat dit niet eens kan worden weggehaald, maar dat het gevaar bestaat dat de burgemeester een «Jan zonder land» wordt, wanneer deze wel het gezag heeft, maar geen mogelijkheden voor beleid, beheer of bestuur.

In het verleden heeft de Kamer wel eens bij motie uitgesproken dat er door een projectorganisatie geen onomkeerbare beslissingen mogen worden genomen, voordat de Kamer het groene licht heeft gegeven. Wat kan de projectorganisatie die op korte termijn wordt ingesteld, doen, zolang de Kamer zich nog niet heeft uitgesproken over het wetsvoorstel?

De heer Van Schijndel (VVD) benadrukt dat het kabinet op een zorgvuldige manier te werk moet gaan, omdat bij een goed idee ook een goed plan hoort. In het debat over versterking van de rijksbevoegdheden heeft hij al gewaarschuwd dat zijn fractie het kabinetsstandpunt over het beheer niet deelt. In de huidige situatie is het beheer regionaal georganiseerd, maar als de korpsbeheerder in het nieuwe bestel verdwijnt, wordt dit gecentraliseerd. Dan moet worden voorkomen dat er een scheve verhouding ontstaat, doordat de minister van Justitie veel invloed kan uitoefenen, omdat de beheersbeslissingen met hem worden afgestemd, voorzover zij de strafrechtelijke handhaving raken. Dat kan een justitiële oriëntatie van de politieorganisatie in de hand werken. Om te zorgen voor evenwicht met de andere taken van het politieapparaat moet een zelfstandige beheersverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken worden vastgelegd. Als het beheer aan hem wordt opgedragen, ook bij kwesties van rechtshandhaving, kan hij daarover overleg voeren met de minister van Justitie.

In het rapport «Politie in ontwikkeling» wordt voorgesteld om de hoofdcommissarissen te laten signaleren en adviseren over veiligheidsvraagstukken, ook in internationaal verband. Hun positie is ondergeschikt aan het bevoegd gezag, zodat zij dat op een zeer behoedzame wijze moeten doen en niet moeten deelnemen aan het publieke debat. De opvatting van de heer Welten, hoofdcommissaris te Amsterdam, in een interview met HP/De Tijd van 18 januari, dat de politie er niet voor de overheid is maar voor de burger, wijst de heer Van Schijndel af. In een democratische rechtsstaat kan de politie niet werken zonder sturing van haar inzet, met slechts verantwoording achteraf over de resultaten van het optreden.

In het kabinetsstandpunt wordt de missie van de politie geformuleerd als bevordering van de stabiliteit van de samenleving door rechtshandhaving en door burgers te beschermen. Hierbij is een grote mate van organisatorische flexibiliteit van belang. De politiezorg mag niet worden belemmerd door bestuurlijke impasses en rigiditeiten zoals die zich in het verleden op bovenregionaal niveau hebben voorgedaan. De heer Van Schijndel onderschrijft dat de lokale politiezorg prioriteit moet hebben en niet moet worden weggedrukt door landelijke veiligheidsprioriteiten. Verder vraagt hij hoe de nodale oriëntatie als strategisch concept wordt uitgewerkt. Hierbij moet worden voorkomen dat de gewone burger permanent als een verdachte wordt gevolgd en dat er allerlei gegevens over zijn doen en laten worden bewaard. Het nodaal politietoezicht moet zijn gericht op zware criminaliteit en terrorisme en niet op gewone burgers die bijvoorbeeld een bekeuring niet hebben betaald.

De inrichting van het politiebestel dient zich te voegen naar de basiskenmerken van het staatsbestel en niet omgekeerd. In bepaalde gevallen is het gerechtvaardigd dat bij het optreden van de macht van het zwaard inbreuk wordt gemaakt op grondrechten, maar het is essentieel dat hierbij wordt gewerkt op instructie van het bevoegd gezag en dat democratische controle mogelijk is, zowel op lokaal als op nationaal niveau.

De heer Irrgang (SP) spreekt de vrees uit dat een nationale politie ertoe leidt dat er niet meer wordt gepraat, maar dat er meteen met de knuppel op los wordt gegaan, zoals in de Franse banlieues is gebeurd. De vraag of er sprake is van een reorganisatie, moet niet verworden tot een semantische discussie. De voorgestelde verandering van het politiebestel heeft ook ingrijpende consequenties voor de gewone politieagent of rechercheur. Als er een nieuwe rechtspersoon wordt geschapen, moeten alle contracten worden gewijzigd door de personeelsfunctionarissen. Als daar tijd, geld en energie aan worden besteed, komt dat niet ten goede aan het dagelijks werk van de politie, zowel achter het bureau als op straat. In de notitie van de projectgroep die door het ministerie is ingesteld, wordt een bedrag van 420 mln. genoemd. Het kan zijn dat dit bedrag niet klopt, maar bij een debat op hoofdlijnen moet er duidelijkheid zijn over de orde van grootte van de verwachte kosten. Door de recente wijziging van de Politiewet is de aanwijzingsbevoegdheid van het Rijk versterkt, zodat er eigenlijk geen reden meer is om te pleiten voor de vorming van een nationale politie.

De heer Van der Staaij (SGP) is door de beantwoording in eerste termijn niet overtuigd van de noodzaak tot aanpassing van het politiebestel. Er zijn verschillende oorzaken voor de bestaande knelpunten, bijvoorbeeld op het gebied van ICT. Deze houden niet per se verband met de organisatie van het politiebestel en kunnen heel goed worden aangepakt met samenwerkingsvoorzieningen. Een belangrijke vraag is of nationalisering van het politiebeheer geen negatieve gevolgen kan hebben voor het lokale politiebeleid en of de gebiedsgebonden politiezorg hierdoor niet in de verdrukking komt. Het risico van de nieuwe structuur is dat door prioriteit te geven aan nationale taken de alledaagse, minder spectaculaire taken in het gedrang komen, zoals prof. Elzinga ook schreef. De regering heeft wel gezegd dat dit niet de bedoeling is, maar zij kan hiervoor geen harde waarborgen geven. Als zij meer nadruk legt op nationale prioriteiten, kan dat ertoe leiden dat het gezag formeel op lokaal niveau verankerd blijft, maar dat er te weinig mensen en middelen zijn om dat waar te maken. Een ingrijpende verandering van het politiebestel kan ertoe leiden dat er veel energie wordt gestopt in opschaling en verantwoording op centraal niveau.

De heer Van der Staaij concludeert dat er binnen de politieorganisatie en binnen de Kamer weinig draagvlak is voor de plannen, waarvan hij zelf ook geen voorstander is. Zelfs de coalitiepartijen zijn op cruciale onderdelen nog niet overtuigd. Hij verzoekt de regering om het wetsvoorstel waarin deze plannen worden uitgewerkt, er niet in deze kabinetsperiode nog even snel door te jagen, maar ernaar te streven dat dit zorgvuldig kan worden behandeld.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties merkt op dat het merendeel van de woordvoerders heeft gezegd te zijnertijd het wetsvoorstel te willen beoordelen, zodat de voorbereiding ervan wordt voortgezet. Daarnaast wordt de implementatie voorbereid door een projectorganisatie. Er wordt een projectplan opgesteld dat wordt toegezonden als bijlage bij het wetsvoorstel. Daaraan wordt een raming van de kosten en baten toegevoegd. Het valt niet te ontkennen dat er kosten aan zijn verbonden, maar het genoemde bedrag van 420 mln. is buiten proportie. Er is al een landelijke politie-cao, waarin is afgesproken de regionale verschillen in rechtspositie weg te nemen. Er wordt zorgvuldig overleg gevoerd over deze verschillen. Dit is een proces van passen en meten. Het is niet de bedoeling dat het duurste korps de maatstaf wordt bij de verdere stroomlijning.

Met de verandering van het politiebestel wordt beoogd om te komen tot meer effectiviteit en efficiency, zodat er naast kosten ook baten zijn. Een eerste winstpunt van de discussie is dat bij de cao-afspraken is besloten om, vooruitlopend op de uitwerking van de aanbevelingen van de commissie-Leemhuis, het regionaal georganiseerd overleg over de arbeidsvoorwaarden, waarmee 400 fte’s zijn gemoeid, per 1 januari 2007 af te schaffen. De shared services vormen een belangrijke ontwikkeling bij de politie en kunnen ook leiden tot reorganisatiekosten en -baten. De bredere efficiencywinst die met dit project wordt geboekt, wordt nog voor de behandeling van het wetsvoorstel in kaart gebracht, zodat de Kamer volledig op de hoogte is en zo nodig kan bijsturen.

Een belangrijk punt bij de behandeling van de Politiewet 1993 was dat er met de uitvoering te veel vooruit werd gelopen op het wetgevingsproces. Het streven is nu om wel te beginnen met de voorbereiding, maar niet vooruit te lopen op de formele besluitvorming. Er wordt niet gewerkt aan de personele invulling, voordat het wetsvoorstel door de Tweede Kamer is behandeld.

Op 3 februari 2006 is een brief gezonden aan de Kamer over de stand van zaken bij de oprichting van de voorziening tot samenwerking. De minister van Binnenlandse Zaken heeft onder bepaalde randvoorwaarden ingestemd met dit initiatief van de korpsbeheerders, omdat de belangrijke doelstelling om te komen tot meer eenheid in beheer, hiermee dichterbij wordt gebracht. Verdergaande samenwerking op het gebied van ICT, inkoop en human resource management kan niet worden uitgesteld totdat er een nieuwe landelijke organisatie is. In de brief van 12 december 2005 over de resultaten ICT-bestek 2001–2005 is de Kamer geïnformeerd over het onderbrengen van vraag en aanbod in de voorziening tot samenwerking.

In het rapport-Leemhuis wordt in meer dan zeventig pagina’s toegelicht waarom het zo niet verder kan. Het kabinetsstandpunt, waar een uitvoerige analyse aan ten grondslag ligt, biedt een duurzame oplossing. De voorziening tot samenwerking biedt een tijdelijke oplossing, omdat zij niet goed democratisch is ingebed. Omdat de politie als organisatie het geweldsmonopolie in de samenleving heeft en omdat daaraan veel geld wordt besteed, moet goed geregeld zijn dat hierover eenduidig verantwoording wordt afgelegd.

Met het wetsvoorstel versterking rijksbevoegdheden zijn ook instrumenten gecreëerd die van belang zijn om sturing te geven aan de voorziening tot samenwerking. De voorziening tot samenwerking heeft de goedkeuring van de minister nodig. De minister kan onwillige korpsen dwingen om deel te nemen aan de samenwerking en het bestuur van de voorziening rechtstreeks aanwijzingen geven. Het bestuur heeft de plicht om de minister te voorzien van alle gevraagde informatie. De regels voor kwaliteitsborging en voor financieel toezicht gelden evenzeer voor de voorziening tot samenwerking als voor de korpsen.

De minister van Binnenlandse Zaken constateert dat er onder druk van de afspraken in het regeerakkoord en van de evaluatie door de commissie-Leemhuis al een aantal zaken in beweging is gekomen. Dit is ook het gevolg van personele veranderingen in de top van de politieorganisatie. Een van de conclusies van de commissie-Brinkman, die zich bezighield met de vorming van een ministerie van veiligheid, is dat de aanbevelingen van het rapport-Leemhuis zo snel mogelijk moeten worden uitgevoerd. Er moet druk op de ketel worden gehouden, om te voorkomen dat er niets terechtkomt van de goede voornemens.

De lokale verankering van het gezag staat niet ter discussie. Er komt een regionaal bestuur, bestaande uit de burgemeesters uit de regio en de hoofdofficier, dat de beleidsprioriteiten van de politie in de regio vaststelt, met inachtneming van de landelijke prioriteiten. Dat bestuur heeft instemmingsrecht bij de verdeling van de sterkte binnen de regio en de besteding van de middelen. De minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie stellen periodiek, minimaal eens per vier jaar, een landelijk veiligheidsprogramma op met de landelijke prioriteiten voor de politie. Hierover wordt overleg gevoerd met de Tweede Kamer, de politiebesturen en het Openbaar Ministerie, zodat er sprake is van een evenwichtig proces, met invloed zowel van bovenaf als van onderop. Als er verkeerde keuzes worden gemaakt door de ministers, heeft de Tweede Kamer de gelegenheid om daarop te wijzen. De regionale veiligheidsbesturen zullen niet nalaten om het te laten weten, als hun iets niet bevalt.

Verder komt er een regulier overleg tussen de ministers van BZK en Justitie en een delegatie van de voorzitters van de regionale politiebesturen, de directieraad en het college van procureurs-generaal. In dat overleg wordt ook gesproken over de afstemming van landelijke en regionale prioriteiten.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel versterking rijksbevoegdheden is een amendement over de versteviging van de positie van de gemeenteraden aangenomen. De minister van Binnenlandse Zaken zal in overleg met de VNG bezien hoe dit verder kan worden uitgewerkt.

Een van de redenen waarom bij de voorbereiding van het kabinetsstandpunt is afgeweken van een aanbeveling van de commissie-Leemhuis, is dat de VVD-fractie zich altijd kritisch heeft opgesteld wat betreft de democratische inbedding van zbo-achtige constructies, omdat hierbij onduidelijkheid kan bestaan over de verantwoordingslijnen. De minister van Binnenlandse Zaken is het ermee eens dat er geen eenzijdig justitieel georiënteerde politie moet komen. Er moet een evenwicht zijn tussen strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en openbareordehandhaving. In bepaalde situaties op het gebied van beheer kan het nodig zijn dat de minister van Justitie in beeld komt als het de strafrechtelijke handhaving raakt. Bovendien kan er geen strikte scheiding worden gemaakt tussen beheer en beleid. De minister van Binnenlandse Zaken kan niet alleen de ambitie hebben om beheerder te zijn van een ijzerwinkel, maar heeft ook beleidsmatige opvattingen. In het wetsvoorstel wordt nader ingegaan op de borging van het evenwicht.

Er kan geen twijfel over bestaan dat de politie geen ongelimiteerde vrijheid krijgt, omdat zij altijd behoort te opereren in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag. In de kabinetsreactie is hierover ook een opmerking gemaakt. De politie heeft wel een belangrijke verantwoordelijkheid wat betreft de ontwikkeling van de professionaliteit van het vak, maar iets meer terughoudendheid is wel op zijn plaats bij het uitspreken van vergaande opvattingen over beleid. Het voorstel van het kabinet kan daaraan ook een bijdrage leveren.

Het is belangrijk dat de politie heeft gekozen voor de nodale oriëntatie, die nog zal worden uitgewerkt. Hiervoor is wellicht een aanpassing van de wetgeving nodig. Als deze oriëntatie de effectiviteit van het politiewerk ten goede komt, binnen randvoorwaarden wat betreft de privacy, is de invoering ervan zeer bespreekbaar.

De minister van Justitie constateert dat het feit dat de leidinggevenden bij de politie zijn overgegaan tot een voorlopige voorziening tot samenwerking, duidelijk maakt dat de knelpunten niet binnen het bestaande politiebestel opgelost kunnen worden. Er wordt nu gebruikgemaakt van een voorziening die daar niet voor bedoeld was. Met deze noodgreep is in wezen een coöperatief politiebestel opgericht. In de afgelopen weken heeft de Kamer herhaaldelijk geconstateerd dat er geen evenwicht is in de aandacht die door de politie wordt besteed aan fraude, witwassen, ernstige criminaliteit en mensenhandel, en andere zaken. De structuren zijn niet toereikend om de verschillende taken van de politie op het gebied van de openbare orde, de criminele recherche en het strafrecht op een vloeiende, geïntegreerde wijze met elkaar in evenwicht te brengen.

Het probleem is dat er 25 politiekorpsen zijn in plaats van één. De korpsbeheerders zijn van mening dat de voorlopige voorziening tot samenwerking een structuur kan bieden om de knelpunten op te lossen. Het kabinet heeft ten principale uitgesproken dat het wil komen tot een nationaal, geïntegreerd politiebestel, maar dat wil niet zeggen dat de voorlopige voorziening tot samenwerking moet worden tegengehouden. Zodra het wetsvoorstel is aanvaard, kan deze situatie worden omgedraaid. Er is gesteld dat er onder druk veel vloeibaar is geworden, maar dat is ook een bewijs dat de problemen binnen het huidige systeem niet opgelost kunnen worden, en dat er zonder druk van buitenaf de neiging is tot entropie of stolling.

Een kenmerk van de eigenstandige functie van de politie is dat zij dat evenwicht wel kan zoeken en daarbij niet voortdurend afhankelijk moet zijn van externe sturing. Je kunt wel allerlei oplossingen bedenken, als het bestel niet loopt, maar uiteindelijk moet het uit zichzelf lopen, waarbij het wel wordt aangestuurd. Bij de oude T-Ford was ook veel mogelijk, maar dan moesten er eerst allerlei knoppen worden ingedrukt en hendels worden aangeslingerd en dan reed hij pas. Er wordt niet opnieuw begonnen met een reorganisatie van de politie, maar er wordt gezocht naar een structuur die past bij de behoeften die al gebleken zijn. In de afgelopen tijd is al een aantal stappen in deze richting gezet, zoals de nationale recherche, de versterking van de centrale bevoegdheden en de invoering van een aantal bovenregionale teams (BRT’s). Er heeft al een cultuurverandering plaatsgevonden bij de politie, zodat men probeert om tot integratie te komen, maar de structuur moet daaraan aangepast worden. In het huidige systeem kan elke korpsbeheerder zeggen dat hij niet meedoet en dan moet de minister van Binnenlandse Zaken met een aanwijzing komen.

De vraag of de nationalisatie geen negatieve gevolgen heeft voor lokale belangen, kan ook worden omgedraaid. Is het acceptabel dat lokale belangen nationale prioriteiten wegdrukken? Er moet een systeem zijn waarin op een logische manier een evenwicht wordt gerealiseerd. Voorkomen moet worden dat vragen van beheer bepalend worden voor het beleid. Er is gesteld dat de burgemeester wel het gezag heeft, maar geen invloed op beheer of bestuur, maar dat geldt ook voor de huidige 430 burgemeesters en 19 hoofdofficieren. Het beheer kan niet worden gedecentraliseerd naar iedere burgemeester en hoofdofficier van justitie om te zorgen voor samenhang tussen beleid en beheer. Dat zou een terugkeer naar het stelsel van gemeentepolitie, justitiële politie en rijkspolitie kunnen impliceren. Voor dit vraagstuk moet een logische oplossing worden gevonden.

Als de Kamer keer op keer constateert dat er onvoldoende aandacht is voor bepaalde zaken, kan er niet een structuur zijn waarin de lokale taken wel zijn verzekerd, terwijl niet duidelijk is hoe de rest wordt geregeld. Op rijksniveau gaat het voornamelijk om justitieel beleid. Het is beter om een systeem te hebben waarbij de minister van Justitie erop kan worden aangesproken, terwijl het wordt uitgevoerd door de politie. Als er een beslissing over het beheer wordt genomen, heeft deze effecten voor de strafrechtelijke handhaving. Dan moet er ook overleg worden gevoerd met de burgemeesters over het effect ervan op de openbare orde. Op lokaal niveau moet de hoofdofficier worden ingeschakeld bij vragen van beleid en beheer. Tot 1994 lag het beheer van de rijkspolitie bij de minister van Justitie; in de huidige wet wordt de minister van Binnenlandse Zaken hiermee voor het eerst belast.

Bij het tijdsschema is de bedoeling om het wetsvoorstel in maart voor consultatie naar de verschillende instanties te sturen. Eind april of begin mei komt het wetsvoorstel weer in de ministerraad, waarna het naar de Raad van State wordt gestuurd. Als het advies van de Raad van State er in juni is, kan het wetsvoorstel eind juli of in augustus aan de Kamer worden toegezonden.

De minister van Justitie heeft geconstateerd dat er vooral weerstand tegen de plannen is bij de korpsbeheerders, die geen rol meer hebben in het nieuwe bestel, maar dat er verder weinig weerstand tegen bestaat. Daarom is het beter om te zorgen voor een snelle beslissing, want anders verzandt men in eindeloos praten. Het is de verantwoordelijkheid van de regering om een voorstel te doen dat aansluit bij wat nodig is voor het land. Vervolgens beoordeelt de Kamer of dat in wetgeving moet worden vertaald.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Noorman-den Uyl

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Van Schijndel (VVD), Irrgang (SP) en Meijer (PvdA).

Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Slob (ChristenUnie), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GroenLinks), Çörüz (CDA), Van As (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koşer Kaya (D66), Eski (CDA), Knops (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Hamer (PvdA), Hermans (LPF), Leerdam (PvdA), Wolfsen (PvdA), Van der Sande (VVD), Kant (SP), Balemans (VVD) en De Wit (SP).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GroenLinks), Van Egerschot (VVD) en Meijer (PvdA).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Kraneveldt (LPF), Joldersma (CDA), Van As (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Lambrechts (D66), Van Schijndel (VVD), Karimi (GroenLinks), Örgü (VVD), Kalsbeek (PvdA) en Vergeer (SP).

Naar boven