Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 29383 nr. 333 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 29383 nr. 333 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 september 2019
De Commissie Geurhinder Veehouderij heeft op 23 april haar rapport opgeleverd. Op diezelfde dag heb ik u, mede namens de Minister van LNV, een eerste reactie op het rapport gegeven1. Ik heb de periode daarna gebruikt om gesprekken te voeren met belanghebbenden, met als doel om samen een weg voorwaarts te vinden in dit complexe dossier. Daarnaast ben ik bezig om een aantal noodzakelijke onderzoeken in gang te zetten.
Het dossier geurhinder in de veehouderij is ingewikkeld en kenmerkt zich door felle tegenstellingen tussen de verschillende belanghebbenden. Het streven is om een balans te vinden tussen het prettig wonen in een landelijke omgeving, en het duurzaam en rendabel bedrijven van een veehouderij. Bij het vinden van die balans moeten keuzes gemaakt worden. Ik wil aan het vinden van die balans bijdragen, om omwonenden en ondernemers zodoende weer perspectief te bieden.
In deze brief geef ik u, mede namens de Minister van LNV, mijn beleidsreactie op het rapport van de commissie, en schets ik de wijze waarop het geurdossier de komende jaren vorm gegeven zal worden. Ik maak tevens van de gelegenheid gebruik om de moties van de leden Von Martels c.s.2 en Lodders3 af te doen.
Werkwijze van de Commissie Geurhinder Veehouderij
In juni 2018 heb ik de onafhankelijke Commissie Geurhinder Veehouderij ingesteld. De commissie bestond uit de heer mr P.J. Biesheuvel (voorzitter) en onafhankelijke deskundigen van RIVM, GGD, Wageningen University & Research (WUR) en Universiteit Utrecht. Ik heb de commissie gevraagd om aanbevelingen te doen gericht op het op korte termijn verminderen van geurhinder in het geval dat de veehouder beschikt over een geldige vergunning en omwonenden meer overlast ondervinden dan op basis van de vergunning verwacht mag worden. Daarnaast heb ik de commissie gevraagd om een bijdrage te leveren aan een robuust geurbeleid op de langere termijn.
De commissie heeft intensief met belanghebbenden gesproken, onder andere tijdens drie werkbezoeken in gebieden met veel varkenshouderijen, om zich een beeld te vormen van de situatie. De commissie heeft het advies van de bestuurlijke werkgroep evaluatie regelgeving geurhinder veehouderijen4, die eerder al aanbevelingen had gedaan over de geurproblematiek, meegenomen in haar onderzoek. De commissie heeft ook een gesprek gevoerd met de heer J.C. Verdaas, voorzitter van de bestuurlijke werkgroep. Uit de bronvermelding van het rapport blijkt dat de commissie ook de beschikking had over het gezamenlijke plan van aanpak van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) en LTO getiteld «Verhogen geurrendementen gecombineerde luchtwassers. Naar een werkend perspectief». Met deze brief reageer ik tevens op dat plan van aanpak.
Inhoud van het rapport
De commissie geeft in haar rapport een uitgebreide analyse van de geurproblematiek rond veehouderijen. Daarin worden zowel de complexiteit van het probleem als de tegenstellingen tussen de verschillende belanghebbenden geschetst. De commissie is van mening dat de huidige regulering van geurhinder geen adequate balans biedt tussen het prettig wonen in een landelijke omgeving en het op een duurzame wijze bedrijven van een varkenshouderij, die ook economisch rendabel is. Een deel van het probleem is volgens de commissie dat vergunningen worden verleend op basis van berekeningen van geuremissies. Als vervolgens de geurrendementen van luchtwassers niet blijken te kloppen, kan de geurbelasting op woningen aanzienlijk groter zijn dan bij de vergunningverlening werd verondersteld. De commissie meent dat veehouders in een aantal gevallen te weinig actief bezig zijn met hun luchtwassers. Er is toezicht nodig op het naleven van regels en voorschriften voor het gebruik van luchtwassers. Bij geconstateerde overtredingen moet sanctionerend worden opgetreden.
De Commissie stelt dat er structurele verbeteringen nodig zijn in de manier waarop met geurhinder uit de veehouderij omgegaan wordt. Zij doet daarvoor drie aanbevelingen:
1. Stel emissiegrenswaarden waar de veehouder zich permanent aan moet houden. Niet alleen op papier, ook in de praktijk.
2. Zorg voor meer inzicht in de effectiviteit van luchtwassers. Betrek daarbij ook de geurproductie in de stal.
3. Leg bij de aanpak van geurproblemen meer nadruk op specifieke omstandigheden in een gebied met meer mogelijkheden voor decentrale overheden om rekening te houden met cumulatie en in te grijpen in bestaande situaties.
Beleidsreactie
Ik heb in het AO Luchtkwaliteit van 5 juli 2018 gezegd dat ik eerst met alle betrokkenen over het rapport van de commissie in overleg wil, voordat ik een beleidsreactie naar de Kamer stuur. Ik vind het belangrijk om van belanghebbenden te horen hoe zij het rapport lezen, en wat volgens hen de stappen zijn die nu genomen moeten worden. Er heeft één gezamenlijk gesprek plaatsgevonden met vertegenwoordigers van omwonenden, sector, milieufederaties en luchtwasserfabrikanten. Met de eerste drie groepen is daarna, op hun verzoek, nog een separaat gesprek gevoerd. In bijlage 1 heb ik de voornaamste indrukken uit deze gesprekken weergegeven. Daarnaast heb ik in een bestuurlijk overleg gesproken met relevante gemeenten en provincies en met dossierhouders bij IPO en VNG.
In de eerste reactie op het rapport ben ik al kort ingegaan op de drie aanbevelingen van de commissie. Hieronder ga ik uitgebreider in op de thema’s die de commissie in haar rapport aansnijdt.
Geurproductie in de stal
De commissie adviseert om te kijken naar geurproductie in de stal. Ik onderken het belang daarvan. Een integrale brongerichte aanpak (door bijvoorbeeld dagontmesting en/of het scheiden van de dunne en dikke fractie van mest) leidt niet alleen tot een verminderde geurproductie, maar draagt ook bij aan het voorkómen van de emissies van methaan en ammoniak. Bovendien verbetert hierdoor het stalklimaat, wat goed is voor zowel mensen als dieren in de stal. Koploperbedrijven in de varkenshouderij laten al zien dat dit mogelijk is. Het verminderen van de geurproductie in de stal past daarmee in de integrale aanpak om de veehouderij te verduurzamen en de omslag naar kringlooplandbouw te maken. De Minister van LNV heeft hierover onlangs afspraken gemaakt met de verschillende dierlijke sectoren, waarbij met de varkenssector de ambitie is afgesproken om nieuwe stalsystemen te ontwikkelen en toe te passen die op termijn leiden tot een vermindering van de geurproductie in de stal met 70%.5 Onderdeel hiervan is ook dat de Minister van LNV voorziet nog dit jaar een subsidieregeling open te stellen voor integraal duurzame en emissiearme stalsystemen en managementmaatregelen. Deze regeling is zowel gericht op innovatie- en pilotprojecten als op investeringsprojecten van voorlopers (first movers) voor brongerichte integrale emissiebeperkende maatregelen.
Effectiviteit luchtwassers
Nadat ik in juli 2018 de geurreductiepercentages van combiluchtwassers in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) had aangepast, heb ik opdracht gegeven aan WUR om onderzoek te doen naar de wijze waarop het rendement van combiluchtwassers te verbeteren is. Dit onderzoek sluit aan bij de wens van POV en LTO om de geurrendementen van combiluchtwassers weer te verhogen. Het onderzoek richt zich zowel op geur als op ammoniak. Het eerste deel van het onderzoek is inmiddels afgerond; het deelrapport6 is gepubliceerd op de website van WUR. Uit metingen op twee praktijklocaties in Duitsland met elk een gecertificeerde biologische combiluchtwasser blijkt dat deze een beduidend lager gemiddeld geurrendement hadden dan het rendement volgens eerdere Duitse studies. De geurrendementen die WUR in Duitsland heeft gemeten, zijn vergelijkbaar met de rendementen van de Nederlandse luchtwassers waarover ik u vorig jaar geïnformeerd heb7. De ammoniakrendementen voor beide Duitse locaties waren hoog. In het vervolg van het WUR-onderzoek wordt gepoogd door optimalisatie het geur- en ammoniakrendement van combiluchtwassers te verbeteren, en wordt geprobeerd inzicht te verkrijgen in de invloed van dimensionering op het rendement van luchtwassers. De kennis die uit het onderzoek komt, kan naar verwachting een bijdrage leveren aan de kwaliteitsborging waar de luchtwasserfabrikanten aan werken. Het onderzoek wordt naar verwachting eind 2019 afgerond.
Naleving en handhaving
Ik vind het van belang dat regels en voorschriften voor een goede werking van het stalsysteem (inclusief luchtwassers) goed worden nageleefd en gehandhaafd. Ook de Algemene Rekenkamer vraagt in een recent rapport8 aandacht voor naleving van voorschriften van luchtwassers. Voor de goede werking van luchtwassers zijn er regels voor gebruik, onderhoud en de technische uitvoering. Om vast te kunnen stellen of deze regels in de praktijk ook voldoende worden nageleefd, zullen toezichthouders voldoende kennis moeten hebben en capaciteit moeten reserveren. Tijdens het eerdergenoemde bestuurlijk overleg heb ik het belang van handhaving benadrukt. Vertegenwoordigers van IPO meldden toen dat inmiddels intensievere handhaving op combiluchtwassers plaatsvindt, in samenwerking met gemeenten. Ik zal in het eerstvolgende bestuurlijk overleg met de decentrale overheden het belang van handhaving opnieuw benadrukken, en hen verzoeken mij op de hoogte te houden van de aanpak. Scholing, voorlichting en servicecontracten met luchtwasserfabrikanten kunnen de naleving door veehouders verbeteren.
Meten en monitoren
De commissie beschrijft in haar rapport de urgentie van de overgang naar een ander systeem van meten en monitoren van geur. Die urgentie spreekt ook uit het WUR-deelrapport, waarin wordt aanbevolen om een chemisch-analytische methode te ontwikkelen en praktijkrijp te maken om geur te kwantificeren. Uit de gesprekken met belanghebbenden blijkt daarnaast een brede wens om toe te werken naar een systematiek van real-time meten. De wetenschappelijke kennis over het meten van geur bij veehouderijen is echter nog beperkt. Ik heb daarom WUR gevraagd om een meerjarig onderzoeksprogramma te ontwerpen, uit te voeren door een internationaal consortium, waarin wetenschappelijke kennis over geur uit de veehouderij wordt ontwikkeld en praktisch toepasbaar wordt gemaakt. Die kennis kan ook bijdragen aan het ontwikkelen van sensorsystemen die gebruikt kunnen worden voor het meten van geurconcentraties direct bij de bron en in de omgeving van een veehouderij en daarnaast kan deze kennis meer inzicht geven in cumulatie. Dit najaar zal WUR in het kader van het onderzoeksprogramma een internationale conferentie organiseren waar de huidige kennis en inzichten op het gebied van het meten van geur van de veehouderij verkend en uitgewisseld zullen worden. Vervolgens wordt in 2020 de chemisch-analytische methode geoptimaliseerd. In de jaren daarna wordt onderzoek voorzien naar de toepassingsmogelijkheden van deze nieuwe methode voor het meten van geurconcentraties in de buitenomgeving van stallen. Daarbij wordt ook ingezet op de ontwikkeling van sensorsystemen en implementatie van de methodiek in wet- en regelgeving. Overigens lopen er al enkele pilots in Nederland9 waarin in verschillende samenwerkingsverbanden wordt geëxperimenteerd met het meten van geur. Ik heb WUR gevraagd deze ontwikkelingen te volgen, en de resultaten mee te nemen in het onderzoek.
Stalbeoordeling
Voor de verduurzaming van de veehouderij, waaronder de aanpak van geurhinder, is het van belang dat innovatieve technieken snel kunnen worden toegepast. Daarom kijk ik naar mogelijkheden om het huidige stelsel van de stalbeoordeling te veranderen. Er zijn de afgelopen jaren al verbeteringen doorgevoerd vanwege eerdere kritiek op het stelsel. Voorbeelden zijn de transparantie van de beoordeling met vaste afwegingskaders door de Technische Advies Pool (TAP), en de verbreding van de beoordeling met een proefstalregeling voor fijnstof10 en geur11. Ondanks deze verbeteringen is er nog steeds kritiek op het systeem en worden nog knelpunten ervaren, die ook in de motie Lodders worden genoemd. In de brief van 23 april 2019 heb ik toegezegd dat ik in de beleidsreactie terug zou komen op een planning en aanpak van de gehele systematiek van de stalbeoordeling. Ik ga op korte termijn opdracht geven aan een extern bureau om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor verdergaande wijzigingen ter versterking van het stelsel van de stalbeoordeling. In dat advies, waarbij ook de stakeholders zullen worden betrokken, zullen verschillende opties voor invulling van het stelsel worden bekeken. Daarbij zal rekening worden gehouden met de veranderingen die gaan gelden vanaf 2021, bij het van kracht worden van de Omgevingswet. Het externe advies over de stalbeoordeling, en mijn voornemens voor aanpassing van het stelsel op basis daarvan, wil ik voor de zomer van 2020 aan uw Kamer voorleggen.
Cumulatie van geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat geen norm voor de cumulatieve geurbelasting van een woning door meerdere veehouderijen. De normen voor de individuele geurbelasting in de Wgv houden wel rekening met de gemiddeld voorkomende cumulatieve situatie in veehouderijgebieden. De gemeente kan op dit moment afwijkende normen vaststellen in een gemeentelijke verordening, en moet daarbij rekening houden met de cumulatie van geur in het desbetreffende gebied. Onder de Omgevingswet kan de gemeente dit doen in het omgevingsplan, waarbij zij ervoor moet zorgen dat de geurbelasting op een woning aanvaardbaar is.
Ik vind het van belang dat er rekening gehouden wordt met cumulatie van geur van veehouderijen. Het gaat er tenslotte om hoe geurhinder door omwonenden ervaren wordt vanuit het integrale geurbeeld van alle veegerelateerde activiteiten in hun directe omgeving. Daarom wil ik in de Omgevingswet de mogelijkheid voor gemeenten om regels te stellen, omzetten naar een verplichting om rekening te houden met cumulatie. Op die manier is verzekerd dat de belangen van de omgeving worden meegewogen, en wordt tegemoetgekomen aan een wens van de omwonenden. IPO en VNG staan positief tegenover het verplicht rekening houden met cumulatie van geur van meerdere veehouderijen, waarbij zij een voorkeur uitspreken voor een differentiatie tussen gebieden met veel en weinig veehouderijen. Ik zal de aanpak van cumulatie verder uitwerken in samenwerking met de andere overheden en gesprekken met de sector. Mede op basis van de kennis uit de hierboven genoemde onderzoeken over het beter kunnen meten van geur.
Ingrijpen in bestaande situaties
Onder de huidige regelgeving wordt de geurbelasting door een veehouderij alleen getoetst bij uitbreiding of nieuwvestiging. Bestaande bedrijven zonder ontwikkelplannen kunnen dus in principe doorgaan met hun bedrijfsvoering, ook als hun geurbelasting hoger is dan bij nieuwvestiging toegestaan zou worden. Het is volgens de commissie van cruciaal belang dat bestaande rechten van veehouders kunnen worden beperkt, indien dat nodig is voor het realiseren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in een bepaald gebied. Zowel de huidige wetgeving als de Omgevingswet biedt slechts beperkt mogelijkheden om in te grijpen in bestaande situaties.
Ingrijpen in bestaande rechten van een ondernemer is ingrijpend en zal dan ook zorgvuldig moeten gebeuren. Ik vind het met de commissie van belang dat decentrale overheden de mogelijkheid hebben om overbelaste situaties aan te pakken. IPO en VNG hebben aangegeven over die mogelijkheid te willen beschikken. Ook POV en LTO zijn van mening dat individuele gevallen, waarbij er duidelijk sprake is van onnodige hinder, aangepakt moeten kunnen worden. Ik sta positief tegenover de aanbeveling van de commissie, en zal decentrale overheden door middel van pilots in de vorm van een experiment op basis van de Crisis- en herstelwet meer mogelijkheden geven om in te grijpen in bestaande situaties, mits dat zorgvuldig gebeurt, ook in relatie tot de belangen van de ondernemer. Zo kan bezien worden welke wettelijke mogelijkheden effectief kunnen zijn, waarna vertaling naar wetgeving plaats kan vinden. Bij IPO en VNG bestaat draagvlak voor deze pilotaanpak. Ik zal dit verder uitwerken in nauw overleg met betrokken partijen, inclusief de sector. Onderdeel van de pilotaanpak wordt ook het zodanig inrichten van de 50%-regeling dat het bevoegd gezag een eigen afweging kan maken. Het bevoegd gezag krijgt de mogelijkheid om het deel van de ontwikkelruimte, die ontstaat door een emissiebesparende maatregel, binnen de bandbreedte 0–50% zelf te bepalen.
Sanering en stoppers
Met het bieden van een subsidie voor het vrijwillig beëindigen van varkenshouderijlocaties (Subsidieregeling sanering varkenshouderijen) wordt beoogd op korte termijn de geuroverlast door varkensbedrijven in veedichte gebieden te verminderen. De Minister van LNV heeft u eerder geïnformeerd over deze regeling12, waarvoor het kabinet een bedrag van € 180 mln heeft gereserveerd. Daarnaast neemt het kabinet het voortouw in het uitwerken van de hiervoor genoemde regelingen voor het stimuleren van innovaties en investeringen in integraal duurzame en emissiearme stalsystemen en managementmaatregelen met een brongerichte emissiereductie van broeikasgassen, ammoniak, geur en fijnstof13. Verkend zal worden of deze regelingen benut kunnen worden om tevens bij overbelaste geursituaties rond veehouderijen de leefomgeving te verbeteren.
Daarnaast zijn er varkenshouders die onder de zogenaamde stoppersregeling van het Actieplan Ammoniak Veehouderij14 vallen. In het Actieplan werd destijds aangekondigd dat varkens- en pluimveehouders, die voornemens waren om in de periode na 2013 te stoppen, de mogelijkheid geboden werd om hun bedrijf onder bepaalde voorwaarden nog enige tijd voort te zetten. Bedrijven die onder de stoppersregeling vallen, moeten óf voor 1 januari 2020 stoppen, óf uiterlijk per 1 januari 2020 hun stallen aangepast hebben zodat die alsnog voldoen aan de vereisten van het Besluit emissiearme huisvesting (Behv). Dit betreft zowel varkenshouderijen als pluimveebedrijven. Als een groot aantal bedrijven stopt, zal dat tot een vermindering van de geurbelasting op de omgeving leiden. Tijdens het eerdergenoemde bestuurlijk overleg heb ik IPO en VNG opgeroepen tot actieve uitvoering en handhaving van de stoppersregeling. In opdracht van de provincie Noord-Brabant wordt momenteel een analyse gemaakt van de resultaten die de stoppersregeling kan opleveren.
Nadat de commissie haar rapport had opgeleverd, is op 29 mei uit een uitspraak van de Raad van State duidelijk geworden dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet als onderbouwing kan dienen voor toestemming voor activiteiten die leiden tot stikstofdepositie.15 De Minister van LNV heeft een adviescollege onder leiding van de heer J.W. Remkes gevraagd om oplossingen aan te dragen voor de korte en lange termijn.16 Vanwege de samenhang tussen de emissies van ammoniak en van geur in de veehouderij is het denkbaar dat ontwikkelingen in het stikstofdossier effect zullen hebben op het geurdossier. Indien dit het geval is, zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Moties
Zoals aangekondigd aan het begin van de brief, maak ik van de gelegenheid gebruik om twee moties af te doen.
Motie van het lid Von Martels c.s.
De motie van het lid Von Martels c.s. verzoekt de regering in overleg te treden met IPO en VNG over de consequenties voor lopende vergunningprocedures en bestaande bedrijven met een combiluchtwasser, en oplossingen in kaart te brengen. Ik heb IPO en VNG verzocht een inventarisatie van lopende vergunningaanvragen te maken. Het blijkt niet eenvoudig een definitief beeld van lopende vergunningaanvragen te krijgen. De aanpassing van de emissiefactoren in de Rgv heeft invloed gehad op de ingediende aanvragen, maar hoe bepalend deze invloed is, is niet goed vast te stellen. Slechts een klein deel van de aanvragen blijkt namelijk te zijn ingetrokken of afgewezen. Op dit moment is van de in totaal ca. 200 aanvragen in ongeveer een derde deel van de gevallen de vergunning verleend. De rest is nog in behandeling.
Motie van het lid Lodders
De motie van het lid Lodders verzoekt de regering de belemmeringen in kaart te brengen die nieuwe bedrijven, of bedrijven die in andere sectoren dan de veehouderij werkzaam zijn, ervaren in het testen van stalconcepten. Om invulling te geven aan de motie heb ik de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) verzocht de belemmeringen te inventariseren waarmee deze bedrijven te maken kunnen krijgen bij het testen van stalconcepten. Deze belemmeringen zijn besproken in de werkgroep stalbeoordeling. Daarnaast is met sectorpartijen en de provincie Noord-Brabant overleg gevoerd over verbeteringen bij de stalbeoordeling in het kader van het Innovatie- en versnellingsprogramma brongerichte verduurzaming van varkensstallen. De hieronder genoemde belemmeringen zijn daarbij naar voren gekomen. Zoals hiervoor aangegeven, ga ik op korte termijn opdracht geven aan een extern bureau om advies uit te brengen over de mogelijkheden van fundamentele wijzigingen van het stelsel van de stalbeoordeling.
Ondernemers zijn veelal niet bekend met de wettelijke regelingen voor geur, ammoniak en fijnstof en de mogelijkheden voor testen. Om deze ondernemers op weg te helpen, verschaft RVO.nl informatie over regelgeving, beoordelingsprocedures, en subsidiemogelijkheden. RVO.nl zal deze werkwijze continueren en ondernemers actief blijven informeren. Daarnaast zal RVO.nl de regelingen toelichten in bijeenkomsten met adviseurs en begeleiders van innovatieve projecten die lopen in een aantal provincies.
Op dit moment is het binnen de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) mogelijk om systemen, die op basis van metingen een emissiefactor hebben verkregen, na te bouwen. In de praktijk is gebleken dat nabouwen een belemmering kan vormen voor innovatie. Daarnaast voeren fabrikanten aan dat nabouwen een risico vormt voor de kwaliteit van de techniek. Om nabouwen tegen te gaan, kan een systeem met behulp van een certificaat of een verificatieverklaring van een unieke emissiefactor worden voorzien. Veel fabrikanten vinden dit niet voldoende: zij willen een koppeling tussen fabrikant en techniek. Daarmee is kopiëren zonder zelf te meten niet mogelijk. LTO en POV hebben aangegeven tegen deze koppeling geen bezwaar te hebben. Ik ben uit het oogpunt van het bevorderen van innovatie, het milieubelang van verdergaande emissiereductietechnieken en het borgen van de kwaliteit van plan om aan deze wens van de fabrikanten tegemoet te komen. Daartoe worden wijzigingen van de Rav en het omgevingsrecht voorbereid en in procedure gebracht.
Een andere belemmering die partijen noemen, is dat technieken met een beperkte emissiereductie geen proefstalstatus kunnen verkrijgen. Innovaties kunnen echter soms ook binnen de bestaande vergunning getest worden. Als de emissiereducerende werking van de techniek na meting en beoordeling vast is komen te staan, kan deze als additionele techniek in de Rav opgenomen worden. RVO.nl zal de informatie verhelderen over de mogelijkheden die er zijn voor het testen van innovaties zonder proefstalstatus. Daarnaast is het mogelijk om een proefstalstatus te verkrijgen voor stalsystemen met combinaties van technieken. Voor de varkenshouderij, waar dit met name speelt, werkt RVO.nl aan de mogelijkheid om bij de beoordeling gebruik te maken van een model voor de combinatie van meerdere emissiereducerende technieken.
Het ontwikkelen van een stalsysteem en het laten verrichten van metingen volgens het meetprotocol brengt hoge kosten met zich mee. Zeker voor technieken met een beperkte emissiereductie en voor startups kunnen de kosten van metingen een belemmering vormen. Er zijn diverse mogelijkheden om de kosten van metingen (deels) vergoed te krijgen. Zoals hiervoor al genoemd, zal het Ministerie van LNV nog dit jaar een subsidieregeling openstellen, gericht op innovatie- en proefprojecten voor integraal duurzame en emissiearme stalsystemen. Ook een aantal provincies heeft hiervoor subsidieregelingen. De werkgroep stalbeoordeling heeft in het verlengde hiervan de suggestie gedaan om experimenten te faciliteren met prille ideeën voor emissiereductie, voorafgaand aan het stadium dat metingen voor de Rav plaatsvinden. Als voorbeeld werd de wijze genoemd waarop in het Praktijkcentrum Emissiereductie Veehouderij (PEV) in Barneveld ideeën voor de reductie van fijnstof worden beproefd.
Tot slot
De Commissie Geurhinder Veehouderij heeft in haar rapport op indringende wijze de geurproblematiek rond veehouderijen geschetst. In deze brief heb ik aangegeven op welke wijze ik de aanbevelingen van de commissie wil vertalen naar beleid. Ik streef er daarbij naar om een goede balans te vinden tussen enerzijds de ruimte voor veehouders om te kunnen ondernemen, en anderzijds
het bereiken van een prettig woon- en leefklimaat voor omwonenden. In het voorjaar van 2020 zal ik u informeren over de voortgang van de ingezette acties.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer
Metingen aan twee biologische combi-luchtwassers door twee geurlaboratoria. Wageningen Livestock Research (augustus 2019); https://doi.org/10.18174/478475.
Aanpak mestvervuiling veehouderij. Vervolgonderzoek duurzaamheid veehouderij 2019. Algemene Rekenkamer (juni 2019).
(i) Connecting Agri & Food in samenwerking met Radboud Universiteit Nijmegen; (ii) «Boeren en Buren» – RIVM in samenwerking met de gemeente Venray.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29383-333.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.