Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juni 2010
Met deze brief ontvangt u mijn reactie op de motie van mevrouw Snijder-Hazelhoff c.s. (Kamerstukken II, 28 385, nr. 175) zoals ingediend tijdens het Verslag Algemeen Overleg over het mestbeleid van 22 mei jl.
Met de motie wordt de regering verzocht voor fosfaatfixerende gronden, naast PAL en Pw, zich rekenschap te geven van de P-PAE
als extra meetinstrument. Belangrijke overweging is dat, volgens uw Kamer, P-PAE voor fosfaatfixerende gronden aangeeft hoeveel
direct beschikbaar fosfaat er voor het gewas aanwezig is. P-PAE zou in dat verband beter geschikt zijn dan de nu voorgeschreven
methoden van PAL en Pw.
Bij de totstandkoming van het stelsel van gebruiksnormen is, in het kader van de Evaluatie Meststoffenwet 2004, uitvoerig
onderzoek uitgevoerd naar methoden voor het karakteriseren van gronden die in aanmerking komen voor reparatiebemesting (Alterra-rapport
730.3, Wageningen 2004). Destijds is geconcludeerd dat Pw en PAL de aangewezen methoden zijn om deze gronden te karakteriseren.
Belangrijke overwegingen:
• de lage kosten van PAL en Pw;
• de vertrouwdheid met beide methoden (PAL sinds 1958, Pw sinds 1966);
• de bemestingsadviezen zijn gebaseerd op Pw en PAL, niet op P-PAE.
In 2006 heeft een deskstudie plaatsgevonden naar de mogelijkheden van het aanwijzen van fosfaatarme gronden op basis van P-PAE
(Alterra-rapport 1458, Wageningen 2007). In deze deskstudie werd geconcludeerd dat er een hoger risico bestaat dat met P-PAE
onterecht gronden worden aangewezen als zijnde fosfaatarm dan met de huidige methoden.
In het rapport «Protocol voor het aanwijzen van gronden die in aanmerking komen voor een verhoogde gebruiksnorm voor fosfaat»
(Alterra-rapport 1201, Wageningen 2005) kwamen de onderzoekers tot een gelijkluidende conclusie: «PAE-bepalingen zijn minder
nauwkeurig dan bepalingen van het P-AL-getal of het Pw-getal».
P-PAE is als methode minder geschikt voor het karakteriseren van gronden indien sprake is van (zeer) lage fosfaattoestanden,
zoals het geval is bij fosfaatarme en fosfaatfixerende gronden. Voor overige gronden is P-PAE wel geschikt gebleken. Per 1 januari
2010 wordt de hoogte van de fosfaatgebruiksnorm gebaseerd op de fosfaattoestand van de bodem. Bij de karakterisering van de
fosfaattoestand van de bodem ten behoeve van deze differentiatie van fosfaatgebruiksnormen is P-PAE sinds 1 januari 2010 wel
toegestaan. De betrouwbaarheid is bij deze gronden voldoende. Het resultaat van de bepaling dient daarbij omgerekend te worden
van P-PAE naar een Pw-factor om de fosfaattoestand te karakteriseren.
Gezien voornoemde is bij de totstandkoming van het stelsel van gebruiksnormen besloten P-PAE niet van toepassing te verklaren
bij karakterisering van fosfaatarme en fosfaatfixerende gronden. Er zijn, ook na mijn uitnodiging aan mevrouw Snijder-Hazelhoff
en andere Tweede Kamerleden om met concrete voorbeelden te komen, geen nieuwe feiten aangereikt die mij aanleiding geven van
dit besluit af te wijken.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg