27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 276 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 oktober 2014

Met deze brief reageer ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, zoals verzocht op de publicatie in Nature1 over imidacloprid en de correlatie met de afname van insectenetende vogelpopulaties. Daarnaast ga ik in op de motie Bosman/Lodders (Kamerstuk 27 858, nr. 259). Het antwoord op de vragen van uw leden Jacobi (PvdA), Van Gerven (SP) en Van Veldhoven en Schouw (D66) ten aanzien van de kwestie doe ik u apart toekomen.

In het artikel wordt een correlatie aangetoond tussen hoge concentraties van imidacloprid in het oppervlaktewater en een neergaande trend in (insectenetende) vogelpopulaties. Het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), dat op mijn bezoek het artikel bezien heeft, bevestigt dat de Nature-publicatie inderdaad een correlatie aantoont, maar constateert dat de gepresenteerde gegevens geen causaal verband aantonen. Tevens geeft het Ctgb aan dat het onderzoek is gebaseerd op gegevens van voor 2010 en dat sindsdien de regelgeving meermaals is aangescherpt, onder meer door de toelaatbare norm substantieel te verlagen en daarmee samenhangend door het voorschrijven en verplicht stellen van vergaande zuiveringstechnieken van water uit kassen. Ik verwijs u hiervoor naar de bijlage.

Op mijn verzoek heeft de Europese Commissie (EC) het artikel ook direct onder de aandacht gebracht van EFSA. De EC en EFSA geven aan dat binnen de EU al verschillende maatregelen zijn genomen om het risico van neonicotinoïden, en specifiek van imidacloprid, te verkleinen. De EFSA is nog met twee beoordelingstrajecten ten aanzien van imidacloprid bezig op dit moment. De EFSA en de EC willen eerst de uitkomsten van deze onderzoeken en de effecten van de maatregelen bezien, alvorens met nieuwe maatregelen te komen.

Het onderzoek baart mij grote zorgen. Als een causaal verband kan worden aangetoond met de veronderstelde negatieve gevolgen, zou dit gewasbeschermingsmiddel moeten worden verboden. Echter, zoals ik ook in mijn brieven van 14 mei 2013 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 707) en 17 april 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 264) heb aangegeven, volgt uit het Europese en nationale juridisch kader dat er – om in te grijpen in toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen – aanwijzingen moeten bestaan, die wetenschappelijk onderbouwd zijn, dat niet langer wordt voldaan aan de goedkeurings- of toelatingscriteria van respectievelijk werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen, waardoor er onaanvaardbare risico’s ontstaan. Of er moet in de huidige toelatingen aantoonbare aanleiding zijn voor een ernstig risico dat ingrijpen met een noodmaatregel gerechtvaardigd is. Om daadwerkelijk in te kunnen grijpen is het noodzakelijk dat niet alleen een correlatie maar ook een causaal verband vastgesteld is.

Uit het voorgaande volgt dat er op dit moment nog geen wetenschappelijke basis en rechtsgrond is om een verbod van middelen op basis van imidacloprid in te stellen. Ook het voorzorgsbeginsel kan juridisch niet worden ingeroepen omdat de Verordening (EC) 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (VO-gwb) al vorm geeft aan het voorzorgsprincipe (overweging 8 en artikel 1 van de VO-gwb) door een verbod op alle werkzame stoffen en middelen, tenzij deze zijn beoordeeld en toegestaan.

Wil een verbod kans van slagen maken, dan moet er snel meer duidelijkheid worden verkregen over de effectiviteit van al eerder genomen maatregelen om normoverschrijdingen van imidacloprid in oppervlaktewater terug te dringen. Om die reden heb ik ingezet op het versneld beschikbaar komen van meetgegevens en om vervolgens te bezien of deze nieuwe, recente meetgegevens niet alsnog aanleiding geven tot ingrijpen, zowel op nationaal als Europees niveau.

Achtergrond

Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld in mijn brief van 17 april 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 264), heeft op het neonicotinoïdendossier sinds 2011 reeds veel herbezinning en besluitvorming plaatsgevonden. Het Ctgb heeft een herbeoordeling uitgevoerd in 2011. De aanleiding voor deze trajecten waren concrete aanwijzingen dat deze stoffen risico's vormen voor bijen. Daar waar de trajecten deze risico’s bevestigden, is besloten tot ingrijpen in de toelating. Ook in de EU heeft (op verzoek van Nederland) op basis van wetenschappelijke aanwijzingen voor risico’s voor bijen een herbeoordelingstraject van de drie neonicotinoïden (imidacloprid, thiamethoxam en clothianidin) en fipronil plaatsgevonden. De EFSA heeft voor het gebruik van deze neonicotinoïden in een aantal gevallen een hoog risico geïdentificeerd. Dat leidde tot een EU-besluit, vervat in Uitvoeringsverordening (EU) 485/2013. Daarbij zijn alle gewastoepassingen in bij-aantrekkelijke gewassen met uitzondering van wintergranen, de teelt onder glas en de toepassingen nà de bloei ingetrokken. Behandeld zaad mag niet meer worden gebruikt of verhandeld per 1 december 2013.

Voor het vergelijkbare EU-besluit ten aanzien van fipronil heeft Nederland geen toegelaten toepassingen die ingetrokken moesten worden. Per 30 september 2013 heeft het Ctgb het genomen EU-besluit uitgevoerd, waarbij in Nederland 11 toelatingen zijn ingetrokken en 7 zijn ingeperkt. De twee resterende neonicotinoïden (acetamiprid en thiacloprid) worden door EFSA herbeoordeeld in het periodieke herbeoordelingstraject (op alle risico’s). Overigens wordt de nationale en Europese besluitvorming momenteel getoetst bij de rechter. Daarmee zijn de herbeoordelingstrajecten in formele zin nog niet afgerond. De voorlopige voorzieningenrechter heeft uitgesproken dat het Ctgb de Uitvoeringsverordening naar zijn voorlopige oordeel correct heeft uitgevoerd.

Zoals aangegeven in de brief van 17 april 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 264) concludeert het kabinet dat op nationaal en op Europees niveau zeer recent de gewasbeschermingsmiddelen met neonicotinoïden en fipronil zijn herbeoordeeld aan de nieuwste stand van de wetenschap als het gaat om de risico’s voor bijen.

Daar waar er hoge risico’s voor bijen waren, zijn de toelatingen ingetrokken c.q. is er ingegrepen in de toelatingen. Sindsdien zijn er geen nieuwe concrete aanwijzingen of feiten dat de EU-goedkeuring van de werkzame stoffen of de Nederlandse toelatingen van middelen niet (meer) zouden voldoen aan de toelatingscriteria voor bijen. Ook is er geen aantoonbare aanleiding dat er in de huidige toelatingen een ernstig risico aanwezig is voor bijen, waardoor ingrijpen door middel van een noodmaatregel gerechtvaardigd is. Gezien de juridische systematiek uit de VO-gwb ontbreekt daarmee de rechtsgrond om de toelatingen of middelen te herzien, laat staan te wijzigen of in te trekken. Vanuit juridisch oogpunt zijn de moties naar het oordeel van het kabinet derhalve niet uitvoerbaar.

Duurzame Gewasbescherming

Ik acht het van groot belang dat er de komende jaren een transitie plaats gaat vinden richting een vergroening van gewasbeschermingsmiddelen. Daar bedoel ik mee dat er gewerkt wordt aan een pakket middelen met minder risico's dan nu. Ik zet hier op in via het terugdringen van risicovollere gewasbescherming en een uitbreiding van het pakket met meer biologische, natuurvriendelijke en andere alternatieve middelen. Een eerste stap in die richting was het afsluiten van een Green Deal Groene Gewasbeschermingsmiddelen deze zomer. Hierover informeer ik uw Kamer op korte termijn. Daarbij zie ik de noodzaak om dit ook in de EU actief vorm te geven door met een aantal gelijkgezinde lidstaten en met de stakeholders een actieprogramma ter bevordering van een middelenpakket met minder risico voor mens, dier en milieu op te zetten.

Ik zal dan ook bij de sector erop aandringen om op deze manier het gebruik van onder andere neonicotinoïden te verminderen. Ook tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap zal ik inzetten op stappen richting deze vergroening. Alleen via zowel het nationale als het Europese traject kunnen we toewerken naar het gebruik van minder risicovolle middelen. Daardoor kunnen we discussies die nu worden gevoerd over mogelijk schadelijke middelen hopelijk achter ons laten. Daarbij is inzet op EU-niveau essentieel om een level playing field te behouden voor onze boeren en tuinders.

Motie Bosman/Lodders

Tenslotte ga ik in op de motie Bosman/Lodders. De aangenomen motie van de leden Bosman en Lodders (Kamerstuk 27 858, nr. 259) verzoekt de regering om samen met de glastuinbouwsector en de waterbeheerders te zoeken naar een realistische tijdsplanning om het afvalwater van glastuinbouwbedrijven te zuiveren.

In de Nota Gezonde Groei Duurzame Oogst (Kamerstuk 27 858, nr. 146) staat dat per 2016 invoering van zuivering is voorzien. Tijdens het AO Waterkwaliteit op 11 juni 2014 is aangegeven dat de wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer in gang wordt gezet. Vooralsnog wordt vastgehouden aan de planning, maar uitstel kan worden verleend als wordt aangetoond dat dit nodig is. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is hierover in overleg met LTO Glaskracht en de Unie van Waterschappen en zij zal aan het einde van dit jaar uitsluitsel geven over de planning.

In dit verband is relevant, zoals hiervoor vermeld, dat het Ctgb begin 2014 op basis van nieuwe inzichten heeft besloten tot aanscherping van de watertoelatingsnorm van de werkzame stof imidacloprid. Dit heeft geleid tot aanscherping en wijziging van de toelating van middelen op basis van deze werkzame stof. Dit betekent dat zuivering noodzakelijk is om een veilig gebruik mogelijk te maken. Er wordt nu gewerkt aan implementatie van deze maatregelen, die zijn ingegaan per mei 2014. De NVWA zal toezien op de naleving en heeft dit reeds aangekondigd. Daarnaast zijn hierin ook de waterschappen bevoegd toezichthouder.

Voor de teelten onder glas zijn de toelatingswijzigingen betekenisvol: er is impact voor de bedekte sierteelt, vruchtgroenten zoals tomaat en paprika, en kleine groentegewassen zoals sla en andijvie. In deze gewassen zijn er slechts enkele alternatieven voor imidacloprid beschikbaar, waardoor het middelenpakket verder is versmald. Hierdoor ligt resistentie tegen middelen op de loer. Ook dit onderstreept het belang van een geïntegreerde gewasbescherming en een verdere verduurzaming van het middelenpakket.

Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer op de hoogte houden van de verdere ontwikkeling in dit dossier.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Declines in insectivorous birds are associated with high neonicotinoid concentrations. Hallmann et al. 2014, Nature

Naar boven