28 760 Meerjarenplan Alfabetisering

Nr. 99 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 januari 2020

Op 18 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de Vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–2024, samen met de ministers van VWS en BZK en de Staatssecretaris van SZW.1 Met de vervolgaanpak zetten wij samen in op een vaardiger Nederland, waar meer mensen taalvaardig, rekenvaardig en digivaardig zijn en waar iedereen mee kan doen. We bundelen en coördineren onze acties en activiteiten onder de noemer van het actieprogramma Tel mee met Taal.

In het Algemeen Overleg laaggeletterdheid op 13 juni jl. heb ik met uw Kamer gesproken over de vervolgaanpak en de maatregelen die het Kabinet neemt om te investeren in basisvaardigheden (Kamerstuk 28 760, nr. 97). Ik heb toen toegezegd uw Kamer nader te informeren over een aantal van deze maatregelen, te weten: het nieuwe kwaliteitskader voor het non-formele aanbod van volwasseneneducatie, de nieuwe landelijke monitor en registratie van deelnemers, en de oprichting van een expertisecentrum basisvaardigheden. Middels deze brief kom ik deze toezegging na.

Bestuurlijke afspraken Rijk en VNG

Voordat ik inga op de voortgang van de uitvoering van de genoemde maatregelen, wijs ik u nog graag op de bestuurlijke afspraken laaggeletterdheid «Samen aan de slag voor een vaardig Nederland 2020 tot en met 2024.» Het Rijk heeft deze afspraken op 9 september jl. gesloten met de VNG, als vertegenwoordiger van de gemeenten.2 In deze bestuurlijke afspraken hebben het Rijk en de gemeenten een aantal gezamenlijke doelen onderstreept en een aantal maatregelen uit de vervolgaanpak verder uitgewerkt. Zo hebben we afgesproken dat gemeenten op een uniforme wijze gegevens en informatie gaan verzamelen over de deelname aan cursussen basisvaardigheden. Ook hebben gemeenten zich gecommitteerd aan een kwaliteitsimpuls voor het non-formele aanbod. Tot slot hebben wij financiële afspraken gemaakt over de regionale coördinatie van de aanpak laaggeletterdheid door de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s.

Monitoring en kwaliteitskader

Dit voorjaar is het interdepartementale Tel mee met Taal programmateam begonnen met het uitwerken van de indicatoren voor een landelijk registratiesysteem en monitor en met het vormgeven van een kwaliteitskader voor het non-formele aanbod van volwasseneducatie. Om maximaal gebruik te maken van goede voorbeelden uit andere landen, heeft het Ministerie van OCW financiële, inhoudelijke en organisatorische ondersteuning ontvangen van de Structural Reform Support Service (SRSS) van de Europese Commissie, en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De betrokkenheid van de OESO garandeerde niet alleen toegang tot brede expertise, maar ook onafhankelijke procesbegeleiding bij de gesprekken met gemeenten en cursusaanbieders over de vormgeving van de monitor en het kwaliteitskader.

Dit najaar hebben in totaal zes conferenties en werkgroepen plaatsgevonden om gemeenteambtenaren, cursusaanbieders en andere belanghebbenden te consulteren en te betrekken bij het opzetten van de monitor en het kwaliteitskader. Daarnaast hebben experts van de OESO vier studies opgeleverd om goede voorbeelden uit het buitenland te inventariseren en de bestaande praktijk in Nederland in kaart te brengen. Deze studies stuur ik u als bijlagen bij deze brief3. Afgelopen maand heeft de OESO haar eindrapport met aanbevelingen aan mij gepresenteerd. Uw Kamer vindt deze aanbevelingen ook als bijlage bij deze brief4.

In haar analyse en aanbevelingen, stelt de OESO vast dat slechts een beperkt aantal gemeenten in Nederland deelnemers aan volwasseneneducatie systematisch monitort. Samen met gemeenten is vastgesteld dat een landelijke monitor van groot belang is om het effect en de impact van het cursusaanbod in kaart te brengen, en deze resultaten in de komende jaren te verbeteren. De OESO raadt aan een landelijk monitoringssysteem te ontwikkelen voor al het aanbod dat met de specifieke uitkering voor volwasseneneducatie (de zogenaamde WEB-uitkering) door gemeenten gefinancierd wordt. De OESO draagt ook suggesties aan voor een minimaal aantal indicatoren dat geregistreerd zou moeten worden om enerzijds een accuraat beeld te krijgen en dubbeltellingen te voorkomen, en om anderzijds administratieve lasten te beperken.

Verder constateert de OESO dat er slechts fragmentarisch kwaliteitsbeleid wordt gevoerd door gemeenten, hoewel er een verschil is tussen grote gemeenten en kleine gemeenten. Voor het formele aanbod geldt dat de Onderwijsinspectie toezicht houdt, maar het aantal cursusaanbieders dat formeel aanbod verzorgt, is beperkt. Er is geen landelijk kwaliteitskader voor het non-formele aanbod, waar vrijwilligers vaak een rol in spelen. De OESO stelt dat de grote diversiteit aan cursussen en cursusaanbieders specifieke eisen en beperkingen stelt aan een landelijk kwaliteitskader. Daarom raadt de OESO aan om, naast het bestaande Inspectietoezicht voor formele aanbieders met diploma-erkenning, een landelijk kwaliteitssysteem in te richten met twee typen kwaliteitslabels: één basislabel voor vrijwilligersorganisaties en andere non-formele aanbieders, en één pluslabel voor organisaties die vooral met professionals werken.

De betrokkenheid van veel verschillende partijen, met diverse expertise en belangen, heeft gezorgd voor draagvlak om de aanbevelingen te onderzoeken op haalbaarheid en waar mogelijk komend jaar al te implementeren. De introductie van een landelijk systeem van monitoring en registratie, en kwaliteitslabels vragen wel om een zorgvuldige implementatie en het is wenselijk zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij bestaande systemen. Gemeenten, cursusaanbieders en vrijwilligersorganisaties zullen bovendien tijd nodig hebben om aan de nieuwe werkwijze te wennen. Ik heb met de gemeenten afgesproken dat de OESO-aanbevelingen de leidraad vormen bij de uitwerking van onze bestuurlijke afspraken. Ik heb verder afgesproken dat gemeenten de regionale plannen die zij medio 2020 opleveren tot uiterlijk eind 2020 kunnen aanvullen met de onderdelen monitoring en kwaliteit, en dat we extra investeren in communicatie met alle betrokken organisaties over wat de veranderingen voor hen betekenen.

In het voorjaar verwacht ik verdere stappen te zetten om een ICT-tool te laten ontwikkelen waarmee monitoringsgegevens kunnen worden verzameld. Hierbij is specifiek oog voor de bescherming van data en persoonsgegevens. Ook zal ik een organisatie aanwijzen om de kwaliteitslabels verdere invulling te geven en toe te kunnen kennen. Ik blijf hierbij nauw optrekken met gemeenten en cursusaanbieders. Daarnaast zal de OESO tot eind 2020 ondersteuning blijven bieden met onderzoek, advies en trainingen voor de gebruikers van de nieuwe instrumenten. In de eerste tussenrapportage over de uitvoering van het programma Tel mee met Taal zal ik ingaan op de eerste gebruikerservaringen, zodat we waar nodig kunnen bijsturen.

Expertisecentrum

In de zomer is een verkenning uitgevoerd onder gemeenten, Rijk, sociale partners, de bibliotheek- en onderwijssector en vertegenwoordigers uit het sociaal domein, vrijwilligersorganisaties en de doelgroep zelf. In de verkenning zijn de behoeften, verwachtingen en gewenste betrokkenheid bij het nieuwe expertisecentrum basisvaardigheden geïnventariseerd.

Mede op basis van de resultaten van deze verkenning hebben het Rijk en de VNG afgesproken welke taken belegd worden bij het landelijke expertisecentrum basisvaardigheden. Het gaat om de volgende taken: expertise over inkoop en subsidiëring, juridische vraagbaak, kennisdeling tussen landelijke partners, een nieuwe (landelijke) onderzoeksagenda en het verspreiden van de resultaten en methodieken van experimenten.

Het expertisecentrum fungeert als onafhankelijke, herkenbare vraagbaak voor het gehele veld van professionals en organisaties die zich bezighouden met het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid. Het verzamelen en delen van de landelijke monitoringsgegevens en het ondersteunen van de kwaliteitscultuur bij cursusaanbieders wordt ook bij het expertisecentrum belegd. De werkzaamheden van het centrum vangen in februari 2020 aan. Ik ben in gesprek met Movisie en Stichting Lezen & Schrijven of zij deze activiteiten gezamenlijk kunnen coördineren.

Om de kennis en kunde van de betrokken partijen bij de vervolgaanpak Tel mee met Taal te benutten stel ik tevens een Adviesraad in waarin vertegenwoordigers van deze partijen zitting nemen. Het jaarlijkse werkprogramma van het expertisepunt zal in afstemming met deze Adviesraad worden vastgesteld.

Mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven