28 385 Evaluatie Meststoffenwet

Nr. 194 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2010

Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 25 juni 2010 informeer ik u met deze brief over de stand van zaken rond de problemen en oplossingsrichtingen rond covergisters en biovergisting. Tevens ga ik in op uw verzoek om een toelichting te geven op de huidige positieve lijst van te gebruiken natuurlijke materialen en de eventuele verschillen met de ons omringende landen (2009Z02856/2009D07628) en informeer ik u over het vervolg op de studie naar de huidige systematiek van de positieve lijst en alternatieven daarvoor (Kamerstukken II 2009/10, 28 385, nr. 164).

Versnellerteam Groen Gas

Eerder heb ik u bericht over een interdepartementaal team dat knelpunten voor groen gas, zoals geproduceerd uit covergisting moet gaan oplossen (Handelingen II 2009/10, nr. 881, pag. 1870). Dit zogeheten «Versnellerteam Groen Gas» staat onder leiding van een vertegenwoordiger van het ministerie van Economische Zaken en verder nemen vertegenwoordigers deel van de ministeries van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Verkeer en Waterstaat, Financiën, Agentschap NL en mijn ministerie. Het team inventariseert met betrokken partijen (waaronder LTO-Nederland, de Biogas Brancheorganisatie en de provincies) de problemen en mogelijke oplossingsrichtingen rond covergisters en biovergisting. Eind 2010 wordt geëvalueerd of het versnellerteam in 2011 doorgaat met haar werkzaamheden. In deze brief ga ik in op de positieve lijst covergisting en het oplossen van daaraan gerelateerde knelpunten.

Positieve lijst covergisting

Eén van de belangrijke problemen rond covergisting en biovergisting betreft de zogenoemde positieve lijst die feitelijk een tabel is met daarin opgenomen gewassen, gewasproducten en omschrijvingen van rest- en afvalstoffen.

Alleen wanneer één of meer van deze stoffen met minstens 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren wordt vergist, mag het restant ervan na vergisting worden gebruikt als meststof1. In alle andere gevallen zijn de verhandeling en het gebruik als meststof verboden en geldt dat de houder zich van het digestaat dient te ontdoen overeenkomstig de regels die gelden voor afval. Alleen stoffen waarvan is komen vast te staan dat er geen landbouwkundige of milieukundige bezwaren bestaan, worden toegevoegd aan de positieve lijst. De beoordeling daarvan gebeurt door de onafhankelijke Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) aan de hand van een protocol «Beoordeling Stoffen Meststoffenwet»2.

De knelpunten rond de positieve lijst hebben vooral betrekking op de procedure rondom een verzoek tot plaatsing van een stof op de lijst, die als te lang wordt ervaren, de beoordelingscriteria die onduidelijk en onterecht streng lijken en de kosten die een betrokkene maakt bij het indienen van een verzoek voor plaatsing van een stof, terwijl een ieder profiteert zodra de stof op de lijst staat.

De knelpunten waren voor mij mede aanleiding om een studie te laten uitvoeren naar de huidige systematiek van de positieve lijst en die van de ons omringende landen. Deze studie, uitgevoerd door het LEI, is afgerond en gevoegd bij deze brief3. Het LEI concludeert dat er verschillende beleidsopties mogelijk zijn: inputsturing, throughputsturing, outputsturing en combinaties hiervan. Duitsland en België gebruiken een combinatie van de drie sturingsmethoden. Bij inputsturing worden de stromen vooraf gecontroleerd, bij throughputsturing wordt gekeken naar de gemiddelde samenstelling van de stoffen die binnen een bepaalde tijdsperiode, bijvoorbeeld een jaar, de vergister in gaan. Bij outputsturing worden bepaalde parameters gecontroleerd in het digestaat en zo lang het aan de eisen voldoet mag het worden afgevoerd. De algemene lijn van een door het LEI in het kader van het onderzoek breed samengestelde praktijkgroep is dat men een groot voordeel zag in flexibilisering in ruil voor grotere verantwoordelijkheid via verantwoording van de rantsoensamenstelling (trhoughputsturing) en analyse van het digestaat (outputsturing); dus een combinatie van de sturingsmethoden.

De resultaten van de studie heb ik besproken met vertegenwoordigers van het agrarisch bedrijfsleven. Op basis van de studie hebben LTO-Nederland en Biogas Brancheorganisatie een visie ontwikkeld over de wijze waarop de systematiek dient te worden aangepast. Een besluit over een eventuele wijziging van de systematiek is in voorbereiding en zal worden genomen door een volgend kabinet. Hierbij dienen nadrukkelijk ook de procedure en kosten die gepaard gaan met een verzoek om plaatsing van stoffen op de lijst te worden betrokken. Een eventuele gewijzigde systematiek dient te borgen dat er geen overantwoorde belasting van landbouwgronden plaatsvindt met milieurisicovolle stoffen die in bepaalde co-materialen aanwezig kunnen zijn.

Vooruitlopend op een eventuele wijziging van de systematiek hebben LTO-Nederland en de Biogas Brancheorganisatie 21 stoffen geïnventariseerd waarvan zij vinden dat deze op de positieve lijst horen te staan. Het CDM heeft de beoordeling van deze stoffen uiterlijk eind dit jaar afgerond waarna besloten kan worden welke van deze stoffen aan de lijst worden toegevoegd.

Het CDM is de opdracht gegeven om samen met het RIVM de milieukundige criteria uit het protocol «Beoordeling Stoffen Meststoffenwet» te herijken. Dit zal eind volgend jaar gereed zijn. Vooruitlopend daarop zal het CDM voormelde 21 stoffen beoordelen op grond van expert judgement. De hierbij te hanteren criteria stemt het CDM af met de Technische Commissie Bodem.

Tot slot meld ik u dat Agentschap NL momenteel met betrokkenen een studie uitvoert naar de mogelijkheden van een (vrijwillig) certificeringsysteem voor de borging van de kwaliteit van stoffen die in aanmerking komen voor covergisting. Doel daarvan is te verzekeren dat alleen stoffen voor covergisting worden gebruikt die daarvoor zijn aangewezen. De resultaten van de studie zijn eind dit jaar beschikbaar, waarna een besluit wordt genomen over een vervolg traject om te komen tot een door alle partijen gedragen certificeringsysteem.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Zie tabel horende bij punt 1, onderdeel IV van bijlage Aa, Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

XNoot
2

Te vinden op www.hetlnvloket.nl.

XNoot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven