29 546 Vermindering regeldruk OCW

Nr. 21 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 mei 2015

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 3 februari 2015 over de toelichting over de toelatingsvoorwaarden voor de pilot regelluwe scholen (Kamerstuk 29 546, nr. 20).

De vragen en opmerkingen zijn op 10 maart 2015 aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 29 april 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

• Algemeen

2

 

• Toelatingsvoorwaarden voor de pilot regelluwe scholen

2

II

Reactie van de Staatssecretaris

6

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de toelatingsvoorwaarden voor de pilot regelluwe scholen en hebben enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij vinden het verstandig dat in eerste instantie deelname aan het experiment is voorbehouden aan excellente scholen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over het experiment regelarme scholen. Scholen «zuchten» al jaren onder de ongekende afrekencultuur en de controledrift in het onderwijs.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de toelichting op toelatingsvoorwaarden voor de pilot regelluwe scholen van de Staatssecretaris.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over toelichting over de toelatingsvoorwaarden voor de pilot regelluwe scholen. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris. Zij vinden het belangrijk dat de doelgroep van het experiment voldoende gevarieerd is om resultaten op evenwichtige wijze te kunnen wegen.

Toelatingsvoorwaarden voor de pilot regelluwe scholen

De leden van de VVD-fractie vragen wat de overweging is dat er gekozen is om juist het predicaat excellent als voorwaarde te stellen voor scholen om in aanmerking te komen voor de pilot regelluwe scholen. Het is tenslotte een eigen keuze van scholen om al dan niet mee te doen in het programma voor het predicaat excellent. Deze voorwaarde kan betekenen dat scholen dus eerst een traject in moeten gaan voor de excellente school en dan vervolgens, pas een paar maanden later, na eventuele toekenning van het predicaat excellent, in aanmerking kunnen gaan komen voor de pilot regelluwe scholen. Al met al kost het dus een traject van een aantal maanden voordat zij zich kwalificeren om in aanmerking te komen voor de pilot regelluw. De voornoemde leden vragen in hoeverre dit inderdaad de intentie is van de Staatssecretaris.

Ook het doel van het predicaat excellent en het doel van een pilot regelluwe scholen hoeft niet hetzelfde te zijn. Zo zien we dat deelnemende scholen aan het predicaat excellent dit vaak gebruiken om het onderwijs-elan in hun school te laten zien en/of een impuls te geven. Het mee willen doen aan een pilot regelluwe scholen kan echter ook een ander doel hebben: bijvoorbeeld voor scholen die tegen teruglopende leerlingen aantallen aanlopen en die naar innovatieve oplossingen zoeken. Of bij scholen die de samenwerking tussen het primair en voortgezet onderwijs willen versterken. Of bij scholen die zich vanuit een bepaalde onderwijsvisie op een andere manier willen organiseren etcetera.

De leden van deze fractie vragen waarom zij, mits zij hun kwaliteit op orde hebben, niet voor de pilot regelluwe scholen in aanmerking zouden kunnen komen.

De meeste scholen in Nederland hebben de kwaliteit op orde. In het nieuwe toezichtskader wordt het zelfs mogelijk voor scholen om bij een beoordeling van de Inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie) meer dan de basiskwaliteit «goed» te krijgen. Is het de bedoeling van de Staatssecretaris om in de toekomst, nadat het nieuwe toezichtskader in werking is, dat alle scholen die als «goed» zijn beoordeeld in aanmerking komen voor de pilot regelluwe scholen en dat wel of geen deelname aan het predicaat excellente scholen dat niet meer van toepassing is? Zij vragen tevens wat de tijdsplanning is die de Staatssecretaris daarbij voor ogen heeft.

De leden van de PvdA-fractie willen weten op welke wijze het excellente karakter van zo’n school nadat deze is toegelaten, wordt gewaarborgd. De voornoemde leden hechten eraan dat onderwijs wordt gegeven door bevoegde en bekwame docenten. Inzet van on(der)bevoegde docenten is hooguit acceptabel als een tijdelijke noodoplossing. Zal de pilot het mogelijk maken dat deelnemende scholen ook meer on(der)bevoegde docenten gaan inzetten? De leden van deze fractie zouden daar geen voorstander van zijn. Hoe wordt bij de pilot erop toegezien dat docenten bevoegd zijn om het vak (of de vakken) te geven waarvoor zij worden ingezet? Zal ook worden gestimuleerd dat docenten hun bekwaamheid onderhouden, zoals dit wordt verankerd in het lerarenregister, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris de Kamer een lijst van nutteloze regels en bureaucratie in het onderwijs kan doen toekomen. Welke regels zijn in de ogen van de Staatssecretaris overbodig in het onderwijs? Zij vragen of de Staatssecretaris vijf concrete praktijkvoorbeelden (dus geen thema’s of onderwerpen) kan geven van afwijkingsruimte in het primair en voortgezet onderwijs

Het verwondert deze leden dat de pilot alleen geldt voor scholen die excellent zijn. Is dit criterium bedoeld als een extra stimulans om de competitie tussen scholen verder op te stuwen? De excellente scholen worden mede beoordeeld op basis van toetsuitslagen op de CITO1, doorstroomcijfers, diplomering. Deze voorgenoemde onderdelen dienen toch ook bij toekomstig regelarme scholen nog steeds gemeten moeten worden? Deze leden vragen of dit betekent dat de feitelijke bureaucratie, die de toetsgekte in het onderwijs met zich meebrengt, niet wordt verminderd met de pilot regelarme scholen. Is de Staatssecretaris ook voornemens om prestatiebekostiging (kwaliteitsafspraken) of andere meetinstrumenten, zoals CITO- toetsen tijdelijk te stoppen? Tuigt de Staatssecretaris met de aanvullende waarborgen niet juist weer een nieuw bureaucratisch monster op in plaats van dat hij scholen verlost van de regelzucht, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de CDA-fractie hebben bij de begroting voor 2013 de Staatssecretaris al voor het eerst gevraagd een pilot toe te staan waarbij scholen, die goede onderwijskwaliteit leveren, worden beloond met meer vertrouwen en minder toezicht. Deze leden zijn dan ook verheugd dat er nu eindelijk een pilot komt waarbij voor deelnemende scholen de mogelijkheid bestaat om wet- en regelgeving buiten werking te stellen. De leden van deze fractie verwachten dat het buiten werking stellen van bepaalde wet- en regelgeving zal leiden tot minder verantwoordingsdruk en meer tijd voor waar het in het onderwijs echt om gaat: lesgeven. Hiermee verwachten deze leden dat net als in de pilot met minder regels die bij zorginstellingen is geweest, de kwaliteit van het onderwijs omhoog zal gaan. Deze leden verwachten ook dat het patroon van risicomijdend gedrag dat scholen in toenemende mate vertonen, omdat wet- en regelgeving zo ingewikkeld is geworden dat velen niet precies weten wat nu wel of niet moet en mag en daarom maar voor de veilige weg kiezen uit angst om anders afgerekend te worden door de inspectie, doorbroken kan worden met deze pilot. Hierdoor zal meer diversiteit tussen de scholen mogelijk zijn, waarmee ook de kwaliteit verbeterd zou kunnen worden. Deze leden zijn echter wel zeer kritisch over de toelatingsvoorwaarden die de Staatssecretaris stelt en hebben daar nog enige vragen over.

De voornoemde leden vragen de Staatssecretaris toe te lichten waarom hij er voor heeft gekozen om alleen scholen met het predicaat «excellent» toe te laten voor deze pilot. Deze leden zijn van mening dat kwaliteit een breed begrip is, dat met name vorm moet worden gegeven door de scholen zelf. De eerder genoemde leden vragen de Staatssecretaris of hij het met deze leden eens is dat ook scholen die niet het predicaat «excellent» hebben ontvangen, wel degelijk ook een goede tot zeer goede onderwijskwaliteit kunnen leveren. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat deze wijze van toelating zorgt voor een verenging van het begrip kwaliteit omdat dan in steeds hogere mate kwaliteit wordt ingevuld door alleen die zaken die door de inspectie worden aangemerkt als kwaliteit? Zo nee, waarom niet?

De leden van deze fractie lezen in de brief dat afwijking van wet- en regelgeving binnen de pilot alleen is toegestaan met het oog op verbetering van kwaliteit en/of doelmatigheid. Deze leden vragen de Staatssecretaris nader toe te lichten wat hij precies verstaat onder het begrip kwaliteit in deze. Wat valt daar volgens hem wel en niet onder? Zij ontvangen gaarne een toelichting hierop.

De leden van deze fractie lezen verder in de brief van de Staatssecretaris dat hij van mening is op termijn ook scholen toe te laten tot de pilot die van de inspectie in het nieuwe gedifferentieerde toezicht het oordeel «goed» hebben ontvangen. Bij eerdere inbrengen over dit gedifferentieerde toezicht hebben deze leden al aangegeven dat zij zeer kritisch zijn op deze vormgeving. Zoals gezegd zijn de voornoemde leden van mening dat kwaliteit met name vorm moet worden gegeven door de scholen zelf en dat het onwenselijk is om scholen in de mal van de inspectie of het rijk te duwen die eenzijdig bepalen wat goed is. Deze leden vragen wat de nut en noodzaak is om de inspectie niet alleen te laten bepalen of de school in kwestie in aanmerking komt voor het arrangement basistoezicht, maar ook oordelen als «goed».

De leden van deze fractie constateren dat de inspectie en de overheid steeds meer op de stoel van de scholen gaan zitten. In verregaande mate wordt door inspectie en overheid ingevuld hoe scholen aan de eisen van de overheid moeten gaan voldoen. Dit staat op gespannen voet met de verdeling zoals die ook door de commissie Dijsselbloem werd gehanteerd en brede steun heeft in het onderwijsveld. In plaats van alleen het stellen van randvoorwaarden waar scholen aan moeten voldoen, «het wat», wordt ook steeds vaker bepaalt hoe scholen die randvoorwaarden moeten invullen, «het hoe». Deze leden vragen de Staatssecretaris toe te lichten of hij ook deze ontwikkeling signaleert en zo nee, waarom niet? Zij vragen tevens of de Staatssecretaris het met de leden van deze fractie eens is dat het niet wenselijk is om alle scholen in een mal te stoppen waarbij de diversiteit tussen scholen steeds minder zal worden en dat deze diversiteit nu juist een van de grote voordelen is van ons onderwijsstelsel. Zij ontvangen hier graag een toelichting op.

De voornoemde leden vragen de Staatssecretaris nader toe te lichten waarom scholen die voldoen aan het basisarrangement en tegelijkertijd hebben laten zien dat zij horizontale verantwoording op een goede wijze invullen, niet ook de mogelijkheid krijgen om mee te doen aan deze pilot. Zorgt dit er nu juist ook niet voor dat er meer differentiatie komt in de scholen die meedoen aan de pilot waarmee ook beter een oordeel gevormd kan worden over de werking van de pilot? Is het nu juist niet verstandig om in verschillende situaties de effecten van verminderde regelgeving te meten, zoals ook de uitkomst is van de peiling die Verus2 onder schoolleiders heeft gehouden over deze pilot? Zij ontvangen graag een toelichting hierop.

De eerdergenoemde leden vragen de Staatssecretaris of de door hem geformuleerde voorwaarden er niet voor zorgen dat scholen gedwongen worden mee te doen aan de selectie voor de excellente scholen, terwijl zij soms goede redenen hebben om dit niet te willen, bijvoorbeeld omdat zij andere ideeën hebben over wat kwaliteit is dan wat de inspectie vindt, en ook goede ideeën hebben, die misschien niet direct bijdragen aan excellentie, maar wel in het belang zijn van de leerlingen. Zij ontvangen graag een reactie van de Staatssecretaris hierop.

Deze leden lezen in de brief welke wet- en regelgeving buiten werking gesteld mag worden binnen de pilot, namelijk de regels die betrekking hebben op de artikelen 176k en 118t van respectievelijk de WPO3 en WVO4. Deze leden vragen de Staatssecretaris of het mogelijk is om in de loop van de pilot dit eventueel uit te breiden met andere regelgeving indien scholen dit aangeven en er goede argumenten voor zijn.

De leden van de D66-fractie lezen dat scholen die niet de noemer excellente school hebben gekregen voorlopig niet mogen deelnemen aan de pilot. Voorts lezen deze leden dat afwijking van regels in het kader van de pilot alleen kan met het oog op verbetering van kwaliteit of doelmatigheid mogelijk is. De invloed op de kwaliteit van het onderwijs is een van de meest belangrijke leerresultaten van de pilot. Hoe verwacht de Staatssecretaris de pilot goed te kunnen evalueren als er geen goede afspiegeling van scholen deelneemt aan de pilot?

Voorts constateren de leden van deze fractie dat ook scholen die niet het predicaat «excellent» hebben uitstekend onderwijs kunnen verzorgen. Daarnaast is het niet ondenkbaar dat het deelnemen aan de pilot scholen de mogelijkheid biedt om bepaalde regels die de verbetering van het onderwijs in de weg staan op te heffen, middels deze pilot. Is de Staatssecretaris bereid om nu al een aantal scholen toe te laten tot de pilot die niet met het traject excellente scholen mee hebben gedaan, maar wel voldoende scoren op de huidige methodiek van de inspectie? Bij dergelijke scholen is immers de mogelijke positieve relatie tussen «regelluwheid» en kwaliteit beter te meten.

De voornoemde leden lezen dat scholen die deelnemen aan de pilot op een reeks onderwerpen afwijkingsruimte krijgen. Is het ook mogelijk voor deze scholen om af te wijken op gebieden waar momenteel andere pilots lopen, zoals tweetalig primair onderwijs, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de beperking tot excellente scholen volgens de Staatssecretaris juridisch kwetsbaar is. Deze leden constateren dat veel scholen die belangstelling zouden kunnen hebben bij voorbaat niet meer kunnen voldoen aan dit criterium, terwijl de bredere gevolgen van de vrijwillige deelname aan de selectieprocedure voor excellente scholen niet bekend waren. Kan de Staatssecretaris bovendien toelichten waarom bij de toelating een doorslaggevende rol wordt toegekend aan een predicaat waaraan geen plaats toekomt binnen de wettelijke kaders ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs, zo vragen zij.

De leden van deze fractie vragen waarom de Staatssecretaris een experiment zinvol acht wanneer de doelgroep van deelnemende scholen zo specifiek en beperkt is. Zij constateren dat de doelstelling van een experiment is om te bezien of wetswijziging mogelijk en nodig is. Zij vragen in hoeverre dit experiment tot dergelijke conclusies kan leiden wanneer de scholen die voldoende kwaliteit leveren buiten beschouwing blijven. Deze leden vragen waarom een evenwichtiger samenstelling volgens de Staatssecretaris niet noodzakelijk is.

II Reactie van de Staatssecretaris

Voordat ik de vragen van uw Kamer beantwoord, maak ik graag enkele algemene opmerkingen. De Minister en ik nemen allerlei maatregelen om de regeldruk in het onderwijs te verminderen. Op 18 december 2014 stuurde ik uw Kamer de regeldrukagenda 2014–2017.5 In de regeldrukagenda zijn alle betrokken partijen acties overeengekomen die moeten bijdragen aan een vermindering van de formele en interne regeldruk. Daarnaast biedt de nieuwe wetgeving over onderwijstijd alle vo-scholen meer ruimte. Een andere maatregel waar alle vo-scholen van profiteren, is het mogelijk maken van het afsluiten van een eindexamenvak twee jaar voor het laatste leerjaar vo. Ook binnen het po worden dergelijke maatregelen genomen. Te denken valt aan het buitenonderhoud waarvoor scholen zelf verantwoordelijk zijn geworden, waardoor aanvragen hierover niet meer noodzakelijk zijn. In het sectorakkoord PO heb ik samen met de PO-Raad het belang van ruimte en het zinvol hanteren van regels benadrukt. Ten slotte heb ik met de VO-raad afspraken gemaakt over het geven van meer ruimte voor alle scholen. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer voor de zomer informeren welke concrete stappen worden genomen.

Ik neem dus allerlei maatregelen om de regeldruk op scholen te verminderen. Tegelijkertijd zijn in het onderwijs regels nodig om de maatschappelijke doelen van kwalitatief, doelmatig en toegankelijk onderwijs te borgen. Het is zelfs een grondwettelijke taak van de overheid om bij wet deugdelijkheidseisen te stellen. Het belang van deze regels is dus onmiskenbaar. Soms zitten regels echter nieuwe initiatieven en innovatie in de weg. Regels die van belang zijn om de kwaliteit te borgen, of zelfs te verbeteren, kunnen dan juist belemmerend werken voor scholen die goed presteren.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het predicaat Excellente School als voorwaarde wordt gesteld voor het experiment regelluwe scholen. Ook de leden van de CDA-fractie, SP-fractie, D66-fractie en SGP-fractie vragen hiernaar. Ook andere scholen, bijvoorbeeld scholen die te maken hebben met leerlingendaling, zouden behoefte hebben aan meer ruimte. En ook bij hen zou sprake kunnen zijn van aantoonbaar goede onderwijskwaliteit. De SGP-fractie vraagt specifiek of het predicaat Excellente School als criterium niet juridisch kwetsbaar is. De CDA-fractie vraagt of dit niet leidt tot een verenging van het begrip kwaliteit, tot het stoppen van scholen in een mal, of hen dwingen mee te doen aan het traject Excellente Scholen. De SP-fractie vraagt of dit niet juist leidt tot toegenomen toetsdruk en bureaucratie.

In het experiment regelluwe scholen wil ik onderzoeken of het bieden van regelruimte leidt tot initiatieven die de kwaliteit of doelmatigheid van het onderwijs ten goede komen, en waarvoor zo mogelijk na afloop van het experiment definitief ruimte kan worden gecreëerd. Voor dit experiment komen scholen met aantoonbaar goede onderwijskwaliteit in aanmerking. Uit overwegingen van doelmatigheid kies ik ervoor om in eerste instantie Excellente Scholen de mogelijkheid te geven deel te nemen aan het experiment. De onderwijskwaliteit is op deze scholen boven alle twijfel verheven. Zij hebben in een uitgebreid beoordelingsproces aangetoond dat hun onderwijskwaliteit van hoog niveau is. Daarmee vormen zij de voorhoede van het onderwijs in Nederland.

Excellente Scholen hebben hun hoge niveau weten te bereiken binnen de kaders van de huidige wet- en regelgeving: ze hebben geen regelluwe status nodig gehad om excellent te worden. Het zijn scholen die een heldere, gedragen visie hebben op onderwijskwaliteit. Zij zijn daarmee bij uitstek in staat om ook buiten de gevestigde kaders te opereren. Het geven van ruimte kan juist deze scholen uitdagen om verder te innoveren en zo de kwaliteit of doelmatigheid van het onderwijs verder te verbeteren. Daarnaast heeft een Excellente School stevig grip op het onderwijsproces en zijn de leeropbrengsten van hoog niveau. Dit geeft het vertrouwen dat excellente scholen goed kunnen omgaan met de gegeven ruimte. Dat is van belang, omdat in het experiment zeer veel en fundamentele regels kunnen worden losgelaten. Het is van groot belang dat die ruimte in goede handen is. Het loslaten van regels rond bijvoorbeeld onderwijstijd, doelen van het onderwijs of examinering, brengt immers ook risico’s met zich mee. Regels zijn niet alleen verplichtingen voor scholen, maar borgen ook de belangen van leerlingen, ouders of leraren. Het is niet bekend wat de effecten zijn van het loslaten van deze fundamentele kaders. Daarom zal van elke deelnemende school gevraagd worden dat de kwaliteit van het onderwijs boven alle twijfel verheven is.

Uiteraard is niet uit te sluiten dat er scholen zijn die excellente onderwijskwaliteit leveren en desondanks besloten hebben niet deel te nemen aan het traject Excellente Scholen. Zij kunnen daarvoor goede redenen hebben gehad. Tegelijkertijd zal het lastig zijn om objectief vast te stellen of er sprake is van aantoonbaar goede onderwijskwaliteit, als scholen niet beoordeeld zijn in het kader van Excellente Scholen. Het zou een tijdrovende en complexe aangelegenheid zijn om te komen tot een passende selectie van scholen, terwijl we met deze Excellente Scholen de beschikking hebben over een groep zeer diverse scholen die zich onderscheiden door het goede onderwijs dat zij bieden. Wel heb ik al aangekondigd dat de ontwikkeling van het gedifferentieerd toezicht in een later stadium mogelijkheden biedt, wanneer de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) scholen aanwijst met goede onderwijskwaliteit. Het louter kijken naar de opbrengsten, zoals de inspectie die in kaart brengt, vind ik onvoldoende. Met de CDA-fractie ben ik het eens dat kwaliteit een breed begrip is. De jury Excellente Scholen maakt immers niet voor niets gebruik van een breed beoordelingskader, waarin niet alleen de cijfers een rol spelen, maar bijvoorbeeld ook prestaties op gebied van burgerschap, de brede ontwikkeling van leerlingen, de visie van de school, en of de school een lerende organisatie is. Er is naar mijn idee hier dus geen sprake van een verenging van het begrip kwaliteit, van toetsgekte, of van toegenomen bureaucratie in het onderwijs.

Uit het oogpunt van beheersbaarheid is een te grote omvang van het experiment onwenselijk. Zoals ik hierboven aangaf is er sprake van een zeer brede afwijkingsbevoegdheid. OCW zal daarbij een actieve, begeleidende rol hebben, met als doel om samen met de deelnemende scholen verantwoorde ruimte op te zoeken en een innovatief klimaat te creëren. Bovendien zullen resultaten worden gemonitord en geëvalueerd. Deze opzet kan alleen als er een beheersbaar aantal deelnemers is. Ik streef daarom in eerste instantie naar deelname van ongeveer 40 scholen, 20 voor het primair onderwijs (po) en 20 voor het voortgezet onderwijs (vo). Uit een peiling van Verus blijkt dat 75 procent van de respondenten wil deelnemen het experiment. Als we dat zouden vertalen naar alle scholen, zou het gaan om duizenden scholen voor po en vo. Het lijkt mij evident dat met die omvang geen sprake meer is van een experiment. In eerste instantie komen daarom scholen in aanmerking die zowel in 2013 als in 2014 het predicaat Excellente School hebben ontvangen. Het gaat om 54 scholen voor po en vo. Naar aanleiding van de eerste contacten met deze scholen, verwacht ik dat ongeveer 40 scholen daadwerkelijk zullen deelnemen.

Deelname aan het experiment is geen recht voor scholen, maar zij worden daarvoor door mij aangewezen. Het experiment is ook geen gunst aan (excellente) scholen, maar een middel om te onderzoeken wat de effecten zijn van het geven van ruimte. Dat is bovendien een heel andere doelstelling dan bijvoorbeeld het oplossen van problemen van alle scholen die te maken hebben met leerlingendaling. Voor leerlingendaling heb ik veel gerichter beleid voor ogen. Zo verruim ik de mogelijkheid voor scholen om leerlingen uit te besteden en om gezamenlijk profielen en sectoren aan te bieden. Daardoor kunnen scholen ondanks dalende leerlingenaantallen hun onderwijs toch doelmatig vormgeven. Daarnaast heb ik een ondersteuningsprogramma opgezet. Scholen kunnen onder andere gebruik maken van accountmanagers. Ook stel ik middelen ter beschikking waarmee schoolbesturen procesbegeleiders kunnen aanstellen om hen te helpen met het maken van een regionaal plan. Deze maatregelen zijn onderdeel van een breed pakket dat specifiek gericht is op scholen die te maken hebben met leerlingendaling

Zoals aangegeven streef ik naar deelname aan dit experiment van ongeveer 40 scholen. De eerste ervaringen met het experiment zullen moeten uitwijzen of uitbreiding mogelijk en wenselijk is en welke scholen daar eventueel voor in aanmerking kunnen komen. Uitgangspunt blijft dat er sprake is van aantoonbaar goede onderwijskwaliteit. Omwille van een doelmatige selectie zou een eventuele uitbreiding bijvoorbeeld kunnen gaan om scholen die in het kader van het gedifferentieerd toezicht het oordeel «goed» van de inspectie krijgen. Ik zal medio 2016 besluiten of een uitbreiding van het experiment mogelijk en wenselijk is. Omwille van de beheersbaarheid zal het ook dan gaan om een beperkt aantal scholen. Tot slot wijs ik erop dat het doel van het experiment is om na te gaan of het wenselijk is om definitief ruimte te geven op onderdelen van de wet, al dan niet aan alle scholen. Er is dan echter geen sprake meer van een experiment, maar van een reguliere situatie waarin alle, of bepaalde categorieën scholen meer ruimte krijgen.

De leden van de CDA-fractie, van de D66-fractie en van de SGP-fractie vragen of meer differentiatie in de deelnemende scholen niet leidt tot een betere opzet van het experiment.

Zoals ik ook in mijn antwoorden van het schriftelijk overleg over Excellente Scholen heb betoogd, zijn de scholen aan wie het predicaat Excellente School is toegekend heel verschillend, zowel in de omstandigheden waarin zij werken, als in de aanpak die voor hen succesvol is. Ondanks die diversiteit hebben deze scholen iets gemeenschappelijks, namelijk dat er bij elk van hen sprake is van aantoonbaar goede onderwijskwaliteit. Hierboven heb ik aangegeven waarom dit een essentiële voorwaarde is voor deelname aan het experiment.

De leden van de PvdA-fractie willen weten op welke wijze het excellente karakter van zo’n school nadat deze is toegelaten, wordt gewaarborgd.

Om de onderwijskwaliteit van de deelnemende scholen te borgen, geldt een aantal voorwaarden voor afwijking van regelgeving:

  • Scholen moeten instemming hebben van de medezeggenschapsraad voor deelname aan het experiment en bij elke voorgenomen afwijking;

  • Afwijking kan – conform het experimenteerartikel − alleen met het oog op verbetering van kwaliteit of doelmatigheid;

  • De toegankelijkheid van het onderwijs mag niet in het geding zijn;

  • Afwijking mag de belangen van derden niet onevenredig schaden;

  • Doorstroom mag niet belemmerd worden: het afgeven van een schooladvies en het afnemen van een eindtoets blijft verplicht en het civiel effect van diploma’s moet geborgd zijn.

Aanvragen voor afwijking van regelgeving worden getoetst aan bovenstaande criteria. Daarnaast kan ik ingrijpen als blijkt dat de resultaten van een school sterk teruglopen. Ik kan de deelname aan het experiment dan beëindigen.

De leden van de CDA-fractie vragen of deelnemende scholen desgewenst mogen afwijken van andere regels dan die betrekking hebben op de artikelen 176k en 118t van respectievelijk de WPO en WVO. De leden van de D66-fractie vragen of scholen mogen afwijken op gebieden waar momenteel andere pilots lopen, zoals tweetalig primair onderwijs. Leden van de SP-fractie vragen of met deelname aan het experiment ook prestatiebekostiging of het afnemen van CITO-toetsen kan worden gestopt. De leden van de PvdA fractie vragen of het experiment het mogelijk maakt om on(der)bevoegde docenten te kunnen inzetten en of gestimuleerd wordt dat docenten hun bekwaamheid onderhouden.

De ruimte die scholen krijgen is begrensd door de regels waarvan scholen in het kader van de artikelen 176k en 118t van respectievelijk de WPO en WVO mogen afwijken. Als scholen ook op andere terreinen ruimte wensen, is daarvoor een wetswijziging vereist. Dat zou een snelle start van het experiment in de weg staan. Bovengenoemde afbakening maakt het wel mogelijk om initiatieven te starten, zoals in de pilot tweetalig primair onderwijs. Er is in het onderwijs geen sprake van prestatiebekostiging en het stoppen daarvan is dus niet aan de orde. Wat betreft het inzetten CITO-toetsen heb ik hierboven al betoogd dat – in het belang van optimale doorstroom van leerlingen – een eindtoets dient te worden afgenomen. Het afwijken van bevoegdheidseisen is een mogelijkheid voor het voortgezet onderwijs. Ik zal eventuele aanvragen voor afwijking van de regels rond bevoegdheid kritisch toetsen, onder andere op de vraag of het bijdraagt aan verbetering van de kwaliteit of – bij gelijkblijvende kwaliteit – aan de doelmatigheid. Bovendien wil ik de opbrengsten uit deze experimenten graag benutten bij het evalueren van de bevoegdheidseisen in het voortgezet onderwijs. Ik ben het van harte eens met de leden van de PvdA-fractie en zie de experimenteerruimte als een extra stimulans voor leraren om samen te leren en hun vakbekwaamheid gericht te versterken. Experimenteerruimte mag geen excuus zijn om je bekwaamheid niet bij te houden. Het lijkt mij juist een basisvoorwaarde.

De leden van de SP-fractie vragen welke regels overbodig zijn in het onderwijs en om concrete praktijkvoorbeelden hiervan.

In de regeldrukagenda en de voortgangsrapportage aanpak regeldruk noem ik concrete belemmeringen die ik voor alle scholen aanpak.6 Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van het experiment regelluwe scholen. Hierin wordt juist onderzocht in welke mate het geven van regelluwe ruimte leidt tot innovaties. Het doel is ook niet om scholen op te leggen welke ruimte zij moeten benutten, maar hen de mogelijkheid te geven zelf te bepalen welke ruimte zij willen benutten en op welke wijze zij deze ruimte willen invullen.

De leden van de CDA- fractie vragen het begrip kwaliteit nader toe te lichten.

Bij het toetsen of sprake is van bevordering van kwaliteit, zullen wettelijke bepalingen het uitgangspunt zijn. Daarbij denk ik aan betere leeropbrengsten, bevordering van (internationaal) burgerschap, de ontwikkeling van creativiteit en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden. Maar uitkomsten als de verhoging van de motivatie van leerlingen en docenten, meer maatwerk en ruimte voor talentontwikkeling, en een eigentijds en uitdagend onderwijsaanbod vind ik daarbij evenzeer van belang.


X Noot
1

CITO: Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling

X Noot
2

Verus: Vereniging voor christelijk onderwijs

X Noot
3

WPO: Wet op het primair onderwijs

X Noot
4

WVO: Wet op het voortgezet onderwijs

X Noot
5

Kamerstuk 29 515, nr. 356

X Noot
6

Kamerstuk 29 515, nr. 356 en nr. 357

Naar boven