25 883 Arbeidsomstandigheden

Nr. 327 STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 mei 2018

Hierbij stuur ik u mijn reactie op het onderzoek «Praktijkbeeld van de omgang met arbeidsgerelateerde (medische) gezondheidsgegevens en gegevens over beroepsmatige blootstelling aan gezondheidsrisico’s»1. Het onderzoek gaat in op de werking van de registratie, ontsluiting, overdracht, toegang en bewaring van die gegevens in de praktijk. Ik kom hiermee tegemoet aan het verzoek van uw Kamer2 om een brief naar aanleiding van de berichtgeving in de media bij de publicatie van dit onderzoek, dat werkgevers nauwelijks registraties bijhouden van werknemers die (kunnen) worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen.

Het onderzoek is uitgevoerd om meer inzicht te verkrijgen in de manier waarop de verplichtingen tot registraties van gezondheidsgegevens en gezondheidsrisico’s in de praktijk vorm krijgen. Registraties kunnen onder voorwaarden en bij goed gebruik een bijdrage leveren aan preventie, gezonde werkomstandigheden en eigen regie van werknemers. Dit verkennende onderzoek biedt ook inzicht in de achtergronden bij de praktijk. Waar lopen arboprofessionals en werkgevers in de praktijk tegen aan, wat belemmert de samenwerking, de werking van de arbobeleidscyclus en de naleving? In deze brief vat ik allereerst de wettelijke verplichtingen op het gebied van registratie samen, ga ik daarna in op de hoofdconclusies van het onderzoek en geef ik vervolgens aan wat dat betekent voor het beleid en de acties die ik daaraan koppel.

Kader

In het arbeidsomstandighedenstelsel ligt de primaire verantwoordelijkheid voor een veilige en gezonde werkomgeving bij de werkgever.3 De werkgever doet dit door de risico’s op de werkplek te inventariseren, te wegen en te prioriteren en door het nemen van doeltreffende beschermende maatregelen en vervolgens te evalueren of op deze wijze een veilige en gezonde werkomgeving is gerealiseerd.

Ten behoeve van het goed functioneren van deze arbobeleidscyclus bestaan drie verplichte instrumenten waarin individuele of generieke arbeidsgerelateerde blootstellings- en gezondheidsgegevens worden vastgelegd:4

  • 1. De Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E): een inventarisatie van de mogelijke gevaren binnen een bedrijf met betrekking tot de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemers. Van deze gevaren wordt een risico-inschatting gemaakt. In de RI&E moet ook een Plan van Aanpak worden opgenomen waarin is aangegeven welke maatregelen de werkgever binnen welke termijn gaat nemen in verband met de geconstateerde risico’s5.

  • 2. Het individueel blootstellingsregister: dit betreft een registratie op persoonsniveau van werknemers die (kunnen) worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen, asbeststof, biologische agentia van categorie 3 of 4 en ioniserende straling6, voorzien van de blootstelling die zij hebben ondergaan.

  • 3. Het arbeidsgerelateerde gezondheidsdossier: dit is het dossier dat door een bedrijfsarts wordt bijgehouden van de contacten met betrekking tot de individuele werknemer, zowel in het kader van preventie als van sociaal medische (verzuim)begeleiding. Ook gegevens die worden verzameld bij Periodiek Arbeids-Gezondheidskundig Onderzoek (PAGO)7 dienen te worden opgenomen in de gezondheidsdossiers.

De werkgever is verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden bij het door hem opgedragen werk. Een goed functionerende arbobeleidscyclus is daarbij van belang. Bij specifieke taken op het gebied van preventie en bescherming, zoals het toetsen van de RI&E en het uitvoeren van het PAGO, dient de werkgever zich bij te laten staan door één of meerdere kerndeskundigen met ieder een eigen expertisegebied (bedrijfsarts, arbeidshygiënist, hogere veiligheidskundige en/of arbeids- & organisatiedeskundige). Daarnaast zijn er ook andere arboprofessionals en de preventiemedewerker die een werkgever kunnen ondersteunen. De ondernemingsraad heeft instemmingsrecht op onder meer de RI&E, het plan van aanpak dat onderdeel is van de RI&E, het kiezen van een arbodienstverlener en de afspraken met deze partij. Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de werkgever, werknemers en arboprofessionals en tussen de arboprofessionals onderling, zijn belangrijke voorwaarden voor het functioneren van de arbobeleidscyclus.

Resultaten onderzoek

Het onderzoek naar de omgang met arbeidsgerelateerde (medische) gezondheidsgegevens en gegevens over beroepsmatige blootstelling aan gezondheidsrisico’s is kwalitatief en exploratief van aard. Daarom is geen uitspraak te doen over de representativiteit van het onderzoek voor de situatie in heel Nederland. Door middel van gesprekken met werkgeversvertegenwoordigers, kerndeskundigen en een enquête onder werknemers in vijf sectoren (Bouw, Metaal, Chemie, Transport & Logistiek en de Zorg) is nagegaan hoe in de praktijk wordt omgegaan met verantwoordelijkheden ten aanzien van registratie, ontsluiting, overdracht, toegang en bewaring van registraties. Het onderzoek vond plaats vanaf de zomer van 2017.

Hoofdconclusie

De hoofdconclusie die de onderzoekers trekken, is dat het preventieve effect van de registraties op de gezondheidsbescherming op geaggregeerd en individueel niveau in de praktijk niet tot stand komt en dat daarmee de werking van de arbobeleidscyclus hapert. De verzuimbegeleiding en re-integratie op individueel niveau door bedrijfsartsen, de daartoe bijgehouden arbeidsgerelateerde (medische) gezondheidsdossiers en individuele adviezen richting werkgever vinden volgens de onderzoekers plaats. Maar de meer preventieve instrumenten zoals de RI&E, het individueel blootstellingregister en het PAGO worden vaak niet of niet adequaat ingezet en benut om de werkgever informatie te verschaffen over de veiligheids- en gezondheidsrisico’s.

Daarnaast blijkt dat de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de werkgever, medezeggenschap, preventiemedewerker en kerndeskundigen en tussen de kerndeskundigen onderling beperkt plaatsvindt. De RI&E, het blootstellingsregister en het arbeidsgerelateerde gezondheidsdossier worden veelal geïsoleerd van elkaar in plaats van in samenhang gehanteerd. Dit zorgt ervoor dat de afzonderlijke kerndeskundigen deze instrumenten, indien aanwezig, onvoldoende kunnen benutten en mogelijk geen volledig beeld hebben van de aanwezige veiligheids- en gezondheidsrisico’s binnen het bedrijf.

Zo leidt de RI&E bijvoorbeeld nauwelijks tot het opstellen of aanvullen van blootststellingsregisters. Ook delen werkgevers de RI&E niet vanzelfsprekend met de bedrijfsarts. In deze situaties kan de bedrijfsarts de RI&E niet gebruiken om nadere oorzaken voor verzuim- en gezondheidsklachten te duiden. Ook blootstellingsgegevens zijn, indien aanwezig, nauwelijks aanleiding om de RI&E aan te scherpen of aan te vullen en worden door de bedrijfsarts zelden betrokken bij verzuim- en gezondheidsklachtenanalyses. Hierdoor boeten adviezen over beschermende maatregelen aan de werkgever aan kwaliteit in, aldus het onderzoek. De onderzoekers concluderen dat er veel te winnen is als registratieverplichtingen beter nageleefd worden, de werkgever meer integraal advies krijgt van de verschillende deskundigen samen en als informatie over risico’s en maatregelen met elkaar in samenhang wordt bezien.

Daarnaast blijken werknemers onbekend met hun rechten bijvoorbeeld op inzage en afschrift van hun arbeidsgerelateerde gezondheidsdossier. Overdracht van arbeidsgerelateerde gezondheidsdossiers vindt nauwelijks plaats. De kosten van overdracht, de complexiteit van systemen die niet op elkaar zijn afgestemd en de geldende privacyregels ten aanzien van het koppelen van gegevens8 spelen hierbij een rol. De versnippering van de gezondheidshistorie van een werknemer kan leiden tot informatieverlies.

Monitorings- en nalevingscijfers

De onderzoeksresultaten bevestigen het beeld ten aanzien van de naleving dat reeds bekend is uit de monitorings- en nalevingscijfers.9 Volgens deze cijfers heeft van alle bedrijven 45% een RI&E en 27% een RI&E waarin volgens de Inspectie SZW alle belangrijke risico’s zijn geïnventariseerd. Van alle bedrijven heeft 36% een op schrift gesteld plan van aanpak. Bij acht op de tien bedrijven waar met kankerverwekkende stoffen (exclusief asbest) wordt gewerkt, vindt geen beoordeling van de blootstelling plaats. 14% heeft een gedeeltelijke blootstellingsbeoordeling gedaan. Verder is in 24% van de contracten met een arbodienstverlener het PAGO opgenomen en 27% van ondervraagde werknemers zegt de mogelijkheid te hebben periodiek deel te nemen aan een PAGO/PMO10 11.

Wel blijkt dat 94% van de bedrijven maatregelen neemt ter bescherming van hun werknemers. Zo neemt 80% van de bedrijven waar werknemers kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen maatregelen tegen dit arbeidsrisico. Verder blijkt dat, omdat grote bedrijven vaker een RI&E hebben, de meeste werknemers (60%) bij bedrijven werken die beschikken over een RI&E waarin volgens de Inspectie SZW alle belangrijke risico’s zijn geïnventariseerd.

Er worden in het onderzoek verschillende achterliggende oorzaken genoemd voor het niet voldoende functioneren van de beoogde arbobeleidscyclus.

Allereerst is de intrinsieke motivatie, de wil, van leidinggevenden om goed arbobeleid te voeren een randvoorwaarde. Over het nut van het opstellen van een RI&E en het bijhouden van individuele blootstellingregistraties lijken sommige werkgevers hun twijfels te hebben. Het wordt ervaren als een papieren werkelijkheid die de werksituatie niet veiliger zou maken en die door de frequente verandering van werkwijzen en processen moeilijk vast te leggen is. Zij stellen daarom andere prioriteiten.

De inschatting van de kosten van het toepassen van de wettelijk verplichte instrumenten beïnvloeden de naleving negatief. Zo noemt het onderzoek de kosten van het PAGO, de kosten van inhuur van specialisten zoals de arbeidshygiënist en de kosten van het doen van metingen.

Een ander element dat naar voren komt is dat de focus van het arbobeleid in bedrijven veelal ligt op verzuimbegeleiding en minder op preventie. Daarnaast is de aanstelling of inhuur van (kern)deskundigen versnipperd. Doordat de inzet van de arboprofessionals vaak plaats vindt vanuit verschillende afdelingen (Afdeling Safety voor veiligheidskundigen en arbeidshygiënisten en de Human Resources-afdeling voor de bedrijfsarts) wordt de afstemming in de praktijk belemmerd. Andere factoren die genoemd worden zijn het ontbreken van kennis bij werkgevers over de wettelijke verplichtingen en de manier waarop ze de blootstelling moeten beoordelen. Het blijkt bijvoorbeeld dat de inventarisatie van gevaarlijke stoffen die in het bedrijf aanwezig zijn wel wordt uitgevoerd, maar dat bedrijven vastlopen als het gaat om het in kaart brengen van de handelingen die met die stoffen plaatsvinden en de blootstelling die dat oplevert. Ook vinden partijen het toepassen van de individuele blootstellingsregistratie carcinogene en mutagene stoffen moeilijk.

Beleidsreactie

Dit beleidsvoorbereidende onderzoek bevestigt dat de registratie van arbeidsgerelateerde (medische) gezondheidsgegevens en gegevens over beroepsmatige blootstelling aan gezondheidsrisico’s beter kan en beter moet. Werkgevers dienen te zorgen voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden, en zo gezondheidsschade door het werk te voorkomen. De wettelijke voorschriften en de verplichte instrumenten helpen hen bij het identificeren van gezondheids- en veiligheidsrisico’s en bij het nemen van de doeltreffende maatregelen om die risico’s te vermijden. De registraties kunnen bij adequate inzet een belangrijke bijdrage leveren aan het goed functioneren van de arbobeleidscyclus en daarmee aan preventie, duurzame inzetbaarheid en het voorkomen van ziekteverzuim en beroepsziekten. Financiële overwegingen voor de korte termijn mogen geen reden zijn om wettelijke verplichtingen ter bescherming van werknemers niet na te komen.

Betere inzet van de registraties, betere samenwerking en meer samenhang in het gebruik daarvan wordt niet bewerkstelligd door uitbreiding van de huidige verplichtingen. Het beter toepassen van de huidige verplichtingen vergt inzet van alle betrokkenen. Ik breng daarom de onderzoeksresultaten onder de aandacht van alle betrokken partijen en roep hen op een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de praktijk. Ik organiseer dit jaar een bijeenkomst over de inzet van de drie instrumenten waarin arbeidsgerelateerde blootstellings- en gezondheidsgegevens worden vastgelegd en hoe daarbij kan worden samengewerkt. Ik nodig daar alle betrokken partijen voor uit. Indien partijen met concrete verbetervoorstellen komen, ben ik daar waar passend, bereid in het kader van lopende programma’s te ondersteunen. Hieronder licht ik mijn inzet die zich richt op bewustwording, het versterken van de samenwerking aan preventie in de praktijk, ondersteuning van werkgevers middels voorlichting en kennisdeling en handhaving en toezicht door de Inspectie SZW nader toe.

Daarnaast zal ik me de komende maanden beraden over de vraag of bijsturing op huidige activiteiten en/of aanvullende activiteiten nodig zijn op grond van de uitkomsten van het onderzoek. Ik zal hierover met partijen in gesprek gaan.

Bewustwording

Aan de basis van een betere naleving staat het bewustzijn bij werkgevers en werknemers over de risico’s die er zijn bij het werk. Ik heb 14 mei j.l. het eerder aangekondigde vierjarige programma gelanceerd dat gericht is op het voorkomen van beroepsziekten. Het programma richt zich in ieder geval de eerste twee jaar op gevaarlijke stoffen. Met dit programma beoog ik naast het vergroten van bewustzijn ook het versterken van de aanpak van risico’s bij bedrijven. Het programma bestaat uit onder meer een communicatiecampagne, ontwikkeling van concrete interventies (waarbij branches en beroepsgroepen samen concrete maatregelen ontwikkelen) en een kennis-, en innovatiespoor. Het programma is gestart afgetrapt met een brede campagne om bij werkgevers en werknemers aandacht te vragen voor dit onderwerp. Hierbij wordt extra aandacht besteed aan het bereiken van het MKB. Ik heb uw Kamer bij separate brief12 geïnformeerd over dit programma.

Samenwerken aan preventie

Een andere belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende arbobeleidscyclus is een sterke positie en een goede samenwerking en informatie-uitwisseling tussen kerndeskundigen onderling en tussen kerndeskundige, preventiemedewerker, werkgever en medezeggenschap. De wijzigingen in de Arbowet per 1 juli 2017 ondersteunen de hierboven geschetste doelen. Zo is nu vastgelegd dat de kerndeskundigen zoals de bedrijfsarts de taak hebben de werkgever te adviseren over het toepassen van preventieve maatregelen (preventieadvies) voor gezond en veilig werken van de werknemers. Het verschaffen van preventieadvies door de bedrijfsarts aan de werkgever moet als taak zijn opgenomen in het basiscontract.13 Daarnaast moet de bedrijfsarts iedere werkplek kunnen bezoeken om zo goed inzicht in de arbeidsomstandigheden en de belasting in het werk te verkrijgen. Ter versterking van de positie van de preventiemedewerker is vastgelegd dat deze adviseert aan en nauw samenwerkt met de kerndeskundigen.14 Ten tijde van het onderzoek (tweede helft 2017) waren de effecten van de wetswijziging echter nog niet meetbaar. In 2020 worden de effecten van de maatregelen in de eindevaluatie in kaart gebracht.

Voorlichting en kennisdeling

Om ervoor te zorgen dat de (nieuwe) wettelijke verplichtingen bij werkgevers goed bekend zijn, geef ik ook in 2018 voorlichting over de Arbowet door het beschikbaar stellen van informatie over de rol van kerndeskundigen, bijvoorbeeld via een recent ontwikkelde animatie15, via eigen kanalen zoals het arboportaal, maar ook via de Inspectie SZW, via sociale partners en beroepsverenigingen. Daarnaast verleen ik subsidie aan projecten ter ondersteuning van de implementatie van de wetswijziging. Zo loopt er momenteel een subsidieproject waarbij in de praktijk van een onderneming gewerkt wordt aan het ontwikkelen van een nieuw informatiesysteem dat onder andere is gericht op een betere ondersteuning bij de uitwisseling van gegevens tussen alle bij preventie betrokken deskundige partijen en personen. Deze ervaring wordt actief onder de aandacht gebracht van anderen. Ook heb ik de NVAB in 2017 een subsidie toegekend om het PAGO met betrekking tot stoffen beter in te richten. Ze besteden daarbij ook aandacht aan de samenwerking met andere deskundigen. Daarnaast heb ik naar aanleiding van eerder uit het veld ontvangen signalen in gesprekken met partijen als de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB), Nederlandse Vereniging voor Arbeidshygiëne (NVvA), Organisatie Vitaliteit Activering en Loopbaan (OVAL) en Contactgroep Gezondheid en Chemie (CGC) gesproken over mogelijkheden te komen tot een betere samenwerking tussen kerndeskundigen. Deze partijen spelen een belangrijke rol bij het bewaken en verbeteren van de arbeidsomstandigheden.

Handhaving en toezicht

Het is belangrijk dat opgetreden wordt als werkgevers hun verplichtingen niet nakomen. Ik heb het onderzoek daarom gedeeld met de Inspectie SZW, zodat zij de resultaten kan betrekken bij haar inspectiewerk. Naast handhaving van bewuste en notoire overtreders zet de Inspectie SZW in op preventie en bewustwording voor de «gelegenheidsovertreders». Hierbij is samenwerking met branches, beleidsmakers, sociale partners en andere diensten essentieel. Vanuit haar eigen rol en bevoegdheden motiveert de Inspectie SZW de juiste spelers en wijst hen op de mogelijkheden om hun verantwoordelijkheid te pakken. In dit licht vraagt de Inspectie SZW ook aandacht voor de veiligheidscultuur bij bedrijven, onder andere door gedragsinterventies.

De Inspectie SZW ziet onder andere toe op het nakomen van de registratieverplichtingen, zoals de aanwezigheid en toepassing van een RI&E. Op de nieuwe verplichtingen uit de Arbowet van 1 juli 201716, die zien op het verplichte basiscontract en de rol en positie van de bedrijfsarts en preventiemedewerker, kan door de Inspectie SZW worden gehandhaafd, maar besluitvorming over de inzet van inspectiecapaciteit hierop moet nog plaatsvinden. In 2018 is een kwalitatief onderzoek voorzien naar de implementatie en uitvoering van de nieuwe wetgeving op het gebied van arbeidsgerelateerde zorg.

Het ontbreken van individuele registers voor blootstelling aan kankerverwekkende stoffen kreeg naar aanleiding van dit onderzoek in de media bijzondere aandacht. De Inspectie SZW voert op gevaarlijke stoffen momenteel een programma uit op het gebied van de naleving van de verplichtingen op het gebied van gevaarlijke stoffen. In het programma «Bedrijven met gevaarlijke stoffen» vinden zowel inspecties als andere interventies (communicatie, agendering, instrumentontwikkeling) plaats. De Inspectie wijst partijen op de noodzaak chronische en acute blootstelling terug te dringen om gezondheidsschade te voorkomen en zal waar mogelijk ondersteuning bieden om dit doel te realiseren. Ook wordt bij integraal toezicht op dertig grote en complexe bedrijven aandacht besteed aan blootstelling aan zogenaamde CMR-stoffen (carcinogene mutagen en reprotoxische stoffen) en zal indien nodig handhavend worden opgetreden.

In relatie tot de lessen van DuPont17 heeft mijn voorganger aangegeven dat versterking van de inzet op blootstelling aan stoffen nodig is. Ik ben voornemens een gespecialiseerd team blootstelling aan gevaarlijke stoffen in te zetten.18 Ook extra inzet op handhaving van de algemene arboverplichtingen is mogelijk. Deze heeft de afgelopen jaren onder druk gestaan door de groeiende inzet op reactief onderzoek in het kader van arbeidsongevallen. De besluitvorming over de invulling van een blootstellingsteam en andere extra inzet vanuit de in dit regeerakkoord vrijgemaakte middelen voor de versterking van de handhavingsketen, conform het Inspectie Control Framework, vindt plaats in het derde kwartaal. Dit wordt meegenomen in de besluitvorming bij het meerjarenplan 2019–2022 van de Inspectie SZW.

De Inspectie SZW heeft daarnaast de geactualiseerde zelfinspectietool gevaarlijke stoffen voor bedrijven gelanceerd met daarin meer aandacht voor CMR-stoffen en specifieke eisen die de Inspectie SZW daaraan stelt. Ook heeft de Inspectie samen met de vakbonden een app ontwikkeld voor werknemers ten behoeve van het bevorderen van bewustwording, de zogenaamde stoffencheck. Deze app is op 17 april gelanceerd tijdens de conferentie over de Staat van Arbeidsveiligheid.

Tot slot

Werkenden moeten gezond en veilig kunnen werken. Dat zijn doelen waar werkgevers, werknemers, deskundigen en overheid zich samen voor inzetten. Dit doel is wettelijk verankerd en vergt blijvende inzet van alle betrokkenen. De kaders zijn helder en moeten worden nageleefd. Het zijn daarbij vooral bewustzijn en verantwoord gedrag op de werkvloer, in de routine van elke dag, die uiteindelijk leiden tot gezond en veilig werken. Gezien de verantwoordelijkheidsverdeling is het aan partijen zelf om hier nadere invulling aan te geven. Ik spreek werkgevers aan op deze verantwoordelijkheid. Arboprofessionals kunnen werkgevers en werknemers ondersteunen bij de inzet van de wettelijk vereiste instrumenten en door goede samenwerking. Waar nodig en effectief zal ik initiatieven op dit vlak ondersteunen. Ik zal de ontwikkeling kritisch blijven volgen, aanjagen, waar nodig bijsturen en handhaven op niet-naleving.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

De heer van Kent (SP) op 6 februari jl.; Handelingen II 2017/18, nr. 48, item 30.

X Noot
3

Art. 3 Arbeidsomstandighedenwet.

X Noot
4

Wanneer er sprake is van het verwerken/delen van (medische) persoonsgegevens zijn de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp), vanaf 25 mei 2018 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), en de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) van toepassing.

X Noot
5

Werkgevers moeten als onderdeel van de RI&E ook de luchtkwaliteit beoordelen van de in te ademen lucht, indien uit de inventarisatie blijkt dat luchtkwaliteit een mogelijk risico is. Deze beoordelingen geven informatie over de blootstelling bij bepaalde werkzaamheden, maar zijn niet gekoppeld aan de blootstelling van individuele werknemers.

X Noot
6

Voor straling worden de dosisgegevens van blootgestelde werknemers zoals gedefinieerd in artikel 7.3 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (Bbs) in het dosisregistratiesysteem zoals bepaald in artikel 7.17 van het Bbs bewaard. Daartoe is het Nationaal Dosis Registratie- en Informatie Systeem (NDRIS) ingesteld (Bbs artikel 7.17, MR stralingsbescherming beroepsmatige blootstelling 2018). Het systeem bestond ook onder de voorgaande regelgeving.

X Noot
7

In de Arbeidsomstandighedenwet art. 18 is geregeld dat de werkgever de werknemers periodiek in de gelegenheid stelt een onderzoek te ondergaan, dat erop is gericht de risico's die de arbeid voor de gezondheid van de werknemers met zich meebrengt zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Voor een aantal risico’s zijn aanvullende verplichtingen op art. 18 Arbowet in het Arbobesluit opgenomen. Dit betreft: jeugdigen, nachtdienst, toxische stoffen, kankerverwekkende/mutagene stoffen/processen, biologische agentia, beeldschermwerk, geluid, trillingen, duikarbeid/caisson/overdruk, kunstmatige optische straling, elektromagnetische velden, ioniserende straling (Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming).

X Noot
8

En een automatische koppeling tussen de blootstellingregisters en gezondheidsdossiers, waarbij de persoonsgegevens worden uitgewisseld, is niet toegestaan.

X Noot
9

Arbo in bedrijf 2016.

X Noot
10

PAGO (Periodiek Arbeids Gezondheidskundig Onderzoek) en PMO (Preventief Medisch Onderzoek) zijn beide medische onderzoeken bedoeld voor werknemers. Het PAGO (wettelijk verplicht) is bedoeld om arbeidsgebonden gezondheidsrisico's in kaart te brengen en het PMO (niet wettelijk verplicht) is een algemeen gezondheidskundig onderzoek; het brengt de algehele lichamelijke en geestelijke gezondheid en de leefgewoonten van de werknemer in kaart. Het PMO is een aanvulling op het PAGO.

X Noot
11

Panteia (2016). Inventarisatie van de stand van zaken arbeidsgerelateerde zorg 2015.

X Noot
12

Brief regering – Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark – 14 mei 2018, Programma preventie beroepsziekten, blootstelling gevaarlijke stoffen – Kamerstuk 25 883, nr. 326.

X Noot
13

Artikel 14 lid 2 sub j Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet.

X Noot
14

Artikel 13 lid 7 sub b Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 14 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet. Zie ook: memorie van toelichting op de Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet deel II Artikelsgewijze toelichting.

X Noot
15

Animatie is te vinden op het Arboportaal via: https://www.arboportaal.nl/documenten/videos/2017/12/22/animatie-kerndeskundigen.

X Noot
16

De overgangstermijn loopt tot 1 juli 2018.

X Noot
17

Brief regering – Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher – 5 juli 2017, Feitenonderzoek DuPont en lessen voor de toekomst – Kamerstuk 25 883, nr. 294.

X Noot
18

Kamerstuk 34 550 XV, nr. 74.

Naar boven