29 576 Agenda Vitaal Platteland

Nr. 83 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 maart 2010

Met deze brief reageer ik, mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, op het advies van de Technische Commissie Bodem (TCB) over nieuwe verontreinigingen in het landelijk gebied.1 Dit in antwoord op het verzoek in de brief van uw Kamer met kenmerk 2010Z01068/ 2010D03181. Ik schets hieronder eerst de achtergrond van mijn adviesaanvraag. Vervolgens vat ik de conclusies en aanbevelingen samen en tenslotte geef ik aan hoe ik daarmee wil omgaan.

Achtergrond adviesaanvraag

De vraag aan de TCB om te komen met een advies over nieuwe verontreinigingen in de bodem van het landelijk gebied is ingegeven vanuit voorzorg. Minder beken­de verontreinigingen, zoals hormoonverstorende stoffen en veterinaire en humane geneesmiddelen, komen steeds meer in de maatschappelijke belangstelling te staan. Mede daarom is de vraag gerezen of er in het beleid voldoende aandacht is voor deze zogenoemde «nieuwe verontreinigingen».

Worden er geen verontreinigingen over het hoofd gezien? Zijn er grote risico’s voor voedselkwaliteit, diergezondheid, (bodem)ecologie en de gezondheid van de mens? Is er een urgentie om het beleid te veranderen of aan te scherpen?

Tegen deze achtergrond heb ik de TCB gevraagd een advies te geven. De TCB heeft over enkele vragen uit de adviesaanvraag geoordeeld dat ze te breed zijn om in het kader van dit advies te beantwoorden, omdat beantwoording ervan een uitgebreid onderzoeksprogramma vereist. Ze heeft zich daarom gericht op de vragen:

  • Wat zijn de meest relevante verontreinigingen?

  • Wat zijn de belangrijkste onderzoeksaanbevelingen ten aanzien van nieuwe verontreinigingen?

  • Welke nieuwe verontreinigingen zouden gemeten moeten worden?

Conclusies en aanbevelingen TCB

De TCB schat op basis van een «expert judgement» in dat diergeneesmiddelen en desinfectanten (desinfectiemiddelen) de meest in het oog springende nieuwe verontreinigingen zijn.

Over de omvang van de risico’s van deze verontreinigingen kan de TCB nog geen uitspraken doen. Die is afhankelijk van drie variabelen, waarnaar de TCB nader onderzoek aanbeveelt:

  • de mate van gebruik of aanwezigheid in de bodem van de verontreinigingen; de TCB beveelt aan gegevens hierover te verzamelen, onder meer door het verrichten van metingen;

  • de effecten van de aanwezigheid van de verontreinigingen en hun omzettingsproducten in de bodem; de TCB beveelt aan hiernaar (ecotoxicologisch) onderzoek te doen;

  • de snelheid van verspreiding van de verontreinigingen.

De TCB adviseert verder om het toelatings- en emissiebeleid aan te scherpen om daarmee de emissies en effecten van stoffen te beperken.

Om nog onbekende, maar relevante nieuwe verontreinigingen te signaleren, beveelt de TCB tenslotte aan om een zogeheten screenende monitoring uit te voeren op bodemmonsters van diverse percelen met verschillende gebruiks­functies.

Het volledige advies van de TCB is bij deze brief gevoegd.

Reactie op de conclusies en aanbevelingen

In de eerste plaats vind ik het advies van de TCB waardevol als «gewogen inventarisatie» van nieuwe verontreinigingen. Ik ben de TCB daarom zeer erkentelijk voor het advies.

Ten aanzien van de conclusies en aanbevelingen van de TCB trek ik daarnaast twee conclusies uit het advies:

  • 1. Er zijn op dit moment geen nieuwe verontreinigingen die een acute wijziging in beleidsinzet of onderzoeksinspanningen vereisen. Om zicht te krijgen op de risico’s van de belangrijkste door de TCB geïdentificeerde verontreinigingen acht ik de huidige beleids- en onderzoeksinspanningen en de voorziene inspanningen op basis van ontwikkelingen in de regelgeving afdoende. Aanpassing van de regelgeving voor toelating en emissies acht ik op dit moment dan ook niet noodzakelijk.

  • 2. Voor signalering van nieuwe verontreinigingen kan gebruik worden gemaakt van monitoringonderzoeken in het kader van de Kaderrichtlijn Water.

Hieronder licht ik deze conclusies toe. Voor wat betreft de eerste conclusie beperk ik me daarbij tot de twee verontreinigingen die naar de inschatting van de TCB het belangrijkst zijn, diergeneesmiddelen en desinfectanten.

