28 385 Evaluatie Meststoffenwet

Nr. 190 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 september 2010

1. Inleiding

Hierbij zend ik u, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het resultaat van het onderzoek naar de mogelijkheden om uitvoering te geven aan de motie Koopmans (Kamerstukken II, 28 385, nr. 138). Het onderzoek is vastgelegd in het rapport «Uitwerking van opties voor een Nitraatdieptemeetnet. Technische uitwerking van de motie Koopmans» (RIVM-rapport 680717011/2010) dat u met deze brief ontvangt.1

Gezien de huidige demissionaire status van het kabinet volsta ik in deze brief met een korte schets van de voornaamste bevindingen uit het rapport. Ik laat de beleidsreactie op het rapport over aan het nieuw te vormen kabinet.

2. Achtergrond

Op grond van de Nitraatrichtlijn is Nederland verplicht de nitraatconcentraties in het grond- en oppervlaktewater te monitoren. Deze monitoring vindt plaats in het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). In het LMM wordt sinds de start in 1992 de nitraatconcentratie gemeten in de eerste meter van het grondwater. De relatie tussen milieukwaliteit en landbouwkundig handelen – en daarmee de effectiviteit van het mestbeleid – zijn het snelst zichtbaar in de eerste meter van het grondwater. Daarnaast is meten in de eerste meter qua techniek en uitvoering eenvoudiger dan dieper meten en daardoor aanzienlijk goedkoper.

Met de motie Koopmans wordt de regering verzocht ter voorbereiding van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn modelmatig de afname van de nitraatconcentratie in beeld te brengen en naast de eerste meter ook in de tweede tot de vijfde meter te meten, en deze resultaten te gebruiken voor het derogatieverzoek van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn.

Tijdens de mondelinge behandeling van de wijziging van de Meststoffenwet op 1 juli 2009 door uw Kamer heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aangegeven dat thans onderzocht wordt hoe het kabinet uitvoering kan geven aan bovengenoemde motie. Daarbij heeft zij mede namens de minister van VROM toegezegd dat u uiterlijk in het voorjaar van 2010 de resultaten van dit onderzoek ontvangt.

Mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en mijn ambtsvoorganger hebben een consortium bestaande uit RIVM, Alterra, Deltares en LEI gevraagd te onderzoeken welke opties voor een zogenoemd Nitraatdieptemeetnet, ter uitvoering van de eerder genoemde motie, mogelijk zijn. De Technische Commissie Bodem (TCB) is gevraagd de onderzoekers op drie momenten van advies te voorzien.

3. Voornaamste bevindingen onderzoek

Er zijn in het rapport op hoofdlijnen vier opties uitgewerkt voor een nitraatdieptemeetnet. Het onderzoek heeft zich gericht op het zandgebied omdat de grondwaterkwaliteit vooral in dat gebied aandacht vraagt. Drie van de vier opties betreffen de inrichting van een meetnet waarmee op basis van de verkregen gegevens de verandering in de nitraatconcentratie met de diepte in beeld kan worden gebracht, inclusief de bandbreedte. De eerste optie betreft een geheel nieuw meetnet. Bij optie twee wordt aangesloten bij het in ontwikkeling zijnde Kaderrichtlijn Water (KRW) Grondwatermeetnet, bij optie drie bij het bestaande LMM. De vierde optie is een modelvariant, waarbij de metingen ten doel staan van het ontwikkelen, het ijken of het valideren van het procesmodel STONE dat wordt gebruikt voor de evaluatie van effecten van het mestbeleid. Bij deze laatste optie is het niet mogelijk met de (beperkte) meetgegevens zelf betrouwbare uitspraken te doen maar dienen de gegevens ter validatie van het procesmodel.

Mede op basis van een advies van de Technische Commissie Bodem (TCB) is de optie waarin wordt aangesloten bij het LMM (optie 3) nader uitgewerkt in vier verschillende varianten. De keuze voor optie 3 is ingegeven door de koppeling met het bestaande meetnet (bestaande infrastructuur) en de daarin beschikbare gegevens over grondwaterkwaliteit en landbouwpraktijk, de relatief lage kosten ten opzichte van de andere twee meetnetopties en de goede bruikbaarheid van de resultaten. De kosten van het invoeren van deze optie bedragen, afhankelijk van de gekozen variant, 15 tot 30 miljoen euro in de komende vier jaar. Kosten kunnen worden bespaard door het meetnet binnen optie 3 te beperken tot alleen het droge deel van het zandgebied. Dit levert een besparing op van tussen de 38 en 55%, afhankelijk van de gekozen variant.

Naast de drie meetnetopties is in het rapport ook een modelvariant (optie 4) beschreven. Varianten binnen een modelvariant zijn om het model te ontwikkelen met minder (kosten 0,5–1 miljoen euro in 2010 en 2011) of meer gerichte metingen (aanvullende kosten in 2010–2014 tussen de 6,5 en 8,5 miljoen).

In de afgelopen jaren zijn verschillende studies uitgevoerd naar de mogelijkheden voor het verlagen van de toetsdiepte. De uitkomsten van deze studies geven vergelijkbare resultaten. Onder de droge zand- en dalgronden is in de eerste 5 meter van het grondwater geen substantiële afname van nitraat met de diepte waargenomen, onder natte en overige zand- en dalgronden wel. Bij de natte gronden is vooral de uitspoeling naar het oppervlaktewater van belang.

Volgens de opstellers van het onderhavige rapport zal een nitraatdieptemeetnet niet tot wezenlijk andere conclusies leiden dan de eerdere onderzoeken. Wel zullen de conclusies door een nitraatdieptemeetnet met een grotere mate van betrouwbaarheid vastgesteld kunnen worden.

Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de resultaten van een eerste meetronde tweeënhalf jaar na het verstrekken van een opdracht kunnen worden gerapporteerd. Dit wil zeggen dat pas begin 2013 eerste resultaten beschikbaar zouden zijn, als een opdracht zou worden verstrekt. De onderhandelingen met de Europese Commissie over het Vijfde Actieprogramma Nitraatrichtlijn starten medio 2012. Het is wel mogelijk om voor medio 2012 nieuwe modelresultaten beschikbaar te hebben. Een nitraatdieptemeetnet levert echter niet tijdig informatie voor de benodigde modelverbeteringen en validatie van het model.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven