Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 maart 2011
De Rechtbank Den Haag heeft op 23 februari jl. in een zaak geconcludeerd dat de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw
en Innovatie (hierna: EL&I) niet bevoegd is tot het opleggen van bestuurlijke boetes voor overtredingen van het Uitvoeringsbesluit
Meststoffenwet (Ubm) en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm). Met deze brief wordt u geïnformeerd over de gevolgen
van deze uitspraak voor de handhaving van de mestregelgeving.
Achtergrond
Artikel 51 van de Meststoffenwet bepaalde vóór 1 juli 2009 dat de Minister een bestuurlijke boete kan opleggen voor een «gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens» die wet. Met de woorden «bij of krachtens» wordt bedoeld dat ook overtredingen van de op de wet gebaseerde regelgeving (Ubm
en Urm) beboetbaar zijn.
Op 1 juli 2009 is de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking getreden. Door deze wijziging zijn
in de Awb algemene regels opgenomen voor onder andere bestuursrechtelijke handhaving. Met de aanpassingswet Vierde tranche
Awb zijn bijzondere wetten, waaronder de Mw, aangepast aan de inhoud, systematiek en terminologie van de Vierde tranche Awb.
Met deze aanpassingswet is de bovengenoemde ‘bij of krachtens-formulering’, geheel onbedoeld, komen te vervallen. Hoewel de
aanpassingswet puur technisch van aard was en niet beoogde inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in de bijzondere wetten,
is met de genoemde aanpassing, volgens de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, de basis om een bestuurlijke boete op te leggen
voor overtreding van een deel van de meststoffenregelgeving, vervallen. Het gaat daarbij onder andere om voorschriften met
betrekking tot het verhandelen en het transport van mest. Overtredingen van de kernbepalingen van de Meststoffenwet, gebruiksnormen
en de verantwoordingsplicht, blijven wél beboetbaar.
De uitspraak van de rechtbank laat ook andere handhavingsmogelijkheden onverlet. Hierbij dient gedacht te worden aan de mogelijkheid
tot het opleggen van een last onder dwangsom of bestuursdwang. Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder
zij is begaan daartoe aanleiding geven, kan de zaak worden overgedragen aan het openbaar ministerie voor strafrechtelijke
handhaving.
Consequenties
Als gevolg van bovengenoemde uitspraak van de rechtbank ontbreekt de wettelijke grondslag voor het opleggen van bestuurlijke
boetes voor overtredingen van het Ubm en de Urm vanaf 1 juli 2009. In de gevallen waarin er nog bezwaar en beroep openstaat,
en de bestuurlijke boetes daarmee nog niet onherroepelijk zijn, zullen de boetebeschikkingen ambtshalve herzien worden. De
nog niet onherroepelijke boetes waar nog geen bezwaar tegen is aangetekend zullen vernietigd worden, ingediende bezwaarschriften
tegen deze beschikkingen worden gegrond verklaard en in lopende beroepsprocedures wordt ambtshalve overgegaan tot herziening
(intrekking) van de beschikking. Reeds ingevorderde (nog niet onherroepelijke) boetes zullen vervolgens worden terugbetaald.
Wetswijziging
De woorden «bij of krachtens» worden weer aan artikel 51 van de Meststoffenwet toegevoegd. Deze wijziging van de Meststoffenwet
zal door middel van het indienen van een nota van wijziging worden aangebracht in het wetsvoorstel herinvoering compartimentering
Meststoffenwet, dat thans aanhangig is bij uw Kamer (Kamerstukken II 2009/10, 32 469, nr. 2).
Tot die tijd zullen de uitvoerende diensten van het ministerie gebruik maken van de hiervoor genoemde andere bestaande mogelijkheden
ter handhaving van het Ubm en de Urm. Ook nu de mogelijkheid tot het opleggen van bestuurlijke boetes voor een deel van de
regelgeving is vervallen zullen de diensten van het ministerie van EL&I scherp toe blijven zien op overtredingen van de Meststoffenwet.
Geconstateerde overtredingen zullen, wellicht op een andere wijze dan gebruikelijk, aangepakt blijven worden.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker