29 538
Zorg en maatschappelijke ondersteuning

nr. 112
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 maart 2010

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de (toenmalige) staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 12 oktober 2009 inzake de samenhang tussen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en de Wet investeren in jongeren (WIJ) (Kamerstuk 29 538, nr. 108).

De op 23 november 2009 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de betrokken ministers bij brief van 24 maart 2010 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Smeets

Adjunct-griffier van de commissie,

Clemens

Inhoudsopgave blz.

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2

II. Reactie van de ministers 6

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de inhoud van de brief over de samenhang tussen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en de Wet investeren in jongeren (WIJ). Deze leden zijn een groot voorstander van de maximale benutting van de combinatiemogelijkheden van deze wetten, zowel inhoudelijk als financieel. Participatie van zoveel mogelijk burgers door een diversiteit aan mogelijkheden, kwaliteit van de inhoud en efficiënt inzetten van de middelen zijn daarbij voor de leden van het CDA-fractie uitgangspunt. Genoemde leden hebben een aantal vragen naar aanleiding van de inhoud van de brief.

Het is van belang om de samenhang tussen de beleidsterreinen van de Wmo, Wwb, Wsw en WIJ goed te organiseren. Nu zijn gemeenten divers qua samenstelling en geografische ligging. De leden van de CDA-fractie vragen of kleine plattelandsgemeenten dezelfde mogelijkheden kunnen benutten als grotere steden om deze samenhang goed te organiseren. In hoeverre geeft regionale samenwerking deze gemeenten juridisch en financieel gelijke kansen om samenhang te realiseren?

In de brief melden de bewindslieden dat er soms nog financiële en juridische belemmeringen zijn bij het leggen van verbindingen tussen de genoemde wetten. Welke belemmeringen zijn dit? Liggen deze belemmeringen zowel op het landelijke als het lokale niveau? Hoe kunnen de belemmeringen zo snel mogelijk worden opgelost?

Uit de brief blijkt dat er jaarlijks rond de 15 000 mensen nodig zijn voor de vervanging van het verloop in de thuiszorg. In verband met de vergrijzing zal dit aantal nog groeien. Er is dus een verbinding te maken tussen het opleiden van werkzoekenden en de thuiszorg om in deze vacatures te kunnen voorzien. De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel mensen er inmiddels door deze verbinding aan het werk zijn als hulp in het huishouden. Wat zijn de eventuele belemmeringen voor gemeenten om hier niet actief mee aan de slag te gaan?

Voor de leden van de CDA-fractie moet het aanbod van alfahulpen volledig worden benut. Alfahulpen zijn een waardevol onderdeel in het totale zorgaanbod. Deze leden willen weten of na de wetswijziging de gemeenten nu actief en objectief informatie geven over de alfahulpconstructie. Heeft het kabinet daar al zicht op?

In de brief wordt gesteld dat de alfahulp een tussenstapje kan zijn naar een baan bij een thuiszorgorganisatie. Volgens de leden van de CDA-fractie moet de alfahulp ook een zelfstandig onderdeel in het zorgaanbod kunnen zijn. Hoe zorgt het kabinet ervoor dat dit aanbod in stand blijft? Hoe worden mensen die kiezen voor het beroep alfahulp door de gemeenten begeleid om het te worden of te blijven?

De leden van de CDA-fractie vragen of in het kader van de samenhang tussen de vier genoemde wetten nu ook wordt gewerkt aan een integrale indicatiestelling. Hoe staat het hiermee en met de samenwerking tussen gemeenten, het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Is het inmiddels mogelijk dat door middel van het webloket Regelhulp.nl, inwoners van gemeenten die aangesloten zijn bij Regelhulp.nl daadwerkelijk metéén formulier meerdere voorzieningen tegelijk kunnen aanvragen? Hoeveel gemeenten doen nu mee aan Regelhulp.nl? Zullen in 2010 alle gemeenten aangesloten zijn op het webloket Regelhulp.nl? Kunnen dan tevens de landelijke voorzieningen van het CIZ en het UWV digitaal via Regelhulp worden aangevraagd?

Wat de jongeren betreft, melden de bewindslieden dat voor het krijgen van werk of het vervullen van een stageplaats in de zorg of het welzijnswerk, de branche Verpleging en Verzorging Thuis (VVT) in 2009 en 2010 circa 6000 jeugdige werklozen of met werkloosheid bedreigde werknemers aan een baan in de branche zal helpen. Het jaar 2009 zit er bijna op. Hoeveel jongeren zijn er inmiddels concreet aan werk geholpen en op welk niveau?

Verschillende gemeenten hebben activeringscentra opgezet voor uitkeringsgerechtigden. Ook loopt er een empowerment programma in 25 gemeenten gericht op allochtone vrouwen. Welke concrete resultaten leveren deze activiteiten op voor de participatie van deze doelgroepen?

In Tilburg werkt het project Wonen Zorg Service in de Wijk (WZSW). Uit de brief wordt niet duidelijk of het hier gaat om betaalde of om onbetaalde arbeid. Als er sprake is van enige betaling, zit er dan het risico in van oneigenlijke concurrentie met de lokale vakhandel? Zo ja, hoe kan dit worden voorkomen?

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over participatie op de arbeidsmarkt en in het maatschappelijk verkeer. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen.

Met betrekking tot de samenhang en voorbeelden daarvan bij gemeenten: heeft het kabinet een idee hoeveel gemeenten concreet gebruik maken van de samenhang? Worden de mogelijkheden over het algemeen voldoende gezien en benut? Hoeveel gemeenten maken gebruik van de in de brief genoemde voorbeelden? Vindt het kabinet het nodig en is het bereid nog meer te doen om gemeenten te stimuleren om gebruik te maken van een samenhangende aanpak met betrekking tot de vier wetten, met als doel de participatie nog meer te vergroten? Zonder een blauwdruk op te leggen, zou het kabinet wellicht sterker richting kunnen geven aan de samenhang?

Verder willen de leden van de PvdA-fractie weten of het mogelijk is om in het kader van de verschillende wetten gebruik te maken van één indicatiestelling. Dus, één diagnose, één overkoepelende beoordeling waarbij mogelijkheden op grond van alle vier de wetten samen worden beoordeeld. Is het kabinet van mening dat één indicatie een extra bijdrage kan leveren om de participatie van mensen te verbeteren? Hoe zou één zo’n indicatie in de praktijk kunnen worden vormgegeven?

Ten aanzien van de instroom van alfahulpen in de functie van hulp in de huishouding zijn de leden van de fractie van de PvdA verheugd om te zien dat het kabinet de verbinding die gemeenten kunnen leggen tussen de Wwb en de Wmo, zoals genoemd in de motie Wolbert c.s. (Kamerstuk 31 795, nr. 27), herkent. Deze leden zijn het eens met de opmerking van de bewindspersonen dat gemeenten niet alleen zouden moeten leiden naar alfahulpposities, maar beter nog rechtstreeks naar werken in loondienst. Zij begrijpen dat een apart plan voor de instroom van specifiek alfahulpen niet nodig is omdat gemeenten vaak een brede benadering kiezen. Genoemde leden lezen dat het kabinet voornemens is om reeds aanwezige kennis en opgedane ervaringen op dit vlak breder te verspreiden en willen graag weten op welke wijze en op welke termijn het kabinet dit gaat uitvoeren. Verder vragen de leden van de PvdA-fractie of hier opnieuw een goede verbinding wordt gelegd met de aanbestedingsadviezen voor de hulp in de huishouding in het kader van de Wmo.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de samenhang tussen de gedecentraliseerde taken voor zorg, inkomensvoorziening en werkgelegenheid voor mensen met een arbeidsbeperking. Er wordt in de samenhang tussen deze wetten voornamelijk gesproken over het overeenkomstige karakter met betrekking tot participatie. Deze leden stellen vast dat hier een erg rooskleurig en voornamelijk eenzijdig verhaal gehouden wordt. Zij stellen de vraag of deze wetten opnieuw en zorgvuldiger kunnen worden omschreven. Waarom is bijvoorbeeld weggelaten dat de Wwb ook een plicht tot inkomensvoorziening voor de gemeente heeft? Waarom is bijvoorbeeld weggelaten dat de Wmo naast een participatiewet ook een compensatiewet is, waarbij de compensatie een recht is en de gemeente die afdoende moet regelen? Waarom is weggelaten dat de Wsw ook een wet is die mensen met een arbeidsbeperking in staat moet stellen om ze op een beschutte plaats aangepast werk te laten doen?

De leden van de SP-fractie zien zeker dat er samenhang is tussen de verschillende wetten. Het is natuurlijk prima als iemand uit de bijstand gere-integreerd wordt in de thuiszorg. Deelt het kabinet de mening van deze leden dat dit wel veronderstelt dat er een opleiding is gevolgd en dat er volgens de CAO betaald moet worden? Is het kabinet werkelijk van mening dat werken als alfahulp een adequate stap is op de zogenaamde participatieladder? Wat is er sociaal aan om iemand de zekerheid van een bijstandsuitkering te laten inruilen voor een contractloze betrekking waarbij geen werkgeverspremies voor bijvoorbeeld ziekte en vakantie worden afgedragen, en waarbij ook omtrent bijscholing geen rechten zijn?

In de brief wordt de stelling geponeerd dat werk de beste manier is om armoede te voorkomen. De leden van de SP-fractie willen hier de kanttekening plaatsen dat het werk in de thuiszorg behoorlijk wordt onderbetaald. Kan het kabinet weergeven wat het verschil is tussen de verdiensten van een alfahulp, een huishoudelijk verzorgster in FWG 10 en FWG 15, ook in relatie tot een uitkering van bijvoorbeeld een alleenstaande moeder?

De leden van de SP-fractie sluiten ook niet uit dat iemand met een arbeidsbeperking kan doorgroeien naar iemand die werkt in de huishoudelijke zorg. Hier geldt het vaker genoemde principe van maatwerk. Genoemde leden vragen of het kabinet de voorwaarden deelt dat de mensen die in de (thuis)zorg gedetacheerd worden een opleiding moeten hebben gedaan en het duidelijk is dat zij het werken onder tijdsdruk en zonder ondersteuning aankunnen. Alsmede het gegeven dat het alleen werken bij mensen thuis geen bezwaar is voor degene die gedetacheerd wordt. Hoe dienen gemeenten om te gaan met het gegeven dat mensen die werken in de Wsw een CAO hebben, die afwijkt van de CAO in de zorg? Is dit verschil gewenst, of stelt het kabinet iets anders voor?

De leden van de SP-fractie verzetten zich tegen de stelling dat de huishoudelijke verzorging schoonmaakwerkzaamheden zijn. Het werken in het huishouden bij zwakkere mensen – zij hebben niet voor niets een indicatie voor hulp – is specialistisch werk. Erkent het kabinet dit?

De beschreven participatieladder is een sympathiek uitgangspunt om mensen te activeren in de samenleving. Uiteraard moet er – via maatwerk – gepoogd worden om iedereen in de samenleving te activeren en mee te laten doen. Dat moet met oog voor de mens die het betreft, maar zou best een collectieve voorziening kunnen zijn. De gegeven opsomming van activiteiten spreekt niet van condities waaronder werkzoekenden ingezet kunnen worden voor klusjes in en rond het huis of kinderopvang, verlichting van mantelzorgers en de veiligheid in de buurt. Geldt hier het credo dat mensen echt salaris voor echt werk krijgen, en in die zin een arbeidscontract hebben met de bijbehorende rechten en plichten? Geldt hier ook het credo dat men zorgt dat mensen afdoende zijn opgeleid om het werk goed te kunnen doen? Ook iets als het helpen met sporten als vrijwilliger vereist wel kennis van het menselijk lichaam en het oog houden voor veiligheid in de sporthal of op het sportveld. Graag vernemen de leden van de SP-fractie hierop een reactie.

De instroom in vrijwilligerswerk is natuurlijk een eerste stap. Wel willen de leden van de SP-fractie wijzen op het gevaar dat mensen ook hier weer kunnen blijven «hangen» en dat het erop lijkt alsof iemand met behoud van uitkering verplicht vrijwilligerswerk doet voor langere tijd. Wanneer er een tekort is aan vrijwilligers is het aantrekkelijk om mensen niet te laten doorgroeien als zij daar wel aan toe zijn. Ziet het kabinet nog meer van dit soort gevaren? Deze leden zien dit gevaar ook bij mensen die vanuit de bijstand in een alfahulpconstructie worden gere-integreerd.

Het kabinet spreekt over het inzetten van leerwerkplekken en stages in de zorg en het welzijnswerk. Jongeren die bij de gemeente aankloppen voor een bijstandsuitkering moeten het leerwerkaanbod aanvaarden voordat zij aanspraak kunnen maken op een inkomensvoorziening. Kan het kabinet garanderen dat elke jongere die bij de gemeente aanklopt een baan, opleidingsplek of een combinatie van beide krijgt? Zo ja, hoe beoordeelt het kabinet de signalen van scholen, gemeenten en leerwerkbedrijven die aangeven dat zij jongeren naar huis moeten sturen, omdat er geen leerwerkplekken meer voorradig zijn? Hoeveel leerwerkplekken gaat het kabinet creëren en op welke termijn? Ziet het kabinet mogelijkheden om publieke banen te scheppen in de zorg, het onderwijs (conciërges) en in het onderhoud van wijken en buurten (wijkcentra), zodat met name jongeren hun opleiding kunnen afmaken en gegarandeerd zijn van een leerwerkplek? Kan dit worden toegelicht?

De verschillende wetten hebben in gemeenten vaak ook verschillende loketten. De leden van de SP-fractie juichen het toe dat er wordt gekeken naar integratie van deze loketten waardoor er integraal naar iemand gekeken kan worden bij een hulpvraag aan de gemeente. Genoemde leden vragen het kabinet naast het inspireren van gemeenten tot dit soort stappen, ook te waarschuwen voor gevaren van kortzichtige kruisbestuiving. Het zou juist tegengesteld werken als mensen in de thuiszorg gaan werken tegen een lager loon, omdat dit de verplichte re-integratie is, en mensen die al jaren in de thuiszorg werken worden verdrongen. Op deze wijze is de druk op het inkomen van laagbetaalde beroepen wel vaker georganiseerd. Graag vernemen de leden van de SP-fractie hierop een reactie.

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en hebben daarover een aantal vragen en opmerkingen.

Er wordt een relatie gelegd met de motie Wolbert c.s. die beoogt dat mensen uit de Wwb instromen als alfahulp. Hoe zien de beide staatssecretarissen dat? Werkzoekenden moeten een traject of opleiding volgen. Worden mensen gedwongen om als alfahulp te gaan werken? Worden mensen gedwongen om werkzaamheden te gaan doen bij de allerzwaksten in deze samenleving? Worden ouderen overgegeven aan ongemotiveerde alfahulpen die het werk moeten doen? Wie gaan die cursussen betalen? Gaat dat van het geld af dat bestemd is voor de Wmo?

In het voorbeeld uit Apeldoorn wordt gesteld dat de mensen geen onderdeel meer uitmaken van het uitkeringenbestand, maar het re-integratiebureau wordt wel door de gemeente betaald, dus is er niet gewoon sprake van het verschuiven van de kosten? Wat zijn de kosten van al die activeringscentra en de empowerment programma’s voor allochtone vrouwen? Is het niet goedkoper om mensen te verplichten te werken op straffe van een korting op de uitkering?

De leden van de PVV-fractie zijn geschokt door de zinvolle dagbesteding die aan langdurig verslaafden wordt geboden, terwijl ouderen hun dagbesteding kwijtraken. Laat men iedereen die kan werken aan het werk sturen dan kunnen de miljoenen die aan de re-integratienonsens worden uitgegeven gebruikt worden voor zinnige dingen.

Tot slot hebben de leden van de PVV-fractie de vraag of het op termijn de bedoeling is dat de gelden voor de Wmo, Wwb, Wsw en WIJ als één geheel naar de gemeenten gaan en er helemaal geen controle meer is op de bestedingen.

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de samenhang tussen de Wmo, Wwb, Wsw en de WIJ. De bewindslieden schetsen een positief beeld, gemeenten pakken zelf in een aantal gevallen op om de overlap en de grenzen tussen de verschillende wetten te slechten. Het kabinet wil hier een ondersteunende rol in spelen, omdat het in de kern erop neer komt dat bestuurders in de gemeente zelf hun regierol moeten oppakken. Toch ontbreekt in de brief het kabinetsbrede standpunt aangaande de overlap tussen de verschillende wetten. En niet onbelangrijk, de verschillende financieringsstromen die hieraan ten grondslag liggen. Heeft het kabinet hier in brede zin over nagedacht en zo ja, welke richting is men van zins in te slaan?

II. REACTIE VAN DE MINISTERS

We gaan op bovenstaande vragen en opmerkingen themagewijs in.

Algemeen

De leden van de SP-fractie stellen de vraag of de onderhavige wetten opnieuw en zorgvuldiger kunnen worden omschreven en vragen waarom bijvoorbeeld is weggelaten dat de Wwb ook een plicht tot inkomensvoorziening voor de gemeente heeft, de Wmo naast een participatiewet ook een compensatiewet is (waarbij de compensatie een recht is en de gemeente die afdoende moet regelen) en de Wsw ook een wet is die mensen met een arbeidsbeperking in staat moet stellen om ze op een beschutte plaats aangepast werk te laten doen?

De brief gaat in op de participatie van mensen en het bevorderen hiervan door verbindingen te leggen tussen de daarvoor van belang zijnde wetten. Hierbij is ingegaan op de daarvoor relevante onderdelen van desbetreffende wetten. De aangehaalde wetten omvatten inderdaad meer dan de participatie bevorderende onderdelen.

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet een standpunt heeft over overlap tussen de verschillende wetten, en de verschillende financieringsstromen die hieraan ten grondslag liggen. De leden van de PVV-fractie hebben de vraag of het op termijn de bedoeling is dat de gelden voor de Wmo, Wwb, Wsw en WIJ als één geheel naar de gemeenten gaan en er helemaal geen controle meer is op de bestedingen.

In de Wmo, Wwb, Wsw en WIJ staat participatie centraal. De Wwb en WIJ richten zich hierbij op de werkzoekende; de Wsw op het laten participeren van mensen met een beperking; de Wmo op mensen die een belemmering ervaren in de participatie in de maatschappij en in de zelfredzaamheid. Er is in de praktijk beperkt overlap tussen deze wetten. De wetten kunnen elkaar wel versterken. Zo kan voor iemand waarvoor regulier werk nog een stap te hoog is, vrijwilligerswerk in de Wmo helpen om iemand ervaring op te laten doen, dagritme op te bouwen, een werkzoekende in zijn eigen kracht te zetten. Daarmee kan vrijwilligerswerk onderdeel zijn van een re-integratietraject.

De Wmo-middelen zitten grotendeels in de algemene uitkering van het gemeentefonds. Daarnaast zitten de middelen voor hulp bij het huishouden in een integratie-uitkering. Daarmee zijn alle Wmo-middelen – binnen de randvoorwaarden van de Wmo – reeds vrij besteedbaar. Gemeenten kunnen sinds 1 januari 2009 met het Participatiebudget re-integratievoorzieningen, inburgeringsvoorzieningen, educatie-opleidingen en combinaties van deze voorzieningen financieren voor een brede doelgroep. Dit vergroot de mogelijkheden voor gemeenten om tot integrale beleidsvorming en dienstverlening te komen. Ten behoeve van de participatie van geïndiceerde mensen met een beperking ontvangen gemeenten jaarlijks een Wsw-budget om een vastgesteld aantal Wsw-plaatsen te realiseren. Er zijn op dit moment geen plannen om deze financiering op enigerlei wijze samen te voegen dan wel de gelden voor de Wmo, Wwb, Wsw en WIJ als een geheel naar de gemeenten te doen laten gaan.

Er is wel degelijk controle op de verschillende gelden. Voor een deel is deze decentraal: de gemeenteraad controleert of de gemeente de middelen op het terrein van de Wmo, het participatiebudget en de Wsw goed heeft ingezet.

De leden van de CDA-fractie vragen of kleine plattelandsgemeenten dezelfde mogelijkheden kunnen benutten als grotere steden om de samenhang tussen de beleidsterreinen van de Wmo, Wwb, Wsw en WIJ goed te organiseren. In hoeverre geeft regionale samenwerking deze gemeenten juridisch en financieel gelijke kansen om samenhang te realiseren?

Er zijn tal van mogelijkheden om dwarsverbanden tussen de Wmo, Wwb, Wsw en WIJ te leggen, zoals ook de genoemde voorbeelden in de brief van 12 oktober 2009 laten zien. Dit vraagt om maatwerk. De mogelijkheden hiertoe zijn afhankelijk van de lokale situatie, maar vooral ook van de ambitie, durf en wil van individuele wethouders. Een grotere gemeente kan daarbij het voordeel van schaal hebben. Hier is het makkelijker om iets te organiseren als het alleen voor een grotere groep rendabel is. Bijvoorbeeld als de ontwikkelingskosten hoger zijn. Een kleinere gemeente kan daarentegen het voordeel hebben van betere contacten tussen burgers, gemeente en bedrijven. Daarnaast kunnen kleinere gemeenten samenwerken met andere gemeenten in de buurt en gebruik maken van kennis van grotere gemeenten. Uit de in de brief genoemde bijeenkomst met wethouders van elf gemeenten (die in omvang varieerden) is ook niet gebleken dat schaalgrootte een belemmering zou zijn voor het leggen van verbindingen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de bewindslieden in de brief melden dat er soms nog financiële en juridische belemmeringen zijn bij het leggen van verbindingen tussen de genoemde wetten. De leden vragen welke belemmeringen dit zijn? Hoe kunnen de belemmeringen zo snel mogelijk worden opgelost?

De leden van de PvdA-fractie vragen met betrekking tot de samenhang en voorbeelden daarvan bij gemeenten: heeft het kabinet een idee hoeveel gemeenten concreet gebruik maken van de samenhang.

In de brief van 12 oktober 2009 staat dat wethouders aangeven dat er in de perceptie van gemeenten soms belemmeringenvan financiële of juridische aard spelen bij het leggen van verbindingen tussen de bedoelde wetten. Aangegeven werd dat er in de praktijk meer mogelijk bleek te zijn dan in eerste instantie werd aangenomen. Betrokken wethouders gaven aan dat het eerst en vooral gaat om visie, ambitie en creativiteit. We zijn niet op de hoogte van belemmeringen die interessante opties van samenhang in de weg staan. Er zijn al veel initiatieven en er komen ook steeds nieuwe initiatieven bij.

Vanwege het decentrale karakter van de diverse wetten en in het kader van de beperking van administratieve lasten wordt vanuit het Rijk niet integraal bijgehouden of en in welke mate gemeenten de genoemde voorbeelden toepassen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de mogelijkheden met betrekking tot de samenhang tussen de wetten over het algemeen voldoende gezien en benut worden. Vindt het kabinet het nodig en is het bereid nog meer te doen om gemeenten te stimuleren om gebruik te maken van een samenhangende aanpak met betrekking tot de vier wetten met het doel de participatie nog meer te vergroten, vragen deze leden zich af. Zonder een blauwdruk op te leggen, zou het kabinet wellicht sterker richting kunnen geven aan de samenhang? De leden van de PvdA-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om reeds aanwezige kennis en opgedane ervaringen ten aanzien van het leggen van verbindingen tussen Wmo en Wwb breder te verspreiden en willen graag weten op welke wijze en op welke termijn het kabinet dit gaat uitvoeren. Verder vragen de leden van de PvdA-fractie of hier opnieuw een goede verbinding wordt gelegd met de aanbestedingsadviezen voor de hulp in de huishouding in het kader van de Wmo.

Zoals hierboven ook aangegeven, zijn de mogelijkheden voor het leggen van verbindingen sterk afhankelijk van de lokale situatie; van zowel de vraag van burgers naar diensten, de mogelijkheden van uitkeringsgerechtigden en bijvoorbeeld het contact met bedrijven en instellingen. Het is zowel ten principale als praktisch gezien vooral aan gemeenten zelf om hiermee aan de slag te gaan. Het kabinet heeft de indruk dat de mogelijkheden met betrekking tot samenhang over het algemeen voldoende worden gezien. Gemeenten hebben hierbij ook alle belang. Op het terrein van de Wwb, Wsw, WIJ en Wmo kunnen doelmatigheidswinsten worden behaald, onder meer door het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt van werkzoekenden, vermindering van de uitkeringslasten, waarbij tegelijkertijd de (maatschappelijke) participatie en het welzijn van de burgers kunnen worden verhoogd. Een goede uitwerking vraagt soms ook kennis over goede voorbeelden bij andere gemeenten. Het vraagt ook visie voor een langere periode; uitkeringsgerechtigden kunnen voor een langere periode intensieve begeleiding nodig hebben.

Het kabinet wil extra richting geven. Op het Wmo-congres over Welzijn Nieuwe Stijl (van 24 september 2009) heeft de toenmalige staatssecretaris van VWS aangegeven voornemens te zijn om in 2010 in overleg met de VNG een aantal nieuwe handreikingen op te stellen. Deze handreikingen (die via de reguliere kanalen, zoals de website www.invoeringwmo.nl, worden verspreid) zien op het versterken van de samenhang en samenwerking tussen partijen op lokaal niveau.

In deze handreikingen zal ook aandacht worden besteed aan innovatieve vormen van het selecteren van diensten. In de recente aanbestedingen van huishoudelijke hulp bij gemeenten zijn in de bestekken goede voorbeelden te vinden van ketensamenwerking.

Jongeren

De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet kan garanderen dat elke jongere die bij de gemeente aanklopt een baan, opleidingsplek of een combinatie van beide krijgt? Zo ja, hoe beoordeelt het kabinet de signalen van scholen, gemeenten en leerwerkbedrijven die aangeven dat zij jongeren naar huis moeten sturen, omdat er geen leerwerkplekken meer voorradig zijn? Hoeveel leerwerkplekken gaat het kabinet creëren en op welke termijn?

De WIJ verplicht gemeenten om elke jongere die een aanvraag indient voor een werkleeraanbod, ook daadwerkelijk een aanbod te doen dat uiteindelijk moet leiden tot de duurzame arbeidsparticipatie van de jongere. Gemeenten die structureel niet of onvoldoende aan deze verplichting voldoen, lopen het risico dat hun zogenoemde I-deel niet toereikend zal zijn door de financiële prikkel die, conform de Wwb, in de WIJ is ingebouwd. Indien een leerwerkplek niet direct beschikbaar is, is het aan de gemeente om een ander werkleeraanbod te doen, binnen de mogelijkheden van de WIJ, dat bijdraagt aan de weg tot duurzame arbeid van de jongere. Dit kan bijvoorbeeld scholing, trainingen of een zorgaanbod zijn. Door de belangrijke functie die gemeenten hebben bij het begeleiden van jongeren naar een reguliere arbeidsplaats, hebben zij verschillende instrumenten op handen om richting werkgevers in te zetten. Bijvoorbeeld een loonkostensubsidie om jongeren tijdelijk te ondersteunen bij de arbeidsinschakeling. In deze tijd van crisis is het Actieplan Jeugdwerkloosheid ingezet onder ander voor het creëren van extra leerwerkplekken die ook benut kunnen worden in het kader van de uitvoering van de WIJ.

In het kader van het Actieplan Jeugdwerkloosheid zijn extra financiële middelen toegekend aan de 30 convenantregio’s – waar een Werkpleinplusvestiging is – waarmee de verantwoordelijke partijen (gemeenten, kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven, UWV WERKbedrijf en onderwijsinstellingen) extra leerwerk-, stage- en traineeplaatsen en (leer) banen kunnen realiseren. Tot op heden zijn er vier sectorarrangementen tot stand gekomen waarbij in totaal bijna 12,5 duizend plekken voor jongeren gecreëerd kunnen worden. Daarnaast worden extra activiteiten van de kenniscentra gefinancierd als onderdeel van het zgn. stage- en leerbanenoffensief. Naar inschatting van Colo – een vereniging van 17 samenwerkende kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven – zijn er ca. 26 000 16- en 17-jarige mbo-studenten in de bbl, op een totaal van ruim 500 000 mbo-studenten. Colo volgt voor alle categorieën mbo-studenten de ontwikkelingen met betrekking tot de beschikbaarheid aan stage en leerwerkplekken. De regio’s worden daarnaast gemonitord om te bezien of zij erin slagen voldoende stage-, leerwerk- en traineeplaatsen en (leer) banen aan te bieden.

De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet mogelijkheden ziet om publieke banen te scheppen in de zorg, het onderwijs (conciërges) en in het onderhoud van wijken en buurten (wijkcentra), zodat met name jongeren hun opleiding kunnen afmaken en gegarandeerd zijn van een leerwerkplek? Kan dit worden toegelicht?

Bij de decentralisatie van verantwoordelijkheden past het niet om door het Rijk daarbij extra publieke banen in de zorg en het onderwijs te scheppen. Het is aan gemeenten en UWV om te bezien of iemand (tijdelijk) op een leerwerkplek ervaring op kan doen. Zij hebben hiervoor ook de middelen. Wel komen instellingen die zorg leveren in het kader van de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Wet op de Jeugdzorg in aanmerking voor een vergoeding uit het VWS Stagefonds voor de realisatie van stageplaatsen voor leerlingen die een verpleegkundige, verzorgende of sociaalagogische opleiding volgen.

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel jongeren de branche Verpleging en Verzorging Thuis (VVT) inmiddels concreet aan werk heeft geholpen en op welk niveau?

Er lopen verschillende projecten specifiek gericht op de zorgsector. Het plan van Actiz om in 2009 en 2010 circa 6 000 jeugdige werklozen of met werkloosheid bedreigde werknemers aan een baan te helpen, heeft als zodanig echter geen doorgang gevonden. De financiering van het plan was een probleem, in de zin dat Actiz er vanuit ging dat een groot deel van de kosten door de overheid gedragen zou worden en de eigen bijdrage vanuit de sector slechts beperkt was. Dit neemt niet weg dat er op regionaal en lokaal niveau concrete afspraken gemaakt kunnen worden over het plaatsen van deze groepen in de VVT-sector. Met Actiz en andere zorgpartijen wordt gesproken over het plaatsen van jeugdige werklozen en met werkloosheid bedreigde werknemers. Op dit moment bestaat nog geen volledig beeld van het aantal geplaatsten.

Hulp bij het huishouden/Opleiding

De leden van de CDA-fractie willen weten of na de wetswijziging de gemeenten nu actief en objectief informatie geven over de alfahulpconstructie. Heeft het kabinet daar al zicht op?

De wetswijziging Wmo i.v.m. de alfahulpen is met ingang van 1 januari 2010 in werking getreden. Het kabinet heeft gemeenten hulp geboden bij de voorlichting via handreikingen en voorlichtingsbijeenkomsten. Het is nog niet bekend hoe dat in de praktijk uitwerkt. Ik heb echter nog geen negatieve signalen ontvangen. Een en ander zal in de loop van het jaar gemonitord worden.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het kabinet ervoor zorgt dat het aanbod van alfahulpen in stand blijft? Hoe worden mensen die kiezen voor het beroep alfahulp door de gemeenten begeleid om het te worden of te blijven?

Er bestaan duidelijke kaders voor mensen die onder de regeling dienstverlening aan huis willen werken. Daaronder valt ook de alfahulp. De wetswijziging Wmo beoogt geenszins verandering te brengen in deze kaders. Na de introductie van de Wmo werden veel burgers ongevraagd, onwetend en ongewenst werkgever van een alfahulp. De wetswijziging stopt deze ongewenste situatie door de burger die – na goede informatievoorziening door de gemeente – kiest voor ondersteuning in natura te vrijwaren van alle verplichtingen die bij werkgeverof opdrachtgeverschap horen. De wetswijziging beschermt voorts die medewerkers die de facto gedwongen werden om hun vaste dienstverband op te zeggen en «kiezen» voor een alfahulp-constructie. In die zin zorgt de wetswijziging Wmo ervoor dat de «zuivere» alfahulp weer terugkeert, zoals dat voor de introductie van de Wmo het geval was in de zin dat zowel alfahulp als burger bewust kiezen voor de voor- en nadelen die aan het werken via de alfahulp-constructie verbonden zijn.

De vraag om een alfahulp is een keuze van de burger die gekozen heeft voor het persoonsgebonden budget. Het is ook aan de werkzoekende om te bepalen of deze er voor kiest om als alfahulp te willen werken.

Volgens de leden van de CDA-fractie is er een verbinding te maken tussen het opleiden van werkzoekenden en de thuiszorg om in deze vacatures te kunnen voorzien. Zij vragen hoeveel mensen er inmiddels door deze verbinding aan het werk zijn als hulp in het huishouden en wat de eventuele belemmeringen voor gemeenten zijn om hier niet actief mee aan de slag te gaan?

Het kabinet onderschrijft het belang van het opleiden van werkzoekenden voor de zorg, daar waar mogelijk.Vanuit het perspectief van leren en werken worden in verschillende regio’s projecten uitgevoerd gericht op de zorg sector, inclusief de thuiszorg. Het gaat daarbij om o.a. de opleiding helpende tot startkwalificatieniveau waarin tot medio 2009 circa 2000 leerwerktrajecten zijn uitgevoerd en helpende zorg & welzijn met circa 2500 leerwerktrajecten. De monitor 2010 zal dit beeld actualiseren.

Er is eind 2009 een regionale infrastructuur voor samenwerking UWV en zorgsector opgezet in de 30 arbeidsmarktregio’s waar ook de convenanten jeugdwerkloosheid gelden. Het gaat hierbij om samenwerking, veelal in een Branche servicepunt zorg, tussen UWV en gemeenten op de werkpleinen, met de onderwijsinstellingen en de (samenwerkingsverbanden van) zorgwerkgevers in de regio. De Branche servicepunten zorg bevinden zich nog in een fase van implementatie. Wel zijn in elke regio ambities geformuleerd voor in-, door- en uitstroom van mensen in de zorgsector. In deze regionale zorgnetwerken wordt voor de doelgroep jongeren verbinding gezocht met de uitdagingen die voortkomen uit het convenant jeugdwerkloosheid.

De leden van de SP-fractie verzetten zich tegen de stelling dat de huishoudelijke verzorging schoonmaakwerkzaamheden zijn. Zij vragen of het kabinet erkent dat het werken in het huishouden bij zwakkere mensen – zij hebben niet voor niets een indicatie voor hulp – specialistisch werk is.

Tevens vragen zij of het kabinet de mening van deze leden deelt dat re-integratie in de thuiszorg wel veronderstelt dat er een opleiding is gevolgd en dat er volgens de CAO betaald moet worden? De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet de voorwaarden deelt dat de mensen die in de (thuis)zorg gedetacheerd worden een opleiding moeten hebben gedaan en het duidelijk is dat zij het werken onder tijdsdruk en zonder ondersteuning aankunnen. Alsmede het gegeven dat het alleen werken bij mensen thuis geen bezwaar is voor degene die gedetacheerd wordt. Wie gaan de cursussen betalen? Gaat dat van het geld af dat bestemd is voor de Wmo?

De hulp bij het huishouden in het kader van de Wmo wordt geleverd aan burgers die een beperking ondervinden in hun zelfredzaamheid. Die dient te worden gecompenseerd. Voorop staat dat de werkzaamheden van de hulp bij het huishouden voldoen aan kwaliteitseisen. Zo geldt de Kwaliteitswet op grond waarvan de Inspectie een toezichthoudende taak heeft. In dat licht is onlangs met alle betrokken partijen een kwaliteitsdocument opgesteld. Alle partijen die meedingen naar een opdracht van een gemeente moeten aan dezelfde kwaliteitseisen – uit het kwaliteitsdocument en eventueel aanvullende eisen uit de aanbesteding – voldoen.

De medewerkers van de leveranciers, zowel thuiszorgaanbieders als schoonmaakbedrijven, moeten aan deze kwaliteitseisen voldoen. Iemand die problemen heeft met het leggen van sociale contacten, stuur je niet zomaar naar hulpbehoevende burgers toe. Dit is zowel niet prettig voor degene die de hulp krijgt, als voor degene die de hulp moet bieden. Het aan het werk helpen en houden van mensen levert de meeste kans op succes wanneer het werk past bij de kennis en vaardigheden van de betrokkene. Als medewerkers niet aan de kwaliteitseisen voldoen, zal aanvullende opleiding nodig zijn. Dit zal niet voor iedereen nodig zijn en zal – indien opportuun – maatwerk vragen.

Gemeenten kunnen in het kader van een re-integratietraject beoordelen of iemand bijscholing nodig heeft om werk te aanvaarden. Zij kunnen hiertoe – naar eigen bevinding – het participatiebudget inzetten, voor iedereen van 18 jaar en ouder en onder bepaalde voorwaarden ook voor jongeren van 16 en 17 jaar, en er uitzicht bestaat op werk danwel een concrete baan.

De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet werkelijk van mening is dat werken als alfahulp een adequate stap is op de zogenaamde participatieladder?

Wat is er sociaal aan om iemand de zekerheid van een bijstandsuitkering te laten inruilen voor een contractloze betrekking waarbij geen werkgeverspremies voor bijvoorbeeld ziekte en vakantie worden afgedragen, en waarbij ook omtrent bijscholing geen rechten zijn?

Het kabinet is van mening dat iemand die in staat is om te participeren op de arbeidsmarkt, daartoe ook daadwerkelijk stappen zet. Werkzaam zijn als alfahulp kan volgens het kabinet daadwerkelijk de afstand tot de arbeidsmarkt verkleinen.

Zoals ook in de brief van 12 oktober 2009 is aangegeven, heeft een dienstverband van een thuishulp bij een thuiszorginstelling praktische voordelen ten opzichte van het starten als alfahulp. Zo biedt een dienstverband van een thuishulp bij een thuiszorginstelling meer zekerheden om een duurzaam economisch zelfstandig bestaan te waarborgen dan het aan de slag gaan als alfahulp. Bedacht zij dat sommige mensen ook de voorkeur geven aan werken als alfahulp. Het kan zijn dat iemand bijvoorbeeld meer vrijheid bij het werken wil hebben, of iemand kan vanwege de privé-situatie, werk beter combineren met werkzaamheden als alfahulp dan in een baan met een vast werkrooster.

Overigens heeft een alfahulp wel degelijk een contract. De alfahulp is niet in loondienst bij een zorgaanbieder, maar hij werkt wel als werknemer voor een opdrachtgever. De opdrachtgever is de werkgever van de werknemer. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een gezagsverhouding. Een alfahulp kan ook met meerdere opdrachtgevers een contract hebben. Een alfahulp heeft een arbeidscontract met de opdrachtgever voor maximaal 3 dagen per week voor klussen in en om het huis. De alfahulp valt onder de bescherming van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). Dat wil zeggen dat hij/zij recht heeft op minstens het (evenredig deel van het) wettelijke minimumloon en minstens de vakantietoeslag en het (evenredige) aantal vakantiedagen dat in de WML is geregeld. Verder heeft de alfahulp (op grond van het Burgerlijk Wetboek) ook recht op doorbetaling van het loon bij arbeidsongeschiktheid gedurende zes weken.

De leden van de PVV-fractie vragen of mensen worden gedwongen om als alfahulp te gaan werken of werkzaamheden te gaan doen bij de allerzwaksten in deze samenleving? Worden ouderen overgegeven aan ongemotiveerde alfahulpen die het werk moeten doen?

Mensen worden niet gedwongen om als alfahulp te gaan werken vanuit een dienstverband bij een thuiszorginstelling. Hier is juist een einde aan gemaakt door de wetswijziging Wmo, die met algemene stemmen door uw Kamer is aangenomen. Daarnaast legt de WWB een bijstandsgerechtigde weliswaar de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Of het werk als alfahulp in een individueel geval als zodanig wordt beschouwd, wordt door de gemeente afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van het individu, conform het principe van maatwerk.

De leden van de PVV-fractie geven aan dat in het voorbeeld uit Apeldoorn wordt gesteld dat de mensen geen onderdeel meer uitmaken van het uitkeringenbestand, maar het re-integratiebureau wordt wel door de gemeente betaald, dus is er niet gewoon sprake van het verschuiven van de kosten?

Het aangehaalde voorbeeld van Apeldoorn laat zien hoe een bijstandsgerechtigde via een kortdurende opleiding en een detacheringsperiode van een half jaar, uitstroomt naar regulier werk. In zijn algemeenheid geldt dat over de detacheringsperiode afspraken tussen gemeenten, re-integratiebedrijf, zorgaanbieder en uitkeringsgerechtigde gemaakt kunnen worden. Afhankelijk van de kwaliteiten van de gedetacheerde mensen kan een vergoeding van de inlener worden gevraagd. Er is derhalve geen sprake van verschuiving van kosten.

Activering

De leden van de SP-fractie vragen of bij de activiteiten die in kader van de participatieladder worden verricht het credo geldt dat mensen echt salaris voor echt werk krijgen, en in die zin een arbeidscontract hebben met de bijbehorende rechten en plichten? Geldt hier ook het credo dat men zorgt dat mensen afdoende zijn opgeleid om het werk goed te kunnen doen?

Uitstromen naar regulier werk is voor sommige mensen niet direct mogelijk omdat bijvoorbeeld de afstand tot de arbeidsmarkt nog te groot is. Dit kan betekenen dat iemand eerst nog een re-integratietraject moet volgen, praktijkervaring moet opdoen of zich moet bijscholen en pas daarna klaar is voor de stap naar de arbeidsmarkt. Voor anderen zal eerst gewerkt moeten worden aan het krijgen van structuur in het leven en is het opbouwen van sociale vaardigheden een stap die nog moet worden gemaakt. Vanuit de individuele omstandigheden van de klant zal op maat een voorziening kunnen worden aangeboden. Op het moment dat de werkzoekende een reguliere baan heeft gevonden, passen daar de normale arbeidsvoorwaardelijke rechten en plichten bij.

De leden van de PVV-fractie vragen wat de kosten zijn van al die activeringscentra en de empowerment programma’s voor allochtone vrouwen? Is het niet goedkoper om mensen te verplichten te werken op straffe van een korting op de uitkering?

Activeringscentra en empowerment programma’s kunnen onderdeel zijn van de gemeentelijke instrumentaria om mensen te activeren. Het kabinet heeft, gelet op de decentralisatie en de daarbij behorende derapportage, geen zicht op de kosten die gemeenten daarvoor maken. De Wwb legt de verplichting op aan werkzoekenden werk te zoeken en te aanvaarden. De ervaring leert dat mensen die aangewezen zijn op activeringstrajecten, op zo een afstand tot de arbeidsmarkt staan dat voor hen betaald werk nog niet tot de mogelijkheden behoort. Juist door hen te activeren kunnen ze een eerste stap richting werk zetten.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat – wanneer er een tekort is aan vrijwilligers – het aantrekkelijk is om mensen niet te laten doorgroeien als zij daar wel aan toe zijn. Ziet het kabinet nog meer van dit soort gevaren? Deze leden zien dit gevaar ook bij mensen die vanuit de bijstand in een alfahulpconstructie worden gere-integreerd.

Wij zien dat gevaar niet zo. Noch in de twee gegeven voorbeelden noch in het algemeen. De prikkel in de Wwb zorgt er voor dat gemeenten mensen begeleiden naar regulier werk. Door iemand te laten uitstromen, kan er immers bespaard worden op de uitkeringslasten. Daarenboven zijn er nog verschillende (nieuwe) manieren om het aanbod van vrijwilligers te vergroten. Daar zet het kabinet ook op in. We verwijzen daarvoor graag naar de beleidsbrief «Voor Elkaar» (Kamerstukken II 2007/08, 30 169, nr. 11).

De leden van de CDA-fractie vragen welke concrete resultaten activiteiten zoals activeringscentra opleveren voor de participatie van deze doelgroepen?

Gemeenten die een activeringscentrum hebben opgezet, laten weten dat zij dat doen met het oog om werkzoekenden die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, weer actief te maken. Een aantal door hen genoemde concrete resultaten zijn: het activeren van langdurig werkzoekenden, uitstroom naar werk, lagere instroom van jongeren in de bijstand, het empoweren van de werkzoekenden en erbij horen. Daarnaast kan met de activiteiten die worden uitgevoerd ook de participatie en zelfredzaamheid van burgers waar klusjes worden uitgevoerd, worden bevorderd. Mensen kunnen meer uit hun isolement worden gehaald, boodschappen kunnen worden gedaan voor mensen die slecht ter been zijn etc.

De leden van de CDA-fractie willen weten of – als er sprake is van enige betaling bij het project Wonen Zorg Service in de Wijk (WZSW) – er dan het risico inzit van oneigenlijke concurrentie met de lokale vakhandel? Zo ja, hoe kan dit worden voorkomen?

De activiteiten worden uitgevoerd in de vorm van vrijwilligerswerk of met behoud van uitkering. De begeleiders hebben een betaalde baan. De activiteiten betreffen eenvoudige klussen. De activiteiten zijn niet bedoeld om in concurrentie te treden met de lokale vakhandel. Het gaat bijvoorbeeld om ondersteuning bij kleine reparaties, het vervangen van lampen, of helpen bij het boodschappen doen. Veelal wordt hiermee ook niet in concurrentie getreden. Toch is, zeker bij klussen met een hoger volume en regelmaat, de concurrentie met de markt en een eventuele oneerlijke concurrentie die daaruit volgt wel een aandachtspunt voor gemeenten.

Regelhulp/integrale indicatiestelling

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het staat met de integrale indicatiestelling en met de samenwerking tussen gemeenten, het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? De leden van de PvdA-fractie willen weten of het mogelijk is om in het kader van de verschillende wetten gebruik te maken van één indicatiestelling. Dus, één diagnose, één overkoepelende beoordeling waarbij mogelijkheden op grond van alle vier de wetten samen worden beoordeeld. Is het kabinet van mening dat één indicatie een extra bijdrage kan leveren om de participatie van mensen te verbeteren? Hoe zou één zo’n indicatie in de praktijk kunnen worden vormgegeven?

De inschatting is dat het instellen van één indicatiestelling lastig is te realiseren, gelet op het feit dat indicaties meerdere doelen dienen. Hiervoor zij ook verwezen naar eerdere brieven1 hierover aan de Kamer. Wel zijn wij overtuigd dat de klantvriendelijkheid voor de burger verbeterd kan worden. In een brief van 2 september 20092 over verminderen Regeldruk is de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de stroomlijning van indicatieprocessen in zorg en sociale zekerheid. In de brief van 7 december 2009 bent u geïnformeerd over de resultaten en aanbevelingen van het Programma Stroomlijning Indicatieprocessen (STIP). Kort samengevat kan de conclusie worden getrokken dat het programma STIP heeft aangetoond dat het stroomlijnen van indicatieprocessen in zorg en sociale zekerheid een meerwaarde oplevert voor de cliënten met een meervoudige problematiek. Zij blijken meer tevreden over de integrale dienstverlening van de samenwerkende uitvoeringsorganisaties en het daardoor tegelijkertijd reduceren van de administratieve lasten. VWS en SZW willen aan de samenwerking dan ook een vervolg geven en daarbij voortbouwen op resultaten die daarin behaald zijn. Naar aanleiding van de brief van 7 december 2009 over resultaten en aanbevelingen van het Programma Stroomlijning hebt u schriftelijke vragen gesteld (22 januari 2010). In de antwoorden wordt dieper op dit onderwerp ingegaan.

