29 452 Tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel

Nr. 130 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 juni 2010

Inleiding

De Staatssecretaris van Justitie heeft op 10 december 2009 (kamerstuk 19 637, nr. 1317) in het Algemeen Overleg met de Vaste commissie voor Justitie toegezegd dat de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) onderzoek zou verrichten naar de voorbereiding en uitvoering van de repatriëring van de eerder in FPC Veldzicht verblijvende I. naar Kosovo. Eerder al had een door het FPC ingestelde onafhankelijke commissie een rapport opgesteld. De ISt en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hebben bij het gezamenlijk uitgevoerde onderzoek gebruik gemaakt van dit eerdere rapport waartoe FPC Veldzicht opdracht had gegeven. De bevindingen van ISt en IGZ komen grotendeels overeen met de conclusies van de eerder geformeerde commissie.

Het ISt rapport bied ik u hierbij aan.1 Hieronder geef ik een weergave van het rapport gevolgd door mijn reactie.

Rapport

Het inspectieonderzoek richt zich op twee kwesties. In de eerste plaats de vraag of de gang van zaken rond de beëindiging van de tbs en de repatriëring van I. naar Kosovo voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Zowel de inhoudelijke voorbereiding van de overdracht als het verloop van het overdrachtsproces en de communicatie daarover met partijen binnen en buiten FPC Veldzicht werden daarbij nader bekeken.

In de tweede plaats werd het van belang geacht om meer in het algemeen vast te stellen in hoeverre FPC Veldzicht de repatriëring van tbs-gestelden naar hun land van herkomst voldoende stevig in beleid heeft verankerd en de uitvoering van dat beleid ook afdoende heeft geborgd.

De Inspectie komt tot het oordeel dat het FPC Veldzicht bij de voorbereiding en uitvoering van de repatriëring in het algemeen zorgvuldig heeft gehandeld. De ISt maakt niettemin melding van twee omissies, specifiek op het gebied van communicatie en het uitwisselen van informatie. De Inspectie is van oordeel dat hieruit lering kan worden getrokken en geeft daartoe een aantal aanbevelingen, gericht op verdere verbetering van de kwaliteit van de zorg. Ook los van het concrete geval oordeelt de ISt positief over de inspanningen die medewerkers van FPC Veldzicht zich getroosten voor tbs-gestelden die voor repatriëring in aanmerking komen. De ISt verbindt daaraan wel de constatering dat de praktijk kwetsbaar is, doordat de uitvoering van een beperkt aantal personen afhankelijk is. Ter verbetering daarvan doet zij een aantal aanbevelingen. Zij adviseert bijvoorbeeld het huidige beleid met betrekking tot uit te zetten vreemdelingen en de werkprocessen hierbinnen te beschrijven, regelmatig te evalueren en zo nodig bij te stellen. Om de tekortkomingen op het gebied van communicatie en informatie uitwisseling op te lossen stelt zij onder andere voor om afspraken met buitenlandse instanties duidelijk vast te leggen, te borgen dat informatie uit de praktijk ook beschikbaar is voor derden en om een databank aan te leggen met informatie over partijen in het buitenland.

Beleidsreactie 

Bij de start van het project omtrent de repatriëring van de Kosovaar I. bestond er geen vooraf geformuleerd beleidskader met betrekking tot uit te zetten vreemdelingen met tbs. Dit kreeg gaandeweg vorm.

Daarnaast is onderwijl het wetsvoorstel tussentijdse beëindiging tbs aanvaard, dat op 1 juli 2010 in werking zal treden. Dat biedt een wettelijk kader voor uitzettingen als deze.

Momenteel wordt het huidige beleid vastgelegd, inclusief de werkprocessen waarlangs in individuele gevallen besluitvorming plaatsvindt en repatriëring wordt voorbereid.

Eerste aanzetten daartoe zijn reeds gemaakt nog voor dit onderzoek van start ging. In samenspraak met de ketenpartners en verantwoordelijken bij repatriëring (FPC Veldzicht, Immigratie- en Naturalisatie Dienst, Dienst Terugkeer & Vertrek, Vreemdelingenpolitie en de Koninklijke Marechaussee) is in 2007 het zogenaamde VRIS-protocol opgezet. Het beleid zal later in 2010 op basis hiervan verder worden uitgewerkt. Net als ieder ander beleid binnen de kliniek, zal ook dit beleid minimaal één maal per jaar worden geëvalueerd en zonodig bijgesteld.

De Inspectie beveelt aan om bij het begin van de voorbereiding van de repatriëring expliciet de eisen aan het risicomanagement in het land van herkomst waaraan minimaal moet worden voldaan te formuleren en expliciet te motiveren waarom en op basis waarvan naderhand eventueel aanpassingen zijn gedaan.

Deze aanbeveling neem ik over. Er wordt gewerkt aan een situatie waarin bij de voorbereiding van de repatriëring van een ongewenste vreemdeling er in de individuele behandelbesprekingen expliciet aandacht wordt besteed aan de minimumeisen ten aanzien van risicomanagement en begeleiding in het land van herkomst. In de individuele behandelplannen zal ook de follow-up en de evaluatie van de repatriëring worden meegenomen.

De Inspectie constateert dat het belangrijk is dat de opgebouwde expertise in de praktijk door individuele medewerkers beschikbaar wordt gesteld voor andere ketenpartners die bij de repatriëring betrokken zijn. Inmiddels is gestart met het meer toegankelijk maken van de opgebouwde expertise. Afspraken met buitenlandse instanties worden reeds vastgelegd, deze zullen op een meer uniforme wijze worden verzameld en beter toegankelijk gemaakt.

De ISt beveelt daarbij aan een databank aan te leggen. Het opzetten van een databank acht ik niet noodzakelijk, gelet op het geringe absolute aantal uitzettingen waarbij het ook nog gaat om verschillende nationaliteiten en culturele achtergronden.Een nalatigheid die de ISt geconstateerd heeft, is het niet melden van het terugtrekken van de gecontacteerde behandelaar aan het gerechtshof of Openbaar Ministerie. De ISt betreurt dit. Begin 2010 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen het Gerechtshof en het FPC Veldzicht. In dit overleg is afgesproken dat FPC Veldzicht voortaan elke verandering in de gang van zaken met betrekking tot een repatriëring direct aan de rechterlijke macht meldt.Daarnaast stimuleer ik dat relevante informatie over partijen en situaties in het buitenland beter beschikbaar komt, ook voor externe partijen als het openbaar ministerie en de rechterlijke macht.

De door de IGZ gedane aanbeveling over informatiedeling door en geheimhouding van professionals is een breder onderwerp dat niet alleen de behandeling van vreemdelingen betreft, maar de gehele organisatie van FPC Veldzicht. FPC Veldzicht voert deze aanbeveling uit door hiervoor een protocol te ontwikkelen.

Op basis van het rapport van de beide inspecties stel ik weliswaar vast dat FPC Veldzicht een aantal verbeteringen in haar proces kan doorvoeren, maar dat het in essentie zorgvuldig te werk is gegaan bij de repatriëring van I. naar Kosovo. Met het doorvoeren van de aanbevelingen zoals hierboven beschreven zullen toekomstige repatriëringen nog adequater kunnen worden voorbereid.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven