Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 28286 nr. 987 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 28286 nr. 987 |
Vastgesteld 11 juli 2018
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 12 maart 2018 inzake de reactie op het rapport «Merchants of misery, how the Dutch State supports animal suffering abroad» van de World Animal Protection Nederland (Kamerstuk 28 286, nr. 969).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 april 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 10 juli zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel
Inleiding
Met deze brief beantwoord ik, mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Financiën, de vragen gesteld tijdens het Schriftelijk Overleg van 25 mei 2018 inzake de reactie op het rapport «Merchants of misery, how the Dutch State supports animal suffering abroad» van World Animal Protection Nederland van 12 maart 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 969). Daarnaast heb ik in het AO Landbouw- en Visserijraad van 12 juni jl. toegezegd u te informeren of het juridisch mogelijk is om de namen van de bedrijven die deelnemen aan handelsmissies bekend te maken. Deze toezegging zal ik meenemen in de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 16 juli aanstaande.
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport en de reactie van het kabinet hierop en hebben hierover nog enkele vragen en/of opmerkingen. Bij de leden van de VVD-fractie staat dierenwelzijn in de veehouderij hoog in het vaandel. De leden van de VVD-fractie zijn dan ook trots dat Nederlandse veehouderijen het heel goed doen op het gebied van dierenwelzijn en hier internationaal om bekend staan. De overheid en het bedrijfsleven zullen zich blijven inzetten de normen zowel nationaal als internationaal op een hoger plan te brengen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. In het regeerakkoord is opgenomen dat Nederland zich zal blijven inzetten voor een verbetering van het dierenwelzijn en een gelijk speelveld in Europa en daarbuiten. Hoe is het kabinet voornemens dat te doen? Kan de Minister de specifieke maatregelen uiteenzetten en aangeven wat de rol van Nederland in deze is? Hoe zal zij een gelijk speelveld in Europa en daarbuiten willen borgen? Wat is de positie van andere Europese landen?
In de beleidsbrief dierenwelzijn, die ik heb toegezegd aan de Kamer voor het zomerreces, zal ik ingaan op de uitwerking van de voornemens uit het regeerakkoord op het terrein van dierenwelzijn, inclusief de inzet van Nederland hierop in internationaal perspectief.
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat dit kabinet onevenredige concurrentienadelen voor Nederland wil voorkomen. De leden van de VVD-fractie onderschrijven dit standpunt nadrukkelijk. Kan de Minister in een uitgebreide reactie laten weten hoe zij dit wil gaan voorkomen? Welk afwegingskader wordt gehanteerd? Welke specifieke maatregelen zullen genomen gaan worden?
Om onevenredige concurrentienadelen te voorkomen worden diverse internationale afspraken gemaakt, bijvoorbeeld in EU-, OIE- of OESO-verband. Deze afspraken leggen vast wat de minimumvereisten, op bijvoorbeeld dierenwelzijn, zijn voor de aangesloten landen. Nederland speelt hier vaak een voortrekkersrol om de minimumvereisten te verhogen. In de toegezegde beleidsbrief Dierenwelzijn zal nader worden ingegaan op de kabinetsinzet voor verbetering van dierenwelzijn en een gelijk speelveld in Europa en daarbuiten.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Nederlandse overheid dierenwelzijn wel als onderdeel van maatschappelijk verantwoord ondernemen ziet en hieraan werkt in het kader van de internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO-)convenanten. Dit in tegenstelling tot sommige andere landen. Kan de Minister aangeven wat dit betekent voor de Nederlandse positie? Deelt de Minister de mening van de leden van de VVD-fractie dat het van belang is dat ook andere landen het thema dierenwelzijn als onderdeel van IMVO gaan erkennen om onevenredige concurrentienadelen voor Nederlandse bedrijven te voorkomen?
Dierenwelzijn is onderdeel van de OECD-FAO Guidance for Responsible Agricultural Supply Chains. Het kabinet stimuleert het gebruik van deze handreikingen en vindt dat andere OESO-landen dit ook zouden moeten doen. Nederland zal zich ook actief inzetten voor het opnemen van dierenwelzijn in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen wanneer het proces tot herziening hiervan van start gaat. Hiermee zal verdere harmonisatie worden bereikt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport van World Animal Protection en willen het kabinet nog enkele vragen hierover voorleggen. De leden van de D66-fractie wensen te onderstrepen dat dierenwelzijn een belangrijk onderdeel is van maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat dierenwelzijn een plaats moet krijgen bij het onderhandelen over en sluiten van handelsovereenkomsten. Het economisch belang moet ten principale in balans zijn met het dierenwelzijn en andere aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Deze leden vinden weliswaar dat ondernemers primair verantwoordelijk zijn voor het welzijn van hun dieren, maar erkennen tegelijkertijd dat hoge standaarden op EU-niveau dit kunnen afdwingen, zo niet essentieel zijn, en tevens de mogelijkheid bieden om dit binnen een gelijk speelveld voor ondernemers te kunnen realiseren.
In het kader daarvan vragen de leden aan de Minister of zij zich herkent in de aanbeveling op pagina 16, alinea 1, van het rapport waarin wordt gesteld dat bedrijven zelf voorop moeten lopen en ambitieuze, realistische stappen moeten nemen om toekomstbestendig en met respect voor dierenwelzijn competitief te kunnen ondernemen in de globale economie. Zo ja, wat zouden volgens de Minister logische stappen zijn die het Nederlandse bedrijfsleven zou kunnen zetten? En waar zouden zij uiteindelijk naartoe moeten werken?
Ik kan deze aanbeveling onderschrijven. Bedrijven moeten echt zélf hun verantwoordelijkheid voelen èn nemen. Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen hoort ook dierenwelzijn een volwaardige plaats te hebben. Dierenwelzijn moet onderdeel zijn van een goed verdienmodel, voor alle ondernemers in de keten, van boer tot retail. Dat wet- en regelgeving daarbij ondersteunend en sturend kunnen zijn onderschrijf ik. Derhalve is in het regeerakkoord opgenomen dat Nederland zich met koplopers zal blijven inzetten voor een verbetering van dierenwelzijn en een gelijk speelveld in Europa en daarbuiten.
De leden van de D66-fractie lezen op pagina 18, alinea 5, van het rapport dat, naar de mening van de auteurs van dit rapport, van bedrijven verwacht mag worden dat zij zich bewust zijn van hun potentiële positieve en negatieve impact als gevolg van hun bedrijfsactiviteiten. Dierenwelzijn hoort bij dat te verwachten bewustzijn. Deelt de Minister de opvatting van deze leden? En kan zij aangeven of de bewindspersonen van Economische Zaken en Klimaat en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dezelfde mening zijn toegedaan en hoe zij dit gezamenlijk bij ondernemers op het netvlies proberen te krijgen?
Van bedrijven mag inderdaad worden verwacht dat zij zich bewust zijn van hun potentiële positieve en negatieve impact als gevolg van hun bedrijfsactiviteiten. Dierenwelzijn hoort bij dat bewustzijn. Op basis van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) rust op bedrijven een verantwoordelijkheid tot het voorkomen en verminderen van negatieve impact op mens en milieu door de eigen onderneming of zakelijke relaties in de productie- of toeleveringsketen. Het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) is daarvoor een eerste stap. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij conform de OESO-richtlijnen deze gepaste zorgvuldigheid toepassen. Dit betekent dat zij risico’s op negatieve effecten van hun bedrijfsactiviteiten, diensten en producten in kaart brengen, deze risico’s voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over dit proces. Afhankelijk van de sector en de waardeketen kunnen risico’s met betrekking tot dierenwelzijn onderdeel uitmaken van de gepaste zorgvuldigheid, bijvoorbeeld in agrarische waardeketens en de kleding- en textielsector. Dierenwelzijn is niet expliciet in de OESO-richtlijnen opgenomen, maar wel in de OECD-FAO Guidance for Responsible Agricultural Supply Chains. Het kabinet stimuleert het gebruik van deze handreiking.
Het kabinet ziet dierenwelzijn als een onderdeel van (Internationaal) Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen ((I)MVO). De overheid werkt met bedrijven en maatschappelijke organisaties samen in IMVO-convenanten aan het realiseren van verbeteringen in de keten. Bij sectoren waar negatieve gevolgen voor dierenwelzijn door de convenantpartijen als een ernstig risico worden aangemerkt, kunnen zij in het convenant afspraken maken over het voorkomen of mitigeren van deze risico’s. Dit is bijvoorbeeld het geval in het convenant Duurzame Kleding en Textiel. In het kader van dit convenant is een vragenlijst opgesteld voor de bedrijven die het convenant hebben ondertekend om hen te helpen bij het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid. Voorts heeft de werkgroep Dierenwelzijn van het convenant onderzoek uitgevoerd naar het welzijn van dieren die worden gebruikt in de kleding- en textielsector. Dit rapport is april 2018 opgeleverd1. De reden voor dit onderzoek was om het bewustzijn en de kennis over dierenwelzijn in de sector te vergroten, om zo invulling te kunnen geven aan de gemaakte afspraken in het convenant.
De leden van de D66-fractie constateren dat het rapport is gebaseerd op een studie onder 27 bedrijven, waarvan er slechts vijf volledig zijn ingevuld. Is de Minister van mening dat dit rapport daarmee representatief is voor de Nederlandse praktijksituatie? Zo nee, is zij bereid om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren vanuit haar ministerie?
Of het rapport representatief is voor de Nederlandse praktijksituatie kan ik niet beoordelen. Wel komen uit het rapport een beeld en signalen naar voren, waarvan het kabinet serieus kennis heeft genomen. Ik zie op dit moment echter geen aanleiding om aanvullend onderzoek uit te laten voeren.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de suggestie op pagina 23 van het rapport dat bedrijven uit de agrarische sector, die specifiek gericht zijn op levende dieren dan wel de vleesindustrie, een dierenwelzijnsbeleid zouden moeten aannemen. Deelt de Minister die mening? Zo ja, deelt zij de mening van de leden van de D66-fractie dat dit dan op Europees niveau afgesproken moet worden, met als vertrekpunt de hoge Nederlandse standaarden, en dat dit dan voor de gehele Europese interne markt moet gelden?
Indien de in de betreffende passage bedoelde toeleveringsbedrijven zich richten op internationale activiteiten met betrekking tot levende dieren, dan is het sterk gewenst dat zij dierenwelzijn in hun (I)MVO-beleid opnemen. Een vertrekpunt hierbij kan gevonden worden in de OECD-FAO Guidance for Responsible Agricultural Supply Chains.
De leden van de D66-fractie lezen op pagina 26 van het rapport dat er op diverse overheidswebsites die geënt zijn op ondernemen, geen of slechts gebrekkig wordt verwezen naar dierenwelzijn. Kan de Minister aangeven of dat een bewuste keuze is geweest? Als dit onbewust ontbreekt, is zij dan bereid om dit alsnog te laten plaatsen op relevante websites die door de overheid worden beheerd?
In documenten die te vinden zijn op websites van onder meer het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en Atradius Dutch State Business, komen dierenwelzijnsaspecten aan de orde. In de screening van projecten wordt dierenwelzijn wel degelijk meegenomen. RVO.nl actualiseert momenteel de MVO-thema’s op haar website, waarbij ook het belang van dierenwelzijn zal worden benadrukt.
Wat betreft de exportkredietverzekering verstrekt Atradius Dutch Stade Business op individueel polisniveau aanvullende informatie op de website. Als de betreffende exporttransactie raakt aan het welzijn van dieren dan worden de afwegingen waarom tot polisafgifte is overgegaan uiteen gezet, inclusief de criteria waaraan is getoetst. Ook is eerder dit jaar het vernieuwde MVO-beleidsdocument gepubliceerd waarin het bredere afwegingskader beschreven staat.
De leden van de D66-fractie zijn in de veronderstelling dat er momenteel een evaluatie wordt opgezet van het IMVO-beleid van de overheid. Worden conclusies of aanbevelingen uit dit rapport in deze evaluatie meegenomen? Zo ja, welke en hoe? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) evalueert momenteel het IMVO-beleid van BZ, zoals uitgevoerd tussen 2012 en 2018. Deze evaluatie richt zich met name op de ontwikkeling van sectorconvenanten, kaders voor private-sectorinstrumenten, kaders voor inkoop door de overheid, activiteiten van ambassades en internationale afspraken en wetgeving. In de opzet van de evaluatie (Terms of Reference) wordt de invloed van bedrijven op dierenwelzijn niet aangemerkt als een van de aandachtspunten. Terugkijkend naar de periode 2012–2018 richt de evaluatie zich op de wijze waarop de overheid invulling heeft gegeven aan de UN Guiding Principles for Business & Human Rights (2011) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (2011). Beide kaders besteden geen aandacht aan dierenwelzijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met grote zorg kennisgenomen van het rapport «Merchants of misery, how the Dutch State supports animal suffering abroad». Nederlandse bedrijven stimuleren en ondersteunen de intensivering van de vee-industrie wereldwijd, onder andere in landen als Rusland, Oekraïne, Kazachstan, Turkije, Thailand en China. Volgens het rapport promoot een deel van de Nederlandse bedrijven zeer dieronvriendelijke systemen, waarvan sommige inmiddels verboden zijn in Nederland en de EU. In haar reactie op het rapport schrijft de Minister: «…Nederlandse agro-goederen en diensten staan internationaal bekend om hun hoogwaardige en innovatieve karakter.» De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag zien dat het kabinet en Nederlandse bedrijven deze positie en dit imago zouden aangrijpen om wereldwijd diervriendelijke en duurzame landbouwsystemen te promoten. De leden van de GroenLinks-fractie hebben daarom de volgende vragen aan de Minister. Is het kabinet bereid voortaan aan ondersteuningsinstrumenten, zoals deelname aan handelsmissies, subsidies en andere vormen van ondersteuning, de voorwaarde te verbinden dat bedrijven alleen landbouwsystemen promoten en faciliteren die voldoen aan de relevante EU- en ISO-normen voor dierenwelzijn?
De diverse overheidsuitvoeringsorganisaties maken gebruik van EU-richtlijnen als referentiekader voor het beoordelen van dierenwelzijn. Het kabinet zet zich in voor het volgen van de EU-standaarden op het gebied van onder meer dierenwelzijn. We hebben ook oog voor systemen die qua dierenwelzijn hoger scoren. Zo brengen we buitenlandse handelsmissies die Nederland bezoeken graag naar goede voorbeelden met het Beter Leven Keurmerk. Ook speelt Nederland internationaal een voortrekkersrol om de minimumvereisten omhoog te krijgen, in bijvoorbeeld EU-, OIE- of OESO-verband.
Volgens het rapport worden projectaanvragen onvoldoende kritisch bekeken. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Welke mogelijkheden ziet de regering om de beoordeling van projectaanvragen te versterken? Ziet het kabinet mogelijkheden om dierenwelzijnsorganisaties als luis in de pels op te nemen in relevante reviewcommissies en handelsmissies?
De Nederlandse overheid voert voor alle vormen van (export-)ondersteuning maatwerkbeoordelingen uit op basis van internationale MVO-normen. Bij beoordelingen van financiële projecten toetsen de diverse uitvoeringsorganisaties aan, zowel lokale wet- en regelgeving, als aan de internationaal overeengekomen normen. De zogeheten IFC Performance Standards en IFC EHS Guidelines, waarvan dierenwelzijn via de «Good Practice Note Improving Animal Welfare in Livestock Operations» onderdeel is, moeten in deze toetsing als uitgangspunt worden meegenomen. In handelsmissies is Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen structureel onderdeel in de voorbereiding, uitvoering in Nederland en het buitenland en in de evaluatie. Deelnemende bedrijven en kennisinstellingen worden gevraagd om de OESO-richtlijnen te onderschrijven en zich te houden aan internationaal en lokaal vastgestelde normen. De inzet hierbij is een gelijk speelveld in Europa en daarbuiten. Nederland speelt een voortrekkersrol (in bijvoorbeeld EU- of OESO-verband) om internationale eisen voor dierenwelzijn te verbeteren. Het kabinet blijft inzetten op samenwerking met bedrijven en maatschappelijke (dierenwelzijn-)organisaties om risico’s op misstanden te identificeren, zoveel mogelijk te voorkomen of te mitigeren.
Is het kabinet bereid in gesprek te gaan met World Animal Protection Netherlands over hun bevindingen en aanbevelingen en de Kamer over de uitkomsten van het gesprek te informeren?
Het Ministerie van Financiën heeft een brede groep belangstellenden, waaronder ngo’s, betrokken bij de herziening van het MVO-beleid voor de exportkredietverzekering. Daarnaast heeft World Animal Protection Nederland recent diverse gesprekken gevoerd met het Ministerie van Financiën en Atradius Dutch State Business.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over het rapport «Merchants of misery, how the Dutch State supports animal suffering abroad». De leden hebben hierbij nog enkele vragen. De leden van de SP-fractie herkennen het beeld dat in het Nederlandse exportbeleid onvoldoende oog is voor het dierenwelzijn. Als voorname exporteur van staltechnieken, veehouderijvoeding en andere landbouwuitrusting zou de Nederlandse overheid via de weg van de diplomatie binnen internationale handelsorganisaties een voortrekkersrol kunnen en moeten vervullen. Dat er een EU-platform inzake dierenwelzijn is gekomen is op dit gebied prijzenswaardig te noemen en vormt in de ogen van de leden van de SP-fractie een goede aanleiding voor het voorbereiden van verdergaande dierenwelzijnseisen die gelden voor de gehele Unie. Het standpunt van het kabinet dat het dierenwelzijn in Nederland op een hoog niveau staat, delen de leden van de SP-fractie niet. Voor te veel dieren geldt nog dat zij kampen met te krappe behuizing, onder- of overvoeding, gebrek aan buitenruimte, verwaarlozing en chronische ziektes. Dat de welzijnseisen elders in Europa lager liggen mag wat de leden van de SP-fractie betreft geen reden zijn om de Nederlandse ambitie te temperen. De voortdurende focus op schaalvergroting en intensivering van de veehouderij dient radicaal te worden verminderd en de leden van de SP-fractie betreuren het dat dit kabinet die weg niet wil bewandelen. De leden van de SP-fractie erkennen dat de technologieën voor het houden van vee een voorname bijdrage vormen in de Nederlandse export. Met het toenemende draagvlak voor een beter dierenwelzijn dat wereldwijd lijkt te ontstaan, zou het Nederlandse uitgangspunt meer gericht moeten worden op het idee dat de diervriendelijkste techniek het Nederlandse uithangbord voor de export zou moeten zijn en niet het huidige kenmerk van efficiëntie en grootschaligheid. De leden van de SP-fractie vragen het kabinet of zij bereid is om nadrukkelijker op zoek te gaan naar een wijze om Nederlandse veehouderijtechnieken internationaal te promoten middels een dierenwelzijnskeurmerk, te meer daar de internationale vraag naar vlees en zuivelproducten zal blijven groeien.
Het Ministerie van LNV subsidieert een project van het Beter Leven Keurmerk dat zich richt op een verkenning van de harmonisatie van keurmerken met onder andere Duitsland. Bij buitenlandse missies naar Nederland worden naast conventionele bedrijven ook bedrijven die werken onder een welzijnslabel onder de aandacht gebracht en bezocht.
Innovatieve ondernemers zoals de in het rapport aangehaalde kippenboerderij vormen wat de leden van de SP-fractie betreft niet alleen een kans voor het verbeteren van het dierenwelzijn, maar tevens een unieke kans om de diervriendelijke veehouderij te maken tot verdienmodel voor de export van Nederlandse landbouwtechnieken. In dat kader vragen de leden van de SP-fractie naar de mening van de Minister over de suggestie van World Animal Protection om op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) nadrukkelijker het belang van dierenwelzijn te vermelden. Ook de suggestie om bij handelsmissies meer de nadruk te leggen op het belang van het dier is een idee dat wat de leden van de SP-fractie betreft moet worden omarmd.
Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording op een gelijke vraag van D66.
In algemene zin realiseren de leden van de SP-fractie zich dat het voor het kabinet een lastige opgave is om de export van dieronvriendelijke technieken aan banden te leggen in een unie met vrije handelswaarden, maar toch hopen zij dat de koers inzake bedrijfssteun en handelspolitiek op dit gebied aanzienlijk kan worden verlegd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport «Merchants of misery» van World Animal Protection en de reactie van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op het rapport. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het van groot belang dat dierenrechten wereldwijd bevorderd worden, terwijl het kabinetsbeleid voor het tegenovergestelde lijkt te zorgen. Daarom hebben deze leden kritische vragen en opmerkingen bij het door het kabinet uiteengezette beleid.
Nederland is een groothandelaar in dierenleed. World Animal Protection stelde nog maar eens vast dat veel Nederlandse bedrijven geld verdienen aan dierenleed in het buitenland en dat de Nederlandse overheid dit nota bene op diverse wijzen ondersteunt. Het grote publiek denkt daarbij ongetwijfeld direct aan het wereldwijde gesleep met levende dieren en de schrijnende misstanden tijdens diertransporten, maar ook bij de handel in agrarische technologie gaat het structureel fout op het gebied van dierenwelzijn. Maar niet alleen dierenwelzijn is in het geding. Bij het exporteren van onze «kennis» over en systemen voor het industrieel houden en doden van dieren ziet het kabinet gemakshalve de notie over het hoofd dat het voor het klimaat, de biodiversiteit en de voedselzekerheid van het allergrootste belang is om de productie en consumptie van dierlijke eiwitten af te remmen in plaats van te stimuleren of faciliteren. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie gaan ervan uit dat zij het kabinet toch niet hoeven te herinneren aan de gefundeerde en lang klinkende oproepen daartoe van niet alleen haar eigen adviesorganen, maar ook de Verenigde Naties, waaronder niet in de laatste plaats de speciaal (mensenrechten)rapporteur voor het Recht op Voedsel. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie dagen het kabinet uit om alsnog in te gaan op de (eigen en wereldwijde) ambities en beloften om de opwarming van de aarde en het dramatische verlies van biodiversiteit te stoppen en om een einde te maken aan de honger in wereld. Hoe verhouden die ambities, eveneens verwoord in de Sustainable Development Goals, zich tot dit exportbeleid waarbij de consumptie van dierlijke eiwitten wordt gefaciliteerd en gestimuleerd in plaats van afgeremd?
Ik zet in op een gezonde balans tussen consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten en hanteer daarbij de doelstellingen uit de Transitieagenda Biomassa en voedsel. Internationaal gezien vergt vermindering van de consumptie van dierlijk eiwit een inspanning die in breder verband moet worden opgepakt. De consumptie van vlees en andere dierlijke producten in opkomende markten zal vooralsnog een stijgende lijn blijven vertonen. Tijdens mijn bezoek aan India zag ik hoe de lokale veehouderij baat heeft van bijvoorbeeld betere genetica en beter voer. In dat kader is het van belang dat onze export gericht is op agrarische kennis en technologie, kijkend naar de veranderingen in mondiale landbouwpraktijken en voedingspatronen. We kunnen wereldwijd onze bijdrage vergroten aan een voedselaanbod dat gevarieerd, veilig en gezond is en geproduceerd kan worden met respect voor de natuur en de leefomgeving.
En hoe verhoudt het faciliteren van industriële dierhouderijsystemen zich tot de wettelijk erkende intrinsieke waarde van dieren? Graag ontvangen deze leden een gedegen reactie van het kabinet.
Vastlegging van de intrinsieke waarde van het dier strekt er toe dat deze waarde uitdrukkelijk in onze omgang met dieren moet worden betrokken. Daarmee is niet gezegd dat de erkenning van de intrinsieke waarde ertoe leidt dat deze prevaleert boven andere waarden, maar dat het belang van het dier inzichtelijk wordt gemaakt en wordt afgewogen tegen overige relevante belangen. Naast de belangen van het dier, te weten dierenwelzijn, diergezondheid en integriteit van het dier, zijn onder meer volksgezondheid en voedselzekerheid belangen die bij de belangenafweging een rol kunnen spelen. Dit neemt niet weg dat een veehouder, in alle gevallen, goed voor zijn dieren moet zorgen.
De opvattingen over de rechtvaardigheid van het handelen zijn voorts persoonsbepaald, afhankelijk van ieders wereldbeeld en van de tijdgeest. Van land tot land, zelfs in Europa, verschillen de meningen over hetgeen toelaatbaar handelen is ten opzichte van dieren. Internationaal vastgestelde normen op het gebied van dierenwelzijn liggen niet op hetzelfde, relatief hoge niveau als in de Nederlandse dierhouderijsectoren is bereikt. De overheid en het bedrijfsleven zullen zich blijven inzetten deze normen zowel nationaal als internationaal op een hoger plan te brengen.
Diverse bedrijven deinzen er volgens het rapport bij de verkoop van onder andere slachtapparatuur, broedmachines en stalsystemen niet voor terug om producten te verkopen die illegaal zijn in Nederland of de Europese Unie. Wat vindt het kabinet daarvan?
Bepaalde houderijsystemen waar in het rapport melding van gemaakt wordt, specifiek kale kooien voor kippen die in de Europese Unie verboden zijn, zijn uit oogpunt van dierenwelzijn niet acceptabel.
In veel van deze landen wordt sowieso een (nog) lagere standaard gehanteerd op het gebied van dierenwelzijn dan is vastgelegd in de Nederlandse of Europese regels. De producten uit deze landen komen vervolgens wél weer op de Nederlandse markt terecht. Erkent de Minister dat het niet in het belang van de dieren en niet in het belang van de Nederlandse en Europese boeren is om industriële dierhouderijen elders te helpen opbouwen in landen die niet aan onze regels hoeven te voldoen maar wel hun producten op onze markt mogen brengen?
Zo nee, kan zij uitleggen hoe Nederlandse boeren in haar ogen dan gediend zijn met dit beleid?
Ja.
De Minister verwijst in haar reactie onder andere naar de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationals. De OESO-richtlijnen bieden niet eens minimumregels voor dierenwelzijn. Om daar met goed fatsoen naar te kunnen verwijzen, zouden die richtlijnen toch minstens op het niveau moeten zijn te brengen van de Nederlandse standaarden voor dierenwelzijn. Kan de Minister uiteenzetten of, en op welke wijze, zij zich daar voor inzet en ook hoe reëel zij het acht dat die richtlijnen daadwerkelijk worden aangepast?
Wanneer het proces tot de herziening van de OESO-richtlijnen van start gaat, zal Nederland zich inzetten voor het opnemen van dierenwelzijn in deze richtlijnen. De OESO heeft voor een aantal sectoren specifieke richtsnoeren ontwikkeld voor het naleven van de OESO-richtlijnen. Voor de sectoren waar dierenwelzijn een relevant thema is, bevatten deze richtsnoeren handvatten, zoals de OECD-FAO Guidance for Responsible Agricultural Supply Chains. Ook zijn er andere internationale richtlijnen en normen waarnaar gekeken kan worden wanneer een bedrijf bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid stuit op risico’s met betrekking tot dierenwelzijn, zoals standaarden van de werelddiergezondheidsorganisatie OIE en van de Europese Unie.
In dezelfde brief verwijst de Minister naar het Europees Platform Dierenwelzijn. Bij de laatste vergadering van dit platform waren niet minder dan 22 belangenorganisaties uit de vee-industrie aanwezig, tegenover negen dierenwelzijnsorganisaties.2 Erkent de Minister dat dit een zeer scheve verhouding is, aangezien het platform juist beoogt om dierenwelzijn te verbeteren? Wat is de inzet van de Minister om te bereiken dat dierenwelzijnsorganisaties bij bijeenkomsten van dit dierenwelzijnsplatform op zijn minst niet in de minderheid zijn ten opzichte van vertegenwoordigers uit de agrarische industrie?
Het EU-Platform Dierenwelzijn is ingesteld als expertgroep door en van de Europese Commissie. Het Platform bestaat uit een breed scala van vertegenwoordigers van de EU-lidstaten, bedrijfsleven, dierenwelzijns-ngo’s, onafhankelijke experts en andere organisaties. Naast de 28 EU-lidstaten zijn onder meer 10 ngo’s vertegenwoordigd, alsmede 20 organisaties van bedrijfsleven- en beroepsorganisaties. Dat er een grote groep vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven aanwezig is, is niet onlogisch, gelet op het diverse pallet aan sectoren en schakels in productieketens waar aandacht voor dierenwelzijn van belang is. Overigens bestaat een deel van die groep van 20 uit vertegenwoordigers uit beroepsorganisaties, zoals de Federatie van Europese dierenartsen, alsook bijvoorbeeld het Europese Forum van Dierenwelzijnsraden, de Europese Community van Consumentencoöperaties en de International Society for Applied Ethology. De samenstelling en selectie van de leden van het Platform is een bevoegdheid van de Europese Commissie. Ik heb daarbij overigens niet de indruk dat de samenstelling van het Platform niet in balans is.
Het verbaast de leden van de Partij voor de Dieren-fractie nog steeds dat de Nederlandse overheid zo fanatiek meewerkt aan de export van agrarische systemen die specifiek gericht zijn op productie onder nog lagere dierenwelzijnsstandaarden dan men in Nederland gewend is. Deelt de Minister de mening dat de Nederlandse overheid het bedrijfsleven in geen geval zou mogen ondersteunen in het wereldwijd veroorzaken van dierenleed? Is de Minister bereid om bij aankomende handelsmissies geen plaats meer in te ruimen voor bedrijven die agrarische systemen exporteren gericht op lagere dierenwelzijnsstandaarden dan de Nederlandse? Zo nee, waarom niet? Een groot deel van de bedrijven uit de vee-industrie dat door World Animal Protection benaderd is voor het rapport «Merchants of misery», heeft geen dierenwelzijnsbeleid (21,1%) of volgt lokale wetgeving (26,3%)3, wat vaak neerkomt op geen of extreem lage standaarden. Is het kabinet tenminste bereid om aan programma’s zoals een exportkredietverzekering of andere overheidsprogramma’s de voorwaarde te stellen dat er geen export plaatsvindt naar landen die lagere standaarden hanteren dan Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Staat verzekert geen exporttransacties met onaanvaardbare gevolgen voor dieren. Als voorwaarde voor het verstrekken van een exportkredietverzekering, geldt dat de transactie moet voldoen aan lokale wetgeving en dat wordt voldaan aan relevante internationale dierenwelzijnsnomen. MVO-specialisten voeren bij deze toetsing steeds een maatwerkanalyse uit. Om een level playing field te bewaken en omdat Nederland een mondiaal vraagstuk als dierenwelzijn niet alleen kan oplossen hanteren zij daarbij internationaal overeengekomen toetsingscriteria. Nederland zal een voortrekkersrol blijven spelen om deze internationale criteria op een zo hoog mogelijk niveau te tillen en deze beter toepasbaar te maken voor de exportkredietverzekering.
Als voorwaarde voor deelname aan een handelsmissie worden bedrijven aan diverse MVO-aspecten getoetst en bedrijven moeten zich houden aan de OESO-richtlijnen. De opzet is daarbij om met bedrijven in gesprek te gaan, zodat zij actief kunnen meewerken aan verbeteringen in hun keten. Zoals genoemd zal Nederland zich ook actief inzetten voor het opnemen van dierenwelzijn in de OESO-richtlijnen wanneer het proces tot herziening hiervan van start gaat.
Erkent de Minister dat (het meefinancieren van) de export van systemen die niet aan de Nederlandse en Europese regels voldoen het niet gemakkelijker maken om de dierenwelzijnsstandaarden op de wereldmarkt te verhogen? Zo nee, hoe ziet zij dit?
Nederlandse exporteurs opereren op een mondiaal speelveld en helaas is het zo dat de dierenwelzijnsstandaarden niet overal zo hoog zijn als in Nederland en in veel landen lager liggen dan de Europese normen. Bij het ondersteunen van de Nederlandse export, zeker waar het welzijn van dieren in het geding is, geeft dit een zeker spanningsveld. Indien Nederland er eenzijdig voor zou kiezen deze instrumenten niet meer te verstrekken, zou dat een concurrentienadeel betekenen en zouden meer orders naar het buitenland gaan, waar dierenwelzijn waarschijnlijk niet mee is gediend, of zouden Nederlandse bedrijven hun productiefaciliteiten mogelijk naar het buitenland verplaatsen en kan kwalitatief hoogwaardige Nederlands agro-export het buitenland mogelijk dus minder goed bereiken. Ook zou Nederland hiermee invloed verliezen in de mondiale beleidsdiscussie om de normen op een hoger plan te krijgen. Tegelijkertijd wil Nederland geen export ondersteunen met onaanvaardbare gevolgen voor dierenwelzijn en hanteert daarom strikt de relevante internationale normen. Het gaat om het vinden van een ambitieuze en tegelijkertijd realistische balans. Het kabinet zal deze balans voortdurend bewaken.
In januari 2018 werd een exportkredietverzekering beschikbaar gesteld voor een bedrijf dat een pretparkonderdeel plaatste in een pretpark in Vietnam dat, in strijd met Nederlandse regels, geketende olifanten houdt. Er vond geen dierenwelzijnsbeoordeling plaats. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister hoe zij in de toekomst gaat voorkomen dat dergelijke investeringen worden voorzien van een exportkredietverzekering of andere vormen van ondersteuning.
Het spreekt voor zich dat het kabinet het houden van olifanten in geketende toestand verwerpelijk vindt. Een MVO-beoordeling is in dit specifieke geval echter niet uitgevoerd, omdat het hierbij niet gaat om een exportkredietverzekering. De dekking in deze zaak strekt niet tot de fabricatie of het kredietrisico op de buitenlandse partij (de eigenaar van het pretpark). Het verstrekte product, de fair calling facility, wordt ingezet om de liquiditeit van de exporteur te verruimen, concreet om hem additionele ruimte te verschaffen onder de garantielimieten bij zijn bank. Een reguliere MVO-beoordeling (inclusief dierenwelzijntoets) wordt voor dit specifieke product niet uitgevoerd omdat de dekking van de verzekering een beperkt bereik heeft.
De definities van Atradius ten aanzien van de schaal van investeringen zijn zeer beperkt. Is de Minister het met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat deze classificaties veel strenger moeten zijn indien dieren betrokken zijn? Deelt de Minister de mening dat bij het beoordelen van een aanvraag niet alleen gekeken moet worden naar het onderdeel in de keten waar een exportkredietverzekering voor wordt afgesloten maar, zoals de OESO Guidance for agricultural supply chains voorschrijft, ook naar transport en slacht?
Het classificatiesysteem dat wordt gehanteerd is internationaal afgestemd en de definities hiervan zijn opgenomen in de zogenaamde OESO Common Approaches. Op de website van Atradius Dutch State Business (ADSB) is terug te vinden dat veel transacties, waarbij dieren betrokken zijn in de hoogste categorie, te weten A, terechtkomen. Dit is in lijn met appendix 1 van de Common Approaches. Bij het beoordelen van een aanvraag wordt gekeken naar het project waar aan geleverd wordt, evenals de zogenaamde «associated facilities» waar het project direct van afhankelijk is. Indien transport en slacht «associated facilities» bij een project zijn, vormen deze onderdeel van de beoordeling. Bij een aanvraag voor een project in de intensieve veehouderij, een gevoelige sector op het terrein van dierenwelzijn, wordt altijd een milieu en sociale beoordeling uitgevoerd. Het beeld dat er niet streng beoordeeld wordt en niet gekeken wordt naar de gehele waardeketen deel ik niet.
In het rapport «Merchants of misery» wordt duidelijk dat de review als onderdeel van de procedure voor het verkrijgen van een exportkredietverzekering, waar zowel de exporteur als de koper door Atradius aan onderworpen wordt, erg summier is. Kan de Minister toelichten hoe de reputatie van de koper in het doelland wordt beoordeeld? Kan het kabinet bevestigen dat dit soms niet verder gaat dan een zoektocht op het internet? Kan het kabinet bevestigen dat taalproblemen hierbij niet zelden voor onduidelijkheden zorgen? Is het kabinet het met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat het een enorm probleem is dat in landen zoals China of Rusland niet of nauwelijks sprake is van een vrij en krachtig maatschappelijk middenveld, waardoor mogelijke kritiek op de koper niet zomaar boven komt drijven. Erkent het kabinet dat daardoor heel gemakkelijk een vertekend, en ten onrechte positief, beeld kan ontstaan van de koper? Deelt de Minister de mening dat de bestaande methode daarom in veel gevallen onbruikbaar is? Hoe wordt dit probleem door Atradius opgelost? Deelt de Minister de mening dat het voorzorgsprincipe in dit geval gehanteerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
De MVO-beoordeling waaraan exporteur en koper worden onderworpen is niet summier. De reputatiebeoordeling van een koper in het doelland bestaat uit een onderzoek hoe deze partij bekend staat in de publieke opinie maar vooral ook naar zijn manier van werken, met name op MVO-gebied. Hierbij wordt gekeken naar het beleid en de managementsystemen op het gebied van gezondheid, veiligheid en milieu. Waar relevant wordt ook gekeken naar het dierenwelzijnsbeleid van deze partij. Onderdeel van deze reputatiebeoordeling is ook de beoordeling van de toeleveranciersketen. In het algemeen is het beoordelingsproces gebaseerd op het beoordelen van documentatie van de exporteur en koper, een internetsearch naar problemen, het verifiëren van informatie bij partijen zoals ngo’s en de buitenlandse posten, maar soms ook, met name in complexe situaties, een veldbezoek. Wanneer een partij zijn MVO-beleid op zijn website heeft staan vormt het raadplegen hiervan een vanzelfsprekend onderdeel van de reputatiebeoordeling. Bij documentatie in een andere taal dan het Nederlands of Engels wordt een consultant ingehuurd die de betreffende taal machtig is. ADSB is zich bewust van mogelijk cultuur gerelateerde problemen met het zaken doen met bepaalde landen. Iedere zaak is anders en er wordt er in de beoordeling van informatie dan ook rekening gehouden met deze gevoeligheden in de waarheidsvinding.
In het kader van de review, waar hiervoor al even naar verwezen werd, hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen over het door bedrijven in te vullen survey. Wanneer een survey in het kader van het verkrijgen van de exportkredietverzekering niet duidelijk is ingevuld, krijgen bedrijven de mogelijkheid om opnieuw het survey opnieuw in te vullen. Zijn er cijfers bekend over hoeveel en welk percentage van de vragenlijsten worden teruggestuurd om ze opnieuw te laten invullen? Wat kan de Minister zeggen over de verschillen die hierbij ontstaan tussen de eerste en latere versies van deze ingediende surveys? Kan de Minister deze cijfers openbaar maken? Indien er geen cijfers over bekend zijn, kan de Minister een onderzoek hiernaar instellen? Kan de Minister aangeven hoe de Minister gaat controleren dat bedrijven die het survey invullen in het kader van een aanvraag voor exportkredietverzekering correcte antwoorden geven?
Er wordt geen survey gehouden onder exporteurs die een verzekering bij ADSB aanvragen. Iedere aanvrager dient gebruik te maken van een aanvraagformulier, waarin naar verschillende aspecten van een transactie – inclusief MVO – wordt gevraagd. Voor veelvoorkomende type projecten heeft ADSB standaard vragenlijsten ontwikkeld, die aanvullend op het aanvraagformulier worden ingevuld. Formulieren en eventuele vragenlijsten worden éénmaal per aanvraag ingevuld. Bij onduidelijkheden worden er wel aanvullende vragen gesteld om een goede beoordeling te kunnen uitvoeren. Zoals ik in het voorgaande antwoord heb aangegeven, is verificatie van de door aanvragers verstrekte informatie onderdeel van de milieu en sociale due diligence die ADSB uitvoert.
Het wordt in het rapport «Merchants of misery» duidelijk dat Atradius zelf geen enkele monitoring (ex post screening) doet voor activiteiten die gerelateerd zijn aan dierenwelzijn, maar dit overlaten aan de International Finance Corporation (IFC). Het lijkt er echter op dat de IFC standaarden hanteert die veel lager liggen dan de Nederlandse normen. Deelt het kabinet de mening dat dit onwenselijk zou zijn? Kan het kabinet uiteenzetten hoe de monitoring door de IFC precies plaatsvindt? Op welke standaarden vindt monitoring plaats? Kan het kabinet uiteenzetten welke standaarden worden gehanteerd en hoe deze zich verhouden tot de Nederlandse normen? Hoe vaak wordt er gemonitord? Hoe vindt de verslagging plaats? Hoe wordt er gehandhaafd? Welke handhavingsinstrumenten heeft het IFC? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van signalen van mogelijke belangenverstrengeling bij de monitoring van het IFC. Kan het kabinet bevestigen dat in de auditcommissie van het IFC tenminste een lid zit met belangen in Oekraïense in de agri-industrie? Heeft het kabinet kennis van andere soortgelijke belangenverstrengeling? Zo ja, welke? Hoe gaat het kabinet een einde maken aan belangenverstrengeling bij het IFC?
Het klopt niet dat de monitoring van projecten overgelaten wordt aan de IFC. Zoals naar voren komt in het eerder dit jaar gepubliceerde MVO-beleidsdocument voor exportkredietverzekeringen, maakt ADSB gebruik van monitoring. Het kan wel zijn dat ADSB gebruik maakt van de rapporten van IFC als onderdeel van de te beoordelen informatie. Bij onderhavig project was de IFC-audit één onderdeel van de ruim veertig documenten die zijn gebruikt voor de beoordeling. Tevens is een veldbezoek uitgevoerd.
IFC hanteert voor alle door de organisatie ondersteunde investeringen het principe dat voldaan moet worden aan de IFC Performance Standards. Deze bestrijken een scala aan inhoudelijke onderwerpen zoals werkomstandigheden, milieuverontreiniging, culturele waarden en biodiversiteit/duurzaam beheer van levende natuurlijke hulpbronnen. De Good Practice Note Improving Animal Welfare in Livestock Operations maakt onderdeel hiervan uit. De Performance Standards verwijzen nadrukkelijk naar de verplichting van een «klant»-bedrijf om te voldoen aan zowel nationale wetgeving als internationale verdragen waaraan het betreffende land zich heeft gecommitteerd.
Toepassen van de IFC Performance Standards verloopt via een «due diligence» proces, zowel vooraf als gedurende de looptijd van de investering. Indien een bedrijf bij aanvang van de investering nog niet aan deze standaarden voldoet wordt gekeken of en hoe het bedrijf ondersteund kan worden om alsnog te voldoen aan de lokale norm en aan internationale standaarden zoals de aanbevelingen van de OIE. Een overeengekomen actieplan wordt minimaal per 6 maanden gemonitord op voortgang. Indien bij herhaling wordt geconstateerd dat er onvoldoende voortgang is, of dat de contractueel afgesproken verbeteringen en voorwaarden voor de investering niet zullen worden gehaald door het «klant» bedrijf, kan IFC besluiten de investering stop te zetten. Aangaande het functioneren van de auditcommissie van IFC die over problemen bij projectuitvoering waakt heeft het kabinet geen kennis genomen van eventuele belangenverstrengeling bij (leden van) de commissie.
Uit het rapport van World Animal Protection wordt ook duidelijk dat monitoring na verstrekking van een exportkredietverzekering niet of zeer beperkt plaatsvindt. Is de Minister het met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat voor een bedrijf dat gebruik maakt van een exportkredietverzekering een grondige ex post monitoring op basis van Nederlandse welzijnsregels een voorwaarde moet zijn voor continuering van de exportkredietverzekering? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, hoe gaat zij dit bewerkstelligen?
ADSB maakt gebruik van monitoring conform het eerder dit jaar aan uw Kamer gezonden MVO-beleidsdocument voor exportkredietverzekeringen. Dit document beschrijft verschillende vormen van monitoring en volgen. De mate waarin gebruikgemaakt wordt van monitoring hangt, net als bij de MVO-beoordeling, af van proportionaliteit. Partijen en/of projecten met de hoogste risico’s krijgen de meest strenge monitoring.
Tot slot hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie nog een punt over handelsmissies, zoals de handelsmissies recent naar China en India. Er vinden meerdere handelsmissies per jaar plaats, waarbij er een (zeer summiere) transparantiebenchmark plaatsvindt bij de Nederlandse bedrijven die mee willen op handelsmissie. Is de Minister het met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat dierenwelzijn onderdeel moet zijn van deze transparantiebenchmark? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat zij dit bewerkstelligen?
De Transparantiebenchmark dient om de transparantie over maatschappelijke verslaglegging van de grootste Nederlandse organisaties in beeld te brengen. Momenteel wordt er door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat gewerkt aan een nieuwe opzet voor de Transparantiebenchmark.
Er komen geactualiseerde criteria, waaronder meer aandacht voor ketentransparantie en de Sustainable Development Goals. Er wordt bezien hoe – in het licht van de criteria en haalbaarheid – actuele thema’s, zoals dierenwelzijn, expliciet onderdeel hiervan kunnen worden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28286-987.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.