Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 december 2012
Op 3 juli 2012 heeft uw Kamer de motie1 van de leden Leijten en Voortman aangenomen. Met deze motie wordt de regering verzocht
om de cao voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraam- en Jeugdgezondheidszorg
(VVT-cao) niet algemeen verbindend te verklaren. In deze brief geef ik u mijn reactie
op deze motie.
Tijdens het debat over de motie op 28 juni jl. heeft de voormalige staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze ontraden, omdat de mogelijkheden om haar
uit te voeren niet aanwezig zijn. Verzoeken tot avv van bepalingen van een cao worden
beoordeeld aan de hand van de Wet AVV en het Toetsingskader AVV.
Hierbij geldt onder andere dat representativiteitseisen worden gesteld aan werkgeversorganisaties.
Indien de motie zou worden uitgevoerd, zou dit betekenen dat er ook representativiteitseisen
worden gesteld aan de drie vakbonden die bij de cao zijn betrokken. Zonder van kracht
zijnde wetgeving die deze vereisten stelt, is het niet mogelijk om op basis van dit
criterium een avv-verzoek af te wijzen. Hoewel ik het belang van draagvlak voor cao’s
respecteer, kan ik dus niet anders concluderen dan dat aan de motie geen uitvoering
kan worden gegeven.
Indien een avv-verzoek aan de vereisten voldoet, wordt het verzoek gehonoreerd. Bij
de beoordeling van het avv-verzoek en de door de Abvakabo FNV ingebrachte bedenkingen,
is gebleken dat het verzoek aan alle vereisten voldoet. Hoewel de bevoegdheid om een
cao algemeen verbindend te verklaren een discretionaire bevoegdheid betreft, dient
met de inherente afwijkingsbevoegdheid van deze beleidsregels zeer terughoudend om
te worden gegaan. Deze bevoegdheid zou ingezet kunnen worden indien met de beslissing
tot avv een besluit zou worden genomen dat in strijd is met het recht, het avv-beleid
of het algemeen belang. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake.
Bedacht moet worden dat het recht op onderhandelingsvrijheid van partijen bij de VVT-cao
door de regering gerespecteerd dient te worden en dat de ondersteuning en bescherming
van een in vrijheid overeengekomen cao door een belangrijke meerderheid2 van de bedrijfstak door middel van avv als wenselijk wordt beoordeeld en geschiedt
in het algemeen belang. De regering dient zich niet te mengen in dit cao-conflict
en kan de betrokken cao-partijen niet tot onderhandelingen dwingen door middel van
het af zien van avv. Dit zou op gespannen voet staan met de in ILO-verdragen3 vastgelegde grondrechten van cao-partijen. Geschillen over de toegang tot het cao-overleg
kunnen uiteindelijk alleen worden beslecht via de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de principiële discussie over het draagvlak voor cao’s, verwijs ik
naar de recente adviesaanvraag aan de SER over dit onderwerp4. De SER is gevraagd om na te gaan of de draagvlakvergrotende initiatieven van cao-partijen
die we nu zien voldoende zijn, of dat er nagedacht moet worden over een herstructurering
van het cao- en avv- stelsel.
Het besluit tot avv van de VVT-cao zal de komende week in de Staatscourant worden
gepubliceerd.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher