27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 310 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 mei 2015

Naar aanleiding van mijn toezegging in het Algemeen Overleg gewasbeschermingsmiddelen van 4 december 2014 wil ik uw Kamer informeren over harmonisatie, het gelijke speelveld tussen EU-lidstaten, de verschillen tussen de lidstaten en mijn voorgenomen acties om het harmonisatieproces waar mogelijk te versnellen (Kamerstuk 27 858, nr. 297).

Harmonisatiebeleid en Nederlandse inzet in de EU

Het Nederlandse beleid is gericht op harmonisatie en het creëren van een gelijk speelveld voor toelatingshouders en voor de agrarische sector. Ten aanzien van de kaderstellende rol is de EU-regelgeving leidend en zet het Kabinet in op zoveel mogelijk harmonisatie daarvan in EU-verband.1

Zoals ik al heb aangegeven in het debat, streef ik naar een versnelling van het harmonisatieproces. Hierop zet ik in, zoals ik heb gedaan tijdens de Landbouw- en Visserijraad van november 2014. Zeker als het gaat om invasieve plagen die Nederland en andere EU-landen binnenkomen en dan direct bestreden moeten worden. Daar moeten we als lidstaten snel en efficiënt met elkaar optrekken om uiteindelijk een adequate bestrijding mogelijk te maken. Ik vind het van belang dat we hier een «level playing field» nastreven. Uiteraard staat ook dan een juiste beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen op risico’s voor mens en dier voorop, conform de Verordening (EG) 1107/20092.

Ctgb en het toelatingsproces

Het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) geeft als organisatie uitvoering aan het toelatingsproces op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb). Het geharmoniseerde toelatingsproces, de wederzijdse erkenningen van toelatingen en de verschillen in toelatingen tussen lidstaten zijn door het Ctgb in een notitie toegelicht (zie bijlage3).

De algemene lijn van het Ctgb bij toelatingen is:

  • a. De toelating wordt in Nederland op gelijke voet beoordeeld als in andere lidstaten. Beoordelingen van andere lidstaten worden overgenomen;

  • b. Er zijn verschillen in de klimatologische en landbouwkundige omstandigheden tussen de lidstaten en deze verschillen kunnen tot uiting komen in de toelatingsvoorwaarden;

  • c. Alleen indien het Ctgb van oordeel is dat toelating van een middel, ondanks het feit dat dit middel elders reeds toegelaten is, naar de huidige stand van de wetenschap grote onaanvaardbare risico’s met zich meebrengt, wordt een dergelijke toelating geweigerd.

Deze algemene lijn onderschrijf ik.

Verschillen tussen lidstaten

De toelating van gewasbeschermingsmiddelen is onder de Verordening (EG) 1107/2009 verregaand geharmoniseerd en bovendien rechtstreeks bindend in alle lidstaten. De eerder geldende Richtlijn 91/414 werd door lidstaten nog nationaal geïmplementeerd. Bij de aanpassing van de nationale wetgeving aan Verordening (EG) 1107/2009, is in discussie met de Tweede Kamer het aantal nationale elementen (de nationale «koppen») in de beoordeling beperkt, om harmonisatie te bevorderen. Dit ter uitvoering van de motie Snijder-Hazelhoff en Koopmans (Kamerstuk 32 372, nr. 33).

Uit de praktijk van het Ctgb blijkt dat er nog steeds verschillen zijn tussen de lidstaten in de manier waarop de beoordelingen en procedures verlopen. Zo werden in het verleden nationale invullingen van de beoordelingsrichtsnoeren («guidances») niet afgestemd tussen de lidstaten. Ik verwijs u voor een verdere toelichting op de praktijk van het Ctgb naar de notitie in de bijlage. Beleidsmatig is mijn inzet dat de verschillen in beoordeling tussen de verschillende lidstaten zo snel mogelijk zo klein mogelijk worden, in goed overleg tussen lidstaten en de bevoegde autoriteiten. De acties die ik op dit terrein zal ondernemen, ligt ik verderop in deze brief toe.

In het Algemeen Overleg gewasbeschermingsmiddelen van december zijn door uw Kamer een aantal middelen genoemd als voorbeeld van vermeende verschillen tussen lidstaten betreffende de toelating. Omwille van de vertrouwelijkheid kunnen de aanvragen die in proces zijn door het Ctgb niet nader worden toegelicht. Daarom kan ik op deze voorbeelden niet concreter ingaan en wil ik in algemene zin melden dat het Ctgb het besluit tot toelating bekend maakt, inclusief een uitgebreide toelichting, zodat belanghebbenden inzicht kunnen krijgen in het besluit zelf, alsmede de overwegingen die tot de toelating hebben geleid. Ten algemene heeft het College mij laten weten dat de dossiers in kwestie allen zijn afgehandeld conform de in de bijlage beschreven werkwijze en daarbij behorende afwegingen.

Vrijstelling voor noodsituaties

Dit instrument, een vrijstelling van het verbod een middel te gebruiken zonder dat dit middel een toelating heeft, conform artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb), is bedoeld voor noodsituaties. Noodsituaties in de land- en tuinbouw op het gebied van gewasbescherming, betreffende situaties waarvoor geen middelen beschikbaar en (nationaal) toegelaten zijn voor specifieke situaties en gewassen. De beslissing over een vrijstelling is daardoor nationaal ingevuld en ligt bij de bewindspersoon, waarbij er verschillen kunnen zijn met andere lidstaten. Zoals ik eerder in deze brief heb toegelicht, vind ik het echter van belang dat we met ons omringende EU-lidstaten een «level playing field» nastreven in de toelatingen, zeker als het gaat om invasieve exoten en nieuwe oprukkende plagen Ten behoeve van mijn besluit over een verzoek tot vrijstelling laat ik mij door mijn experts adviseren, zowel over de landbouwkundige noodzaak van het vrijstellen van een middel (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit), als ook over het risico van de toepassing (Ctgb). Een dergelijke vrijstelling wordt per definitie zo beperkt als mogelijk in tijd en ruimte verstrekt, en mag nooit langer duren dan 120 dagen aaneengesloten. Als de landbouwkundige noodzaak is vastgesteld, weeg ik ook het risico op basis van het advies van het Ctgb. In veel gevallen kan een risico worden beperkt door aanvullende mitigerende maatregelen, waardoor ik kan vrijstellen en zo de sector kan helpen, waar dat nodig en verantwoord is. Soms acht ik het risico – ondanks mogelijk mitigerende maatregelen – te groot, zodat ik geen vrijstelling kan verlenen.

Acties ter bevordering van harmonisatie

Ik wil een aantal concrete acties nemen om de harmonisatie en het gelijke speelveld verder te bevorderen. De acties zijn gericht op Europees en op nationaal niveau, en hebben betrekking op zowel toelatingen, als op vrijstellingen:

  • In 2014 is op EU-niveau vanuit beleid en uitvoering inzet gepleegd en zijn tussen autoriteiten werkafspraken gemaakt voor verdere harmonisatie van beoordelingsrichtsnoeren (guidance documenten), waaronder de beoordeling van «vogels en zoogdieren». In 2015 zal ik inzetten op het samen optrekken met andere lidstaten in het geval van invasieve plagen die teelten bedreigen (bijvoorbeeld de Suzuki fruitvlieg). Dus ook op het gebied van de vrijstellingen binnen de EU samenwerken en gebruik maken van elkaars beoordelingen.

  • Daarnaast worden, waar mogelijk samen met de Europese Commissie, expert-workshops gepland om harmonisatie van beoordelingen tussen lidstaten verder te bevorderen.

  • Nationaal zal het Ctgb in het voorjaar 2015 een lijst opstellen van specifieke omstandigheden in verband met milieu of landbouw die als zodanig voor de Nederlandse situatie zullen worden beoordeeld.

  • Bij het nemen van mijn beslissing over vrijstellingen van toelatingen voor noodsituaties (artikel 38 Wgb) zal ik telkens ook bezien wat de ons omringende lidstaten doen/hebben gedaan.

Tot slot, de industrie bepaalt zelf via welke route zij een aanvraag voor een toelating doen. Het zonale stelsel is belangrijk voor een verdere harmonisatie, het instrument van wederzijdse erkenningen maakt daar onderdeel van uit. Verschillen in toelatingen kunnen er nu nog zijn, maar met de hierboven beschreven acties verwacht ik dat deze op afzienbare termijn afnemen en zich nog slechts voor kunnen doen als er sprake is van specifieke, objectief vastgestelde, nationale omstandigheden.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst», december 2013, Kamerstuk 27 858, nr. 146.

X Noot
2

Verordening (EGG) nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309).

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven