29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector

Nr. 170 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 december 2012

Op 3 juli 2012 heeft uw Kamer de motie1 van de leden Leijten en Voortman aangenomen. Met deze motie wordt de regering verzocht om de cao voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraam- en Jeugdgezondheidszorg (VVT-cao) niet algemeen verbindend te verklaren. In deze brief geef ik u mijn reactie op deze motie.

Tijdens het debat over de motie op 28 juni jl. heeft de voormalige staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze ontraden, omdat de mogelijkheden om haar uit te voeren niet aanwezig zijn. Verzoeken tot avv van bepalingen van een cao worden beoordeeld aan de hand van de Wet AVV en het Toetsingskader AVV.

Hierbij geldt onder andere dat representativiteitseisen worden gesteld aan werkgeversorganisaties. Indien de motie zou worden uitgevoerd, zou dit betekenen dat er ook representativiteitseisen worden gesteld aan de drie vakbonden die bij de cao zijn betrokken. Zonder van kracht zijnde wetgeving die deze vereisten stelt, is het niet mogelijk om op basis van dit criterium een avv-verzoek af te wijzen. Hoewel ik het belang van draagvlak voor cao’s respecteer, kan ik dus niet anders concluderen dan dat aan de motie geen uitvoering kan worden gegeven.

Indien een avv-verzoek aan de vereisten voldoet, wordt het verzoek gehonoreerd. Bij de beoordeling van het avv-verzoek en de door de Abvakabo FNV ingebrachte bedenkingen, is gebleken dat het verzoek aan alle vereisten voldoet. Hoewel de bevoegdheid om een cao algemeen verbindend te verklaren een discretionaire bevoegdheid betreft, dient met de inherente afwijkingsbevoegdheid van deze beleidsregels zeer terughoudend om te worden gegaan. Deze bevoegdheid zou ingezet kunnen worden indien met de beslissing tot avv een besluit zou worden genomen dat in strijd is met het recht, het avv-beleid of het algemeen belang. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake.

Bedacht moet worden dat het recht op onderhandelingsvrijheid van partijen bij de VVT-cao door de regering gerespecteerd dient te worden en dat de ondersteuning en bescherming van een in vrijheid overeengekomen cao door een belangrijke meerderheid2 van de bedrijfstak door middel van avv als wenselijk wordt beoordeeld en geschiedt in het algemeen belang. De regering dient zich niet te mengen in dit cao-conflict en kan de betrokken cao-partijen niet tot onderhandelingen dwingen door middel van het af zien van avv. Dit zou op gespannen voet staan met de in ILO-verdragen3 vastgelegde grondrechten van cao-partijen. Geschillen over de toegang tot het cao-overleg kunnen uiteindelijk alleen worden beslecht via de burgerlijke rechter.

Ten aanzien van de principiële discussie over het draagvlak voor cao’s, verwijs ik naar de recente adviesaanvraag aan de SER over dit onderwerp4. De SER is gevraagd om na te gaan of de draagvlakvergrotende initiatieven van cao-partijen die we nu zien voldoende zijn, of dat er nagedacht moet worden over een herstructurering van het cao- en avv- stelsel.

Het besluit tot avv van de VVT-cao zal de komende week in de Staatscourant worden gepubliceerd.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Motie Leijten/Voortman over het niet avv’en van de VVT-cao, 29 282, nr. 160.

X Noot
2

De wijze van berekening van de belangrijke meerderheid is vastgelegd in het Toetsingskader AVV. Tijdens de procedure is vast komen te staan dat aan het meerderheidsvereiste ruimschoots is voldaan. Uit de door partijen aangeleverde opgave blijkt een representativiteitspercentage van 94%. Dit percentage betreft het aantal werknemers werkzaam bij de georganiseerde werkgevers, afgezet tegen het totaal aantal werknemers in de bedrijfstak.

X Noot
3

ILO-Verdragen 87 en 98; het recht op onderhandelingsvrijheid, organisatie en collectieve actie.

X Noot
4

Brief van 9 juli 2012 (Kamerstukken II, 2011/12, 29 544 nr. 407).

Naar boven