28 481 Evaluatie Algemene wet gelijke behandeling

Nr. 20 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 maart 2013

Per brief van 12 oktober 2012 heeft mijn ambtsvoorganger mevrouw J.W.E. Spies u geïnformeerd over de consequenties die het hoofdbestuur van de SGP voornemens was te verbinden aan het arrest van de Hoge Raad van 9 april 2010 en de beslissing van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 10 juli 2012, waarbij zij u haar briefwisseling met het hoofdbestuur van de SGP heeft toegezonden en heeft aangekondigd u op de hoogte te zullen houden van nadere stappen en/of besluitvorming (Kamerstukken II 2012/13, 28 481, nr. 19).

In vervolg daarop bericht ik u als volgt.

Op 16 maart 2013 is tijdens de ledenvergadering van de SGP gestemd over een voorstel van het SGP-hoofdbestuur tot wijziging van het Algemeen Reglement van de SGP middels invoeging van een nieuw artikel 13a in dat Reglement. De tekst daarvan luidt, in geamendeerde vorm, als volgt:

«Procedure kandidaatstelling. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 april 2010 (LJN BK4547 en BK4549) kan het geslacht van kandidaten bij de kandidaatstelling als bedoeld in de artikelen 13b tot en met 17 van dit Algemeen Reglement rechtens niet aan kandidaten worden tegengeworpen.»

Het geamendeerde voorstel is aangenomen met 320 stemmen voor, 85 tegen en 1 blanco. De datum van inwerkingtreding is 1 april 2013. Deze wijziging heeft tot gevolg dat bij de kandidaatstelling voor verkiezingen van de gemeenteraad, Provinciale Staten, Tweede Kamer, Eerste Kamer en Europees Parlement het geslacht van kandidaten hen rechtens niet kan worden tegengeworpen. Concreet betekent dit dat voortaan ook vrouwen van de SGP zich kunnen kandideren voor hun partij.

Met het besluit van de SGP, dat is gevolgd op voormelde briefwisseling en gesprekken met het hoofdbestuur van de SGP, is de kandidaatstellingsprocedure bij de SGP in overeenstemming gebracht met het geldende recht zoals dat door de Hoge Raad is uitgelegd. Daarmee is de noodzaak voor de Staat om (verdere) maatregelen te treffen vervallen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven