28 089 Gezondheid en milieu

25 834 Problematiek rondom asbest

Nr. 182 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 december 2020

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 26 juni 2020 over de Verkenning zakelijk fonds asbestdaken (Kamerstuk 25 834, nr. 172), over de brief van 18 september 2020 over de toezegging Algemeen Overleg Externe Veiligheid over chemische stoffen (Kamerstuk 28 089, nr. 179), over de brief van 24 september 2020 over het Ontwerp Nationaal Milieubeleidskader (NMK) (Kamerstuk 28 663, nr. 75), over de brief van 5 oktober 2020 over omgevingsveiligheid en milieurisico’s: Safety Delta Nederland (Kamerstuk 28 089, nr. 180), over de brief van 4 november 2020 over een afschrift beantwoording vragen van de Eerste Kamer over het fonds voor asbestdaken en ontwikkelingen in de asbestregelgeving (NDS 2020D43972), over de brief van 5 november 2020 over de Evaluatie tijdelijk handelingskader PFAS (Kamerstuk 35 334, nr. 123) en over de brief van 10 november 2020 over de Evaluatie subsidieregeling verwijderen asbestdaken (Kamerstuk 25 834, nr. 174).

De vragen en opmerkingen zijn op 24 november 2020 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 16 december 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp

Vragen en antwoorden vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Inleiding

Door middel van deze Kamerbrief ga ik in op vragen die op 24 november 2020 door de leden van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat zijn gesteld1 als onderdeel van het Schriftelijk Overleg Externe Veiligheid. Er zijn vragen gesteld over: De Verkenning zakelijk fonds asbestdaken2, Toezegging Algemeen Overleg Externe Veiligheid over chemische stoffen3, Nationaal Milieubeleidskader4, Beantwoording vragen van de Eerste Kamer over het fonds voor asbestdaken en ontwikkelingen in de asbestregelgeving, de Evaluatie tijdelijk handelingskader PFAS5 en de Evaluatie subsidieregeling verwijderen asbestdaken6.

Asbest

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van stukken inzake asbest. Deze leden zijn van mening dat het saneren van asbest haalbaar en betaalbaar zal moeten blijven voor Nederlandse burgers en bedrijven. Een zakelijk fonds voor asbestsanering werd ontraden. Gelukkig zijn er alternatieven aangereikt om asbestsanering voor zakelijke eigenaren te kunnen financieren. De leden vragen of er al duidelijkheid is over de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze alternatieven. Zij vernemen graag naar welke variant mijn voorkeur uitgaat en wat hiervoor de onderbouwing is en of het voor mij haalbaar is om deze kabinetsperiode nog één van de varianten verder uit te kunnen werken en in te kunnen voeren?

Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 26 juni7 wil ik dit jaar duidelijkheid hebben over de verschillende opties met een onderbouwing van de doelmatigheid en de doeltreffendheid. Ik zal u voor het eind van het jaar hierover informeren.

Daarnaast vragen deze leden naar de voortgang van het particuliere fonds. Zijn er inmiddels al meerdere provincies aangehaakt, zodat landsbrede dekking gegarandeerd kan worden?

De eerste bijdrage vanuit het Rijk is verstrekt aan de Stichting Volkshuisvesting (SVn). De provincies en gemeenten kunnen nu via SVn het fonds voor particuliere eigenaren operationaliseren. De eerste provincies en gemeenten hebben zich daartoe recent gemeld bij SVn.

De leden van de PVV-fractie vragen of ik verwacht dat de nieuwe stappen in de asbestregelgeving de bestaande problemen, waar de sector nu tegen aanloopt, wegnemen. Deze leden vragen ook, mocht uit de sector blijken dat de genomen stappen onvoldoende zijn, wat ik daar dan nog meer aan wil gaan veranderen.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (in het vervolg SZW) van 9 november jl.8 Het gaat hierbij overigens niet alleen om door de asbestsector ervaren knelpunten. Aan de analyse ligt een brede uitvraag onder vele stakeholders ten grondslag.

Zoals bericht in de brief van de Staatssecretaris van SZW van 16 december 20199 zal de door uw Kamer gevraagde evaluatie (in de motie van het lid Renkema (Kamerstuk 25 834, nr. 163)) plaatsvinden. Daarin zal de uitvoering en het effect van de maatregelen worden bestudeerd door een externe partij.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderzoek van SIRA naar de mogelijkheden voor een zakelijk fonds en onderschrijven de conclusie van de Staatssecretaris dat op basis van deze studie er genoeg reden is om alternatieve beleidsopties voor het zakelijke fonds te overwegen. Deze leden zien uit naar de update later dit jaar, maar vragen mij om hierop vooruitlopend aan te geven welke andere opties ik momenteel overweeg. Deze leden begrijpen dat tegelijkertijd het particuliere fonds reeds geformaliseerd wordt en zien uit naar de updates hierover in komende brieven.

Zoals ik heb geantwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie verwacht ik u begin komend jaar te kunnen informeren over de verschillende opties met een onderbouwing van de doelmatigheid en doeltreffendheid.

De leden van de SGP-fractie lezen in het evaluatierapport van SIRA dat het subsidiebedrag per vierkante meter van 4,50 euro door particulieren als onvoldoende werd beschouwd en geen doorslaggevende factor was om te saneren. Verder wordt aangegeven dat particulieren alleen aanspraak konden maken op de subsidie wanneer het een asbestdak betrof, terwijl particulieren ook veel asbestgevels hebben. Zij vragen hoe ik deze conclusies waardeer, of ik hieraan tegemoet wil komen. Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

De subsidieregeling was erop gericht om de sanering van asbestdaken in aanloop naar het wettelijk verbod in 2024 te versnellen. Het verbod richtte zich op de asbestdaken omdat daar sprake is van de grootste verwering, terwijl de verwering van asbestgevels minder sterk is. Ik onderken dat het wenselijk is dat asbestgevels ook worden gesaneerd, zeker als een asbestgevel gelijktijdig met het asbestdak kan worden gesaneerd of in een situatie dat beide delen in elkaar overlopen. Asbestgevels vallen daarom nu binnen de reikwijdte van het fonds, zoals ik de Eerste Kamer had toegezegd tijdens de behandeling van het wetsvoorstel10.

De leden van de SP-fractie geven aan meermaals voorstellen te hebben gedaan om de subsidieregeling verwijderen asbestdaken voort te zetten of een nieuwe subsidieregeling in werking te stellen, zodat de sanering in hoger tempo kan doorgaan. De evaluatie van SIRA over de aanjaagsubsidie toont aan dat de subsidieregeling goed werkte. De leden vragen of ik bereid ben te kijken naar een nieuwe subsidieregeling die de noodzaak voor het verwijderen van asbestdaken onderschrijft en ook aantoont dat de rijksoverheid haar verantwoordelijkheid neemt voor dit probleem. Een lening is misschien goed bedoeld, maar is niet de oplossing blijkt nu.

Sinds er geen sprake meer is van een wettelijk verbod is de aanpak van het kabinet nu gericht op samen met de samenwerkingspartners vrijwillige saneringen te stimuleren. Ik onderschrijf de bevindingen van de onderzoekers dat de subsidieregeling positief heeft bijgedragen aan versnelde saneringen van asbestdaken. Het kabinet is echter van mening dat een nieuwe subsidieregeling niet aan de orde is.

De leden van de D66-fractie zien uit naar de conclusies van Arcadis naar het blootstellingonderzoek sanering asbestdaken en vragen of ik voorzie dat dit onderzoek leidt tot nieuwe eisen voor sanering in het algemeen en specifiek om aanspraak te maken op de bovengenoemde stimuleringsinstrumenten (zowel zakelijk als particulier).

Het rapport van Arcadis heb ik recent ontvangen en zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk aanbieden met een beleidsreactie.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het nog steeds een groot gemis dat er nog geen definitieve einddatum voor asbestdaken in Nederland is. Deze leden blijven bij het standpunt dat dit noodzakelijk is en dat er behoefte is aan een wettelijk verbod en een plicht voor eigenaren tot sanering. Zonder een datum blijven alle inspanningen vrijblijvend en minder doelmatig dan zou kunnen.

Met het verwerpen van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer is er geen einddatum voor asbestdaken in Nederland. Zoals met uw Kamer gedeeld, is de aanpak nu gericht op het stimuleren van de vrijwillige sanering. Het streven van de samenwerkingspartners en mij is dat in het komende decennium de asbestdaken vrijwel geheel zijn verwijderd.

De leden van de GroenLinks-fractie concluderen uit de brief met betrekking tot de asbestdaken dat de subsidies op zichzelf onvoldoende zijn en in het geval van bedrijven ook echt tekortschieten als middel. Deze leden willen graag weten wanneer ik verwacht dat met het huidige beleid het laatste asbestdak is vervangen en welke extra middelen ik van plan om hier in stelling te brengen?

Mijn beleid is er op gericht om – met de aanpak zoals beschreven in de samenwerkingsverklaring11 – het komende decennium de resterende asbestdaken te verwijderen. Er is geen garantie dat deze aanpak, dus zonder wettelijk verbod, leidt tot het gewenste resultaat. Wel voel ik een gedeelde urgentie en motivatie om gezamenlijk de resterende asbestdaken in Nederland toch zo snel en veilig mogelijk te verwijderen. Ook de komende jaren heeft de uitvoering van de samenwerkingsverklaring en het betrekken van zoveel mogelijk partijen daarom hoge prioriteit.

De onderzoeken bevestigen wel de eerdere stelling van deze leden dat er goed moet worden gekeken naar meekoppelkansen op verduurzaming. Deze leden vragen dit prominent mee te nemen bij de ontwikkeling van nieuw beleid.

Het benutten van meekoppelkansen zien de samenwerkingspartners en ik als een belangrijke kans om de vrijwillige sanering succesvol te kunnen stimuleren. Dit is daarom ook een van de zes overkoepelende thema’s in de samenwerkingsverklaring. Daarnaast is in het fonds aandacht voor de koppeling met verduurzamingsmaatregelen. Ook bij de ontwikkeling van nieuw beleid zal ik meekoppelkansen mee nemen.

De leden van de SP-fractie constateren dat er verschillende subsidies zijn voor het verduurzamen van woningen en dat het isoleren van woningen op korte termijn van grote waarde kan zijn. Welke subsidies zijn er momenteel voor het verduurzamen van woningen en kan het saneren van asbestdaken, maar ook asbestgevels, gekoppeld worden aan deze subsidies? Zo ja, hoe vindt dit momenteel plaats? Zo nee, dan vraagt u mij of ik bereid ben mij in te zetten om dit mogelijk te maken?

Ik heb geen totaaloverzicht van alle nationale en lokale subsidieregelingen. Waar een koppeling gemaakt kan worden met asbestdaken juich ik dat uiteraard toe. Versnelde sanering van asbestdaken kan ook samenlopen met opgaven in de energietransitie. In dat kader heb ik ervoor gekozen om ook verduurzamingsmaatregelen onder de reikwijdte van het particuliere fonds te laten vallen. Het gaat daarbij met name om het meefinancieren van dakisolatie en/of zonnepanelen bij het saneren van een asbestdak.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het verwijderen van asbestdaken in volle vaart door zou moeten gaan, maar constateren tegelijkertijd dat de sanering van asbestdaken bijna stil is komen te liggen nadat de subsidieregeling is beëindigd en het wettelijke verbod op asbestdaken is weggestemd door de Eerste Kamer. De leden vragen of ik kan toelichten hoeveel m2 er met de subsidieregeling is gesaneerd en hoeveel m2 na het stoppen van de subsidieregeling is gesaneerd. Verder vragen de leden of het klopt dat de sanering zo goed als stilligt nu er geen wettelijk verbod op asbestdaken komt en dat het asbestfonds, waar mensen een lening kunnen afsluiten voor het saneren van hun asbestdak, daar nauwelijks verandering in brengt.

In onderstaand tabel zijn de resultaten van de monitoring per kwartaal weergegeven.

Asbestdaken

1e kwartaal

*106 m2

2e kwartaal

*106 m 2

3e kwartaal

*106 m2

4e kwartaal

*106 m2

Totaal

*106 m2

Verwijderd 2014

1,5

1,6

1,7

1,1

5,9

Verwijderd 2015

1,2

2,1

1,9

1,7

6,9

Verwijderd 2016

1,8

2,7

2,9

2,5

9,9

Verwijderd 2017

2,2

2,8

2,9

2,9

10,8

Verwijderd 2018

2,5

3,7

3,4

3,2

12,8

Verwijderd 2019

2,2

3,2

2,7

1,7

9,8

Verwijderd 2020

1,5

1,8

1,7

 

5,0

Totaal verwijderd

61,1

De subsidieregeling liep van 1 januari 2016 tot 15 december 2018. In deze periode is in totaal 33,5 miljoen m2 gesaneerd. Per m2 gesaneerd dak kon een subsidie aangevraagd worden van 4,5 euro. Het totale beschikbare budget was 75 miljoen euro. Dit budget is geheel gebruikt voor in totaal 16,67 miljoen m2 daksaneringen. In mijn brief van 10 november12 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een evaluatie van deze subsidieregeling.

Ik heb goede hoop dat met de gezamenlijke aanpak weer een impuls kan worden gegeven, zodat de naar schatting resterende 80 miljoen m2 in dit decennium wordt gesaneerd.

De leden van de SP-fractie krijgen regelmatig signalen dat verzekeraars niet of minder bereid zijn om asbestdaken te verzekeren. Hiervoor ontbreekt echter een wettelijke grondslag aangezien het wettelijke verbod op asbestdaken is weggestemd. De leden vragen of deze signalen ook bekend zijn bij mij en welke stappen ik heb genomen om dit te stoppen. Ook vragen de leden of ik uiteen kan zetten met welke verzekeraars ik heb gesproken, welke afspraken er zijn gemaakt en of er momenteel nog verzekeraars zijn die asbestdaken niet of moeilijker verzekeren.

Navraag bij het Verbond van Verzekeraars leert dat er geen sprake is van signalen dat verzekeraars niet of minder bereid zijn om asbestdaken te verzekeren. Het is uiteraard wel aan elke verzekeraar zelf om zijn eigen polisvoorwaarden en de hoogte van de premie te bepalen. Ik blijf hierover in contact met de verzekeraars. Dit doe ik in overleg met het Ministerie van Financiën omdat zij verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de financiële markten, waaronder verzekeraars, middels de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Ik verwijs u ook naar de binnenkort te verwachten beantwoording van de eerder door de VVD gestelde schriftelijke vragen13.

De leden van de SGP-fractie horen graag wat de stand van zaken is van de uitvoering van de motie Stoffer c.s. over het bieden van ruimte voor asbestsanering middels het toepassen van een specifieke schuimlaag, de Foamshield-methode (Kamerstuk 25 834, nr. 162). Inmiddels ligt er een rapport van TNO dat bevestigt dat in het merendeel van de situaties sprake is van minimalisering van de blootstelling aan asbestvezels. Waarom is de genoemde werkmethode nog steeds niet landelijk toegestaan cq. opgenomen in Stoffen Manager Asbest risico-indelingstechniek (SMArt)? De leden vragen ook of ik bereid ben ervoor te zorgen dat in overleg met betrokken partijen eventuele procedurele belemmeringen aangepakt en opgelost worden.

De motie van het lid Stoffer c.s. over sanering van astbestdaken door bewerking met een specifieke schuimlaag is beantwoord door middel van een brief (d.d. 16 december 2019) door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid14. Uit dit antwoord blijkt dat een producent van deze methode zich desgewenst kan melden bij het Validatie- en Innovatiepunt (VIP). Navraag bij SZW leert dat dit tot op heden nog niet is gebeurd.

Deze leden willen onderstrepen dat voor de voortvarende sanering van asbest en asbestdaken niet alleen een fonds nodig is, maar ook ruimte voor innovatieve saneringsmethoden. De leden van de SGP-fractie horen graag wat de stand van zaken is van de tweede fase van het blootstellingsonderzoek asbestdaken. Is het rapport inmiddels gereed en kan het naar de Kamer gestuurd worden? Is de veronderstelling juist dat de genoemde Foamshield-methode niet is meegenomen in de tweede fase van het blootstellingsonderzoek asbestdaken? Zo ja, waarom niet?

Zoals ik heb geantwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie, heb ik het rapport van Arcadis recent ontvangen en zal ik uw Kamer dit rapport zo spoedig mogelijk aanbieden met een beleidsreactie.

Toezegging Algemeen Overleg Externe Veiligheid over Chemische stoffen

Rapportage zicht op chemische stoffen

De leden van de VVD- en SP-fracties hebben mij gevraagd te reageren op (de conclusies in) het rapport «Zicht op chemische stoffen: sterktes en zwaktes in het Nederlandse en Europese beleid» dat 18 november jl. is gepubliceerd en welke conclusies en acties ik hieraan verbind. Eén van de conclusies in het rapport is dat de ontwikkeling van innovatieve alternatieven beperkt van de grond komt. De leden van de VVD vragen mij hoe ik de ontwikkeling van innovatieve alternatieven voor zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) extra denk te stimuleren. De leden van de SP willen van mij weten welke aanvullende maatregelen Nederland zelf treft boven het Europese beleid om uitstoot van ZZS te voorkomen en of andere lidstaten maatregelen nemen die Nederland zou kunnen overnemen.