De leden van de CDA-fractie vragen of het inmiddels mogelijk is dat door middel van het webloket Regelhulp.nl, inwoners van gemeenten die aangesloten zijn bij Regelhulp.nl daadwerkelijk met één formulier meerdere voorzieningen tegelijk kunnen aanvragen? Hoeveel gemeenten doen nu mee aan Regelhulp.nl? Zullen in 2010 alle gemeenten aangesloten zijn op het webloket Regelhulp.nl? Kunnen dan tevens de landelijke voorzieningen van het CIZ en het UWV digitaal via Regelhulp worden aangevraagd?

Mensen die aangewezen zijn op regelingen uit verschillende domeinen (onder meer gehandicapten en ouderen die een beroep doen op zowel de zorg als de sociale zekerheid) moeten veel formulieren invullen en zijn veel tijd kwijt met het aanvragen van voorzieningen. Vaak moeten zij dezelfde gegevens bij verschillende instanties aanleveren. Om deze reden zijn in het kader van het Programma Stroomlijning Indicatieprocessen in Zorg en Sociale Zekerheid (STIP) o.a. het project Regelhulp http:///gestart.

Op Regelhulp.nl kunnen meerdere aanvragen voor voorzieningen op één dynamisch formulier online worden ingevuld en vervolgens verzonden naar CIZ, UWV of een aangesloten gemeente.UWV is actief betrokken bij de ontwikkeling van Regelhulp, zowel wat betreft de informatiefunctie als de aanvraagfunctie. Voor het UWV geldt dat een aanvraag op Regelhulp invullen wel kan, maar het verzenden digitaal nog niet mogelijk is. Voor de WSW is al wel geruime tijd een formulier beschikbaar in Regelhulp dat digitaal kan worden verstuurd. Per 15 februari 2010 zijn 211 gemeenten aangesloten of bezig met aansluiten op Regelhulp. De actuele stand van zaken is steeds beschikbaar op www.implementatieregelhulp.nl. De doelstellingen en aanpak van het project zijn erop gericht om eind 2010 alle gemeenten aangesloten te hebben op Regelhulp.

Loonbetaling/CAO

De leden van de SP-fractie vrezen dat als mensen in de thuiszorg gaan werken tegen een lager loon, omdat dit de verplichte re-integratie is, mensen die al jaren in de thuiszorg werken worden verdrongen. Zij geven aan dat de druk op het inkomen van laagbetaalde beroepen op deze wijze wel vaker is georganiseerd. Graag vernemen de leden van de SP-fractie hierop een reactie. De leden van de SP-fractie vragen verder of het kabinet kan weergeven wat het verschil is tussen de verdiensten van een alfahulp, een huishoudelijk verzorgster in FWG 10 en FWG 15, ook in relatie tot een uitkering van bijvoorbeeld een alleenstaande moeder?

In de thuiszorg gelden CAO’s, die door sociale partners zijn afgesloten. Zij hebben daarin ook overeenstemming bereikt over de loonparagraaf. De beloning wordt gebaseerd op een in de hele zorg gebruikt functiewaarderingssysteem. De CAO’s bevatten ook bepalingen die een goede toepassing van de functiewaardering waarborgen.

Een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder, bedraagt vanaf 1 januari 2010 € 909,33 netto per maand. Een alfahulp valt onder de bescherming van de Wet Minimumloon (WML). Het WML is vanaf 1 januari 2010 € 1407,60 bruto per maand voor een werknemer van 23 jaar en ouder bij een volledig dienstverband. Functiewaarderingsgroep (FWG) 10 loopt in de cao-VVT (verpleging, verzorging en thuiszorg) tot € 1527,89 bruto per maand. FWG 15 loopt tot € 1899,01 bruto per maand.

Gezien de tekorten op de arbeidsmarkt voor de (thuis)zorg acht het kabinet kans op verdringing klein.

De leden van de SP-fractie vragen hoe gemeenten dienen om te gaan met het gegeven dat mensen die werken in de Wsw een CAO hebben, die afwijkt van de CAO in de zorg? Is dit verschil gewenst, of stelt het kabinet iets anders voor?

In het kader van de Wsw zijn enerzijds mensen werkzaam op wie de Wsw-CAO van toepassing is. Zij werken ofwel in het sw-bedrijf (beschut) of zij worden door het sw-bedrijf gedetacheerd bij een reguliere werkgever. Anderzijds is het ook mogelijk – en gezien het uitgangspunt van de Wsw om mensen met een Wsw-indicatie zo regulier mogelijk te laten werken ook wenselijk – dat mensen met een Wsw-indicatie werken op een zogenaamde «begeleidwerken plaats». Dat wil zeggen dat de Wsw-geïndiceerde in dienst is bij een reguliere werkgever die compensatie ontvangt voor de verminderde productiviteit (loonkostensubsidie) en eventuele aanpassing en/of begeleiding op de werkplek. In dit laatste geval is de CAO van de desbetreffende reguliere werkgever (branche) van toepassing.

N.a.v. de parlementaire behandeling «Tijdelijke wet loondispensatie» van 20 januari jl. is door de toenmalige staatssecretaris van SZW toegezegd, samen met de werkgevers en werknemers, belemmeringen in de Wsw CAO in kaart te brengen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Vlies, B.J. van der (SGP), Kant, A.C. (SP), Ferrier, K.G. (CDA), Joldersma, F. (CDA), Vries, J.M. de (CDA), Miltenburg, A. van (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), voorzitter, Schippers, E.I. (VVD), Timmer, A.J. (PvdA), Smilde, M.C.A. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Willemse-van der Ploeg, A.A.M. (CDA), Schermers, J.P. (CDA), Wolbert, A.G. (PvdA), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Gerven, H.P.J. Van (SP), Zijlstra, H. (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Leijten, R.M. (SP), Agema, M. (PVV), Veen, E. Van der (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Sap, J.C.M. (GL), Roos-Consemulder, B. De (SP) en Harbers, M.G.J. (VVD).

Plv. leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Velzen, K. van (SP), Atsma, J.J. (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout, J.D.M.P. (CDA), Ormel, H.J. (CDA), Verdonk, M.C.F. (Verdonk), Dijken, M.J. van (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Arib, K. (PvdA), Vietsch, C.A. (CDA), Ham, B. van der (D66), Uitslag, A.S. (CDA), Omtzigt, P.H. (CDA), Vermeij, R. (PvdA), Heerts, A.J.M. (PvdA), Langkamp, M.C. (SP), Krom, P. de (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Luijben, A.P.M. (SP), Mos, R. De (PVV), Yücel, K (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Halsema, F. (GL), Wit, J.M.A.M. de (SP) en Neppérus, H. (VVD).

XNoot
1

Kamerstukken II, 2007/08, 29 515/31 224, nr. 225 en Kamerstukken II 2007/08, 29 515/31 224, nr. 245.

XNoot
2

Kamerstukken II 2008/09, 29 515, nr. 295.

Naar boven