Diergeneesmiddelen: toelatings- en emissiebeleid en inschatting risico’s

Voordat diergeneesmiddelen op de markt worden toegelaten, vindt een uitge­breide beoordeling plaats van de risico’s voor de mens, het dier en het milieu.

Dat deze moeten worden beperkt tot een minimum, staat buiten kijf.

Als de risico’s onaanvaardbaar blijken te zijn, dan wordt een middel niet op de markt toegelaten. Ook de effecten op het milieu worden hiertoe uitgebreid beoordeeld en zo nodig worden aanvullende maatregelen genomen. Wanneer een middel al op de markt is toegelaten, kunnen nieuwe gegevens over eventuele risico’s of het beschikbaar komen van betere alternatieven, aanleiding geven een middel opnieuw te beoordelen. Op dit moment besteed ik samen met de industrie extra aandacht aan de milieubeoordeling van oudere diergeneesmiddelen die al op de markt waren toen de milieubeoordeling werd ingevoerd.

Een van mijn belangrijkste zorgpunten op het gebied van diergeneesmiddelen is de ontwikkeling van resistentie bij micro-organismen tegen antibiotica bij mens en dier. Het advies van de TCB vormt opnieuw een aanwijzing dat zorgvuldig met het gebruik van antibiotica moet worden omgegaan. Dit is belangrijk voor de bescherming van de volksgezondheid, maar zeker ook voor de bescherming van het milieu. Dit is een extra reden om voort te gaan op de ingezette weg van vermindering van het gebruik van antibiotica in de veehouderij.

Onlangs heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de aanpak van de antibioticaproblematiek via het convenant antibioticaresistentie dierhouderij2. De stuurgroep, onder leiding van de heer Werner, richt zich op de vermindering van deze problematiek. De verschillende partijen zijn het eens dat gebruiksreductie daarvoor noodzakelijk is. Hiermee zal ook de uitstoot naar het milieu verminde­ren. Verschillende sectoren werken intussen aan het opzetten van een centrale gebruiksregistratie. Transparantie van het gebruik zal meer inzicht geven in gebruikte volumes, soorten middelen en ontwikkelingen in de tijd.

Desinfectanten: toelatings- en emissiebeleid en inschatting risico’s

Voor het gebruik van desinfectanten is een toelating verplicht, die afgegeven wordt door de Commissie voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). De toelating van de middelen wordt alleen afgegeven als er geen onacceptabele gevolgen zijn voor mens, dier en milieu (waaronder bodem en grondwater). De eisen hiervoor zijn gebaseerd op de Europese richtlijn biociden (98/8/EG), die in Nederland geïmplementeerd is in de Wet gewasbescherming en biociden (Wgb). Ook is het mogelijk een eerder afgegeven toelating in te trekken, of de voorschriften voor het gebruik aan te scherpen. Deze mogelijkheid kan in beeld komen als er nieuwe gegevens, zoals metingen, beschikbaar komen over het toegelaten middel, die aanleiding geven tot een dergelijke heroverweging.

Er is op dit moment nog geen zicht op de hoeveelheid bestrijdingsmiddelen, waaronder de desinfectanten, die in Nederland gebruikt worden, maar de Verordening 1185/2009 betreffende statistieken over pesticiden verplicht de lidstaten data te verzamelen over het op de markt brengen en het gebruik ervan. Biociden zijn hier vooralsnog van uitgezonderd, maar deze verplichting zal ook opgenomen worden in de Verordening biociden, die op termijn de richtlijn biociden zal vervangen (voorzien is 1-1-2013). Dit betekent dat over enkele jaren op dit punt aan het advies van de TCB kan worden voldaan.

Omdat de EU regels stelt over de wijze waarop de gegevens verzameld moeten worden, wil ik hier niet op vooruit lopen.

Signaleren nog onbekende nieuwe verontreinigingen via screenende monitoring

Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water is en wordt divers beleid ontwikkeld om de kwaliteit van het grondwater en het oppervlaktewater te verbeteren. Onderdeel hiervan zijn monitoringonderzoeken naar mogelijke nieuwe stoffen en onderzoek naar de bescherming van drinkwaterwinningen uit grondwater door het instellen van een early warning system. De resultaten van deze onderzoeken geven ook een duidelijke indicatie of dergelijke stoffen in de bodem voorkomen. Voor het signaleren van nieuwe stoffen in de bodem vertrouw ik daarom op genoemde monitoringinspanningen.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Zie mijn brief van 8 december 2009, kamerstuk 29 683, nr. 51.

Naar boven