Ik heb met belangstelling kennisgenomen van dit rapport en herken de conclusies. Op veel van de gebieden waar tekortkomingen zijn gesignaleerd worden al acties ondernomen, zoals ook in het rapport is weergegeven. Ik ben het met de VVD eens dat innovatie zeer belangrijk is. Innovatie is natuurlijk op de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de markt zelf, waar ook de benodigde kennis zit. Regelgeving, zoals bijvoorbeeld REACH, kan daar wel bij helpen. Zo blijkt bijvoorbeeld uit een analyse door Europees Chemicaliënagentschap ECHA, dat restricties en autorisaties aanleiding zijn voor bedrijven om te zoeken naar alternatieven15. Daarnaast kan de overheid innovatie ondersteunen door belemmeringen daarvoor weg te nemen. Zo heb ik een onderzoek naar gifvrije aangroei werende verf gefaciliteerd in een project waarin werd samengewerkt met betrokken partijen als toeleveranciers, afnemers en eindgebruikers16. Daarnaast heeft ons land innovatie actief op de Europese politieke agenda gezet, onder meer via de Safe Chemicals Innovation Agenda en het programma safe-by-design. Ook in de Chemicaliënstrategie van de Europese Commissie zijn verschillende veelbelovende acties voorgesteld om innovatie te bevorderen.

Het rapport stelt verder dat als knelpunt in het Europese beleid kan worden gezien dat de koppeling tussen het chemicaliënbeleid en de regelgeving voor industriële emissies ontbreekt. Maar er wordt ook geconstateerd dat die koppeling wél in de Nederlandse regelgeving is opgenomen. In Nederland moeten emissies van ZZS worden voorkomen of, als dat niet mogelijk is, worden geminimaliseerd. Bedrijven zijn verplicht iedere vijf jaar opnieuw na te gaan of de emissie voorkomen kan worden of verdere minimalisatie mogelijk is. Ik zet mij op Europees niveau in voor een sterkere koppeling tussen chemicaliënbeleid en emissiebeleid, in het bijzonder voor ZZS. Verder heeft Nederland met enkele andere lidstaten een website opgezet om transparant te maken welke stoffen in de EU onder verschillende regelgeving zijn aangemerkt als hormoonverstorend17. Mocht er een situatie ontstaan waarbij een stof of product leidt tot acuut risico, dan zal ik gepaste maatregelen nemen.

De leden van de VVD stellen dat de afvalverwerking van producten met ZZS in de praktijk onduidelijk is en vragen mij hoe ik meer inzicht kan krijgen in de afvalverwerking van ZZS en de knelpunten die hierbij mogelijk aanwezig zijn.

Vanaf 5 januari 2021 dienen artikelen waarin stoffen van de Kandidaatslijst van REACH aanwezig zijn in een gehalte van meer dan 0,1% gemeld te worden aan het Europees Chemicaliënagentschap ECHA. Het gaat daarbij om de substances of very high concern (SVHC’s), stoffen die in de EU als ZZS zijn aangemerkt. Leveranciers van voorwerpen zijn vanaf dan 5 januari verplicht deze meldingen te doen. Hiervoor is door ECHA de SCIP-database door ECHA ingericht. SCIP staat daarbij voor Substances of Concern In articles as such or in complex objects (Products). Deze nieuwe Europese regels gaan zorgen voor betere ontsluiting van informatie over ZZS in producten, wat ook belangrijk is bij de verwerking van deze producten in het afvalstadium.

Nationaal ga ik de wetgeving aanscherpen om beter te borgen dat kennis die bedrijven hebben over ZZS in hun afval wordt doorgegeven aan de partij die het afval inneemt (informatieplicht). Hierover heb ik de Kamer op 5 juni jl. bericht18. Het Derde Landelijk afvalbeheerplan (LAP3) geeft een impuls aan de naleving van de verplichting voor recyclers om na te gaan of hun materiaal ZZS bevat, zo mogelijk de ZZS uit het materiaal te verwijderen en zo nodig een risicoanalyse te doen. Deze activiteiten vergroten (bij bedrijven én overheid) niet alleen de kennis over welke ZZS in de diverse soorten afval te verwachten zijn, maar ook de deskundigheid die nodig is om afvalmateriaal met ZZS milieuverantwoord en toch zo hoogwaardig mogelijk te verwerken. Daarnaast pleit Nederland in Europees verband ervoor om te sturen op het zoveel mogelijk voorkomen van het gebruik van ZZS in producten en op het bevorderen van transparantie over de aanwezigheid van ZZS in producten door middel van bijvoorbeeld een verplicht productpaspoort.

De leden van de VVD benadrukken het belang van een Europese aanpak, een eenvoudiger rechtskader en het bieden van ruimte, tijd en stimulansen voor innovatie. Zij vragen mij hiervoor te blijven inzetten.

Ja, hier zal ik mij voor blijven inzetten.

Ondersteuning werknemers Chemours

De leden van de D66-fractie begrijpen de bezwaren om de landsadvocaat ondersteuning te laten verlenen bij ex-werknemers van Chemours die mogelijk geleden schade als gevolg van beroepsmatige blootstelling willen verhalen. Tegelijkertijd benadrukken de voorgenoemde leden dat de rechtsgang zo laagdrempelig mogelijk moet zijn. Zij vragen mij inzicht te geven in hoeveel zaken er lopen/in ontwikkeling zijn. Ook vragen zijn of er andere mogelijkheden zijn, bijvoorbeeld door het communiceren van gesubsidieerde rechtsbijstand, die voor deze ex-werknemers kunnen worden ingezet. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik bereid ben om een fonds in het leven te roepen waarop getroffen burgers een beroep kunnen doen om bij te dragen in de kosten voor juridische bijstand en onderzoek.

Het Ministerie van SZW heeft mij laten weten dat het geen overzicht heeft van het aantal zaken die nu lopen of in ontwikkeling zijn. Dit betreft een zaak van werkgevers en werknemers.

Voor juridische bijstand is er een bestaand systeem waar personen gebruik van kunnen maken en dit biedt nu al voldoende mogelijkheden. Deze gesubsidieerde rechtsbijstand is in de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb) geregeld en wordt door de Raad voor Rechtsbijstand uitgevoerd inclusief de communicatie. De Raad voor Rechtsbijstand biedt via het Juridische loket en Rechtwijzer juist advies en middelen om te zorgen dat personen een eerlijke kans krijgen om hun recht te halen of zorgen dat zij verwezen worden naar de plek waar die hulp en middelen anders beschikbaar zijn.

De leden van de D66-fractie vragen ook hoe het komt dat in het eerdere onderzoek Chroom-6 was aangetroffen in slakken van Harsco.

Ik vind het vervelend voor de werknemers bij Harsco dat er onduidelijkheid is ontstaan over de blootstelling aan Chroom-6. Dit heeft kunnen ontstaan omdat uit een onderzoek van Harsco zelf, in het kader van de ZZS-uitvraag, naar voren is gekomen dat mogelijk Chroom-6 in slakken voorkwam. Het RIVM heeft dat rapport beoordeeld en heeft aangegeven dat er geen reden is om te twijfelen aan dat rapport. Het is inderdaad mogelijk dat Chroom-6 onder bepaalde omstandigheden wordt gevormd. De provincie heeft daarop metingen laten uitvoeren en concludeert daaruit dat er uiteindelijk geen blootstelling heeft plaatsgevonden.

Hoe kan het proces zo ingericht worden dat in het vervolg dit soort conclusies niet onterecht getrokken worden en daarmee het ontstaan van onnodige onrust bij werknemers voorkomen kan worden?

Het Ministerie van SZW heeft mij laten weten dat de algemene procedure is dat (conform de Arbeidsomstandighedenwet) als er aanwijzingen zijn dat chroom-6 blootstelling van werknemers een mogelijk risico is, dit vooraf geanalyseerd moet worden en opgenomen moet worden in de Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) van de werkgever. Hierbij moet de werkgever passende maatregelen nemen om eventuele blootstelling te voorkomen. In dat geval dienen werknemers ook geïnformeerd te worden over risico’s en de juiste veilige werkwijzen.

Pilot toxiciteitsdruk

De leden van de D66-fractie hebben mij gevraagd toe te lichten waarom het ontwikkelen van een pilot toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden vanuit wetenschappelijk oogpunt een uitdaging is.

Bij het bepalen van toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden spelen vele factoren mee. Bijvoorbeeld: welke stoffen neem je in ogenschouw en hoe en waar meet je deze, hoe beïnvloeden die stoffen onderling elkaar, hoe persistent, mobiel en schadelijk zijn die stoffen, op welke kwaliteitswaarden en organismen hebben ze invloed, wat bepaalt de kwetsbaarheid van een gebied, hoe weerbaar is een gebied op korte en lange termijn, wat is de natuurlijke achtergrondwaarde. Over deze onderwerpen zijn bovendien al veel wetenschappelijke studies gedaan. Dus het is ook zaak om die studies bijeen te brengen en op hun waarde en bruikbaarheid te beoordelen. Het opzetten van een pilot vraagt dus om rekening te houden met veel verschillende factoren, invalshoeken en wetenschappelijke inzichten. Het opzetten van een pilot vraagt dus om rekening te houden met veel verschillende factoren, invalshoeken en wetenschappelijke inzichten.

PFAS-restrictie

Leden van D66 en SP hebben vragen gesteld over de PFAS-restrictie.

De leden van D66 vragen of het mogelijk is om vooruitlopend op de hele analyse van alle typen PFAS alvast voor de stoffen waarvan vaststaat dat deze negatieve gevolgen hebben voor de volksgezondheid een voorstel in te dienen bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).

Daarnaast geven de leden van de D66- fractie geven aan reikhalzend uit zien naar een analyse van de 500 reacties op alternatieven voor PFAS van Europese bedrijven. En vragen wanneer de eerste resultaten van deze analyse gedeeld worden met de Kamer en of Kamer ook een overzicht van de resultaten specifiek voor de Nederlandse industrie ontvangt? En vragen naar een tijdslijn te schetsen met de belangrijke inspraakmomenten van dit project?

De leden van de SP-fractie constateren dat het restrictievoorstel erop gericht is niet-essentiële toepassingen waar mogelijk te beëindigen. Omdat REACH zelf het begrip essentiële toepassing niet definieert moet dat (net als bij eerdere restricties) aan de hand van de analyse van de toepassingen vorm krijgen. Per toepassing moet onderbouwd worden dat de restrictie daar nodig is. De leden vragen daarom aan mij om te verduidelijken wat bedoeld wordt met de term «per toepassing»? Betreft dit iedere toepassing waarbij een van de meer dan 6.000 PFAS wordt gebruikt of gaat het om een bredere benadering van deze term?

Ook vragen de leden van de SP vragen of ik kan aangeven hoe het proces van het definitieve besluit over het restrictievoorstel eind 2023 gaat verlopen? Op welke termijn het restrictie voorstel kan worden ingevoerd in de lidstaten? En of ik bereid ben te onderzoeken wat en op welke wijze Nederland, vooruitlopend op de invoering, ook nu al kan bijdragen aan het verminderen van het gebruik van de verschillende PFAS-soorten.

Een van de redenen dat het opstellen van de restrictie complex is, is dat REACH geen definitie kent van een essentiële toepassing, zoals de SP ook terecht constateert. Hier wordt op dit moment, samen met andere lidstaten en de Europese Commissie, volop aan gewerkt. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij internationale verdragen. Het Montreal Protocol erkent dat voor een beperkt aantal essentiële toepassingen van ozonlaagafbrekende stoffen de uitfasering langzamer verloopt. Het Montreal Protocol geeft een indicatie welke toepassingen essentieel zouden kunnen zijn, wel is een case-bij-case beoordeling noodzakelijk. Ook verschillende Europese wetgeving refereert impliciet naar niet-essentiële of essentiële toepassingen. Zo zijn kankerverwekkende stoffen in speelgoed en cosmetica verboden (niet-essentiële toepassing) en hanteert de Commissie een lijst van kritische infrastructuur die noodzakelijk is voor het functioneren van de samenleving. Deze lijst is vergelijkbaar met de lijst die zich in de loop van tijd onder het Montreal Protocol heeft ontwikkeld. Gezien het zeer grote aantal toepassingen moet goed worden nagegaan hoe het concept van «essentiële toepassingen» binnen de PFAS restrictie kan worden vormgegeven. Op dit moment onderzoeken we 14 toepassingsgebieden: productie van fluorpolymeren, mengsels voor de consumentenmarkt, chroomindustrie, transportsector, smeermiddelen, constructietoepassingen, elektronica, textiel, cosmetica, ski wax, petroleum en mijnbouwindustrie, blaasmiddelen, voedselcontactmaterialen en medische toepassingen.

Voor verschillende typen PFAS waarvan de schadelijke effecten het best bekend zijn, is al een Europees verbod vastgesteld (PFOS, PFOA) of loopt de procedure voor een Europees verbod al (PFHxA, PFHxS, C9-C14 PFCA). Daarnaast is ECHA gestart met een restrictie op PFAS in blusmiddelen. Dus wat eerder kan, gebeurt ook eerder.

Belanghebbenden krijgen op verschillende momenten in het proces de gelegenheid tot inspraak. In een restrictieprocedure zitten normaliter twee vaste inspraakmomenten. Het eerste moment is de consultatie die wordt gestart als een restrictiedossier bij ECHA is ingediend én geaccepteerd. Deze consultatie duurt zes maanden. Naar verwachting start deze consultatie dus eerste helft 2022. Het tweede moment is nadat de conceptopinie van het SEAC (Socio Economic Assessment Committee) gereed is. Deze opinie verschijnt gewoonlijk ongeveer negen maanden na indiening van het voorstel en wordt gevolgd door een inspraakprocedure van twee maanden. Gezien de omvang en de belangen van de PFAS-restrictie is in dit dossier besloten om een extra inspraakmoment in te gelassen. In mijn brief aan de Tweede Kamer19 heb ik aangegeven dat meer dan 500 reacties zijn binnengekomen naar aanleiding van de eerste oproep voor informatie. Deze informatie wordt op dit moment geanalyseerd. Er komt geen apart document waarin deze reacties staan weergegeven, maar de informatie zal wel terugkomen in het uiteindelijke restrictievoorstel.

In de huidige planning wordt het restrictievoorstel in de eerste helft van 2022 formeel ingediend bij ECHA. Vervolgens zullen de twee wetenschappelijke commissies (waaronder SEAC), het voorstel beoordelen en een opinie hierover opstellen. Op basis van het dossier, de publieke consultaties en de opinies zal de Europese Commissie naar verwachting eind 2023 een besluit formuleren waarover de lidstaten kunnen stemmen. In dit besluit wordt ook opgenomen wanneer de maatregelen van kracht worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de tijd die nodig is om een stof of artikel te vervangen.

EFSA-opinie

De leden van de GroenLinks-fractie zijn zeer benieuwd naar de praktische gevolgen van een nieuwe gecombineerde norm van PFAS op het moment dat de EFSA-norm wordt vertaald naar de Nederlandse situatie. De leden hebben hierover diverse vragen gesteld.

Op dit moment wordt door het RIVM de beoordeling afgerond van de EFSA-opinie over de nieuwe gezondheidskunde grenswaarde voor vier PFAS (PFOA, PFOS, PFNA en PFHxS). Het RIVM zal vervolgens aangeven of ze de voorgestelde gezondheidskundige grenswaarde voor deze vier PFAS zal overnemen. Ik zal uw Kamer informeren over dit advies. In de brief zal ik ook ingaan op de eventuele vervolgstappen.

Tata Steel

De leden van de GroenLinks-fractie graag een reactie van mij op het bericht in Een Vandaag over het grote aantal kankergevallen bij omwonenden van Tata Steel. Tot 51% meer kankergevallen is een cijfer waar deze leden erg van zijn geschrokken. Zij vragen zich af hoe het kon dat dit nu pas bekend is geworden en of niet veel eerder aan de bel moeten worden getrokken?

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het lastig is om altijd de causaliteit tussen één zieke en één oorzaak aan te wijzen. Maar vinden met dit soort cijfers andere conclusies dan dat Tata Steel een grote rol heeft niet mogelijk. De leden vragen hoe de bevolking van Wijk aan Zee en andere gemeenten beter beschermd worden en hoe ervoor wordt gezorgd dat de uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen wordt teruggedrongen en welke rol neemt de rijksoverheid daarbij neemt.

Het programma Een Vandaag heeft het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) gevraagd om cijfers op postcodeniveau van de incidentie van longkanker in Beverwijk, Heemskerk en Velsen. Van de GGD Kennemerland heb ik begrepen dat haar in juni 2020 openbaar gemaakte rapport over de periode 2004–2018 over longkanker en borst- en buikvlieskanker in deze regio uitgaat van cijfers op gemeenteniveau die eveneens afkomstig zijn van het IKNL.

Ik kan mij voorstellen dat deze cijfers over kankerincidentie van het IKNL bij de mensen in de regio tot zorgen en vragen leiden.

De provincie Noord-Holland heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van alle signalen samen met de betrokken IJmondgemeenten een omvangrijk plan heeft opgesteld om de situatie rondom Tata Steel aan te pakken. Het Programma Tata Steel 2020–2050 «Samenwerken aan een gezondere en veilige IJmond» zet in op korte en langere termijn (milieu)doelen. De partijen werken samen aan o.a. intensiveren van het toezicht, aanscherpen van vergunningen en betere communicatie met omwonenden.

Daarnaast blijven het Rijk, de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten samenwerken in het Schone Luchtakkoord om een permanente verbetering van de luchtkwaliteit te realiseren door het treffen van een groot aantal maatregelen om emissies van luchtvervuilende stoffen in diverse sectoren, waaronder de industrie, terug te dringen.

Verder is het Nationaal Preventieakkoord van belang waarbij meer dan 70 maatschappelijke organisaties zijn aangesloten en dat mede ziet op preventie van kanker.

Aan het onderzoeksrapport van de GGD Kennemerland van juni 2020 ging een onderzoeksrapport uit 2007 vooraf over de periode 1989–2003, uitgaand van cijfers op gemeenteniveau. Na dat eerdere onderzoek rezen eveneens vragen over de cijfers op postcode-niveau. Het RIVM heeft destijds in het onderzoek «Geografisch patroon van kanker in de IJmond en omstreken» (RIVM-rapport 630006001; Van Wiechen (ed.), 2009) voor de periode 1995–2006 alle nieuwe gevallen van kanker in beeld gebracht in een honderdtal postcodegebieden op verschillende afstanden van Corus, de voorganger van Tata Steel. Uit het RIVM-rapport kwam naar voren dat in een tiental postcodes, gecorrigeerd met cijfers voor sociale status, longkanker circa 22% vaker voor bleek te komen dan de landelijk gemiddelde cijfers. Het ging daarbij concreet om circa 7 extra gevallen van longkanker op de omstreeks 39 nieuwe gevallen die zich jaarlijks daar voordoen. Het RIVM geeft in het rapport uit 2009 aan dat het niet mogelijk is gebleken om de extra gevallen van longkanker zonder meer toe te schrijven aan de uitstoot van Corus. Ook omdat er andere mogelijke bronnen zijn industrieën, scheepvaart en wegverkeer.

Daarnaast speelt leefstijl een rol, zoals roken.

Het RIVM geeft daarbij aan dat het na blootstelling aan kankerverwekkende stoffen vele jaren duurt voordat longkanker zich manifesteert en dat de verhoging geen weerspiegeling is van de huidige milieukwaliteit of van het aantal mensen dat tegenwoordig rookt. Vanwege de lange latentietijd van deze vormen van kanker gaat het immers om oorzaken die zich in het verleden hebben voorgedaan. De aanbevelingen van het GGD-onderzoeksrapport van juni zijn er op gericht om op basis van de uitkomsten met de bevoegde gezagen in de regio en alle betrokkenen nu en in de toekomst te blijven streven naar minimalisatie van het risico op de onderzochte vormen van kanker.

Verder doen de GGD Kennemerland en – in mijn opdracht – het RIVM ook gezamenlijk lange-termijn-onderzoek naar de gezondheid in de IJmond in relatie tot de luchtkwaliteit in drie rondes van vier jaar vanaf 2011. Het RIVM onderzoekt het medicatiegebruik en de GGD Kennemerland verwerkt hierbij namens de IJmondgemeenten de gegevens van de lokale gezondheidsmonitor. De derde en laatste ronde van de huidige opzet van dit lange-termijn-onderzoek is inmiddels van start gegaan. De rapportage is voorzien in 2022.

Ook vragen de leden van Groenlinks, als de registratie tot op de postcode precies hotspots voor bepaalde ziektes kan laten zien, welke andere hotspots voor kanker en andere aandoeningen zijn er dan nog meer? Hoe worden deze data gebruikt? Worden ze wel gebruikt? Mij wordt gevraagd of ik kan toezeggen dat deze data actief zullen worden gemonitord, door mijn ministerie, of door het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) en dat hier ook op wordt gehandeld?

Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport houdt in samenwerking met het RIVM diverse monitoringsgegevens bij over de incidentie van aandoeningen op nationaal niveau. Die informatie wordt door VWS nationaal verzameld en niet op postcodeniveau. Lokaal kunnen deze gegevens op postcodeniveau wel worden verzameld en beschikbaar zijn. Het onderzoek en de interpretatie van de uitkomsten daarvan ligt bij lokale partijen zoals GGD’en. Uiteraard gebruikt VWS de informatie over de landelijke cijfers die bekend zijn voor het maken van beleid en worden er met de relevante partijen afspraken gemaakt om te werken de gezondheid van Nederlanders. Bijvoorbeeld door roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik aan te pakken kan de gezondheid van veel Nederlanders verbeteren. Daarom heeft de rijksoverheid samen met meer dan 70 maatschappelijke organisaties het Nationaal Preventieakkoord gesloten. Daarnaast werken huisartsen, ziekenhuizen en zorgverzekeraars en andere partijen in het zorgveld aan de gezondheid van mensen. Het Ministerie van VWS werkt daar met die partijen samen aan bijvoorbeeld via bestuurlijke afspraken.

Europa koploper aanpak opkomende stoffen

De leden van de SP-fractie zijn blij met de inzet van Nederland in EU-verband op gebied van aanpak opkomende stoffen, maar maken zich zorgen over de enorme tijd die dit EU-spoor kost. Zij vragen of ik kan aangeven op welke punten Nederland koploper is op het tegengaan van milieuverontreiniging door niet-genormeerde stoffen en andere opkomende nieuwe stoffen? En of ik bereid ben te onderzoeken op welke punten Nederland kan bijdragen aan het versnellen van ontwikkelingen in de EU, bijvoorbeeld door het opzetten van pilots?

In 2017 heb ik onderzoek laten uitvoeren hoe het Nederlandse zorgstoffen beleid is in vergelijking tot een aantal andere EU-lidstaten. Dit onderzoek, waar ook het rapport «Zicht op chemische stoffen» (Bijlage bij Kamerstuk 28 089, nr. 181) naar verwijst, geeft aan dat binnen Europa, Nederland het meest uitgebreide systeem heeft om emissies tegen te gaan. Dit systeem blijft in ontwikkeling door hulpmiddelen te ontwikkelen voor bevoegde autoriteiten zoals de lijst met potentiële ZZS, de Navigator-database waarin ZZS-emissies worden gekoppeld aan productieprocessen en de similarity tool waarmee op basis van de samenstelling en structuur het risico kan worden ingeschat van een onbekende stof.

De regelgeving voor stoffen die op de markt worden gebracht is vrijwel volledig geharmoniseerd in de EU. Daarom zet Nederland daar vooral in op verbeteringen op Europees niveau. Dat duurt soms langer, maar dan gelden maatregelen wel in 28 landen waarmee het effectiever en beter handhaafbaar is. Die inzet, samen met andere voorlopende landen, heeft mede bijgedragen aan de ambitieuze Europese strategie waarin goed is beschreven waar verdere verbetering nodig is en die inzet op innovatie. Ik zal me er vol voor inzetten dat de aangekondigde acties zo snel mogelijk worden uitgevoerd en zal via pilots proberen veiliger innovaties te bevorderen.

Nationaal Milieubeleidskader (NMK)

De leden van de D66-fractie hebben gericht vragen gesteld op de doelen die worden genoemd in het Nationaal Milieubeleidskader (NMK) en op de manier waarop deze zich tot elkaar verhouden.

De Sustainable Development Goals en de vier opgaven uit het VN Milieuprogramma zijn internationale doelen waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd. Het NMK gebruikt deze als uitgangspunt en werkt ze verder uit.

Het NMK wordt op het volgende Nationaal Milieuprogramma (NMP) een programma onder de NOVI. Ik heb hier uw Kamer over geïnformeerd in brief van 24 september 2020 (Kamerstuk 28 663, nr. 75). Hierin omschrijf ik dat, waar de NOVI het strategische beleidskader van het Rijk vormt voor het beleid over de fysieke leefomgeving, het NMK uitgangspunten en bouwstenen bevat die nodig zijn om de ambities op het gebied van milieu nader vorm te geven en uit te werken. Dit heeft expliciet betrekking op vijf van de eenentwintig in de NOVI opgenomen nationale belangen.

De tien in het NMK genoemde basisprincipes zijn een coherente set van milieuprincipes en uitgangspunten die vaak wereldwijd zijn afgesproken. Ze waren, zijn en blijven een belangrijk referentiekader voor het milieubeleid. De bouwstenen voor de vernieuwing van ons milieubeleid zijn hierop gebaseerd. Deze vier bouwstenen vormen zodoende samen de kern van het NMK.

De leden van de D66-fractie en de leden van de SP-fractie vragen zich af wat de concrete acties en doelen gaan zijn naar aanleiding van het NMK, wanneer deze gepresenteerd worden en wat dit gaat doen voor de regelgeving. De leden van de D66-fractie benadrukken ook het belang van meetbare en afrekenbare doelen.

De bouwstenen behoeven inderdaad uitwerking en concrete toepassing. Hiervoor is het Nationaal Milieuprogramma (NMP) bedoeld. Dit Nationaal Milieuprogramma is een programma op basis van de Omgevingswet onder de NOVI. Het NMP zal een uitwerking en concretisering bevatten van het in het NMK geformuleerde milieubeleid. Als resultaat worden vervolgens concrete, meetbare acties en doelen vormgegeven. Dit kan leiden tot de aankondiging van wijzigingen van regelgeving indien dat noodzakelijk is. Hierbij vindt op dit moment ook de vernieuwing van de Wet Milieubeheer plaats. Het NMP zal hier nauw mee samenwerken om ervoor te zorgen dat deze goed op elkaar aansluiten. Het opstellen van het NMP zal begin 2021 van start gaan. Het is ook belangrijk om samenwerking en verbinding te zoeken met andere overheden, het bedrijfsleven en andere maatschappelijke actoren in Nederland, actoren in het buitenland en ook burgers, met aandacht voor jongeren. De participatieprocessen bijbehorend bij het NMK, waaronder de internetconsultatie (K 28 663, nr. 75) onderstrepen dit. Om die reden heb ik aangekondigd dat er bij de totstandkoming van het NMP zal worden gewerkt met een participatiestrategie. Ook is er een wettelijk vereiste van participatie omdat de Omgevingswet eist dat een programma tot stand komt met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Het is tevens belangrijk om bij dit onderwerp over ministeriële grenzen heen te kijken en interdepartementaal sterke verbindingen op te zetten. Ik wil dit programma op deze manier zorgvuldig opzetten. Ten slotte zal ik uw Kamer actief bij de totstandkoming van het NMP betrekken.

De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor voldoende toezicht en handhaving bij milieuregelgeving en zien het NMK als een stap in de goede richting en vragen zich daarbij af hoe de rijksoverheid een grotere rol krijgt als het gaat om vergunningverlening, toezicht en handhaving.

In het milieubeleid is een goed functionerend en toekomstbestendig stelsel voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) van groot belang. Zo’n goed functionerend stelsel is immers een essentiële bouwsteen voor een hoge kwaliteit van onze leefomgeving en het voorkomen van milieuschade. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke voor vergunningverlening, toezicht en handhaving in het milieudomein heb ik inmiddels een onafhankelijke commissie om advies gevraagd. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 25 juni 2020 (Kamerstuk 33 118, nr. 149). De hoofdvraag daarbij is welke mogelijkheden de commissie ziet om milieuhandhaving, -toezicht en vergunningverlening in Nederland te versterken met als doel het stelsel effectiever en slagvaardiger te maken. Een belangrijk onderdeel daarvan betreft de mogelijkheden om de onafhankelijkheid en deskundigheid van toezichthouders – waaronder in het bijzonder omgevingsdiensten – te versterken. Voorts heb ik de commissie gevraagd om aan te geven of het stelsel voldoende mogelijkheden biedt voor de rijksoverheid om vanuit de regierol de stelselverantwoordelijkheid waar te maken.

De leden van de SP-fractie vragen naar hoe de betrokkenheid van burgers georganiseerd en gewaarborgd wordt als het gaat om veranderingen in de directe leefomgeving.

Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat neemt de betrokkenheid van burgers bij al haar activiteiten zeer serieus. In lijn met de aanbevelingen uit het rapport van de Nationale ombudsman, «Het begin is het halve werk» streven we nadrukkelijk naar brede en vroegtijdige participatie. Participatie betreffende de directe leefomgeving is hierbij extra belangrijk, aangezien uit het PBL rapport «Balans van de leefomgeving 2020» blijkt dat burgers een gezonde leefomgeving heel belangrijk vinden. Waar nodig zullen we – in samenwerking met andere overheden – aanvullende expertgroepen, enquêtes en andere werkvormen gebruiken om ideeën, innovaties en beleidsacties op te halen en uit te werken, en om de doorwerking van beleidskeuzen naar de directe leefomgeving op een transparante manier inzichtelijk te maken. In de communicatie en presentatie van het NMK zijn burgers betrokken door middel van publieksonderzoek20 en een internetconsultatie. Ik heb uw Kamer over de resultaten van de internetconsultatie geïnformeerd bij brief van 24 september 2020 (Kamerstuk 28 663, nr. 75). Hieruit komt naar voren dat burgers zich zorgen maken over de milieukwaliteit en de urgentie van ambitieus milieubeleid voelen. De resultaten hiervan zijn ook teruggekoppeld aan de betrokkenen. Hierdoor creëren we betrokkenheid van en duidelijkheid voor de burger. In het kader van het NMP wordt er een participatiestrategie opgezet om ervoor te zorgen dat burgers in het vervolg ook betrokken blijven. Hierbij worden jongeren specifiek nu al betrokken bij het NMP door samen met hen een jongerenparticipatietraject op te zetten. In de op te zetten participatie is het belangrijk om juist burgers te betrekken die buiten de groep vallen die al erg betrokken is bij het leefomgevingsbeleid. Zodat het beleid de hele samenleving weerspiegelt. Het PBL geeft hier ook aandacht aan in de «Balans van de leefomgeving 2020».

De leden van de GroenLinks-fractie verwachten dat er weinig weerstand zal zijn tegen het stuk omdat het vooral is opgebouwd uit «goede bedoelingen», zonder sterke sturing op verandering en hebben er nog onvoldoende vertrouwen in dat deze aanzet leidt tot het milieubeleid dat Nederland nodig heeft.

Om te kunnen komen tot een breed gedragen milieubeleid en in aansluiting op het onderscheid tussen visievorming en concretisering, is gekozen voor de aanpak in twee stappen (nu het NMK en vervolgens NMP). Wij begrijpen dat de leden van de fractie vragen om concretisering en heldere doelen. Deze concretisering gaat, zoals hierboven omschreven, plaatsvinden in het op het NMK volgende NMP, waarbij uw Kamer actief betrokken wordt.

Ik ben van mening dat met deze inbreng van uw Kamer het NMK definitief kan worden vastgesteld en kan worden gestart met de voorbereiding van het NMP.

Safety Delta Nederland

De fracties van D66 en GroenLinks hebben vragen gesteld over de plannen en ambities van de Safety Delta Nederland (SDN), over de positie van de Nederlandse (petro)chemie in de wereld, welke best practices uit andere landen kunnen worden toegepast in Nederland en vragen tevens welke onderdelen van het programma Duurzame Veiligheid worden meegenomen in de SDN.

Het is de ambitie van de SDN dat de Nederlandse (petro)chemie in 2030 de veiligste ter wereld is en daarmee een internationaal gewaardeerde en erkende toppositie heeft op het terrein van ontwikkeling van veiligheidsconcepten met betrekking tot gevaarlijke stoffen.

De Nederlandse (petro)chemie is een grote industrie die opereert op een dichtbevolkt, klein oppervlak. Hierbij is de perceptie dat de Nederlandse (petro)chemie al heel veilig is. Nederland kent bijna geen zware incidenten. Toch is elk incident er één te veel. Daarom hebben partijen in de SDN het doel om door structurele samenwerking de veiligheid van de Nederlandse (petro)chemie nog verder te verbeteren.

Op dit moment ontbreekt een internationale benchmark waarmee wordt bepaald welk land de veiligst opererende (petro)chemie heeft. Het is dan ook niet bekend op welke plek Nederland staat. Dat is precies één van de zaken waaraan de SDN gaat werken: hoe maken we veiligheid in de (petro)chemie meetbaar? De SDN start dan ook onder andere met een nulmeting op basis waarvan de doelen en ambitie van de SDN gemonitord kunnen gaan worden. Deze zal aanvankelijk alleen op Nederland betrekking hebben waarna het de ambitie van de SDN is om dit internationaal uit te rollen.

De SDN bestaat uit de pijlers 1. samenwerking, 2. innovatie en 3. kenniscentrum. In het SDN kenniscentrum wordt relevante kennis verzameld en toegankelijk gemaakt. Hierbij wordt ook gekeken naar best practices uit andere landen die kunnen worden toegepast in Nederland.

Het programma Duurzame Veiligheid 2030 (DV2030) eindigt op 31 december 2020. Onderdelen van DV2030 landen in de SDN. Hierbij gaat het om de onderwerpen: duurzaam assetmanagement, blockchain, Just Culture en communicatie met de omgeving.

De Evaluatie tijdelijk handelingskader PFAS

De leden van de VVD stellen dat de vaste overlegstructuur die gecreëerd is tussen het Rijk en de decentrale overheden een goede stap is, maar vragen zich af in welke mate de huidige bevoegdheidsverdeling en de toekomstige bevoegdheidsverdeling onder de Omgevingswet voldoende efficiënt zijn om bodemproblematiek zoals met PFAS daadkrachtig aan te kunnen pakken.

Het bodembeleid is gedecentraliseerd en dat principe blijft onder de Omgevingswet bestaan. Decentralisatie is echter effectiever gebleken bij puntbronvervuilingen dan bij diffuus verspreide stoffen. Het is daarom zaak om binnen het gedecentraliseerde stelsel een systeem te hebben waarbij overheden elkaar snel weten te vinden zodat adequaat naar oplossingen kan worden gezocht.

Samen met de Taskforce herinrichting bodemstelsel, die is ingesteld na het rapport van de heer Kuijken, kijk ik of het Rijk voldoende mogelijkheden heeft om de stelselverantwoordelijkheid, waarop zij regelmatig wordt aangesproken, waar te maken. Dit doe ik mede in het licht van de integrale aanpak, de wettelijke verankering van het definitieve handelingskader en de conclusies en aanbevelingen uit het rapport van de heer Kuijken. Tenslotte buigt de commissie Van Aartsen zich over versterkingen aan het VTH-stelsel, ook die uitkomsten zijn van belang om te komen tot een robuust en werkbaar stelsel.

De leden van de VVD vragen wat er gebeurt als gemeenten stelselmatig geen kennis verwerven over de bodemkwaliteit en daar niet op gehandhaafd wordt. Ook vragen zij wie er dan optreedt en waar de rekening komt te liggen.

Het is aan decentrale overheden als bevoegde gezagen om te zorgen dat er voldoende kennis en expertise aanwezig is voor de vervulling van hun taken. Tegelijk is het ook belangrijk om gezamenlijk kennis op te bouwen en beschikbaar te hebben over nieuwe vraagstukken, zoals wanneer er nieuwe, niet-genormeerde vervuilende stoffen worden aangetroffen. Het is dan immers efficiënter om gezamenlijk te investeren in kennis, dan in elke gemeente apart.

Bij bodemverontreinigingen is het aan het betreffende bevoegde gezag om op te treden. Mocht in gezamenlijkheid geconcludeerd worden dat bodemverontreinigingen in aard of omvang de capaciteit van het bevoegde gezag te boven gaat, kan dat via de opgezette overlegstructuur snel gesignaleerd worden. Binnen de afspraken die nu met de medeoverheden over de bodemmiddelen voor 2021 worden gemaakt, vinden ook gesprekken plaats over de dekking van de kosten voor buitenproportionele opgaven.

De leden van de SP-fractie constateren dat ik in mijn beantwoording aangeef maar liefst drie overleggen te willen starten, dan wel voort te zetten. Het betreft een vaste overlegstructuur met gemeenten, waterschappen en provincies, een uitvoeringsoverleg en een stakeholdersoverleg. De leden van de SP vrager of exacter aangegeven kan worden welke rol en bevoegdheden ieder van deze overleggen gaat krijgen met betrekking tot het bodembeleid.

Het stakeholderoverleg is erop gericht om bij het opstellen van de voorstellen voor nieuwe normen/regelgeving zicht te krijgen op alle belangen, aspecten en zorgen die spelen met betrekking tot het voorgenomen beleid. Het uitvoeringsoverleg brengt uitvoeringseffecten in beeld van beleidsvoorstellen en geeft advies over de uitvoerbaarheid hiervan. Het overleg kan ook besluiten zelf suggesties te doen.

De medeoverheden zijn op bestuurlijk, management- en medewerkersniveau betrokken bij het formuleren van beleid. De overleggen ontwikkelen beleidsvoorstellen vanuit de verschillende verantwoordelijkheden van de overheidslagen en wegen de belangen, beelden en visies bij de beleidsvoorstellen vanuit de betrokken koepels hierbij mee. De inbreng van stakeholder- en uitvoeringsoverleg wordt eveneens betrokken.

De leden van de VVD vragen hoe ik waarborg dat praktische problemen van beleid door het bedrijfsleven teruggekoppeld kunnen worden en hoe het beleid dan vervolgens getoetst wordt en zo nodig aangepast.

Er is als opvolger van de Taskforce PFAS een uitvoeringsoverleg ingericht. In het Uitvoeringsoverleg zitten mensen uit bedrijfsleven en van decentrale overheden en Rijk die beschikken over praktijkkennis en – ervaring t.a.v. grondverzet en bagger. Zij kijken vooral naar de praktische uitvoerbaarheid en de consequenties van voorgenomen beleid. De input uit het uitvoeringsoverleg wordt meegenomen in de besluitvorming. Daarnaast bestaat er een stakeholderoverleg en vindt regulier overleg met VNO-NCW plaats.

De leden van de VVD vragen naar de juridische aspecten van het definitieve handelingskader. Ook vragen deze leden of het definitieve handelingskader nog voor de Tweede Kamerverkiezingen kan worden besproken.

De mogelijke scenario’s over de juridische verankering van het definitief handelingskader zijn inmiddels in de bestuurlijke gremia, het stakeholderoverleg en het uitvoeringsoverleg besproken. Alle verzamelde input wordt momenteel verwerkt t.b.v. de besluitvorming. U wordt hierover in het voorjaar nader geïnformeerd.

Zoals ik in de brief van 5 november jl. heb aangegeven voeren RIVM en Deltares op dit moment onderzoeken uit. Op basis hiervan bekijk ik welke gevolgen die hebben voor toepassingscategorieën en -waarden in het definitieve handelingskader. Ik wil dat zorgvuldig doen. De evaluatie van het THK laat zien dat er tijd moet worden gemaakt voor afstemming met overheden en sectorpartijen. Ook moet er ruimte zijn voor een uitvoerings- en handhavingstoets. Het totale proces is niet voor de verkiezingen gereed.

De leden van D66 vragen of het mogelijk is om de impact van de verlaagde EFSA-normen op het handelingskader PFAS, samen met de RIVM-rapportage, mee te sturen zodat de Kamer de gevolgen reeds kan inzien en waar nodig op kan reageren alvorens er een definitief handelingskader is.

De EFSA-opinie ziet op gezondheidskundige grenswaarden en zijn niet direct toepasbaar op het definitieve handelingskader dat uitgaat van grenswaarden voor ecologische risico’s. RIVM zal allereerst de gebruikte EFSA-methodiek analyseren en vervolgens afzonderlijk beoordelen of deze waarden effect hebben op de toepassingsnormen voor verzet van grond en baggerspecie. De RIVM-beoordeling van de EFSA-opinie zal ik uw Kamer toezenden. De verschillende onderzoeken die de basis vormen voor eventuele actualisaties van toepassingswaarden in het definitief handelingskader, zal ik bij de publicatie van het definitief handelingskader aan uw Kamer sturen, net zoals ik dat gedaan heb bij eerdere actualisaties van het tijdelijk handelingskader.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd hoe ik de EFSA-norm nu wil omzetten in norm voor bodem, lucht en water. De huidige «ecologische norm» geeft mogelijk onvoldoende bescherming aan mensen stelt GroenLinks. De leden vragen zich dan ook af hoe deze te verenigen zijn en voor welk soort blootstelling aan lucht, bodem of water zou nu een andere blootstellingsnorm moeten gelden.

Gezondheidskundige grenswaarden moeten worden vertaald naar normering zoals gehanteerd voor bodem, lucht en water. RIVM kijkt nu naar de EFSA-opinie en zal mij advies geven hoe met de gezondheidsnorm vis-à-vis de bestaande normen omgegaan kan worden. Wat betreft de blootstellingsnorm wacht ik eerst het advies van RIVM over de normen af.

De leden van de SP stellen dat het er nu op lijkt dat de klachten over het vastgestelde handelingskader, los van het wel of niet duidelijk zijn van de uitleg hierover, voornamelijk gingen over het niet meer kunnen toepassen van met PFAS vervuilde grond. Zij vragen dan ook wat de basis van een handelingskader (al dan niet tijdelijk) zou moeten zijn. Ook willen zij weten of ik meen dat de balans bij het bepalen van een dergelijk kader vooral zou moeten liggen bij het belang van de volksgezondheid en het milieu en veel minder (of niet) bij economische belangen.

Het tijdelijk handelingskader PFAS geeft invulling aan de wettelijke zorgplichten op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis. Op basis daarvan wordt op verantwoorde wijze ruimte gezocht voor het toepassen van PFAS-houdende grond en baggerspecie.

De mogelijke beleidsscenario’s op basis van wetenschappelijke inzichten worden getoetst op effecten voor de uitvoeringspraktijk. Vervolgens wordt een afweging gemaakt en wordt daar waar mogelijk binnen de geldende kaders de redelijke ruimte geboden.

Daarnaast vragen de leden van de SP of aangegeven kan worden op welke wijze de verschillende belangen zullen worden meegenomen bij de ontwikkeling van een algemene methodiek. Ook willen zij weten hoe bij de ontwikkeling van een algemene methodiek zal worden omgegaan met deze werkwijze van ondernemers rond niet-genormeerde stoffen.

De algemene methodiek wordt ontwikkeld samen met de andere overheden, omgevingsdiensten en het RIVM. Afstemming vindt zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau plaats via reguliere overleggen. De uitvoeringspraktijk en andere belanghebbenden zijn betrokken via het uitvoeringsoverleg PFAS en het stakeholderoverleg PFAS. In het Stakeholdersoverleg zijn vertegenwoordigers vanuit belangenorganisaties op gebied van natuur, milieu en gezondheid, wetenschappers en bedrijfsleven opgenomen. Het doel van het stakeholderoverleg is het in beeld brengen van alle belangen. In het Uitvoeringsoverleg zitten betrokkenen uit bedrijfsleven en decentrale overheden en Rijk die beschikken over praktijkkennis en – ervaring ten aanzien van grondverzet en bagger. Zij kijken vooral naar de praktische uitvoerbaarheid en de consequenties van voorgenomen beleid.

De leden van de SP vragen hoe zal worden omgegaan met de werkwijze van ondernemers rond niet-genormeerde stoffen. Het betreft hier niet-vergunde emissies. Daarvoor bestaat al regelgeving. Hier wordt door het betreffende bevoegd gezag streng op gehandhaafd, met onaangekondigde bedrijfsbezoeken en monitoring van afvalwater én oppervlaktewater. Het is de verantwoordelijkheid van een bedrijf om een adequate en actuele waterlozingsvergunning te hebben. Door de vergunning regelmatig te bezien stellen bevoegde gezagen zeker dat deze adequaat / up to date blijft. Via de Delta-aanpak Waterkwaliteit werken kabinet en partners samen aan het terugdringen van opkomende stoffen, medicijnresten, etc. Daarbij zijn ook afspraken gemaakt over het (periodiek) bezien van vergunningen door alle bevoegde gezagen.

Op dit moment wordt gewerkt aan een PFAS-Waterprogramma, waarbinnen onderzoek wordt gedaan naar bronnen van PFAS in het oppervlaktewater en een maatregelenpakket om de emissie daarvan te voorkomen.

De leden van de PVV-fractie vragen waarom ik het advies van laboratoria inzake PFAS aan mijn laars heb gelapt. Ook willen de leden weten waarom het Ministerie van IenW er na consultatie van het RIVM op 20 juni 2019 niet voor heeft gekozen om de rapportagegrens te verhogen.

Met commerciële laboratoria is overlegd over de rapportagegrens voor PFAS. Het RIVM heeft daarover een onafhankelijk advies gegeven. Het is in dit geval ook aangetoond met een ringtest dat de rapportagegrens ook in lage ordegroottes goed en betrouwbaar meetbaar is en dat de betrouwbaarheid van de meetresultaten vergelijkbaar is met die van andere stoffen.

De leden van de PVV-fractie vragen waarom de woorden ontslag en ontslagen niet voorkomen in de evaluatie tijdelijk handelingskader PFAS en waarom er geen overzicht is gegeven van alle verwoestende financiële gevolgen voor ondernemers. Ook willen zij weten waarom uit de evaluatie blijkt dat het bedrijfsleven niet aan tafel zat bij de voorbereiding van het tijdelijk handelingskader. Ze vragen of ik het met de leden eens is dat dit absurd is, aangezien zij degenen zijn die werden opgezadeld met alle regels en extra kosten.

De gevolgen voor de sector die voornamelijk bestonden uit uitgesteld werk van overheidsopdrachtgevers zijn door de aanpassingen van het handelingskader in december 2019 en juli 2020 goeddeels opgelost. Veel grondwerken bleken uiteindelijk doorgang te kunnen vinden. Dat volgt uit gegevens van het meldpunt bodemkwaliteit waarover Rijkswaterstaat in opdracht van het Ministerie van IenW het beheer voert. De cijfers laten bijvoorbeeld zien dat de hoeveelheid grond voor toepassen op de landbodem voor en na introductie van het THK vergelijkbaar was met andere jaren.

Er is in aanloop naar het THK onvoldoende structureel contact geweest met de sectoren. Dat had meer en beter gekund en gemoeten. Daarom is er nu zowel een stakeholdersoverleg als een uitvoeringsoverleg ingericht, naast reguliere overleggen met VNO-NCW. In mijn brief aan de Kamer van 5 november heb ik aangegeven dat ik het beeld herken dat uit het rapport naar boven komt en de aanbevelingen oppak en voor een groot deel ook al heb opgepakt in het traject vanaf de zomer van 2019. De organisatiestructuur die ik voor PFAS heb ingericht, heeft zijn waarde het afgelopen jaar bewezen om de problemen met urgentie samen aan te pakken. Ik wil die structuur daarom blijvend voor bodemonderwerpen benutten.

De leden van D66 vragen of ik in kaart heb welke kennis ontbreekt en of de extra personele capaciteit de kennislacunes ook daadwerkelijk opvullen. De leden van de SP vragen hoe het op dit moment gesteld is met deze kennis op het ministerie, nu nadrukkelijker gekozen wordt voor een landelijke aanpak. De leden van de SP willen weten of de kennis met betrekking tot vervuiling van het milieu en het tegengaan daarvan, inmiddels in voldoende mate op peil is. De leden vragen om een overzicht van de genomen maatregelen en initiatieven waarmee deze kennisachterstand is of wordt ingelopen.

Ja, dit heb ik in kaart. Ik hecht eraan te benadrukken dat de voorliggende evaluatie ziet op de periode tot en met december 2019 en dat in het afgelopen jaar het aantal fte’s op de diverse bodemonderwerpen fors is uitgebreid. Uiteraard worden deze benut voor de onderwerpen waar van de rijksoverheid een extra inzet wordt gevraagd. Voor specifieke kennisvragen wordt nauw samengewerkt met onderzoeksinstituten RIVM en Deltares en Rijkswaterstaat. Overigens kijkt de Taskforce herinrichting bodemstelsel binnenkort over de gehele breedte of de benodigde kennis en kunde in voldoende mate aanwezig is.

Over de integraliteit merken de leden van D66 op dat ik verwijs naar de Taskforce herinrichting bodemstelsel. De leden vragen zich af hoe het inzetten van alleen de Taskforce herinrichting bodemstelsel zich verhoudt tot de aanbeveling voor een integrale aanpak van de drie beleidsterreinen. Dezelfde vraag hebben de voorgenoemde leden over de opmerking over de verbinding met de stuurgroep Water. Ook vragen de leden of hier niet meer voor nodig is.

In de brief van 5 november jl. heb ik aangegeven dat veel van de aanbevelingen die uit het rapport Riedstra volgen inmiddels zijn opgepakt. Zo wordt er aan een algemene methodiek gewerkt, waarin gewerkt wordt aan monitoring van de bodem en samenhang wordt gezocht met het waterbeleid.

Om een integrale beleidsaanpak vorm te geven is het op elkaar aansluiten van verschillende overlegstructuren slechts een eerste stap. Er is intussen ook gestart met een inventarisatie in de hele keten (inclusief de compartimenten bodem, water en lucht) van de witte vlekken en inconsistenties in de regelgeving en worden verbetermogelijkheden uitgewerkt.

De Taskforce herinrichting Bodemstelsel kan met name op de punten die vragen om versterking van een integrale aanpak over de beleidsdomeinen bodem, water en lucht een rol gaan spelen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het omzetten van de EFSA-norm in een norm voor bodem, lucht en water, gevolgen heeft voor het verplaatsen van grond en allerlei bouwprojecten en hoe dit wordt verwerkt in het definitieve handelingskader.

De betekenis van de mogelijke doorwerking van de gezondheidskundige grenswaarde die EFSA heeft gepubliceerd, voor het verplaatsen van grond is een van de onderwerpen die in het stakeholderoverleg het uitvoeringsoverleg aan de zal komen. Mede op basis van de input daaruit zal ik hierover besluiten.

Op welke wijze dit in het definitieve handelingskader wordt verwerkt, zal worden bepaald op basis van de resultaten van de nog lopende onderzoeken die eind dit jaar en begin volgend jaar beschikbaar zijn.

De leden van de D66-fractie vragen of ik het ermee eens ben dat er situaties kunnen optreden die zo ernstig zijn dat de uitvoering stilgelegd moet worden en dat het voorkomen van stilleggen van uitvoeringspraktijk dus geen voorwaarde moet zijn. De leden van de SP-fractie vragen wanneer de uitvoeringspraktijk wel stilgelegd dient te worden en welke criteria hierbij doorslaggevend zijn.

Er moet een verstandige balans tussen het beperken van milieuhygiënische risico’s enerzijds en de voortgang van projecten anderzijds gevonden worden. Bij het aantreffen van niet-genormeerde verontreinigende stoffen gaat het erom het milieu zo goed mogelijk te beschermen en binnen die grenzen de ruimte te zoeken om de uitvoeringspraktijk zo veel mogelijk doorgang te laten vinden. De mate waarin dat kan hangt af van mate van verspreiding van de stof, van de eigenschappen van de aangetroffen stof en de kennis die hierover beschikbaar is.

Daarom werk aan een algemene methodiek voor de omgang met niet-genormeerde verontreinigende stoffen. Onderdeel hiervan is het opzetten van een monitorings- en signaleringssysteem. Met deze algemene methodiek kan snel een handelingsperspectief worden geboden.


X Noot
1

Kamerstuk 28 089, nr. 179.

X Noot
2

Kamerstuk 25 834, nr. 172.

X Noot
3

Kamerstuk 28 089, nr. 179.

X Noot
4

Kamerstuk 28 663, nr. 75.

X Noot
5

Kamerstuk 35 334, nr. 123.

X Noot
6

Kamerstuk 25 834, nr. 174.

X Noot
7

Kamerstuk 25 834, nr. 166.

X Noot
8

Kamerstuk 25 834, nr. 173.

X Noot
9

Kamerstuk 25 834, nr. 166.

X Noot
10

Kamerstuk 25 834, nr. 165.

X Noot
11

Kamerstuk 25 834, nr. 167.

X Noot
12

Kamerstuk 25 834, nr. 174.

X Noot
13

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1113.

X Noot
14

Kamerstuk 25 834, nr. 166.

X Noot
16

Kamerstuk 33 118, nr. 141.

X Noot
17

Endocrine Disruptor List (edlists.org).

X Noot
18

Kamerstuk 28 089, nr. 172.

X Noot
19

Kamerstuk 28 089, nr. 179.

X Noot
20

Jochum Stienstra, «Nieuwe Visie op Milieu; Rapportage van een kwalitatief onderzoek voor IenW,» Ferro Explore https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/02/03/nieuwe-visie-op-milieu.

Naar boven