29 240 Veiligheid op school

Nr. 49 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 september 2012

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 mei 2012 over veiligheid op school (Kamerstuk 29 240, nr. 47). Bij brief van 19 september 2012 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie Bošnjaković-van Bemmel

Inhoud

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

-

Inleiding

3

-

Veiligheidsbeleving

3

-

Meeste leerlingen en personeelsleden voelen zich veilig

3

-

Uitbreiding van de monitor sociale veiligheid

5

-

Inzet voor het verbeteren van het instellingsbrede veiligheidsbeleid

5

-

Sociale media

5

-

Incidentenregistratie

5

-

Integrale Veiligheid

6

-

VOG

6

-

Specifieke doelgroepen

6

-

Personeel

6

-

Ouderbetrokkenheid en aangiftebereidheid

6

-

LHBT en Homodiscriminatie

7

-

Voortijdig schoolverlaters

7

-

Toezegging

8

     

II

Reactie van de minister

8

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief van de minister. Zij menen dat leerlingen en personeel zich veilig moeten kunnen voelen op en rond hun school. Dit is, volgens deze leden, van groot belang, omdat een veilige school één van de voorwaarden is voor goed onderwijs. De leden zien aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over veiligheid op school. Zij hebben over dit onderwerp een aantal vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister betreffende de veiligheid in en om het onderwijs. Met deze brief informeert de minister de Kamer over de stand van zaken op het terrein van sociale veiligheid op scholen en onderwijsinstellingen en voornemens op dit terrein.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over sociale veiligheid in en om het onderwijs. Regelmatig blijkt uit internationaal vergelijkend onderzoek dat Nederlandse jongeren relatief vaak gelukkig zijn. Ook uit de jaarlijkse monitors blijkt jaar op jaar dat het overgrote deel van de jongeren zich veilig voelt op school. Dat is een mooi gegeven om trots op te zijn. Anderzijds is het bij dit soort onderwerpen juist die kleine groep die zich niet veilig voelt waar we aandacht voor moeten hebben. Voor iedereen is het vanzelfsprekend dat jongeren zich veilig voelen op school en dat ouders met een gerust hart hun kinderen kunnen achterlaten in een veilige omgeving die school heet. Landelijke monitors, voorlichtingspakketten, verplichte protocollen die vaak papieren tijgers worden en wettelijk voorgeschreven incidentenregistraties hebben hier naar mening van deze leden geen (directe) invloed op. Deze leden hebben daarom nog enkele vragen bij de brief.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister over veiligheid op school. Zij hebben nog enkele vragen over dit onderwerp. Zij vragen de minister in brede zin in te gaan op de relatie tussen veiligheid op school en de invoering van «passend onderwijs». Kan de minister daarnaast specifiek aangeven wat de invoering van «passend onderwijs» betekent voor de veiligheid van personeel? In hoeverre wordt personeel in reguliere scholen voorbereid op mogelijke agressieve uitbarstingen van leerlingen die nu nog met speciale begeleiding op het speciaal onderwijs les krijgen, zo vragen de genoemde leden.

Inleiding

De leden van de PvdA-fractie merken op dat leerlingen recht hebben op goed onderwijs in een veilige, beschermde en schone omgeving. Conciërges leveren daar een belangrijke bijdrage aan. Zij signaleren pesten en onderling geweld tussen scholieren, zij treden op tegen misdragingen en als er op school mensen verschijnen die daar niet thuishoren, zijn zij vaak de eersten die dat merken. De afgelopen jaren zijn de conciërges uit de school verdreven. Is de minister met deze leden van mening dat conciërges een belangrijke rol vervullen in het veilig maken en houden van scholen? Welke gevolgen heeft het verdwijnen van conciërges uit de school, volgens de minister, voor de veiligheid op school? Welke mate van onveiligheid neemt zij daarbij voor lief, zo vragen de genoemde leden.

De leden van de CDA-fractie wijzen op de scholen die erin zijn geslaagd om een actief beleid te voeren op veiligheid. Op welke manier kan de minister er toe bijdragen dat de goede voorbeelden onder de aandacht worden gebracht van de andere scholen, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de stelling van het Europees Expertisecentrum voor Veiligheid, dat de laatste tijd steeds meer ouders en scholen vanwege pesten met elkaar in conflict raken, klopt. Wordt dit bijgehouden? Zo nee, wil de minister middels een steekproef onderzoeken of dergelijke conflicten inderdaad in aantal zijn toegenomen en de Kamer over dit aantal en de oorzaken hiervan berichten, zo vragen zij.

Veiligheidsbeleving

Meeste leerlingen en personeelsleden voelen zich veilig

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het mbo1 het aantal slachtoffers van cyberpesten stijgt. Verder wordt vier procent van alle 9–16 jarigen herhaaldelijk via het internet gepest. De minister kondigde op 26 mei 2011 tijdens het algemeen overleg «Veiligheid in en rond het onderwijs»2 aan dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkt aan pestprotocollen. Zijn die protocollen ontwikkeld en wanneer verwacht de minister effect te zien van die protocollen, zo vragen de leden. De minister kondigt in haar brief van 16 mei 2012 aan om in 2012 extra aandacht te besteden aan social media, onder meer aan het pesten via social media. Hoe gaat de minister dat doen? Is de aanpak van pesten niet te versplinterd, zo vragen zij, aangezien zowel het Centrum voor School en Veiligheid, Pestweb, Kennisnet, het expertisecentrum mediawijsheid en het Diploma Veiligheid Internet betrokken zijn bij de aanpak van pestgedrag.

Voorts merken de leden op dat de minister het positief noemt dat de Inspectie van het Onderwijs in het Onderwijsverslag 2009–20103 het veiligheidsbeleid op negen van de tien scholen in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs als voldoende beoordeelt. Tegelijkertijd stelt de minister dat het veiligheidsbeleid vaak een «papieren tijger» is 4. Hoe verhouden die twee uitspraken zich tot elkaar, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat kinderen, die gepest worden op school, hier vaak lang, soms levenslang, last van houden. In haar brief geeft de minister aan dat uit de veiligheidsmonitor blijkt dat de meeste leerlingen zich veilig voelen, maar dat dit voor de minister geen reden is om tevreden achterover te leunen. De leden zijn met de minister van mening dat pesten uiterst serieus genomen moet worden. Kan de minister concreet toelichten welke resultaten zij de afgelopen periode heeft bereikt op dit punt, zo vragen de leden.

De leden merken voorts op dat zij zijn geschrokken van de uitkomsten van de Laksmonitor 20125. Op pagina 33 van de monitor staat dat 12 procent van de leerlingen op het vmbo6 zich (heel) onveilig voelt. De leden vinden dit percentage erg hoog. Heeft de minister zicht op de achterliggende oorzaken van dit gevoel van onveiligheid? Zo ja, wat zijn deze oorzaken en wat gaat de minister doen om deze oorzaken weg te nemen? Zo nee, is zij met de leden van mening dat extra aandacht voor deze kwetsbare groep leerlingen gewenst is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar bestaat deze aandacht dan uit, zo vragen de leden.

De leden merken tevens op dat de afgelopen jaren fors is ingezet op het tegengaan van pesten. Op individueel niveau zijn er door scholen ook mooie resultaten geboekt. Toch blijft pesten een probleem. Alle inzet ten spijt zijn er nog steeds kinderen die niet meer naar school durven, omdat zij bang zijn voor wat zij op school (gaan) meemaken. Het gaat hier om, bij benadering, 850 leerlingen. De leden vinden dit onaanvaardbaar.

De leden van de PVV-fractie merken op dat de landelijke sociale veiligheidsmonitor voor het primair (speciaal) onderwijs en het voortgezet (speciaal) onderwijs toelicht dat de meeste leerlingen en personeelsleden zich veilig voelen. In totaal voelt 91 tot 94% van de personeelsleden én de leerlingen zich veilig op school. In de onlangs verschenen Monitor Sociale veiligheid in de mbo-sector blijkt dat 95% van de studenten in het mbo zich veilig voelt binnen de school. Onder werknemers van de scholen ligt dat percentage nog iets hoger: 97%. De leden vragen wat er de oorzaak van is dat de overige 5% van de leerlingen en 3% van de werknemers zich onveilig voelen.

Voorts merken de leden op dat in vergelijking met de vorige editie (2008) de nieuwe monitor ook een verdere afname laat zien van spijbelen, wapenbezit, drugs in en rond de locatie en materieel geweld. Is de afname van het spijbelen, drugs in en rond de locatie en materieel geweld een gevolg van een veilig wordende school of spelen er anderen factoren mee?

Naast dit goede nieuws signaleert de monitor een punt van zorg: zowel onder studenten als onder docenten in het mbo stijgt het aantal slachtoffers van cyberpesten via sociale media. Dit komt niet alleen in het mbo voor, ongeveer 4% van de 9–16 jarigen geeft aan herhaaldelijk via het internet gepest te worden. Daarmee is deze maatschappelijke ontwikkeling ook de school binnengetreden. Hoe groot is het effect van het cyberpesten op de veiligheid van de school, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat het door de minister aangehaalde rapport, van prof. dr. Mooi, uit 2010 stamt. Zij vragen waarom er geen recenter onderzoek is gebruikt voor de brief van de minister. Het rapport stelt dat door 91% van de leidinggevenden wordt gesteld dat er sprake is van een uitgewerkt veiligheidsplan op school ter preventie van incidenten. In hoeverre hebben scholen daar een plicht toe? Waarom hebben alle scholen niet een dergelijk veiligheidsplan? In het rapport staat dat 91% van de docenten in het basis- en voortgezet onderwijs zich veilig voelt in de school en slechts 88% zich veilig voelt in de omgeving van de school. Vindt de minister dit ook schrikbarend laag? Hoe komt het, volgens haar, dat dit percentage lager is geworden? Hoe gaat zij het tij keren, zo vragen zij.

In het basisonderwijs heeft ruim 90% van de scholen inzicht in de veiligheidsbeleving van leerlingen en personeel. Deelt de minister de mening dat dit onderdeel is van goed personeelsbeleid en dat alle scholen daarom hiervan op de hoogte zouden moeten zijn? In hoeverre controleert de Inspectie van het Onderwijs hierop, nu zij meer oog heeft voor de positie van leraren, zo vragen zij.

Uitbreiding van de monitor sociale veiligheid

De leden van de CDA-fractie merken op dat de minister toelicht dat ze een nog beter beeld wil krijgen van de (sociale) veiligheidsituatie op scholen en instellingen, door de jaarlijkse monitor voor het primair (speciaal) en voortgezet (speciaal) onderwijs uit te breiden. De bedoeling is dat er speciaal wordt gekeken naar de veiligheidsbeleving van LHBT7-ers en dat er gekeken wordt naar de verschillen in veiligheidsbeleving van jongens en meisjes. De leden vragen wat de meerwaarde is van het uitbreiden van deze monitor. Op welke wijze zouden scholen hiermee hun veiligheidsbeleid kunnen verbeteren, zo vragen zij.

Inzet voor het verbeteren van het instellingsbrede veiligheidsbeleid

Sociale media

De leden van de CDA-fractie constateren dat opnieuw wordt aangekondigd dat in 2012 extra aandacht wordt besteed aan het «verschijnsel» sociale media en de bijbehorende uitdagingen. Dit is in eerdere veiligheidsbrieven ook al aangekondigd. Kan de minister toelichten op welke manier zij deze extra aandacht aan dit zogenoemde «verschijnsel» geeft in 2012, en waarin dit verschilt ten opzichte van voorgaande jaren? Kinderen zijn steeds vaker en steeds jonger actief op de sociale media en dat vraagt om speciale aandacht, zo menen deze leden.

Incidentenregistratie

De leden van de CDA-fractie merken op dat het wetsvoorstel verplichte incidentenregistratie8 op dit moment ter behandeling voor ligt in de Tweede Kamer. De minister geeft in haar brief aan dat het bijhouden van een incidentenregistratie een school beter inzicht kan geven in de eigen veiligheidssituatie, waardoor er gerichte maatregelen genomen kunnen worden. De leden vragen de minister waarom zij denkt dat een landelijk verplichte incidentenregistratie voor een beter inzicht zorgt dan de alledaagse beleving van kinderen, ouders en leraren. De leden constateren dat er steeds vaker signalen komen dat scholen nut en noodzaak van deze wet betwijfelen. De leden zullen op een gepast moment graag een nader verslag van de minister vragen.

De leden van de PVV-fractie merken op dat de minister op 8 juli 2011 het wetsvoorstel voor verplichte incidentenregistratie aan de Kamer heeft aangeboden. De incidentenregistratie geeft scholen inzicht in hun eigen veiligheidssituatie, waardoor ze gerichte maatregelen kunnen nemen. De school kan de gegevens ook gebruiken om afspraken te maken met politie en de gemeente. De leden zijn van mening dat hier te veel vrijblijvendheid wordt geboden. De incidentenregistratie is verplicht, maar aangifte doen is niet verplicht. Is de minister het eens met de leden dat de incidentenregistratie op deze manier slechts een papieren tijger blijft en dat de scholen niet actief worden gemaakt om aangifte te doen? De leden zijn van mening dat er verplicht aangifte gedaan moet worden van incidenten op school, door de school (en het slachtoffer). Slachtoffers kunnen de keuze maken om, uit angst voor represailles, geen aangifte te doen. Om dit tegen te gaan, zou de school aangifte moeten doen. Is de minister het hiermee eens, zo vragen de leden.

Integrale Veiligheid

De leden van de VVD-fractie vragen of er in de integrale benadering van het veiligheidsbeleid van hoger onderwijsinstellingen voldoende aandacht is voor de sociale veiligheid van de docent. Kan de minister toelichten wat de oorzaken zijn van de angstcultuur onder docenten op de hoger onderwijsinstellingen, zo vragen de leden.

VOG

De leden van de VVD-fractie merken op dat de minister aankondigt om in 2012 de VOG9-verplichting voor stagiairs in het onderwijs uit te werken. Wanneer kan de Kamer die uitwerking tegemoet zien, zo vragen de leden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de minister in de brief toelicht dat nieuwe bestuurders van bekostigde scholen en stagiairs in de toekomst ook verplicht een VOG zullen moeten overhandigen. De minister licht toe dat dit in 2012 verder uitgewerkt wordt. De leden vragen wat hiervoor nog geregeld moet worden, op welke datum dit geregeld zal zijn en wanneer de Kamer daarover wordt geïnformeerd. Daarnaast vragen deze leden of de verplichte VOG ook gaat gelden voor vrijwilligers voor de tussenschoolse opvang (bijvoorbeeld overblijfmoeders) en andere vrijwilligers (bijvoorbeeld luizenvaders).

Specifieke doelgroepen

Personeel

De leden van de CDA-fractie merken op dat het personeel op scholen steeds vaker te maken krijgt met agressieve ouders. Vrijwel alle scholen geven bij een onderzoek van de VO-raad10, in samenwerking met de EO11, aan te maken te hebben gehad met verbaal agressieve ouders. Bovendien heeft ruim één op de vier scholen (28%) ook incidenten meegemaakt met fysieke agressie van ouders. Van de ondervraagden zegt 62% dat verbale en fysieke agressie van ouders en leerlingen in de afgelopen 15 jaar op hun school is toegenomen12. Sjoerd Slagter, voorzitter van de VO-raad: «Deze peiling laat zien dat gezag in de huidige maatschappij niet langer vanzelfsprekend is. Docenten moeten zich toerusten om hier beter mee om te gaan, en zij moeten zich gesteund weten door de schoolleiding. Dat betekent duidelijke grenzen stellen en krachtig optreden tegen wangedrag.»13 Op welke wijze ondersteunt het beleid van de minister docenten in het omgaan met agressie op school, zo vragen de leden.

De leden merken tevens op dat de meldcode huiselijk geweld vanaf begin 2013 voor onderwijsprofessionals verplicht wordt. Kan de minister toelichten hoeveel scholen en instellingen nu al een meldcode gebruiken, zo vragen de genoemde leden.

Ouderbetrokkenheid en aangiftebereidheid

De leden van de PvdA-fractie merken op dat, als kinderen zich veilig voelen op school en ouders betrokken zijn, de kans op een succesvolle schoolcarrière vele malen groter wordt. Veel ouders zijn -gelukkig- erg betrokken bij de school en het onderwijs van hun kinderen. Zij spreken regelmatig met de leraren, bezoeken de ouderavonden en trekken aan de bel als zij problemen signaleren. Soms is de situatie minder rooskleurig en hapert het contact. Dit is vaker aan de orde in gevallen waarin kinderen worden gepest. De leden vinden dat de medezeggenschap op dit punt vaak tekort schiet. Als een kind wordt gepest op school en de school niet optreedt dan zijn ouders vaak machteloos, zo menen deze leden.

De leden merken voorts op dat de gemeente Amsterdam momenteel een experiment uitvoert met de Nationale ombudsman. De gemeente wil de ombudsman meer betrekken bij het onderwijs door de klachten van ouders en leerlingen in behandeling te laten nemen en scholen te helpen hun klachtherkenning en klachtafhandeling te verbeteren (bij schoolbesturen die bereid zijn aan dit experiment mee te werken). De leden steunen dit experiment en willen dit graag uitbreiden over het hele land. Zij zijn van mening dat als leerlingen het slachtoffer zijn van pesten, het raadzaam kan zijn om een oordeel van de ombudsman te vragen. Is de minister met de leden van mening dat een ombudsman een belangrijke rol kan spelen in de strijd tegen het pesten op scholen, zo vragen de genoemde leden.

Tevens merken de leden op dat als ouders hun verantwoordelijkheid als opvoeder niet aankunnen of niet nemen, dat dan de kinderbescherming bevoegd is om in te grijpen. Als scholen hun verantwoordelijkheid als opvoeder niet aankunnen of niet nemen, dan ontbreekt een dergelijke stok achter de deur. Deze leden zijn van mening dat de Inspectie van het Onderwijs bij zulke zaken niet langer zou mogen wegkijken, maar het gesprek met de school moet aangaan.

De leden willen tevens dat ouders en/of leerlingen eerder en vaker gebruik (kunnen) maken van externe vertrouwenspersonen en mediation door bevoegde mediators met kennis van zaken over het onderwijsveld. Is de minister met de leden van mening dat de school, de leerling en de ouders gebaat zijn bij het inroepen van externe hulp in een vroeg stadium? Welke rol ziet de minister voor de vertrouwenspersoon, de mediator, de leerplichtambtenaar en zichzelf bij het bestrijden van thuiszitten en schooluitval, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie merken op dat de minister terecht stelt dat het duidelijk moet zijn wie de aangifte doet op een school, en wanneer. Kan worden toegelicht welke positie leraren daarbij hebben die van de leidinggevende geen aangifte mogen doen? Klopt het dat dit niet wordt ondervangen door het wetsvoorstel verplichte registratie voor scholen? Wat heeft de minister deze leraren te bieden, zo vragen zij.

LHBT en Homodiscriminatie

Het verheugt de leden van de SP-fractie zeer dat de kerndoelen eindelijk worden aangepast omtrent seksuele diversiteit. Zij vragen wat er uit de gesprekken met scholen komt waarmee samen met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt onderzocht welke maatregelen effectief zijn om seksuele diversiteit bespreekbaar te maken en de acceptatie en veiligheid van LHBT-jongeren en LHBT-personeel te verbeteren. Wat gebeurt vervolgens met deze informatie, zo vragen zij.

Voortijdig schoolverlaters

De leden van de VVD-fractie uitten meerdere malen zorgen over het gebruik van drugs op en rond scholen. De minister lichtte tijdens het eerdergenoemde algemeen overleg «Veiligheid in en rond het onderwijs» van 26 mei 2011 toe dat drugsgebruik haar nadrukkelijke aandacht heeft. In haar brief van 16 mei 2012 aan de Kamer besteedt zij echter maar summier aandacht aan drugsgebruik. Zij licht weliswaar toe dat er op diverse scholen aandacht is besteed aan drugsgebruik, maar wat onderneemt de minister concreet om drugsgebruik op en rond scholen aan de kaak te stellen en wat heeft de minister met haar voornemen om meer aandacht te geven aan de mogelijkheden van een speekseltest – met alle duidelijke voorbehouden en randvoorwaarden omtrent het gebruik daarvan – gedaan, zo vragen de leden.

Toezegging

De leden van de VVD-fractie merken op dat zij tijdens het algemeen overleg op 26 mei 2011 hebben aangegeven de stijging van het religieus extremisme een zorgelijke ontwikkeling te vinden. In 2012 wordt opnieuw gekeken naar incidenten met religieus extremisme. De leden wensen de resultaten van de Monitor Sociale Veiligheid 2012 – die dit najaar gepubliceerd worden – zo spoedig mogelijk te ontvangen.

II Reactie van de minister

Voorafgaand aan de beantwoording van de vragen van de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dank ik hen voor de getoonde betrokkenheid. Net als u ben ik van mening dat veiligheid een cruciale voorwaarde is voor goed onderwijs. Pas als leerlingen en docenten zich veilig voelen kunnen zij tot optimale prestaties komen.

Hierbij wil ik de vragen van de leden van de VVD-fractie, de PvdA-fractie, de PVV-fractie, de CDA-fractie en de SP-fractie beantwoorden. Voor de helderheid zal ik bij de beantwoording van de vragen zoveel mogelijk uw rubricering aanhouden. In de rubriek veiligheidsbeleving heb ik daarbij een onderscheid gemaakt tussen: a. invloeden van leerling- en schoolkenmerken en b. veiligheidsbeleid.

Inleiding

Conciërges

De leden van de PvdA geven aan dat in de afgelopen jaren de conciërges uit de school verdreven zijn en vragen of ik de mening van deze leden deel dat conciërges een belangrijke rol vervullen in het veilig maken en houden van scholen. Daarnaast vragen de leden welke gevolgen het verdwijnen van conciërges uit de school heeft voor de veiligheid op school. Zij vragen zich af welke mate van onveiligheid ik daarbij voor lief neemt.

Ik ben ermee bekend dat een aantal gemeenten niet langer middelen beschikbaar stelt voor de ID-banen; op deze bezuiniging heb ik geen invloed. Ik ben het met de leden van de PvdA eens dat de conciërge een belangrijke rol kan vervullen bij het veilig maken en houden van de school. In de lumpsum voor het primair onderwijs is daarom nog altijd een component opgenomen om enkele dagdelen per week ondersteunend personeel aan te stellen. Dit kan een conciërge zijn. Daarnaast is er in 2008 de conciërgeregeling voor de basisscholen gekomen op grond waarvan scholen subsidie konden aanvragen om ondersteunend personeel aan te stellen. Hierdoor zijn conciërges nieuw op de scholen gekomen en is er aantal voormalig ID-ers behouden voor de basisscholen. De middelen van de conciërgeregeling worden met ingang van 1 augustus 2012 opgenomen in de lumpsum. Via de lumpsumsystematiek worden deze verdeeld over alle scholen.

Het schoolbestuur, het management en het team zijn verantwoordelijk voor de veiligheid op de school. De conciërge als onderdeel van het team draagt daar natuurlijk aan bij. De keuze of conciërges worden ingezet behoort echter tot het personeelsbeleid dat het schoolbestuur voert. Hoe zij dat doet en welke invloed dat heeft op de veiligheidsituatie op school is een risico-afweging van het schoolbestuur. De Inspectie van het Onderwijs toetst het veiligheidsbeleid op scholen. Die beoordeelt zij op de meeste scholen als voldoende.

Ondersteuningsaanbod

De leden van het CDA willen weten op welke manier ik voorbeelden van scholen die een actief veiligheidsbeleid voeren onder de aandacht breng van andere scholen.

Ik doe dit door «good practices» beschikbaar te stellen via de portal www.schoolenveiligheid.nl van het Centrum School en Veiligheid. Daar wordt actuele en praktische informatie over (sociale) schoolveiligheid toegankelijk en beschikbaar gesteld. Het gaat onder meer over de volgende thema's: (cyber)pesten, agressie, geweld, discriminatie, racisme, seksuele intimidatie, homoseksuele intimidatie, rechts en islamitisch extremisme, kleding en omgangsvormen op school van leerlingen en personeel. Websites die onder het Centrum School en Veiligheid vallen zijn Gay and School, het Project Preventie Seksuele Intimidatie (PPSI) en Pestweb.

Conflicten tussen ouders en school

De SP verzoekt mij om na te gaan of de stelling van het Europees Expertisecentrum voor Veiligheid klopt, dat de laatste tijd steeds meer ouders en scholen vanwege pesten met elkaar in conflict raken. De leden vragen zich af of dit wordt bijgehouden. Als dat niet zo is vragen zij of ik middels een steekproef kan onderzoeken of dergelijke conflicten inderdaad in aantal zijn toegenomen en de Kamer over dit aantal en de oorzaken hiervan te berichten.

Ik kan niet nagaan of deze stelling klopt. Er worden geen aparte cijfers bijgehouden of er meer of minder conflicten tussen ouders en school zouden zijn vanwege pesten. Iedere twee jaar laat ik onderzoek uitvoeren naar de sociale veiligheid in en rond scholen, waaronder ook pesten valt. Ook ouders met kinderen op de basisschool worden in dit onderzoek bevraagd. In de monitor sociale veiligheid in en rond scholen14 kunt u de resultaten van dit onderzoek terugvinden.

Veiligheidsbeleving

a. Invloeden van leerling en schoolkenmerken

De leden van de SP informeren naar de relatie tussen veiligheid op school en de invoering van «passend onderwijs». Daarbij verzoeken zij mij specifiek aan te geven wat de invoering van «passend onderwijs» betekent voor de veiligheid van personeel. Daarnaast vragen zij zich af in hoeverre het personeel in reguliere scholen wordt voorbereid op mogelijke agressieve uitbarstingen van leerlingen die nu nog met speciale begeleiding op het speciaal onderwijs les krijgen.

Ik vind dat een veilige school randvoorwaardelijk is voor passend onderwijs. Passend onderwijs behelst extra ondersteuning voor leerlingen die dat nodig hebben. Bij lichtere gedragsproblematiek zal deze extra ondersteuning doorgaans in het regulier onderwijs kunnen worden geboden. Voor deze extra ondersteuning zijn via het samenwerkingsverband15 middelen beschikbaar. Deze middelen kunnen ook worden ingezet voor het beter toerusten van leraren. Verder investeert het kabinet parallel aan de invoering van passend onderwijs in de professionalisering van leraren en schoolleiders. Hiervoor is 100 miljoen euro beschikbaar in 2012 en 150 miljoen euro structureel vanaf 2013. Voor leerlingen met zwaardere gedragsproblematiek zal het speciaal onderwijs het meest geëigend blijven. Het beeld dat passend onderwijs betekent dat straks alle leerlingen met ernstige gedragsproblemen in het regulier onderwijs terechtkomen, klopt dan ook niet.

De leden van de PvdA verwijzen naar de uitkomsten van de Laksmonitor 201216. Daaruit blijkt dat 12 procent van de leerlingen op het vmbo17 zich (heel) onveilig voelt. De leden vinden dit percentage erg hoog. Zij informeren naar de achterliggende oorzaken van dit gevoel van onveiligheid. Zij willen graag weten wat de oorzaken zijn en wat ik ga doen om deze oorzaken weg te nemen. Ook vragen zij of ik de mening van de leden deel dat extra aandacht voor deze kwetsbare groep leerlingen gewenst is. De leden vragen waar deze aandacht nu uit bestaat.

Omdat ik niet de opdrachtgever ben van de Laksmonitor kan ik niet nagaan hoe de meting heeft plaatsgevonden. Wel komen deze percentages in grote lijnen overeen met die uit de sociale veiligheidsmonitor van het ITS18.

Over het gevoel van veiligheid van leerlingen in de diverse soorten onderwijs van het voortgezet onderwijs blijkt het volgende19. Een leerling in het voortgezet onderwijs voelt zich veiliger dan andere leerlingen naarmate hij/zij: ouder is, een hoger onderwijssoort bezoekt, minder fysiek geweld om zich heen ervaart in de school, met andere leerlingen prosociale gedragsregels maakt en samen controleert, en ziet dat de school maatregelen neemt tegen spijbelen. Negatieve invloeden op het zich veilig voelen op school zijn: het ervaren van sociaal, fysiek of seksueel geweld op school, andere leerlingen op school die drugs en wapens mee de school in nemen, en het zich niet het meest thuisvoelen in Nederland maar in een ander land.

Leerling- en schoolkenmerken verklaren dus deels de verschillen in veiligheidsgevoelens van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het is aan scholen om uit mijn ondersteuningsaanbod een bij hun eigen situatie passend pakket samen te stellen.

De leden van de PVV verzoeken aan te geven wat er de oorzaak van is dat 5% van de leerlingen en 3% van de werknemers in de mbo-sector zich onveilig voelen. De leden merken op dat in vergelijking met de vorige editie (2008) de nieuwe monitor ook een verdere afname laat zien van spijbelen, wapenbezit, drugs in en rond de locatie en materieel geweld. Zij vragen of de afname van het spijbelen, drugs in en rond de locatie en materieel geweld een gevolg van een veilig wordende school of dat er anderen factoren meespelen. Tenslotte willen zij weten hoe groot het effect is van cyberpesten op de veiligheid van de school.

De Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011 geeft aan dat 5,3% van de leerlingen zich onveilig voelt. Van die 5,3% voelt 1,9% zich regelmatig onveilig. 3,4% voelt zich niet echt op zijn gemak. Deze laatste groep hoeft niet per se belaagd te zijn, een aantal durft niet openlijk voor zijn mening uit te komen en voelt zich daar ongemakkelijk bij. Voor die leerlingen is er geen agressor waar ze bang voor zijn, maar lijkt er eerder sprake van een te gering zelfvertrouwen of een gebrek aan assertiviteit20.

Voor de werknemers geldt dat circa 94% van de docenten zich (zeer) veilig voelt en 2 à 3% ervaart de werkomgeving als enigszins veilig. Daar staat tegenover dat een kleine 2% zich er (enigszins tot zeer) onveilig voelt, terwijl 1,5% zich er niet echt veilig, maar niet onveilig voelt. Die cijfers gelden ook voor het onderwijsondersteunend personeel (OOP), voor zover het de eigen werkruimten betreft. Dit onveilige gevoel heeft volgens de onderzoekers diverse oorzaken. Medewerkers die slachtoffer zijn (geweest) van ongewenst gedrag op de locatie zullen zich naar verwachting minder veilig voelen, maar dat hoeft niet per se voor elk slachtoffer te gelden. Andersom kunnen medewerkers die geen last hebben gehad van agressie zich toch onveilig(er) voelen, omdat ze niet op de hoogte zijn wat er precies aan de hand is op hun locatie. Juiste, maar ook onjuiste beeldvorming kan daarin een rol spelen. Ik verwijs u graag naar de Monitor Sociale Veiligheid in de mbo sector 201121 waarin dit verder wordt uitgewerkt.

De afname van het spijbelen, drugs in en rond de locatie en materieel geweld zijn inderdaad grotendeels het resultaat van een veilig wordende school. Er spelen echter ook andere factoren mee. Zo wordt het scherpere toezicht op de drugsverkoop rond scholen ook als een van de factoren genoemd die op het drugsgebruik van invloed is22. De onderzoekers geven verder aan dat het strengere toezicht op wapenbezit in de mbo-instellingen merkbaar is in de cijfers.

Het percentage studenten dat spijbelt, komt voor de totale populatie in het mbo uit op 29%. Dat is lager dan in 2008 (36%) toen er ook al van een daling sprake was ten opzichte van 2006 (42%). Het aangescherpte beleid om spijbelen tegen te gaan lijkt dus zijn vruchten af te werpen.

Naar het effect van het cyberpesten op de veiligheid van de school is in de Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011 geen apart onderzoek gedaan. Feit is wel dat er in de afgelopen periode een aantal keer dreigementen, bijvoorbeeld via Twitter, naar de school zijn geuit. Hierop is door de school en door de politie snel en adequaat gereageerd. Belangrijker in dezen is de constatering van het Sociaal en Cultureel Planbureau23 dat van de ruim anderhalf miljoen 9–16-jarige internetgebruikers er ongeveer 60 000 herhaaldelijk worden gepest via internet (4%). Online pesten gebeurt overigens minder vaak dan pesten in het echt (bijvoorbeeld op het schoolplein). Veel slachtoffers van online pesten blijken ook slachtoffer van offline pestgedrag te zijn. Anders dan op het schoolplein blijft het online pestgedrag op internet lange tijd zichtbaar en doorwerken.

De leden van de SP vragen mij waarom ik niet recenter onderzoek over sociale veiligheid in en rond scholen heb gebruikt voor mijn veiligheidsbrief. In dat rapport staat dat 91% van de docenten in het basis- en voortgezet onderwijs zich veilig voelt in de school en slechts 88% zich veilig voelt in de omgeving van de school. Zij vragen of ik dit ook schrikbarend laag vind? Hoe komt het dat dit percentage lager is geworden en hoe denk ik het tij te keren, zo vragen zij.

De Monitor Sociale Veiligheid in en rond scholen (po en vo) verschijnt iedere twee jaar. De meest recente dateert uit 2010. Einde van dit jaar verschijnt de monitor 2012. Zodra deze monitor is uitgekomen zal ik deze beschikbaar stellen aan uw Kamer.

Zoals ik u ook in mijn brief van 16 mei jl. meldde is iedere leerling of docent die zich onveilig voelt op school er één te veel. Ik blijf mij dan ook inspannen om scholen in hun verantwoordelijkheid voor een veilige school te ondersteunen. Ik herken overigens niet het beeld dat het percentage docenten dat zich veilig voelt is afgenomen. In het primair (speciaal) onderwijs is het onderzoek naar sociale veiligheid in en rond scholen voor het eerst in 2010 afgenomen. Voor het voortgezet (speciaal) onderwijs is een vergelijking over de jaren 2006 tot en met 2010 wel te maken. Daar concluderen de onderzoekers dat geen significante verandering in de veiligheidsgevoelens door de tijd heen waar te nemen zijn.

De leden van de PvdA verzoeken om concreet toe te lichten welke resultaten ik de afgelopen periode heb bereikt op het punt van pesten op school.

Ik laat elke twee jaar, in de Monitor Sociale Veiligheid in en rond scholen24, onderzoek doen naar pesten. Onder pesten worden zes varianten onderscheiden, namelijk verbaal, materieel, sociaal, licht lichamelijk, grof lichamelijk en seksueel geweld.

Voor het v(s)o geldt dat er meer grof lichamelijk en seksueel geweld is gerapporteerd in 2010 ten opzichte van voorgaande jaren. Voor de overige vormen van geweld geldt dat zowel voor slachtoffer, dader als getuige, de percentages gelijk zijn gebleven dan wel zijn afgenomen. Voor het primair (speciaal) onderwijs kon een vergelijking met voorgaande jaren niet worden gemaakt omdat het onderzoek in 2010 voor het eerst werd afgenomen.

Iedereen moet inzien hoe erg pesten is voor kinderen en hoeveel schade dit kan berokkenen. Daarom moet de aanpak van pesten een zaak zijn van alle betrokken partijen; van scholen, leraren, leerlingen én ouders. Ik heb de afgelopen jaren ook blijvend goede protocollen en programma’s aangeboden om het pesten op school tegen te gaan. Deze informatie bied ik aan via Pestweb.nl.

b. Veiligheidsbeleid

De leden van de VVD informeren naar de pestprotocollen en wanneer ik hiervan effect verwacht te zien.

Pestprotocollen worden via Pestweb.nl aangeboden. Een pestprotocol geeft kinderen, leerkrachten en ouders duidelijkheid over hoe zij moeten handelen wanneer er gepest wordt. Een pestprotocol is onderdeel van het bredere beleid om de (sociale) veiligheid te bevorderen en pesten terug te dringen, en kan niet als afzonderlijk instrument worden gezien. Het is daarom ondoenlijk om de effecten van alleen de protocollen te beoordelen, terwijl deze juist onderdeel zijn van een bredere aanpak tegen pesten.

De leden van de VVD merken op dat ik het positief noem dat de Inspectie van het Onderwijs, in het Onderwijsverslag 2009–20103, het veiligheidsbeleid op negen van de tien scholen in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs als voldoende beoordeelt. Zij vragen zich af hoe dit zich verhoudt tot mijn stelling dat het veiligheidsbeleid vaak een «papieren tijger» is 4.

Daarnaast vragen de leden van de SP in hoeverre scholen een plicht hebben tot het uitwerken van een veiligheidsplan en waarom niet alle scholen een dergelijk veiligheidsplan hebben. Voorts geven de leden van de SP aan dat ruim 90% van de scholen in het basisonderwijs inzicht heeft in de veiligheidsbeleving van leerlingen en personeel. Zij vragen of ik hun mening deel dat dit onderdeel is van goed personeelsbeleid en dat alle scholen daarom hiervan op de hoogte zouden moeten zijn? De leden vragen in hoeverre de Inspectie van het Onderwijs hierop controleert, nu zij meer oog heeft voor de positie van leraren.

Op basis van de Arbowet zijn de onderwijswerkgevers, net als alle andere werkgevers, verplicht een veiligheidsbeleid te voeren. Ook in andere regelgeving (zoals in de Wet op het primair onderwijs) en in het toezichtskader van de Inspectie van het Onderwijs zijn de verantwoordelijkheden van de school verankerd. In aanvulling hierop hebben werkgevers en werknemers in de cao afgesproken dat elke school een veiligheidsplan opstelt. Scholen zijn verplicht een plan op te stellen voor veiligheid, gezondheid en milieu conform de cao's basis- en voortgezet onderwijs. Dit plan wordt ook wel (school)veiligheidsplan genoemd. Hierin beschrijft een school hoe zij de fysieke en sociale veiligheid in en om het schoolgebouw waarborgt.

Dat de Inspectie van het Onderwijs het veiligheidsbeleid op de meeste scholen als voldoende beoordeelt, betekent onder meer dat deze scholen zich op de hoogte stellen van de veiligheidsbeleving van leerlingen en personeel, en dat deze scholen een veiligheidsbeleid hebben met aandacht voor zowel het voorkomen van incidenten als een goede omgang met en afhandeling daarvan wanneer deze zich voordoen. Het oordeel van de Inspectie van het Onderwijs richt zich op het beleid van de school, waarbij de inspectie er regelmatig op wijst dat beleid als zodanig niet voldoende is maar het beleid in de dagelijkse praktijk ook echt gestalte moet krijgen, zoals bijvoorbeeld in actieve betrokkenheid van het personeel, een helder pedagogisch beleid en inbedding in het wijdere schoolklimaat (zie onder meer de Onderwijsverslagen 2010 en 2011). Om deze reden merk ik in de inleiding van mijn brief op, dat de verantwoordelijkheid van scholen voor de sociale veiligheid van leerlingen en docenten «op alle niveaus binnen de organisaties moet worden gevoeld» en, even verder, dat beleid «niet alleen een papieren realiteit» mag zijn. Verreweg de meeste scholen voeren beleid, maar het is evenzeer belangrijk dat dit ook in de dagelijkse praktijk wordt waargemaakt. Ook de toelichting bij de wettelijke verplichting tot registratie van incidenten wijst op dit gegeven: veel scholen maken werk van hun veiligheidsbeleid, dat in de dagelijkse praktijk ook echt gestalte moet krijgen.

Het waarborgen van de sociale veiligheid van leerlingen en personeel behoort tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van de instellingen. Als onderdeel van het reguliere toezicht op de kwaliteit van het onderwijs ziet de Inspectie van het Onderwijs daarop toe. De toezichtkaders van de Inspectie van het Onderwijs zoals die momenteel en in de afgelopen jaren van toepassing zijn en waren, bevatten daarop gerichte kwaliteitsindicatoren. Het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs op de sociale veiligheid wordt risicogestuurd en via jaarlijkse steekproeven ingevuld.

Uitbreiding van de monitor sociale veiligheid

De leden van het CDA vragen wat de meerwaarde is van het uitbreiden van de monitor met specifieke doelgroepen, en op welke wijze de scholen hiermee hun veiligheidsbeleid zouden kunnen verbeteren.

De uitbreiding van de Monitor Sociale Veiligheid met deze doelgroepen heeft aanmerkelijke meerwaarde. Er ontstaat inzicht in de veiligheidsbeleving van verschillende groepen binnen de school. Dit maakt een specifieke aanpak per groep, indien nodig, mogelijk.

Inzet voor het verbeteren van het instellingsbrede veiligheidsbeleid

Social media

De leden van de VVD en van het CDA willen weten hoe ik in 2012 extra aandacht ga besteden aan social media, onder meer aan het pesten via social media. De vrees van de leden van de VVD is dat de aanpak van digitaal pesten te versplinterd is, gezien het aantal partijen dat betrokken is bij de aanpak van pestgedrag.

Ik vind het van groot belang om de behoefte van de onderwijsinstellingen op dit gebied te toetsen, voordat ik nieuwe producten laat ontwikkelen. Op mijn verzoek inventariseren de PO-Raad, VO-raad en MBO Raad daarom de behoefte van instellingen op het terrein van sociale media en de bijbehorende uitdagingen. De uitkomsten van deze inventarisatie wacht ik af alvorens ik extra aanbod voor scholen laat ontwikkelen danwel bestaand aanbod laat aanpassen.

Via het Centrum voor School en Veiligheid, Pestweb, Kennisnet en het Expertisecentrum Mediawijsheid wordt inmiddels al extra aandacht besteed aan sociale media. Het feit dat het aanbod aan scholen via een aantal websites beschikbaar wordt gesteld, wil niet zeggen dat de aanpak versnipperd is. Pestweb is bijvoorbeeld een website die onder het Centrum School en Veiligheid valt. Tevens zijn er nauwe relaties tussen Kennisnet en het Expertisecentrum Mediawijsheid. Het Diploma Veiligheid Internet, waaraan de VVD-leden refereren, is ontwikkeld door Kennisnet.

Incidentenregistratie en aangiftebereidheid

De leden van het CDA vragen waarom een landelijk verplichte incidentenregistratie voor een beter inzicht zorgt dan de alledaagse beleving van kinderen, ouders en leraren. De leden constateren dat er steeds vaker signalen komen dat scholen nut en noodzaak van deze wet betwijfelen.

Het wetsvoorstel verplichte registratie van incidenten in het po, v(s)o, vo, mbo, en Caribisch Nederland is op verzoek van uw Kamer opgesteld..

Een landelijk verplichte incidentenregistratie heeft als doelstelling het verkrijgen van een beter inzicht in de eigen veiligheidssituatie bij de onderwijsinstellingen. Daardoor krijgen de instellingen de mogelijkheid om zelf maatregelen te nemen en adequaat veiligheidsbeleid uit te voeren. Het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs wordt voor dit onderdeel bovendien makkelijker uitvoerbaar tijdens een schoolbezoek. De cijfers van de instellingen kunnen verzameld worden door een onderzoeksbureau en via een landelijk overzicht (geanonimiseerd) elke twee jaar worden bekendgemaakt. Ten slotte krijgen de instellingen een terugkoppeling van het onderzoeksbureau en kunnen zichzelf daardoor vergelijken met andere scholen en daaruit lering trekken.

Het wetsvoorstel ligt nu in uw Kamer ter behandeling. Ik wacht uw nader oordeel over dit wetsvoorstel dan ook af.

De leden van de PVV en van de SP hebben diverse vragen gesteld over de verplichte registratie in relatie tot het doen van aangifte. Zo zijn de leden van de PVV van mening dat hier te veel vrijblijvendheid wordt geboden. De incidentenregistratie is verplicht, maar aangifte doen is niet verplicht. De leden zijn van mening dat er verplicht aangifte gedaan moet worden gedaan van incidenten op school, door de school (en het slachtoffer).

De leden van de SP verzoeken een toelichting op de positie van leraren die van de leidinggevende geen aangifte mogen doen. Zij vragen wat ik deze leraren heb te bieden.

Het doen van aangifte staat los van de incidentenregistratie. Iedereen is gelijk voor de wet, en de wet geeft al aan dat burgers in geval van ernstige misdrijven verplicht zijn tot het doen van aangifte. Ik wil voor het onderwijspersoneel daarom geen uitzonderingspositie maken.

Bovendien heeft het onderwijspersoneel, net zoals iedere burger in Nederland, het wettelijke recht om aangifte te doen. Niemand kan ze daarin tegenhouden, ook niet een leidinggevende. Mocht een medewerker door een leidinggevende verboden worden om aangifte te doen, dan kan de medewerker ook een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs benaderen. Deze zal adviseren en informeren. Zo nodig kan de vertrouwensinspecteur ook begeleiden in het traject naar het indienen van een formele klacht of het doen van aangifte.

Ik roep het bevoegd gezag nogmaals op om hun verantwoordelijkheid te nemen. Het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling moet ervoor zorgen dat onderwijs op een veilige en integere wijze kan worden gegeven. Ik vind dat de schoolleiding het slachtoffer na een incident volledig dient te ondersteunen. Ik verwacht dan ook dat de schoolleiding altijd aangifte doet bij (ernstige) bedreigingen en fysiek geweld.

De regering heeft inmiddels actie genomen om aangifte doen eenvoudiger te maken en dit beter af te handelen. Deze acties zijn:

  • effectievere en snelle afhandeling in de opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen onderwijspersoneel;

  • werkgevers kunnen namens de medewerker aangifte doen;

  • lik-op-stuk beleid;

  • verhalen van schade;

  • mogelijkheid tot anoniem aangifte doen;

  • het OM en de politie geven prioriteit aan zaken die functionarissen met een publieke taak raken, inclusief het opnemen van aangiften;

  • de strafeis tegen daders die agressie en geweld tegen onderwijspersoneel plegen is met 200% verhoogd;

  • onlangs is ook het doen van aangifte onder nummer geïntroduceerd. Hiermee wordt het aangeven en verklaren onder nummer (in plaats van naam en/of adresgegevens) voor slachtoffers en getuigen landelijk mogelijk.

Daarnaast zijn schoolbesturen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs en besturen van Regionale Expertisecentra wettelijk verplicht een klachtenregeling op te stellen. Een van de onderdelen daarvan is het instellen van of aansluiten bij een onafhankelijke klachtencommissie. Deze Landelijke Klachtencommissie Onderwijs neemt kennis van klachten over een gedraging of beslissing van iemand die betrokken is bij de desbetreffende school. Deze Commissie behandelt klachten die kunnen gaan over onderwijskundige zaken, maar ook over o.a. pesten en geweld.

Integrale Veiligheid

De leden van de VVD vragen zich af of er in de integrale benadering van het veiligheidsbeleid van hoger onderwijsinstellingen voldoende aandacht is voor de sociale veiligheid van de docent. Zij verzoeken mij om toe te lichten wat de oorzaken zijn van de angstcultuur onder docenten op de hoger onderwijsinstellingen.

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) vraagt van instellingen voor hoger onderwijs nadere maatregelen te treffen die raken aan de sociale veiligheid van personeel en studenten. Dit betreft zowel wettelijk verplichte maatregelen als afspraken in de branchecode. Het beeld van de Inspectie van het Onderwijs is dat het merendeel van de instellingen in het hoger onderwijs op de meeste aspecten van (sociale) veiligheids- en integriteitsbeleid op papier voldoet aan de afzonderlijke wettelijke voorschriften en daarvan afgeleide brancheafspraken met betrekking tot veiligheidsbeleid. In de praktijk lijkt echter nog geen sprake van een integrale beleving van een veiligheidbeleid en veiligheidspraktijk.

Inmiddels is besloten om in fase 2 van het project «integraalveilig-ho» vanaf september 2012 nog meer aandacht te besteden aan sociale veiligheid, ook die van de docent. Ook in de bewustwordingscampagnes van het project zal aan dit onderwerp aandacht worden besteed. Het beoogde resultaat is een nog veiliger omgeving te creëren met behulp van alle direct betrokkenen om te studeren maar zeker ook te werken.

VOG

De leden van de VVD en van het CDA hebben een aantal vragen over invoering van nieuwe VOG27 verplichtingen. De leden van de VVD willen weten wanneer de Kamer de uitwerking tegemoet kan zien van de VOG-verplichting voor stagiairs in het onderwijs. De leden van het CDA vragen wat er voor de VOG nog geregeld moet worden, op welke datum dit geregeld zal zijn en wanneer de Kamer daarover wordt geïnformeerd.

Ik zal u voor het einde van dit jaar informeren over de uitwerking van de gewijzigde VOG-verplichtingen. De uitwerking van een gewijzigde VOG vergt ook een aanpassing van diverse soorten onderwijswetgeving.

De leden van het CDA willen weten of de verplichte VOG ook gaat gelden voor vrijwilligers voor de tussenschoolse opvang (bijvoorbeeld overblijfmoeders) en andere vrijwilligers (bijvoorbeeld luizenvaders).

De Tussenschoolse Opvang (TSO) of het overblijven is de opvang voor kinderen die tussen de middag niet naar huis gaan. Deze kinderen worden begeleid door hun leerkracht en/of door overblijfkrachten (ouders van leerlingen of overblijfkrachten via een externe instantie). Per 1 augustus 2010 zijn vrijwilligers die de tussenschoolse opvang verzorgen, verplicht om een VOG aan te vragen.

Voor andere vrijwilligers, o.a. de luizenvaders of schaakmoeders, blijft de situatie zoals die is. Dat betekent dat deze groep vrijwilligers géén VOG zullen hoeven aan te vragen. Immers, deze vrijwilligers worden slechts incidenteel, bovendien onder supervisie van de leerkracht, ingezet in de school. Een VOG is om die reden niet wettelijk voorgeschreven. Onderwijsinstellingen hebben zelf natuurlijk altijd de mogelijkheid om (structurele) vrijwilligers te vragen een VOG te overleggen.

Specifieke doelgroepen

Personeel

De leden van het CDA vragen mij om te verduidelijken hoe mijn beleid de docenten steunt in het omgaan met agressie op school.

Ik ondersteun docenten op verschillende manieren bij het omgaan met agressie op scholen. Ik denk dan aan mijn ondersteuningsaanbod via het Expertisecentrum Veilige Publieke Taak, het Centrum School en Veiligheid en het Forum Veilige School. Voor een uitgebreidere omschrijving van activiteiten en beleid om het onderwijspersoneel te steunen in het omgaan met agressie verwijs ik u graag naar mijn brief aan u van 16 mei jl. (Kamerstuk 29 240, nr. 47).

De leden van het CDA geven aan dat de meldcode huiselijk geweld vanaf begin 2013 voor onderwijsprofessionals verplicht wordt. Zij verzoeken mij toe te lichten hoeveel scholen en instellingen nu al een meldcode gebruiken.

Ondanks de inspanningen van de rijksoverheid werkt nog altijd het grootste deel van de professionals dat beroepsmatig in contact komt met gezinnen en kinderen niet met een meldcode. Dit blijkt uit onderzoeken naar het gebruik van meldcodes in 2008 en 2010. In 200828 kwam naar voren dat ongeveer 45% van de betreffende professionals (uit de sectoren onderwijs, gezondheidszorg, welzijn en sport, jeugdzorg en rechtsorde) werkten met een meldcode. In 2010 bleek dat dit percentage zelfs iets was gedaald naar ongeveer 40%. Op basis van deze gegevens is geconcludeerd dat de beschikbaarheid van de meldcodes te laag is. Om te bereiken dat ook de overige 60% van de professionals een meldcode gaat gebruiken, is besloten om organisaties en zelfstandige professionals bij wet te verplichten om een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vast te stellen.

De rol van ouders

De leden van de PvdA vragen of de minister van mening is dat een ombudsman een belangrijke rol kan spelen in de strijd tegen het pesten op scholen.

Er zijn twee partijen die kunnen worden ingezet in geval van (grove) pesterijen. Ouders, leerlingen, docenten, directies en besturen kunnen de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs benaderen wanneer zich in of rond de school problemen voordoen op het gebied van grove pesterijen. Daarnaast is er de eerder door mij genoemde klachtenregeling. Eén van de onderdelen daarvan is een onafhankelijke klachtencommissie.

De gemeente Amsterdam experimenteert nu met de toevoeging van een derde partij; de ombudsman. Ik volg dit experiment met belangstelling.

De leden van de PvdA vragen of ik met de leden van mening ben dat de school, de leerling en de ouders gebaat zijn bij het inroepen van externe hulp (mediator) in een vroeg stadium.

Daar waar het nodig is kan het inroepen van externe hulp zeker baat hebben. Ik ga er van uit dat de onderwijsinstellingen, samen met de ouders, hier gezamenlijk goed uit kunnen komen.

De leden van de PvdA vragen welke rol ik zie weggelegd voor de vertrouwenspersoon, de mediator, de leerplichtambtenaar en mijzelf bij het bestrijden van thuiszitten en schooluitval.

De leerplichtambtenaar heeft vanuit de Leerplichtwet een hele duidelijke rol bij het bestrijden van uitval en thuiszitten. De leerplichtambtenaar is actief betrokken wanneer een leerling verzuimt, dreigt uit te vallen of al uitgevallen is. Ook wanneer een kind of jongere zich niet goed voelt op school, bijvoorbeeld omdat het erg gepest wordt of omdat het thuis problemen heeft, kan een leerplichtambtenaar de jongere helpen bij het zoeken van de juiste hulp en een passende oplossing. Dit geldt evenzo voor een vertrouwenspersoon op school. Deze biedt de leerling een veilige omgeving waar hij of zij met een probleem terecht kan. De vertrouwenspersoon kan ook de leerplichtambtenaar inschakelen. Samen kunnen zij het kind of de jongere begeleiden en ervoor zorgen dat hij of zij op school blijft.

Het komt helaas wel eens voor dat er sprake is van een conflict waardoor een kind of jongere niet meer naar school gaat. Dat is een zeer zorgelijke situatie. Ik ben van mening dat in de meeste gevallen partijen er zelf uit kunnen komen door met elkaar constructief gesprek te voeren. Als dat niet lukt, kan een externe partij als een mediator zeker van grote waarde zijn. Een mediator zorgt ervoor dat de betrokkenen weer in gesprek komen en samen zoeken naar een oplossing. Zodat de jongere zo snel mogelijk weer op een bij de omstandigheden passende manier naar school kan gaan.

LHBT en Homodiscriminatie

De leden van de SP willen weten wat er uit de gesprekken is gekomen met scholen waarmee samen met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt onderzocht welke maatregelen effectief zijn om seksuele diversiteit bespreekbaar te maken en de acceptatie en veiligheid van LHBT-jongeren en LHBT-personeel te verbeteren. De leden willen ook graag weten wat er met deze informatie gaat gebeuren.

Scholen zijn uitgenodigd om in het najaar 2012 mee te doen aan de pilot sociale veiligheid LHBT-jongeren op school. Gedurende de pilot wordt gemeten wat de effecten zijn en waar scholen tegenaan lopen. De uitkomsten van de pilot worden beschikbaar gesteld aan alle scholen die daar van gebruik willen maken.

De leden van de VVD verzoeken mij aan te geven wat er concreet gebeurt om drugsgebruik op en rond scholen aan de kaak te stellen en wat ik met het voornemen om meer aandacht te geven aan de mogelijkheden van een speekseltest – met alle duidelijke voorbehouden en randvoorwaarden omtrent het gebruik daarvan- heb gedaan.

Zoals ik tijdens vaste commissie voor OCW van 26 mei 2011 heb toegezegd is uw Kamer inmiddels geïnformeerd met een brief inzake drugsbeleid29. Ook blijkt dat het drugsgebruik door leerlingen in het voortgezet onderwijs afneemt. Uit onderzoek30 in opdracht van OCW blijkt dat 3 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs vorig jaar drugs mee naar school heeft genomen. De grootste daling deed zich voor bij de constatering van incidenten. Zo gaf 13 procent van de leerlingen aan dat ze merkten dat er vorig jaar in of om school drugs werden verkocht. In 2008 was dat nog 20 procent; in 2006 zelfs 39 procent. In het primair onderwijs komt drugsgebruik volgens het onderzoek nauwelijks voor.

Ook in het mbo is er een afname van drugsbezit en gebruik in en rond de locatie. Dit blijkt uit de Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 201131, waarin wordt geconstateerd dat het scherpere toezicht op de drugsverkoop in en rond scholen een van de factoren is die op het drugsgebruik van invloed is32.

Zoals besproken in de vaste commissie voor OCW van 26 mei 2011 hebben scholen de mogelijkheid om speekseltesten in te zetten bij signalen van drugsgebruik. Hiervoor is instemming van de medezeggenschapsraad en de ouders van het kind nodig. Kennis over het inzetten van drugstests is inmiddels op diverse plekken beschikbaar, onder andere bij het Trimbos Instituut. Ik zal ook aan het Centrum School en Veiligheid vragen om hierover informatie op te nemen op hun website.

Toezegging

Ten slotte wensen de leden van de VVD de resultaten van de Monitor Sociale Veiligheid 2012 -die dit najaar gepubliceerd wordt- zo spoedig mogelijk te ontvangen.

Ik zeg u toe dat ik u de Monitor Sociale Veiligheid in en rond scholen zo spoedig mogelijk na oplevering zal toesturen.


X Noot
1

Mbo: middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
2

Kamerstuk: 29 240, nr. 46

X Noot
3

Kamerstuk: 32500-VIII, nr. 163

X Noot
4

Kamerstuk 32 857, nr. 3

X Noot
6

Vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
7

LHBT’ers: lesbische meisjes, homoseksuele jongens, biseksuelen en transgenders

X Noot
8

Kamerstuk: 32 857

X Noot
9

VOG: Verklaring Omtrent het Gedrag

X Noot
10

VO-raad is de sectororganisatie voor het voortgezet onderwijs

X Noot
11

EO: Evangelische Omroep

X Noot
14

Sociale Veiligheid in en rond scholen, Primair en Voortgezet Onderwijs 2006–2010, Prof. dr. T. Mooij, drs. W. de Wit, D. Fettelaar MSc. ITS, Radboud Universiteit Nijmegen, 2011

X Noot
15

Scholen in de regio gaan met elkaar samenwerken om leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passende plek in het onderwijs te bieden. In deze samenwerkingsverbanden zijn alle scholen in het primair en voortgezet (regulier en speciaal) aangesloten.

X Noot
17

Vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
18

Pagina 103, Sociale Veiligheid in en rond Scholen, Primair en Voortgezet Onderwijs 2006–2010, ITS, Radboud Universiteit Nijmegen, prof. dr. T. Mooij, drs. W. de Wit & D. Fettelaar, msc, 2011.

X Noot
19

Mooij, T., Smeets, E., & De Wit, W. 2011. Multi-level aspects of social cohesion of secondary schools and pupils» feelings of safety. British Journal of Educational Psychology, 81(3), 369–390.

X Noot
20

Monitor Sociale veiligheid in de mbo-sector 2011, deel 1: studenten. ECBO, Jan Neuvel en Sandra van den Dungen, maart 2012.

X Noot
21

Monitor Sociale veiligheid in de mbo-sector 2011, deel 2: personeel. ECBO, Jan Neuvel en Sandra van den Dungen, maart 2012.

X Noot
22

Pagina 35, Monitor Sociale veiligheid in de mbo-sector 2011, deel 1: studenten. ECBO, Jan Neuvel en Sandra van den Dungen, maart 2012.

X Noot
23

SCP-publicatie 2011/24, Kinderen en internetrisico’s, EU kids online onderzoek onder 9–16-jarige internetgebruikers in Nederland ,dr. Nathalie Sonck en prof. dr. Jos de Haan, Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, oktober 2011.

X Noot
24

Sociale Veiligheid in en rond scholen, Primair en Voortgezet Onderwijs 2006–2010, Prof. dr. T. Mooij, drs. W. de Wit, D. Fettelaar MSc. ITS, Radboud Universiteit Nijmegen, 2011

X Noot
27

VOG: Verklaring Omtrent het Gedrag

X Noot
28

Meldcodes kindermishandeling, Beschikking, waardering, gebruik en scholing. drs. Ingmar Doeven, bureau Veldkamp, Amsterdam, april 2008.

X Noot
29

Kamerstukken II 2010/11, 24 077, nr 259

X Noot
30

Sociale Veiligheid in en rond scholen, Primair en Voortgezet Onderwijs 2006–2010, Prof. dr. T. Mooij, drs. W. de Wit, D. Fettelaar MSc. ITS, Radboud Universiteit Nijmegen, 2011

X Noot
31

Monitor Sociale veiligheid in de mbo-sector 2011, deel 1: studenten. ECBO, Jan Neuvel en Sandra van den Dungen, maart 2012.

X Noot
32

Ibid, pagina 35

Naar boven