28 746 Vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek

31 065 Aanpassing van de wetgeving aan en invoering van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Invoeringswet titel 7.13 Burgerlijk Wetboek)

Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2011

Zoals ik de voorzitter van de Eerste Kamer bij brief van 5 september 2011 (Kamerstukken I, 2010–2011, 31 065, nr. C) heb bericht, was het kritische voorlopig verslag van de Eerste Kamer inzake het wetsvoorstel Invoeringswet titel 7.13 Burgerlijk Wetboek (31 065) voor mij aanleiding om dit wetsvoorstel, tezamen met het wetsvoorstel tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (28 746), te heroverwegen.

Het doel van wetgeving op het terrein van het vennootschapsrecht is enerzijds om ondernemers een juridische infrastructuur te bieden waardoor zij in staat worden gesteld hun activiteiten ten volle te ontplooien en anderzijds om de bij de vennootschap betrokkenen – vennoten respectievelijk aandeelhouders, crediteuren – voldoende bescherming te bieden tegen (machts)misbruik. Tussen beide doelstellingen dient een zeker evenwicht te bestaan.

De nieuwe regeling voor de personenvennootschappen heeft tot op heden weinig steun gekregen van de beoogde gebruikers, met name ondernemers in het midden- en klein bedrijf. Zij hebben geen behoefte aan de nieuwe personenvennootschappen en vrezen de ermee gepaard gaande kosten. VNO-NCW en MKB Nederland hebben dat standpunt nogmaals aan mij bevestigd.

Ik ben tot de conclusie gekomen dat de primaire doelstelling van de wetgeving – het faciliteren van ondernemers – in beide wetsvoorstellen onvoldoende tot zijn recht komt. Daartoe gemachtigd door de Koningin trek ik de voorstellen van wet hierbij in.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Naar boven