28 345
Aanpak huiselijk geweld

nr. 90
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2009

1. Inleiding

Slachtoffers van geweld in de privé-sfeer voelen zich vaak eenzaam en geïsoleerd in hun positie als slachtoffer. Het geweld is vaak onzichtbaar voor anderen. Slachtoffers weten daardoor niet goed hoe ze uit de geweldspiraal moeten ontsnappen. Ze zijn in veel gevallen emotioneel en financieel afhankelijk van de dader. Deze afhankelijkheidspositie belemmert hen om het initiatief te nemen en het aanhoudend geweld zelfstandig te beëindigen.

Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid de positie van het slachtoffer zoveel mogelijk te verbeteren, waardoor deze weerbaarder wordt. Ik neem in mijn aanpak daarom nadrukkelijk de afhankelijkheidspositie van slachtoffers als uitgangspunt. Slachtoffers kunnen zowel vrouwen, mannen als ouders en kinderen zijn. Zij allen maken immers deel uit van relaties waarbinnen sprake is van afhankelijk van elkaar zijn.

Ik streef er naar om geweld zoveel mogelijk te voorkomen, slachtoffers van geweld te beschermen, maar bovenal de weerbaarheid van (mogelijke) slachtoffers te vergroten. Op deze manier kan het slachtoffer op eigen kracht een beter en geweldloos leven opbouwen en kunnen er in het gezin zo snel mogelijk weer gezonde relaties zonder geweld worden opgebouwd.

Op 10 december 2007 heeft uw Kamer mijn beleidsbrief «Beschermd en weerbaar» ontvangen, waarin ik de bovenstaande visie concreet heb uitgewerkt in de volgende ambities:

• Alle betrokken professionals moeten vroegtijdig de risico’s op geweld in afhankelijkheidsrelaties kunnen signaleren en weten hoe ze dit kunnen voorkomen.

• Er dient onmiddellijke en veilige opvang voor slachtoffers te zijn, in het bijzonder voor hen die het meeste gevaar lopen.

• Er dient vroegtijdige, snelle en goede hulpverlening te zijn, zodat slachtoffers, daders én hun kinderen – ongeacht de geweldsvorm – weerbaarder worden.

In deze brief informeer ik u – mede namens de minister voor Jeugd en Gezin en de minister van Justitie – over de stand van zaken rond de uitvoering van de beleidsbrief tot 1 mei 2009 en geef wij een blik op de toekomst. Ik schets u op hoofdlijnen de belangrijkste resultaten en de stand van zaken van de uitvoering van moties en toezeggingen in het kader van de beleidsbrief «Beschermd en weerbaar». In bijlage 11 van deze brief treft u vervolgens de overige meer specifieke resultaten en toezeggingen aan.

2. Toekomstbestendig stelsel: een sluitende ketenaanpak

De ambities moeten uiteindelijk leiden tot een toekomstbestendig stelsel dat bescherming en ondersteuning van slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties garandeert. Dat stelsel bestaat in mijn visie uit een sluitende keten van preventie – vroegsignalering – advies en melden – opvang – hulpverlening, vervolging en nazorg. Al deze schakels zijn alleen samen effectief. Ze kunnen niet los van elkaar worden gezien als we het geweld willen voorkomen, het zo snel mogelijk willen stoppen en herhaling willen voorkomen. Mijn inspanningen en die van veldpartijen richten zich – meer dan voorheen – op het versterken van de hele keten.

In de beleidsbrief «Beschermd en weerbaar» heb ik de volgende operationele doelen geformuleerd, die zich richten op de versterking van de hele keten, maar ook op onderdelen daarvan:

Sterke Steunpunten Huiselijk geweld. In elke centrumgemeente zijn sterke en toegankelijke Steunpunten Huiselijk Geweld. Slachtoffers maar ook mensen die geweld in hun naaste omgeving signaleren, kunnen makkelijk terecht voor hulp en advies op maat.

Betere kwaliteit van hulp en opvang. De hulpverlening is passend, goed en snel. Betrokken beroepsgroepen herkennen geweldsproblemen eerder en weten precies hoe te handelen. Het doel is dat slachtoffers hun weerbaarheid vergroten zodat zij zo snel mogelijk weer een eigen bestaan op kunnen bouwen.

Meer opvang. In 2012 zijn er structureel 500 extra plekken voor slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties ten opzichte van 2007. Daarmee is er in 2012 een landelijk dekkend netwerk van opvangplaatsen.

Duurzame en krachtige aanpak van vrouwelijke genitale verminking (VGV): Meisjesbesnijdenis is één van de ergste vorm van kindermishandeling. Het doel is om zoveel mogelijk te voorkomen dat meisjes uit risicogroepen worden besneden. Bij vermoedens van (aanstaande) VGV worden meisjes zo snel mogelijk beschermd en in gevallen van vermoedens van VGV dient zo snel mogelijk uitgezocht te worden of de vermoedens ook bewijsbaar zijn, waarna bezien zal worden of vervolging mogelijk is. Deze ketenbrede aanpak van VGV in de zes regio’s wordt verbeterd, landelijk toegepast en op de Europese en internationale agenda gezet.

Krachtige aanpak eergerelateerd geweld: er zijn voldoende opvangplekken voor alle slachtoffers van eergerelateerd geweld. In het bijzonder zijn er plekken voor mannelijke en minderjarige slachtoffers.

Om de ambities en doelstellingen te realiseren, investeer ik de komende periode, oplopend tot € 32 miljoen vanaf 2012 aan extra middelen. Daarbovenop geef ik structureel € 650 000,– extra uit aan de opvang en hulp aan tienermoeders.

3. Resultaten tot nu toe: algemeen

Om de ambities en de operationele doelen uit de beleidsbrief «Beschermd en weerbaar» waar te kunnen maken, heb ik niet alleen middelen beschikbaar gesteld, maar ben ik ook met mijn collega’s ministers voor Jeugd en Gezin en van Justitie en veldpartijen hard aan de slag gegaan. Bij de aanpak van huiselijk geweld werk ik nauw samen met de minister van Justitie en andere departementen in het kader van het Plan van Aanpak Huiselijk Geweld tot 2011, «de volgende fase» én met de minister voor Jeugd en Gezin om de verbinding te leggen met de aanpak kindermishandeling. Mijn verantwoordelijkheid, zoals uiteengezet in «Beschermd en weerbaar», richt zich daarbij op preventie, vroegsignalering, hulp en opvang bij huiselijk geweld, vrouwelijke genitale verminking en eergerelateerd geweld.

De centrumgemeenten vrouwenopvang hebben structureel extra middelen gekregen om een aantal van de geformuleerde doelstellingen te realiseren. In 2008 ontvingen zij € 14,1 miljoen, in 2009 daarbovenop € 9,6 miljoen. In totaal gaat het vanaf 2009 om een structureel bedrag van additioneel € 23,7 miljoen. In deze fase zijn de centrumgemeenten bezig om deze middelen zo snel mogelijk in te zetten voor het doel waarvoor het bestemd is, namelijk meer opvangplekken, het versterken van de Steunpunten Huiselijk Geweld, het bieden van crisisinterventie, hulp en opvang na het huisverbod en een daadkrachtige invulling van de gemeentelijke regierol. Want ook op lokaal niveau is een stevige ketenaanpak gewenst, zoals bijvoorbeeld in Rotterdam en de regio Den Haag (zie hieronder).

Integrale aanpak huiselijk geweld

Op 16 april jl. hebben vijf gemeente-bestuurders (uit Den Haag, Leidenschendam-Voorburg, Rijswijk, Wassenaar en Zoetermeer) en alle ketenpartners (zorg, politie, AMK, Steunpunt Huiselijk geweld, opvanginstellingen, Bureau Jeugdzorg en de MEE organisaties) een convenant huiselijk geweld ondertekend. In dit convenant zijn de samenwerkingsafspraken vastgelegd tussen de betrokken instellingen met betrekking tot onder andere het verlenen van hulp. Voorts is een uitvoeringsconvenant ondertekend waarin werkafspraken zijn vastgelegd tussen de zorg- en de justitiële keten, maar ook werkafspraken op het niveau van de hulpverlener en bijvoorbeeld de politieagent of een medewerker van de jeugdzorg.

Met de veldpartijen (de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Federatie Opvang, GGD Nederland en de MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening) ben ik inmiddels goed op dreef als het gaat om de uitvoering van de ambities en doelstellingen. De opgave waarvoor we staan en de afspraken heb ik op 18 juni 2008 samen met de bovengenoemde veldpartijen bestuurlijk vastgelegd in de Actieverklaring «Beschermd en weerbaar» (zie bijlage A).1 Het uitgangspunt is dat elk van de ketenpartners de verantwoordelijkheid draagt voor een deel van de keten. Gezamenlijk hebben wij de verantwoordelijkheid de keten te versterken, sluitend te maken en te houden. Met deze verklaring hebben we onze gezamenlijke inzet vastgelegd.

Op basis van deze Actieverklaring heb ik vervolgens samen met genoemde partijen en Movisie een concreet actieplan uitgewerkt. Het actieplan omvat in de eerste plaats de reeds in gang gezette activiteiten in het kader van mijn beleidsbrief Beschermd en weerbaar, zoals het verbeterplan vrouwenopvang. Daarnaast zijn in het plan lopende projecten op het gebied van ouderenmishandeling en seksueel geweld opgenomen, om daarmee de verbinding tussen deze projecten en «Beschermd en weerbaar» te leggen, zoals ik heb toegezegd in het Algemeen Overleg van 19 december 2007.

Het actieplan omvat ook nieuwe activiteiten die veldpartijen gaan oppakken. De VNG richt zich op ondersteuning van gemeenten bij hun regiefunctie in de keten van preventie – vroegsignalering – advies en melden – opvang – hulpverlening en nazorg. Het accent ligt hierbij op het zo snel mogelijk stoppen van geweld en slachtoffers weer snel een eigen leven te laten opbouwen. De VNG start met een overzicht van de stand van zaken bij (centrum)gemeenten naar de praktijk van de hulp, opvang en nazorg. Movisie stelt ter ondersteuning van gemeenten een handreiking op over preventiebeleid. Deze handreiking helpt gemeenten in het opzetten en uitvoeren van een preventiebeleid waarmee het stoppen van geweld in afhankelijkheidsrelaties in een vroeg stadium aangepakt kan worden.

De brancheorganisaties Federatie Opvang, MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening en GGD Nederland starten dit jaar met een kwaliteitsprogramma voor de Steunpunten Huiselijk Geweld.

Ik stel voor de uitvoering van deze nieuwe activiteiten jaarlijks nog eens maximaal € 250 000,– ter beschikking. Het actieplan beslaat drie jaar en loopt tot en met 2011.

In het bovenstaande heb ik u de algemene resultaten op hoofdlijnen geschetst. Hieronder loop ik per ketenonderdeel de resultaten langs.

Parallel aan de uitvoering van de acties «Beschermd en weerbaar» zal ik, in het kader van het toekomstbestendig maken van het stelsel, onderzoek doen naar de knelpunten die op dit moment worden ervaren in het huidige stelsel van de vrouwenopvang. Ik kom daar later in deze brief op terug.

3.1 Preventie

Meisjes behoeden voor besnijdenis

Investeren in het voorkomen van geweld levert naar mijn idee op lange termijn de beste resultaten op als het gaat om het weerbaar maken en beschermen van slachtoffers. Daarbij is onder meer voorlichting aan burgers van groot belang. Bij genitale verminking wil ik zoveel mogelijk voorkomen dat meisjes dit gruwelijk geweld wordt aangedaan. Deze verminking is eenmalig en blijvend en heeft desastreuze gevolgen voor het meisje. Ik heb daarom in totaal ongeveer € 3 miljoen geïnvesteerd in de zes pilots VGV om sleutelfiguren te trainen, voorlichtingsactiviteiten te organiseren voor risicogroepen en om professionals te trainen.

U heeft op 26 januari jl. de evaluatie van deze pilots ontvangen. «De preventieve aanpak lijkt zijn vruchten af te werpen», schrijven de onderzoekers. Ik onderschrijf die conclusies. In betreffende regio’s zijn bijvoorbeeld van januari 2006 tot november 2008 70 sleutelfiguren en 2869 professionals getraind uit onder andere de JGZ en de justitiële keten, 1064 huisbezoeken afgelegd en 184 voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. Tijdens mijn werkbezoek aan één van de pilots heb ik gesproken met verschillende professionals en zelforganisaties die betrokken zijn bij deze aanpak. Betrokkenen hebben de indruk dat deze aanpak bijdraagt aan het behoeden van meisjes voor besnijdenis. De pilot ga ik verlengen tot 1 januari 2010. In de tussentijd maak ik afspraken met de pilot regio’s en GGD Nederland over de structurele inbedding van de aanpak. In de vervolgaanpak zal ik nadere concrete doelen, gebaseerd op mijn nieuw aangekondigde maatregelen (zoals het medisch cerificaat en de meldcode), koppelen aan de inzet van middelen. In de volgende voortgangsrapportage zal ik u hierover informeren. Hiermee voer ik de motie Arib1 uit, die vroeg om het verbinden van concrete doelen aan budget en maatregelen. In bijlage 1, paragraaf 4.4 treft u de resultaten en de budgetten van 2006 tot 2009 per pilot aan.

De zojuiste genoemde evaluatie levert voldoende bouwstenen op om mijn doelstelling, een duurzame en krachtige ketenaanpak van VGV, te realiseren bijvoorbeeld als het gaat om het verbreden van de aanpak, het verspreiden van de opgebouwde kennis naar álle GGD’en en de nadruk op de ontwikkeling van nazorg. Op 3 maart jl. heeft een werkconferentie plaatsgevonden met alle ketenpartners (zoals medewerkers van jeugdgezondheidszorg, artsen, de AdviesMeldpunt Kindermishandeling (AMK) en de Raad voor de Kinderbescherming) om te kijken waar verbeterpunten mogelijk zijn in de aanpak van VGV. Op basis daarvan zijn nieuwe afspraken gemaakt, zoals het ontwikkelen van een protocol door gynaecologen op basis waarvan de nazorg aan cliënten kan worden verbeterd. De pilots zullen een voorstel doen om als vraagbaak te kunnen dienen voor de overige GGD’en. Ik zal bezien in hoeverre de lessen en de ervaringen uit deze pilots ook gebruikt kunnen worden voor de aanpak van andere geweldsvormen uit de beleidsbrief.

Betrokkenheid van risico-groepen bij het voorkomen van besnijdenis

Ik vind de betrokkenheid van de risico-groepen in de ontwikkeling en uitvoering van mijn beleid van groot belang. In bijlage 1, paragraaf 4.4.4 heb ik de investeringen in de voorlichting voor en door risico-groepen en de concrete resultaten inzichtelijk gemaakt. Daaruit blijkt dat een substantieel bedrag zowel binnen de pilots als bij Pharos en FSAN voor voorlichting voor en door zelforganisaties bestemd is. Het gaat om een bedrag van in totaal ongeveer € 1,2 miljoen ten opzichte van de in totaal € 5 miljoen (2006–2009) voor de aanpak van VGV. Ik zie op dit moment geen aanleiding om extra middelen boven op dit bedrag toe te kennen aan zelforganisaties. Ik ga binnenkort wel in gesprek met deze zelforganisaties over hun inzet en de daarbij behorende investeringen. Ik zal ook FSAN en de VON hierbij betrekken. Mocht uit deze gesprekken blijken dat er extra inzet nodig is van zelforganisaties ten opzichte van de professionals, dan zal ik overwegen om te schuiven binnen de beschikbare middelen voor de aanpak van VGV. In mijn volgende voortgangsrapportage zal ik u hierover informeren.

Medisch certificaat ter voorkoming van meisjesbesnijdenis1

Ik zet nog meer in om te voorkomen dat meisjes worden besneden. Ik heb uw Kamer al geïnformeerd over mijn voornemen om een medisch certificaat in te voeren in de brede ketenaanpak van VGV. Dit certificaat houdt in dat ouders op vrijwillige basis een verklaring ondertekenen, waarin zij aangeven dat hun dochter niet zal worden besneden tijdens verblijf in het buitenland. Als het gaat om de inzet van dit instrument in de preventie-sfeer, ben ik in gesprek met onder meer GGD Nederland hoe dit allereerst binnen de aanpak van de zes pilots een plek zal krijgen. Staatssecretaris van Justitie is voornemens het medisch certificaat te gebruiken in asielprocedures. Ook in één van de pilots Eergerelateerd geweld (Rotterdam) wordt onderzocht hoe een soortgelijk instrument gebruikt kan worden ter voorkoming van gedwongen huwelijken. Ik zal er zorg voor dragen dat deze initiatieven goed op elkaar worden afgestemd.

Het certificaat kan ook in het geval van vroegsignalering van VGV ingezet worden. Ik zal onderzoeken of er een relatie kan worden gelegd met de activiteiten in het kader van de invoering van de voorgenomen Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

Ik zal ook met de MOgroep kijken of het medisch certificaat in de werkwijze van de AMK’s opgenomen kan worden. Het kan bijvoorbeeld gebruikt worden ter ondersteuning bij het gesprek met de ouders over een gemeld vermoeden van een aanstaande VGV. Ik zal u, zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg VGV van 27 april 2009, voor de begrotingsbehandeling van VWS informeren over de uitwerking en de invoering van het medisch certificaat.

Prevalentie vrouwen- en meisjesbesnijdenis in Nederland

Om effectief preventiebeleid te ontwikkelen om VGV te voorkomen, vind ik het van belang om het aantal besneden vrouwen in Nederland te weten. Ik heb om die reden TNO gevraagd een onderzoek te doen naar ervaringen van verloskundigen met VGV. Als bijlage B1 bij deze brief treft u dit onderzoek aan. Hieruit blijkt dat in 2008 verloskundigen in Nederland 12002 zwangere vrouwen uit de risico-groepen zagen, 470 van hen waren besneden. Dit betekent dat vier op de tien zwangere vrouwen uit de risicolanden is besneden. Dit is lager dan verwacht, want in de landen van herkomst is dat vaak negen op de tien vrouwen. De besnijdenis betrof zowel de meest ernstige vorm, de infibulatie, als minder vergaande vormen. Uit het onderzoek blijkt ook dat van de 183 praktijken die besneden vrouwen hebben gezien 69% te maken heeft gehad met 1 of 2 besnijdenissen en 6% met 8 tot 15. Het TNO onderzoek is vooral gebaseerd op de herinnering van geïnterviewden en kende geen aanvullende vragen over bijvoorbeeld het land van herkomst. De praktijken met veel besnijdenissen bevinden zich in de grote steden of in de nabijheid van asielzoekerscentra.

Alles overziend vind ik de cijfers alarmerend. Ik streef er daarom naar elk jaar over betrouwbaardere cijfers te beschikken. Ik ben met de KNOV in overleg over het structureel verbeteren van de registratie van VGV. De registratie loopt via het systeem van de Stichting Perinatale Registratie Nederland (PRN). Dit is een samenwerking van vier beroepsorganisaties in Nederland die zich bezighouden met de perinatale zorg: de zorg rondom geboorte. Dit zijn de KNOV (Koninklijke Nederlandse Vereniging van Verloskundigen), de LHV (Landelijke Huisartsen Vereniging, waaronder ook de verloskundig actieve huisartsen), de NVOG (Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie) en de NvK (Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde). Ik zal hen een verzoek doen om VGV in een verplicht veld op te nemen in dit PRN, zodat verloskundigen, kinderartsen, gynaecologen en huisartsen VGV expliciet aan de orde laten komen bij een bevalling. Hiermee voer ik de motie Langkamp3, die vroeg om een verplichte registratie van VGV voor verloskundigen en gynaecologen.

Op basis hiervan kunnen verloskundigen in 2010 starten met de verbeterde registratie. Gezien de hoge respons van het TNO-onderzoek, verwacht ik dat de verloskundigen dit goed ter hand zullen nemen. De eerste data uit deze registratie kan dan volgens opgave van de KNOV in 2011 worden opgeleverd. Ik zal met onder andere de KNOV bezien op welke manier we over 2009 en 2010 kunnen beschikken over cijfers.

Met de KNOV ben ik ook in gesprek om verloskundigen specifiek te scholen in het beter herkennen en begeleiden van VGV. De KNOV doet een voorstel voor het opleiden van een aantal verloskundigen door een specialist op dit terrein. Zij zullen een landelijk dekkend netwerk van verloskundigen VGV experts aanstellen waar collega’s, die te maken hebben met reeds besneden vrouwen, uit verschillende locaties terecht kunnen voor advies en ondersteuning als het gaat om bijvoorbeeld het bespreekbaar maken van VGV, het registreren ervan en de medische en psychosociale nazorg aan vrouwen na de bevalling. Met deze acties geef ik uitvoering aan de motie Langkamp4 die verzoekt om verloskundigen en gynaecologen te scholen in het herkennen en bespreekbaar maken van VGV.

Huiselijk geweld voorkomen «Stay in love+»

Mijn collega van Justitie zet ook in om huiselijk geweld zo vroeg mogelijk te voorkomen. Een voorbeeld daarvan is het project Stay in love + dat op scholen wordt uitgevoerd. Het doel van dit project is de ontwikkeling van een (primair) preventieve geweldsaanpak ter voorkoming van partnergeweld onder jongeren. De aanpak is gebaseerd op de Nederlandse methodiek Stay in Love aangevuld met bewezen effectieve bestanddelen van het Canadese preventieproject Safe Dates.

Huiselijk geweld snel stoppen, Pleger tijdelijk uit huis

Naast de inzet van instrumenten om het geweld te voorkomen, zet ik samen met de minister van Justitie ook preventieve instrumenten in om het geweld snel te kunnen stoppen. Per 1 januari 2009 is bijvoorbeeld de Wet tijdelijk huisverbod inwerking getreden. Dit houdt in dat bij vroegtijdige dreigende signalen van huiselijk geweld in het gezin niet het slachtoffer, maar de pleger tijdelijk uit huis moet. De pleger krijgt een tijdelijk verbod opgelegd. De inzet is om door middel van crisisinterventie door bijvoorbeeld de Steunpunten Huiselijk Geweld en een (eventueel) hulpverleningstraject na het huisverbod het geweld te stoppen en slachtoffers, plegers en eventuele kinderen te helpen weer een leven zonder geweld te leiden. Centrumgemeenten ontvangen vanaf 2009 structureel € 8.6 miljoen voor crisisinterventie, opvang en hulp na het verbod. Voor wat betreft de invoering van de wet kunnen mijn collega en ik melden dat gemeenten hun taak voortvarend hebben opgepakt. Er zijn in de eerste vier maanden van dit jaar maar liefst 499 huisverboden opgelegd met de daarbij behorende hulpverlening na het verbod. Het bieden van hulp na het huisverbod vind ik essentieel voor het succesvol interveniëren om het geweld snel te stoppen.

«Achteraf snap je niet dat je zo ver bent gegaan. Ik ben gewoon niet zo’n prater. Het begon met schreeuwen en is steeds erger geworden. En toen liep het echt uit de hand. Toen kwam de politie. De buren hadden gebeld. Met hulp van buiten gaat het nu weer vrij goed met ons. Ik ben ontzettend blij dat we er samen uit konden komen op deze manier, ook voor de kinderen. We zijn wel verhuisd, om toch echt een nieuw begin te maken. We hebben nog wel eens woorden natuurlijk, maar ik ga niet meer door het lint.» Hans is 42 jaar. Bron: www.shginfo.nl

Bijzondere voorwaarden bij strafrechtelijke aanpak van de dader

Om recidive te voorkomen wordt ingezet op een persoonsgerichte aanpak waarbij de dader, het delict en het risico dat de dader vormt voor de samenleving belangrijke indicatoren zijn voor de op te leggen sanctie en de tenuitvoerlegging. Dit wordt bereikt door in het kader van een voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden op te leggen, die gericht zijn op gedragsverandering. Er zijn inmiddels wetenschappelijk onderbouwde gedragsinterventies ontwikkeld om de factoren die ten grondslag liggen aan delictgedrag in positieve zin te beïnvloeden. Voorbeelden van bijzondere voorwaarden zijn een agressieregulatietraining, een ambulante behandeling bij een forenische kliniek, maar ook een straatverbod. Een speciale gedragstraining voor huiselijk geweld wordt naar verwachting in oktober 2009 ontwikkeld.

3.2 Vroegsignalering

Hoe eerder professionals geweld in afhankelijkheidsrelaties signaleren, hoe sneller er ingegrepen kan worden om het geweld te stoppen en slachtoffers te helpen. Uit verschillende onderzoeken bleek dat professionals geweld onvoldoende herkennen en het daarom vaak niet melden.1 Dit betekent dat er slachtoffers zijn die niet op tijd geholpen worden en daardoor in een onstuitbare geweldspiraal terecht kunnen komen. Om professionals te ondersteunen, hebben de ministers voor Jeugd en Gezin en van Justitie en ik, op 20 november 2008 aangekondigd voornemens te zijn een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling bij wet verplicht te stellen. Laat ik nog eens benadrukken dat het bij deze verplichting niet om een meldplicht voor professionals gaat, maar om het beschikken over het instrument van een meldcode, om bij signalering van geweld volgens de daarin genoemde stappen te werken. Het geeft professionals een handelingsrepertoire bij (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling. Mijn collega’s en ik sluiten hierbij aan bij het kwaliteitskader van organisaties en professionals en geloven sterk in de professionaliteit van de instellingen/organisaties en hun medewerkers. Een meldcode is een ondersteunend instrument dat deze professionaliteit zal verbeteren.

De geplande inwerkingtreding van de wet is 1 januari 2011. Vooruitlopend op wetgeving zijn we druk bezig met het voorbereiden van het veld op deze verplichting. De website www.meldcode.nl wordt in juni 2009 gelanceerd. Op deze site worden ondersteunende instrumenten beschikbaar gesteld, zoals een basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze wordt op dit moment ontwikkeld voor instellingen en professionals in samenwerking met verschillende brancheorganisaties en veldpartijen (zoals de KNMG en de Bond Katholiek Primair Onderwijs, mede namens de Besturenraad Protestants Christelijk Onderwijs). Het basismodel komt rond de zomer van dit jaar beschikbaar.

Doorslaggevende factor in dit geheel is het trainen van professionals in het gebruik van de meldcode en het herkenen van signalen. Ter ondersteuning ontwikkelen we, wederom met veldpartijen en met de kenniscentra Movisie en het Nederlandse Jeugd Instituut, een basis-scholingspakket meldcode en wordt een databank van trainingen en cursussen opgezet.

Wij sporen de verschillende branches en sectoren aan om zich nu al voor te bereiden door, op basis van de model-meldcode, sectorspecifieke codes op te stellen en hun personeel voor te bereiden en te trainen. De overheid treedt hierbij op als facilitator. De verantwoordelijkheid voor een goed werkend signaleringssysteem ligt primair bij de sectoren zelf.

Meldcode voor ambulancedienst Den Haag

Met ingang van 1 mei 2009 meldt de Ambulancedienst GGD Den Haag vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling waarbij kinderen betrokken zijn en ernstige verwaarlozing bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Daartoe is op 15 april jl. een meldingsprotocol ondertekend. De ambulancedienst GGD Den Haag is de eerste ambulancedienst in Nederland met deze werkwijze. Medewerkers van ambulancediensten kunnen, tijdens hun werk, situaties aantreffen waarin vermoedens bestaan van kindermishandeling of andere vormen van geweld. Na de melding wordt onderzoek door het AMK gedaan en eventueel een hulpverleningstraject in gang gezet. Volwassenen worden gemotiveerd om hulp te aanvaarden van het Steunpunt Huiselijk Geweld.

3.3 Advies en melden

Steunpunten Huiselijk Geweld

Als slachtoffers en burgers advies en/of ondersteuning nodig hebben, moeten ze overal in Nederland ergens terecht kunnen. Het Steunpunt Huiselijk Geweld biedt hen die mogelijkheid. Ik ben verheugd te melden dat burgers en slachtoffers steeds sneller de Steunpunten weten te vinden. Dit blijkt uit de stijging van het aantal telefonische contacten met de Steunpunten. In 2008 zijn er 11 455 telefonische contacten via het landelijk telefoonnummer geweest. In 2007 waren het 6 740 contacten. Deze ontwikkeling wil ik doortrekken door het verder versterken van de Steunpunten. Ik heb dit immers als één van mijn doelstellingen gesteld in de beleidsbrief «Beschermd en weerbaar». Ten behoeve van deze versterking hebben de centrumgemeenten in 2008 € 5 miljoen extra ontvangen en vanaf 2009 in totaal structureel extra € 10 miljoen.

Versterking houdt – wat mij betreft – meer in dan alleen maar het beschikbaar stellen van middelen. Toegankelijkheid en uniformiteit van de Steunpunten Huiselijk Geweld zijn onder meer de basis. Om gemeenten én Steunpunten richting te geven en te ondersteunen bij hun beleid, ontwikkel ik met veldpartijen basisfuncties voor de Steunpunten. Doel daarvan is om met elkaar vast te stellen welke functies en taken álle Steunpunten in Nederland moeten vervullen, zodat burgers weten waar ze op kunnen rekenen als ze bij een Steunpunt aankloppen. U kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan 24-uursbereikbaarheid van de Steunpunten. Op 11 mei jl. heb ik een bijeenkomst «basisfuncties Steunpunten Huiselijk Geweld» georganiseerd met deskundigen uit verschillende geledingen (cliënten, ambtenaren van gemeenten, medewerkers van de Steunpunten, hulpverleners, politie, wetenschappelijke medewerkers). Op basis van de resultaten van deze bijeenkomst stel ik dit jaar een werkdocument op in samenwerking met Movisie. Dit document wordt vervolgens besproken met de veldpartijen. De implementatie van de basisfuncties start in 2010.

Na de zoveelste uit de hand gelopen ruzie, besloten Miriam en Mark dat het zo niet langer kon. Ze zochten hulp bij het Steunpunt Huiselijk Geweld, die hen verwees naar passende hulpverlening.

Miriam vertelt: Ik ben gaan surfen op het internet, om te kijken welke hulpverlening er was en om bevestiging te zoeken voor ons probleem. Ik kwam uit het Steunpunt Huiselijk Geweld». Miriam heeft vaak met de telefoon in haar handen gezeten, maar vond het te moeilijk om te bellen. Uiteindelijk nam haar vriend het initiatief. In een aantal gesprekken presenteerde het Steunpunt een aantal mogelijkheden om het probleem aan te pakken en gaf daarin ook advies. Mark volgt nu een training voor geweldplegers. Miriam gaat met een maatschappelijk werker praten over haar gevoelens en samen spreken ze een aantal keer met een relatietherapeut. Miriam: «Het is allemaal heel snel in gang gezet en dat is natuurlijk alleen maar prettig. Hoe moeilijk het ook is, ik raad iedereen die te maken heeft met geweld in een relatie aan hulp te zoeken. Met of zonder partner. Dit is niet iets waar je alleen uitkomt!»

Bron: Het Oranjehuis, Blijf Groep, 2008, pagina 45

Advies- en Meldpunten Kindermishandeling en Raad voor de Kinderbescherming

Zodra professionals melden, moet er vervolgens adequaat opgetreden worden om het geweld te voorkomen of te stoppen. Een goede opvolging van meldingen geeft professionals het gevoel dat het melden van geweld nut heeft voor het slachtoffer. Samen met de minister voor Jeugd en Gezin en de minister van Justitie heb ik geïnvesteerd in het boven tafel krijgen van relevante knelpunten in de opvolging van meldingen van VGV. Wij hebben onderzoek gedaan naar de 44 meldingen van vrouwelijk genitale verminking van 1 juli 2007 tot april 2008.

Naar aanleiding hiervan worden in alle 15 Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK) aandachtfunctionarissen aangesteld en getraind. De aandachtsfunctionarissen krijgen een consultatiefunctie voor collega’s; de persoon heeft veel feitelijke kennis van het onderwerp, kent de specifieke problematiek en de culturele gevoeligheden. Hij of zij kent ook het proces van handelen en weet waar welke informatie te vinden is. Voor de training van deze aandachtsfunctionarissen VGV maakt Pharos, in samenwerking met de MOgroep Jeugdzorg, de trainingen op maat. De planning is om deze training in september 2009 te laten plaatsvinden.

In zowel de regio Haaglanden als in de regio Amsterdam van de Raad voor de Kinderbescherming is inmiddels een aandachtsfunctionaris benoemd. Deze aandachtsfunctionarissen worden dit jaar nog door Pharos getraind. Deze functionarissen worden steeds betrokken bij meldingen van VGV. Sinds half maart van dit jaar is op het intranet van de Raad een pagina beschikbaar waarop informatie wordt gegeven aan de medewerkers van de Raad over de risicolanden, verschijningsvormen, juridische mogelijkheden en aangiftebeleid. Hier staan ook de aandachtsfunctionarissen genoemd, waar contact mee kan worden opgenomen. Verder onderzoekt de Raad welke mogelijkheden er zijn om VGV op te nemen in het registratiesysteem.

Het rapport en de beleidsreactie hierop heeft u op 6 februari 2009 ontvangen. Inmiddels zijn er sinds april 2008 tot nu toe 17 adviezen en meldingen geregistreerd bij de AMK’s. Ik zal u in de volgende rapportages blijven informeren over het aantal meldingen.

Of de hierboven onderzochte en genoemde meldingen tot vervolging leiden, hangt sterk af de bewijsbaarheid van VGV. Het Openbaar Ministerie zal alleen zaken in behandeling nemen waarvoor een verdenking van het strafbare feit VGV te construeren is. De zaken c.q. meldingen VGV dienen daarvoor concreet genoeg te zijn. Alvorens het Openbaar Ministerie een eventuele vervolging met betrekking tot VGV kan overwegen, dient er nader onderzoek door het AMK, de Raad voor de Kinderbescherming en/of de politie plaats te hebben gevonden waarbij informatie is gecontroleerd en veredeld.

3.4 Hulpverlening, opvang en nazorg

Nadat slachtoffers, die ernstige bedreigd worden, alle moed hebben verzameld om hulp en/of opvang te zoeken, moet dat ook gegarandeerd zijn. Zij moeten rekenen op een veilig plek en adequate hulpverlening om hun leven weer op een veilige manier te kunnen oppakken. Daarom heb ik een landelijk dekkend netwerk van opvangplaatsen voor slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties als doelstelling gesteld. In 2012 moeten er ten opzichte van 2007 structureel 500 extra plekken voor slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties worden gerealiseerd.

In 2007 bedroeg de capaciteit in de vrouwenopvang 30691 volgens het Trimbosinstituut. Centrumgemeenten hebben voor dit doel in 2008 structureel € 1.7 miljoen ontvangen en daarbovenop in 2009 € 2 miljoen ontvangen. In het najaar van 2009 zal ik een midterm review uitvoeren om na te gaan wat de toename is aan extra plekken in de vrouwenopvang ten opzichte van 2007 in relatie tot de door mij gestelde doelstelling. Hieruit moet ook blijken of de extra middelen voor de capaciteit van de opvang van ernstig bedreigende slachtoffers inderdaad voor «plekken» of wellicht beter voor ambulante hulpverleningstrajecten kunnen worden ingezet. Door de ketenbrede benadering kunnen investeringen aan het begin van de keten wellicht meer soelaas bieden als het gaat om het voorkomen dan wel het snel stoppen van geweld.

Om de kwaliteit van hulp en opvang te verbeteren, is de Federatie Opvang op 30 oktober 2008 gestart met de uitvoering van het Verbeterplan Vrouwenopvang «Naar passende, goede en snelle hulpverlening». Het plan is in samenspraak met de VNG opgesteld. Ik financier dit plan met in totaal € 2.5 miljoen tot en met 2012. In het plan staan de vrouwen en kinderen in de residentiële opvang centraal. Een veelbelovend initiatief in dit kader is het project «diagnostiek en screening». Resultaat van dit project is dat maximaal binnen zes weken na binnenkomst van een ernstig bedreigd slachtoffer een goede diagnose is opgesteld met een adequaat hulpverleningsplan naast de feitelijke opvang. Binnen het project worden hulpverleners van opvanginstellingen hierin getraind.

Sita verbleef een aantal jaar geleden in het Blijfhuis van Alkmaar. In die tijd volgt ze een training voor meer assertiviteit en weerbaarheid. Ze vertelt over haar ervaringen daarmee.

«Op een gegeven moment doe je een rollenspel met elkaar. Eén van de andere vrouwen was dan mijn man, waarmee ik situaties moest naspelen. Bijvoorbeeld dat hij thuis kwam en iets niet goed was in het huis. Het gevoel komt weer terug: je bent bang voor hem, je laat hem alle macht uitoefenen. We werkten met tekeningen waarop een ladder stond, met verschillende tredes. Onderaan had je geen macht, bovenaan alle macht. Je moest proberen om op de bovenste trede te komen. Ik dacht in het begin dat het moeilijk zou zijn, omdat alle gevoelens weer boven zouden komen. Maar het ging goed. Het lukt me uiteindelijk om op de bovenste trede te komen!».

Bron: Het Oranjehuis, Blijf Groep, 2008, pagina 21

Opvang bijzondere groepen slachtoffers

Er zijn ook andere slachtoffers, naast vrouwen, die ernstig bedreigd worden in de privé sfeer en daardoor opvang nodig hebben, zoals mannen. Deze kunnen helaas niet terecht in de reguliere vrouwenopvang. Per 1 juli 2008 is er daarom een pilot gestart voor de opvang van ernstig bedreigde mannen in de vier grote steden. Er zijn 40 opvangplekken beschikbaar voor ernstig bedreigde mannen binnen afhankelijkheidsrelaties. Voor deze opvang hebben de G4 in totaal € 800 000 ontvangen in 2008, 2009 en 2010. De G4 draagt zelf ook € 800 000 per jaar bij. De opvang loopt voortvarend; er zijn 35 plekken bezet door mannen. De aard van de bedreiging varieert van eergerelateerd geweld tot geweld binnen een homosexuele relatie. Ik vind het belangrijk dat er wordt voorzien in de behoefte aan de opvang van mannen die ernstig bedreigd worden in hun veiligheid. Ik heb de G4 hierop gewezen, zoals ik heb toegezegd in het Algemeen Overleg Eergerelateerd geweld van 28 oktober 2008. Ik zal zowel op basis van de evaluatie van de pilot als het stelselonderzoek nagaan wat de ernst van de bedreiging was en wat het betekent voor het stuctureel maken van deze vorm van opvang.

De opvang van minderjarige meisjes die slachtoffer zijn van eergerelateerd geweld wordt nu gerealiseerd via een pilot. Er zijn sinds de start van de pilot 125 slachtoffers opgenomen en 9 meekomende of in de opvang geboren kinderen. Ook voor deze slachtoffers is een structurele opvang noodzakelijk. Daarom verleng ik deze pilot tot 1 januari 2011. Voor deze verlenging stel ik € 1,3 miljoen per jaar beschikbaar. Voor de verdere resultaten in dit kader verwijs ik u naar de voortgangsrapportage Eergerelateerd geweld die u binnenkort ontvangt.

Structurele opvang geldt ook voor de opvang van slachtoffers van mensenhandel. Ik tref momenteel samen met de staatssecretaris van Justitie de voorbereidingen voor de start van een pilot voor de opvang van deze slachtoffers. De pilot heeft een looptijd van twee jaar. In deze pilot worden ongeveer 50 extra plekken beschikbaar gesteld voor de opvang van deze slachtoffers door hulpverleners met specifieke kennis over deze groep. Verder zal hen ook de nodige rust, veiligheid en juridische ondersteuning worden geboden.

De verplichte aanbestedingsprocedure om de uitvoerende opvanginstellingen te selecteren is in gang gezet. Deze selectieprocedure wordt in juli afgerond. Mijn collega van Justitie en ik besluiten op basis hiervan welke instellingen de pilot gaan uitvoeren. Na de benodigde voorbereidingen door de geselecteerde instellingen, zoals locatie en werving personeel, zullen naar verwachting in september dit jaar de eerste opvangplekken beschikbaar zijn.

Verder wordt tijdens de pilot onderzocht hoe de opvang van deze slachtoffers het beste structureel kan worden georganiseerd. Na afloop zal de pilot door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie (WODC) worden geëvalueerd.

Voor wat betreft de opvang van tienermoeders heb ik u in 2008 tijdens verschillende momenten toezeggingen gedaan u te informeren over het beleid voor de opvang en hulpverlening van tienermoeders. In 2008 is een bedrag van € 1 miljoen toegevoegd aan de specifieke uitkering voor vrouwenopvang ten behoeve van tienermoeders. Eind 2008 is er door uw Kamer een amendement van het lid Wiegman-Van Meppelen Scheppink1 aangenomen, waardoor een deel van de middelen dient te worden ingezet om de acute financiële problemen van specifieke tienermoederinstellingen zoals het VBOK-huis in Gouda op te lossen. Aanpassingen in het opvangstelsel kunnen niet van vandaag op morgen worden doorgevoerd. Het is onwenselijk dat in de tussentijd tienermoederopvanghuizen omvallen. Dit amendement geldt voor een periode van drie jaar. In de tussentijd vindt het eerder genoemd stelselonderzoek plaats waarna besloten wordt over een structurele oplossing.

Van de eenmalig ter beschikking gekomen € 10 miljoen2 is in 2008 € 1 miljoen besteed aan projecten van de Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind (VBOK), Fiom en via het ministerie voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI). € 6 miljoen is in 2008 eenmalig toegevoegd aan de specifieke uitkering vrouwenopvang voor tienermoeders. Als gevolg van een motie van Wiegman-Scheppink is € 3 miljoen beschikbaar gesteld voor 2009 voor projecten voor tienermoeders3. In bijlage 1, paragraaf 3.2 treft u de verder toelichting op de bovengenoemde acties.

4. Vooruitblik

Als ik mijn ambitie om een toekomstbestendigstelsel van hulp en opvang van alle slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelatie wil waarmaken, dan is een structurele oplossing nodig voor de huidige en de toekomstige specifieke groepen.

In mijn beleidsbrief «Beschermd en weerbaar» refereerde ik al aan de diversiteit van geweld in afhankelijkheidsrelaties, zoals mensenhandel en eerwraak. Uit de huidige praktijk blijkt het huidige stelsel niet altijd toereikend te zijn om slachtoffers van verschillende geweldsvormen structureel op te vangen en te helpen. Op dit moment zoek ik in die gevallen naar tijdelijke oplossingen in de vorm van de pilots, zoals hierboven benoemd. Zoals ik in paragraaf 3 heb gemeld, ga ik dit onderzoeken.

Dit sluit aan bij mijn toezegging naar aanleiding van het hierboven genoemd amendement van de lid Wiegman-van Meppelen Scheppink. Ik heb u toegezegd onderzoek te zullen doen naar de vraag of en zo ja hoe de financiering van het huidige opvangstelsel structureel moet worden aangepast aan de vraag van specifieke groepen, zoals tienermoeders, (mannelijke) slachtoffers van eergerelateerd geweld en mensenhandel. Deze toezegging vloeit voort uit de spanning tussen de inhoudelijke noodzaak (gevoed door signalen uit het veld) om voor deze specifieke groepen snelle, passende en veilige opvang en hulp te regelen, de landelijke toegankelijkheid van instellingen en de grondslag van de huidige specifieke uitkering vrouwenopvang voor centrumgemeenten anderzijds waarbij vrouwenopvang wordt omschreven als het tijdelijk bieden van onderdak en begeleiding aan vrouwen die, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van relationele aard of geweld4.

Ik zal onderzoek doen naar de knelpunten die op dit moment worden ervaren in het huidige stelsel vrouwenopvang als het gaat om de opvang van nieuwe groepen slachtoffers en de verruiming van de grondslag van de specifieke uitkering vrouwenopvang. Daarnaast zal het WODC specifiekonderzoek verrichten naar de vraag op welke wijze de juridische inbedding van de categorale opvang van slachtoffers van mensenhandel het beste geregeld kan worden.

Trendstudie

Dit jaar voer ik ook een onderzoek uit naar ontwikkelingen en trends bij geweld in afhankelijkheidsrelaties. Vraagstelling daarbij is welke ontwikkelingen op dit gebied tot en met 2020 worden verwacht die van invloed zijn op het voorkomen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, in de vorm van toekomstscenario’s, zal ik met een voorstel komen met wat deze scenario’s betekenen voor het beleid op zowel landelijk, regionaal als lokaal niveau voor de verschillende partijen.

In de voortgangsrapportage 2010 zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van de bovengenoemde onderzoeken en de eerder genoemde «midterm review» van 2009. Op basis van deze uitkomsten zal ik u ook informeren over de inzet van de volgende tranche «Beschermd en weerbaar» middelen vanaf 2010.

5. Europese en internationale activiteiten

5.1 Europees

In mijn beleidsbrief «Beschermd en weerbaar» heb ik opgenomen dat ik ambieer om VGV op de Europese agenda te zetten. Ik ben verheugd te kunnen melden dat mijn ambitie wordt ondersteund door het Europees parlement. Op 24 maart 2009 heeft zij een resolutie aangenomen over de strijd tegen vrouwelijke genitale verminking in Europa. In deze resolutie worden de lidstaten opgeroepen om beleid te ontwikkelen op de brede keten van preventie, vroegsignalering, het stimuleren van melden tot nazorg, opsporing en vervolging.

In 2008 ben ik gestart met het zoeken naar samenwerking met Frankrijk. Daartoe ben ik op 25 november 2008 op werkbezoek geweest om te leren van hun ervaringen en te spreken over een mogelijke samenwerking om VGV op de Europese agenda te zetten. Het verslag van dit bezoek heeft uw Kamer op 16 maart jl. ontvangen. Het resultaat van dit bezoek is een intentie van Frankrijk om gezamenlijk op te trekken met Nederland richting de lidstaten en de Europese Commissie. De inzet van Nederland is om kennis uit te wisselen met andere Europese landen en een aantal van de genoemde acties in de resolutie van het Europees parlement gezamenlijk te concretiseren met maatregelen die effectief kunnen zijn om VGV voorgoed uit te bannen.

Eind 2009 wil ik Europese landen uitnodigen die VGV actief bestrijden, om te spreken over de bovengenoemde aanbevelingen. Op basis hiervan en de resolutie van het Europees parlement kan ik met de deelnemende landen bezien hoe we een Europese agenda kunnen neerzetten ten behoeve van hun eigen beleid en dat van andere lidstaten.

5.2 Internationale activiteiten «Beschermd en weerbaar»

WE CAN campagne

Op 8 maart 2009 heb ik samen met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking de WE CAN campagne in Nederland gelanceerd. WE CAN is een nieuwe internationale campagne gericht op het stoppen van geweld tegen vrouwen. De kern van de campagne zijn changemakersen coalitiepartners: mensen en organisaties die zelf actie ondernemen om geweld tegen vrouwen te stoppen. Het doel van de WE CAN campagne is om geweld tegen vrouwen in Nederland tegen te gaan en het creëren van een fundamentele verandering in de sociale houding en opvattingen die aan dit geweld ten grondslag liggen. De WE CAN campagne is in 2004 gestart in Bangladesh en daarna ook opgezet in India, Sri Lanka, Nepal, Pakistan en Afghanistan. In navolging van het succes in de landen in Zuid-Azië en Afrika is de campagne in Canada gelanceerd en nu ook in Nederland.

Minister Koenders – die de internationale campagne reeds steunt – en ik zijn eerste changemakers geworden van de Nederlandse WE CAN campagne. Hiermee wil ik nog eens benadrukken dat geweld in afhankelijkheidsrelaties onacceptabel is en moet worden bestreden in zowel Nederland als daarbuiten.

VN conferentie «Geweld tegen meisjes» op 9 en 10 maart 2009

Op 9 en 10 maart van dit jaar heb ik onder meer in samenwerking met de Minister van Buitenlandse Zaken de VN conferentie «Geweld tegen meisjes» georganiseerd. VGV was een van de belangrijkste onderwerpen tijdens deze conferentie. Het doel van de conferentie was om te leren van de ervaringen die succesvol zijn in de aanpak van VGV in de landen van herkomst en om te kijken hoe deze good-practices toegepast kunnen worden binnen het systeem en kaders van Europa en Nederland.

Er is bijvoorbeeld een project «Tostan» uit Senegal gepresenteerd. Het doel van het project is om de gemeenschap te empoweren om zich tegen VGV uit te spreken en gezamenlijk NEE te zeggen tegen deze schadelijke traditie. Dit gebeurt in allerlei dorpen door middel van bijeenkomsten. In deze aanpak neemt de gemeenschap zelf de verantwoordelijkheid om VGV te bestrijden. Deze benadering ondersteun ik van harte. Ik zal kijken hoe ik deze ervaringen binnen de Nederlandse context een plek kunnen krijgen.

Ook ga ik samen met de minister van Ontwikkelingssamenwerking bezien welke acties wij samen kunnen oppakken. Ik wil graag een follow up geven aan de conferentie «Geweld tegen meisjes» op basis van de aanbevelingen die hieruit zijn gekomen. Deze zijn als volgt geformuleerd:

• Als het gaat om het uitbannen van VGV is het belangrijk om een brug te bouwen tussen de risicogroepen in Europa en hun families en gemeenschap in de landen van herkomst.

• De overheden in Nederland of Europa zouden deze vorm van bruggen bouwen kunnen faciliteren door het opnemen in een Europees strategie.

6. Afsluiting

Goede ondersteuning en bescherming van slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties betekent een goed fundament neerzetten. Dat fundament bestaat – mijns inziens – uit een goede sluitende keten, sterke onderdelen van de keten én een duidelijk juridisch kader.

Uit deze voortgangsrapportage kan ik concluderen dat menig veldpartij veel inspanningen leveren. Dankzij de stevige inzet van dit Kabinet om alle vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties aan te pakken, komt er veel los in het veld en worden resultaten bereikt. Bij alle hierboven genoemde acties zijn verschillende professionals betrokken op verschillende niveaus (zoals huisartsen, docenten, maatschappelijk werkers of verloskundigen), maar ook vrijwilligers.

Alleen samen kunnen we effectief zijn om alle slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties structureel te ondersteunen en te beschermen.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Kamerstukken II vergaderjaar, 2008–2009. 28 345. nr. 81.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Volgens de voorlopige geboortecijfers van het CBS zijn in 2008 in Nederland ruim 1500 vrouwen uit risicolanden, zoals Somalië, Ethiopië en Egypte, bevallen.

XNoot
3

Kamerstukken II 2008–2009, 28 345, nr. 82.

XNoot
4

Kamerstukken II 2008–2009, 28 345, nr. 83.

XNoot
1

Zie brief aan de Kamer van 9 september 2008 (Kamerstukken 2007–2008, 28 345, 31 013, 30 388, nr. 71).

XNoot
1

Het Trimbosinstituut baseert zich daarbij op de aangeleverde gegevens van de bij de Federatie Opvang aangesloten instellingen die vrouwenopvang leveren. Het betreft hier een samengestelde capaciteit. Dit houdt in dat de capaciteitsgegevens van de instellingen die in 2007 géén gegevens geleverd hebben, zijn aangevuld met capaciteitsgegevens uit 2006. Instellingen die zowel in 2007 als in 2006 geen gegevens aangeleverd hebben, zijn uitgesloten bij het berekenen van de samengestelde capaciteit. De totale samengestelde capaciteit bedraagt (waarvan voor de vrouwenopvang 93% bekend is) bedraagt daardoor een geschatte 100% van de daadwerkelijke capaciteit.

XNoot
1

Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 XVI, nr. 99.

XNoot
2

Kamerstukken II, vergaderjaar 2007–2008, 31 474 XVI, nr. 7.

XNoot
3

Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 XVI, nr. 82.

XNoot
4

Artikel 1.1.d. van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Naar boven