29 344 Terugkeerbeleid

30 573 Migratiebeleid

Nr. 128 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE EN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 november 2015

Deze brief bestaat uit twee elementen. Allereerst presenteert het kabinet de bevindingen en aanbevelingen uit het rapport van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) over de «strategische landenbenadering migratie». Met deze reactie willigen wij het verzoek in van uw lid Fritsma (PVV) (Handelingen II 2014/15, nr. 101, item 8) en geven wij antwoord op de Kamervragen die uw leden Van Klaveren en Bontes op 26 juni 2015 stelden over de «falende kabinetslobby inzake terugkeer asielzoekers».

Ten tweede wordt in deze brief de voortgangsrapportage «migratie en ontwikkeling» geïntegreerd die eerder aan uw Kamer werd toegezegd. Deze brief vervangt een separate rapportage. In deze voortgangsrapportage wordt ook uiteengezet hoe het budget voor duurzame terugkeer ingezet gaat worden. Dit is inclusief de zes miljoen euro extra middelen waarover u in de Kamerbrief van 22 april 2015 bent geïnformeerd.1 Het kabinet geeft met deze uiteenzetting invulling aan toezeggingen uit het Kamerdebat van 30 april 2015 over dit akkoord (Handelingen II 2014/15, nr. 83, items 3 en 6).

Bevindingen en aanbevelingen ACVZ-rapport

Het kabinet heeft de ACVZ op 23 mei 2014 schriftelijk gevraagd de strategische landenbenadering te evalueren naar aanleiding van een verzoek daartoe tijdens een Algemeen Overleg met uw Kamer op 5 maart 2014 (Kamerstuk 30 573, nr. 125) en om met suggesties voor verbetering te komen. De ACVZ heeft een brede consultatie uitgevoerd onder Nederlandse ministeries en het maatschappelijk middenveld op Europees niveau. Op 25 juni jl. heeft de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) haar evaluatie en advies «Tussen wens en werkelijkheid» aan het kabinet aangeboden.

De «strategische landenbenadering migratie» is een instrument om de medewerking te verbeteren van landen van herkomst aan de gedwongen terugkeer van hun onderdanen die niet of niet langer in Nederland mogen verblijven. Dit wordt gedaan door gedwongen terugkeer kabinetsbreed actief te agenderen en druk op herkomstlanden uit te oefenen door terugkeer te koppelen aan beleidsdossiers binnen het gehele spectrum van de bilaterale relaties.

Hieronder volgt een korte samenvatting van de evaluatie en de aanbevelingen die de ACVZ heeft gedaan. Daarna volgt de kabinetsreactie.

Effectiviteit strategische landenbenadering migratie

De ACVZ erkent dat voor een geloofwaardig terugkeerbeleid de mogelijkheid van gedwongen terugkeer nodig is en dat medewerking van herkomstlanden daarvoor een noodzakelijke voorwaarde is. Terugname van eigen onderdanen is een internationaal gewoonterechtelijke verplichting. Er is een aantal landen dat dit anders interpreteert of minder prioriteit geeft aan opvolging ervan, met name wanneer het gedwongen terugkeer betreft.

De ACVZ onderschrijft dat het nuttig is een strategische landenbenadering te ontwikkelen die als doel heeft landen van herkomst ertoe te bewegen eigen onderdanen terug te nemen die niet of niet langer in Nederland mogen blijven. Die benadering veronderstelt dat de medewerking van landen van herkomst aan gedwongen terugkeer kan worden verbeterd door het inzetten van positieve of negatieve prikkels, goed relatiebeheer en maatwerk. Uit eerder onderzoek komt volgens de ACVZ naar voren dat overreding en druk niet vanzelfsprekend leiden tot medewerking van landen. Ook andere factoren zijn van invloed, zoals politieke belangen of andere prioriteiten.

Een conclusie van de ACVZ is dat het (integrale) terugkeerbeleid bij veel partijen in Den Haag slechts beperkt op de agenda staat. Slechts een beperkt aantal departementen die de effectiviteit van het terugkeerbeleid kunnen beïnvloeden is zich bewust van de terugkeerproblematiek, namelijk de Ministeries van Veiligheid en Justitie (VenJ) (inclusief de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V)), Buitenlandse Zaken (BZ) (inclusief de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland) en Financiën (FIN).

VenJ en BZ hebben het belang van terugkeer in de bilaterale betrekkingen nadrukkelijk in beeld gebracht binnen de eigen organisaties. Een voorbeeld hiervan is ook de koppeling tussen migratie en ontwikkeling en het speciale budget dat daarvoor sinds 2004 is bestemd.2 Bovendien is terugkeer op de agenda gezet in de bilaterale betrekkingen met derde landen. Niet alleen door het belang van medewerking aan terugkeer voortdurend onder de aandacht te brengen, maar ook door op verschillende niveaus te investeren in relatiebeheer en capaciteitsprojecten in onder meer Armenië, Azerbeidzjan, Burundi, Guinee, Nigeria en Rwanda.

De ACVZ concludeert verder dat als er al een afweging tussen terugkeer en andere belangen wordt gemaakt, die vaak in het nadeel van terugkeer uitvalt.

De ACVZ komt tot de slotsom dat de strategische landenbenadering binnen het domein van VenJ en BZ tot op zekere hoogte effectief kan worden genoemd, maar beperkt wordt doordat andere belangen vaak zwaarder wegen. De inzet van VenJ en BZ heeft er in ieder geval toe geleid dat het belang dat Nederland hecht aan terugkeer nadrukkelijker in beeld is gebracht bij herkomstlanden. De door Nederland ingezette resultaten in Europa op het terrein van JBZ-Raad en DGHOME, maar ook op het gebied van operationele samenwerking in het kader van het European Integrated Return Management (EURINT) en het European Reintegration Instrument Network (ERIN), noemt de ACVZ overwegend effectief.

Conditionaliteit

De ACVZ is kritisch over de effectiviteit van negatieve conditionaliteit («minder-voor-minder»), zeker wanneer de relatie wordt gelegd met beleidsterreinen buiten het migratiedossier. De ACVZ constateert dat negatieve prikkels de relatie met herkomstlanden kunnen aantasten. De inzet van negatieve conditionaliteit buiten het terrein van migratie is volgens de ACVZ niet effectief omdat deze niet de personen of instanties raakt die bij het terugnamebeleid betrokken zijn. Binnen het terrein van migratie kan negatieve conditionaliteit effectief zijn, mits proportioneel en gericht op personen die invloed hebben op het terugnamebeleid.

Kabinetsreactie

Uit de evaluatie van de ACVZ komt de complexiteit van de integrale aanpak van terugkeer in zowel nationaal als Europees verband duidelijk naar voren. Het kabinet kan zich tot op zekere hoogte vinden in dit beeld. Anders dan de ACVZ concludeert, is het kabinet van oordeel dat andere partijen zich wel degelijk bewust zijn van de terugkeerproblematiek, en dat zij ook hun rol nemen in het zoeken naar oplossingen daarvoor. Op verzoek van dossiereigenaar VenJ (in Nederland) of DGHOME (in Brussel), maar ook op eigen initiatief. Dit was misschien minder het geval in de door de ACVZ geëvalueerde periode, maar inmiddels is de migratieproblematiek in Europa zo’n prioriteit geworden dat alle betrokken partijen, zowel in Nederland als in Brussel, actief meewerken aan het zoeken naar oplossingen. Ook op het gebied van terugkeer.

Wij erkennen dat keuzes tussen terugkeer en andere belangen in het nadeel van terugkeer kunnen uitvallen, vooral wanneer daarbij dossiers buiten het migratiedomein in het geding zijn. Uiteindelijk is de strategische landenbenadering maatwerk, waarin bij alle inzet steeds gekeken moet worden naar effectiviteit en proportionaliteit.

Het kabinet is voorts van mening dat het leggen van positieve koppelingen de effectiefste manier is om landen van herkomst te overreden medewerking te verlenen aan gedwongen terugkeer van hun onderdanen. Volgens het principe van «meer-voor-meer» kunnen positieve prikkels bijvoorbeeld bestaan uit het ondersteunen bij het re-integreren van terugkeerders in herkomstlanden en grensbewaking. Het kabinet baseert zich hierbij mede op ervaringen met Ghana, waarbij een negatieve koppeling aan ontwikkelingssamenwerking juist een negatief effect had op de medewerking van dit land aan gedwongen terugkeer.

Indien positieve conditionaliteit landen van herkomst niet kan overreden mee te werken aan gedwongen terugkeer, is het kabinet van mening dat negatieve conditionaliteit of «minder-voor-minder», in bepaalde gevallen, effectief kan zijn. Het kabinet zal zich in dat geval eerst en vooral richten op maatregelen binnen het migratieterrein die direct voelbaar zijn (te denken valt aan intrekken visumfacilitatie).

Voor wat betreft de concrete aanbevelingen van de ACVZ geeft het kabinet hieronder een reactie per aanbeveling.

Concrete aanbevelingen ACVZ

De ACVZ heeft in haar evaluatie concrete aanbevelingen opgenomen. De inzichten van de ACVZ worden, behoudens enkele kanttekeningen, verwerkt in het bepalen van het beleid op terugkeer.

1. Investeer in de ontwikkeling van een coherent en geïntegreerd migratiebeleid waarbij naast terugkeer en bestrijding van irreguliere migratie eveneens kennis-, arbeids- en studiemigratie en internationalisering van sociale zekerheidsrechten van migranten wordt betrokken. Heroverweeg hierbij de keuze voor het voeren van een algemeen beleid en/of overweeg het invoeren van extra mogelijkheden voor landen die meewerken aan gedwongen terugkeer.

Reactie: Het kabinet onderschrijft de wenselijkheid van een coherent en geïntegreerd migratiebeleid. Het kabinet is van oordeel dat medewerking van landen van herkomst aan bestrijding van irreguliere migratie en aan terugkeer een vanzelfsprekend uitgangspunt in de relatie met Nederland moet zijn. Van geval tot geval zal daarbij worden bezien of, daar waar een bepaald herkomstland bereid blijkt tot het leveren van een extra inspanning, het logisch is om daar een tegenprestatie aan Nederlandse zijde aan te koppelen.

Daarbij vindt het kabinet dat terughoudendheid geboden is met het maken van (voor het herkomstland in kwestie gunstige) uitzonderingen op algemeen beleid. Zulke uitzonderingen ondergraven immers dat algemene beleid, onder andere via de precedentwerking die ervan uitgaat voor andere landen.

Met betrekking tot de internationalisering van sociale zekerheidsrechten van migranten merkt het kabinet het volgende op. Bilaterale sociale zekerheidsverdragen vormen een afspiegeling van het denken over en ontwikkelingen in de nationale sociale zekerheid in Nederland. Om deze reden wordt sinds een aantal jaren ingezet op wijziging van deze verdragen. De inhoud van die verdragen leent zich naar het oordeel van het kabinet niet voor het maken van tegenprestatie-afspraken met landen van herkomst over het bestrijden van irreguliere migratie en terugkeer.

2. Als gedwongen terugkeer voor een bepaald land op een gegeven moment niet gerealiseerd kan worden, schroef dan de operationele inzet op het gebied van terugkeer voor deze landen tot een minimum niveau terug. Blijf tegelijkertijd wel investeren in de diplomatieke contacten via bewindspersonen en hoge ambtenaren, houd de dialoog op dit niveau gaande en probeer die indien mogelijk te intensiveren.

Reactie: Het kabinet onderschrijft dat juist als herkomstlanden aangeven dat zij niet meewerken aan gedwongen terugkeer van hun onderdanen die niet in Nederland mogen blijven, het belangrijk is op alle niveaus de dialoog met die landen open te houden. Daarbij kan het nuttig zijn ook op het operationele niveau te blijven interveniëren. Volgens jurisprudentie mag van vreemdelingen die Nederland moeten verlaten immers worden verwacht dat zij daaraan alle medewerking verlenen en dat zij bij hun diplomatieke vertegenwoordiging aangeven te willen terugkeren. Dat houdt dus in dat we vreemdelingen blijven presenteren aan de ambassades van hun herkomstlanden en dat we die landen ook op ander operationeel niveau blijven aanspreken hun onderdanen terug te nemen. Het ligt voor de hand om tegelijkertijd ook de dialoog in de diplomatieke contacten open te houden. Dat wordt nu al gedaan en dat blijven we uiteraard doen.

3. Investeer in de lange termijn relatie met de landen van herkomst.

Reactie: Het kabinet onderschrijft deze aanbeveling. Er is de afgelopen decennia op alle niveaus zeer veel aandacht gegeven aan het invullen van duurzame betrekkingen met landen van herkomst, ook op het gebied van migratie, en het kabinet zal hiermee doorgaan. Het kabinet deelt de visie van de ACVZ dat het opbouwen en onderhouden van goede relaties met herkomstlanden een belangrijke voorwaarde is voor het verbeteren van medewerking aan gedwongen terugkeer. De ACVZ constateert dat, dankzij de inspanningen van VenJ en BZ, terugkeer meer dan ooit een onderdeel uitmaakt van de Nederlandse buitenlandse betrekkingen. Het kabinet ziet dit als een aanmoediging om te blijven investeren in de diplomatieke vertegenwoordiging in herkomstlanden. De inzet daarbij beperkt zich niet tot de werkzaamheden van onze diplomatieke vertegenwoordigingen in die landen, maar strekt zich uit tot wederzijdse bezoeken op politiek en (hoog) ambtelijk niveau, capaciteitsopbouw en projecten in het kader van migratie, ontwikkeling en duurzame terugkeer, zoals ook beschreven in deze brief.

4. Blijf inzetten op de bevordering van (gedwongen) terugkeer in het EU-kader.

Reactie: De ACVZ is positief over de Nederlandse inzet in Brussel. Het kabinet blijft zich daarom sterk maken voor het belang van een echt geïntegreerd migratiebeleid van de Europese Unie, inclusief terugkeer. Dat vereist niet alleen coördinatie en coherentie binnen de Commissie en de EDEO, maar ook tussen hen en de lidstaten. Daarbij krijgt ook de Nederlandse inzet voor een gezamenlijke EU-aanpak van de terugkeerproblematiek meer gehoor. Nederland constateerde al in de JBZ-Raad van maart 2014 (Kamerstuk 32 317, nr. 222) dat de meeste lidstaten met dezelfde terugkeerproblemen kampen en stelde toen voor om deze problemen op EU-niveau aan te pakken. In de operationele projecten EURINT en ERIN gebeurt dat al op ambtelijk niveau. Van belang is dat Europa ook op het strategische niveau een integrale benadering hanteert. Daarbij zouden volgens het kabinet alle middelen waarover de EU beschikt volgens het beginsel van «meer-voor-meer» moeten worden ingezet. Dit onderwerp staat op de agenda van de Europese Raad. In de Raadsconclusies die zijn opgesteld na de bijeenkomst van 25–26 juni 2015 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 997) is een paragraaf opgenomen over terugkeer. Volgens de Raad is een effectief terugkeer-, overname- en re-integratiebeleid jegens mensen die niet voor bescherming in aanmerking komen essentieel in de strijd tegen illegale migratie en zullen snel de passende middelen worden vrijgemaakt ter ondersteuning van een effectief terugkeerbeleid van de EU.

In het EU Actieplan voor Terugkeer (COM (2015) 453) dat op 9 september 2015 verscheen, erkent de Europese Commissie dat de effectiviteit van terugkeer moet worden vergroot. Uitgangspunt daarbij is vrijwillige terugkeer. De Commissie is het ermee eens dat het succes daarvan mede afhangt van hoe geloofwaardig het is dat mensen die daar niet aan meewerken de EU gedwongen moeten verlaten. Om de terugkeerresultaten te verbeteren, wil de Commissie de contacten met herkomstlanden intensiveren met maatwerkprogramma’s, gebaseerd op het principe van «meer-voor-meer». Daarbij wordt voor het eerst ook de inzet van conditionaliteit expliciet genoemd. In de conclusies die over dit actieplan werden aangenomen op de JBZ-raad van 8 oktober jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 352) werd het principe van «meer-voor-meer» en de mogelijkheid tot toepassing van conditionaliteit bevestigd. Het beter beheren van de grote migratiestromen naar Europa is een gedeelde verantwoordelijkheid van herkomst-, transit- en bestemmingslanden en terugkeer is daarvan een belangrijk onderdeel. Het is nu zaak in de praktische uitwerking hiervan stappen te maken, waarbij ook de optie van «minder-voor-minder» in Brussel steeds nadrukkelijker op tafel komt. Nederland zal niet schromen een actieve rol te blijven nemen in het verbeteren van de terugkeerresultaten.

Voortgangsrapportage Migratie en Ontwikkeling

Terugkeerbeleid is een belangrijk onderdeel van het beleid voor migratie en ontwikkeling. Vandaar dat in deze brief ook het Nederlandse beleid voor migratie en ontwikkeling wordt toegelicht. In de Kamerbrief van 28 november 2014 (Kamerstuk 30 573, nr. 129) heeft het kabinet de volgende beleidsprioriteiten voor migratie en ontwikkeling geformuleerd:

  • 1. Versterken migratiemanagement;

  • 2. Samenwerking met overheden en gastgemeenschappen over opvang van vluchtelingen;

  • 3. Betrekken van diaspora bij ontwikkeling van hun herkomstland;

  • 4. Bevorderen van vrijwillige terugkeer en duurzame herintegratie.

Voorheen was een budget van negen miljoen euro gereserveerd voor migratie en ontwikkeling (inclusief terugkeer). Zoals in de eerdergenoemde kamerbrief van 22 april 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 1994) is toegelicht, is hier zes miljoen euro voor duurzame terugkeer aan toegevoegd. Daardoor is het totale bedrag voor migratie en ontwikkeling (inclusief terugkeer) nu vijftien miljoen euro per jaar.

Versterking migratiemanagement

Projecten ter versterking van migratiemanagement worden uitgevoerd in landen die kampen met specifieke uitdagingen op het gebied van migratie. Het bieden van deze ondersteuning is belangrijk zodat landen zelf de verantwoordelijkheid kunnen nemen voor het verbeteren van wetgeving of uitvoering op migratieterrein. Afhankelijk van de lokale context kan het gaan om de aanpak van mensensmokkel en -handel, grensbewaking, het waarborgen van rechten van migranten, voorlichtingscampagnes over migratie en de risico’s daarvan, het vergroten van brain gain, zuid-zuid terugkeer, en re-integratie van de eigen onderdanen na terugkeer van elders.

Voorbeelden van versterking van migratiemanagement zijn de ondersteuning van de Somalische overheid bij het bewaken van de eigen grenzen, en het ontwikkelen van migratiebeleid en antiterrorismestrategieën. Het gaat bijvoorbeeld om het trainen van immigratieautoriteiten in het detecteren van documentfraude. Daarnaast worden in het kader van de migratiestromen langs de «Zijderoute» ondersteuning geboden aan autoriteiten in Irak, Afghanistan en Pakistan om het verzamelen en analyseren van migratiedata te verbeteren, maar ook om onderling samen te werken op dit vlak.

Versterking van migratiemanagement kan een doel op zich zijn, maar ook ingezet worden om resultaten te bereiken onder de overige beleidsprioriteiten die hieronder behandeld worden. In dit kader kunnen dan ook afspraken gemaakt worden over terugkeersamenwerking.

Samenwerking met overheden en gastgemeenschappen over opvang van vluchtelingen

In de Kamerbrief van 8 september 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 2030) werd u geïnformeerd over de visie van het kabinet op de huidige asielproblematiek. In deze visie speelt structurele opvang in de regio een belangrijke rol. Opvang in de regio heeft twee sporen, namelijk humanitaire hulp op de korte termijn, en meer (en betere) structurele opvang in gastlanden in de regio op de langere termijn, in samenwerking met overheden en gastgemeenschappen. Dit is belangrijk, omdat zij de bereidheid moeten hebben en behouden om vluchtelingen en asielzoekers bescherming en opvang te blijven bieden.

Nederland heeft ervaring met samenwerking met overheden en gastgemeenschappen. Zo zijn in 2014 lokale overheidsfunctionarissen in Kenia ondersteund in het herkennen van noden en behoeftes van vluchtelingen. Zij kunnen met die kennis hun diensten gerichter aanbieden, zoals juridische en psychologische bijstand. De beschermingscapaciteit van de Keniaanse autoriteiten wordt daarmee versterkt.

Betrekken van diaspora bij de ontwikkeling van hun herkomstland

Diasporaleden in Nederland hebben unieke kennis van hun herkomstland in huis die waardevol is voor het vormgeven en uitvoeren van het Nederlandse migratie- en ontwikkelingsbeleid. Diasporaorganisaties in Nederland worden geconsulteerd bij de voorbereiding van evenementen, zoals het Global Forum for Migration and Development.

Daarnaast vervult de diaspora een brugfunctie tussen Nederland en het land van herkomst. Nederland steunt hen bij het opzetten van ondernemingen in landen van herkomst. In Marokko, Afghanistan, Irak en Somalië zijn de capaciteiten en diensten van Business Support Organisations (BSO) versterkt, waar deze migrant-ondernemers gebruik van kunnen maken.

Het kabinet werkt niet alleen met de diaspora in Nederland samen, maar ook met de Afrikaanse diaspora elders. In samenwerking met het African Diaspora Policy Center wordt Afrikaanse beleidsmakers hulp geboden om hun diaspora – waar dan ook ter wereld – bij te staan (onder andere met consulaire diensten), maar ook te wijzen op investeringsmogelijkheden in het land van herkomst.

Daarnaast wordt ook gekeken naar verdere verlaging van de kosten van geldovermakingen. Dit biedt migranten de mogelijkheid om tegen lagere kosten geld over te maken naar hun familie in herkomstlanden. Deze overmakingen vormen voor veel ontwikkelingslanden een belangrijke bron van inkomsten.

Bevorderen van vrijwillige terugkeer en duurzame herintegratie

Tot slot gaat het kabinet in op de inzet van tien miljoen euro voor duurzame terugkeer binnen het budget van vijftien miljoen euro voor migratie en ontwikkeling. Dit is inclusief de zes miljoen euro extra ODA-middelen waarover u werd geïnformeerd in de Kamerbrief van 22 april 2015.3 Het kabinet geeft hiermee invulling aan toezeggingen uit het Kamerdebat van 30 april 2015 over dit akkoord (Handelingen II 2014/15, nr. 83, items 3 en 6). Het kabinet zal inzetten op drie thema’s: innovatie van terugkeerbeleid, samenwerking met IOM en ngo’s, en «meer-voor-meer» projecten op gebied van migratie.

Innovatie van terugkeerbeleid

Zolang vrijwillige terugkeer nog niet een vanzelfsprekend gegeven is, blijft er ruimte voor verbetering. Samen met de voornaamste betrokken organisaties op dit gebied zullen nieuwe initiatieven opgezet worden ter versterking van vrijwillige terugkeer. Met de inzet van nieuwe vormen van voorlichting in Nederland, maar ook in transitlanden, worden potentiële terugkeerders beter geïnformeerd over de actuele situatie en mogelijkheden in het land van herkomst. Ook gaat het kabinet in de vorm van een pilot het bedrijfsleven meer betrekken bij de terugkeerproblematiek, bijvoorbeeld door het koppelen van terugkeerders aan werkgevers in herkomstlanden tijdens banenmarkten.

Samenwerking met IOM en ngo’s

De terugkeer van onder andere ex-asielzoekers wordt begeleid door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). De Internationale Organisatie voor Migratie en verschillende ngo’s geven daarbij uitvoering aan specifieke of specialistische terugkeerprojecten, zodat maatwerk kan worden geboden aan de vreemdeling.

«Meer-voor-meer» projecten op gebied van migratie

De ACVZ concludeerde dat een «meer-voor-meer» beleid op het gebied van migratie medewerking aan terugkeer bevordert. Nederland kan in overleg met een land projecten opstarten waarvoor medewerking aan terugkeer als voorwaarde wordt gesteld. Dit kunnen projecten onder elk van de vier beleidsprioriteiten zijn waarbij de wensen van het betreffende land leidend zijn. Bij het eerder in deze brief genoemde project met Somalische autoriteiten ter ondersteuning van grensbewaking, migratiebeleid en anti-terrorismestrategieën werd deze voorwaarde contractueel vastgelegd; bij aanvang van het project is medewerking van de autoriteiten op migratieterrein, waaronder terugkeer, toegezegd.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking E.M.J. Ploumen


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 1994: Kamerbrief inzake de resolutie van het Comité van Ministers in ESH-klacht CEC.

X Noot
2

Kamerstuk 29 693, nr. 1: «Verbanden tussen ontwikkeling en migratie».

X Noot
3

Kamerstuk 19 637, nrs. 1994 en 2075.

Naar boven