Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 mei 2018
Op 18 april jl. heb ik met uw Kamer gedebatteerd over zorg aan personen met verward
gedrag (Handelingen II 2017/18, nr. 75, debat over zorg aan verwarde personen). In
dit debat zijn vragen gesteld over de onderuitputting in het macrokader voor de geestelijke
gezondheidszorg (ggz). Desgevraagd heb ik toegezegd uw Kamer hierover nader schriftelijk
te informeren.
Het Ministerie van VWS stelt de hoogte van het macrokader voor alle medische sectoren
vast. Dit bepaalt het maximum aan de zorguitgaven. Het macrokader voor ggz bedroeg
in 2016 € 3,8 miljard.
Zorgverzekeraars maken jaarlijks een eigen raming van de verwachte ggz-zorg en kopen
op basis daarvan zorg in bij zorgaanbieders. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat
zorgverzekeraars een zorgplicht hebben. Dit houdt in dat zij er voor moeten zorgen
dat voldoende verzekerde zorg binnen redelijke tijd en redelijke afstand beschikbaar
is voor hun verzekerden. Daarbij sturen zorgverzekeraars door het sluiten van contracten
met zorgaanbieders op de kwaliteit én de doelmatigheid van zorg in termen van prijs
en volume. Met name dit laatste betekent dat zorgverzekeraars niet het hele bedrag
uit het macrokader hoeven te besteden.
De zorguitgaven worden voor ongeveer de ene helft gefinancierd uit de inkomensafhankelijke
bijdrage via de overheid en de andere helft via zorgpremies die zorgverzekeraars innen
bij hun verzekerden. Door te sturen op doelmatigheid worden – gegeven de zorgplicht
en de aanspraken van verzekerden – de uitgaven in de zorg beperkt en kunnen zorgverzekeraars,
op basis van de door henzelf geraamde uitgaven, een lagere premie bij hun verzekerden
in rekening brengen.
In de praktijk geven zorgverzekeraars voor ggz structureel minder geld uit dan op
basis van het macrokader zou zijn toegestaan. In 2016 bedroeg deze onderuitputting
van het macrokader € 288 miljoen. Mijn ambtsvoorganger heeft met de betrokken sectorpartijen
afgesproken dat deze onderuitputting voor 2017 en 2018 beschikbaar blijft om de afspraken
over de aanpak van wachttijden in de ggz te realiseren (Kamerstuk 25 424, nr. 369). Of de beschikbare middelen in die jaren vervolgens worden uitgeput, zal in de praktijk
moeten blijken. Het is geen budget dat moet worden uitgegeven.
Zorgverzekeraars maken elk jaar zelf ook een kostenraming voor het daaropvolgende
jaar op basis van onder andere uitgaven in voorafgaande jaren, ontwikkelingen in hun
eigen verzekerdenportefeuille en hun inschatting van de ontwikkelingen in de sector.
De kostenraming door zorgverzekeraars kan afwijken van wat VWS als maximum in het
macrokader heeft vastgesteld.
Als zorgverzekeraars verwachten dat zij minder zorguitgaven hebben, dan kunnen zij
dit doorvertalen naar een lagere premie voor hun verzekerden. Er worden dan immers
naar verwachting minder zorgkosten gemaakt. Het geld ligt in dat geval niet «op de
plank» bij de verzekeraar maar komt via een lagere premie ten goede aan verzekerden.
Soms kunnen deze middelen nodig zijn voor de versterking van de reservepositie van
verzekeraars met het oog op toekomstige zorguitgaven.
Vice versa kan een hogere kostenraming van de totale zorguitgaven tot een hogere premie
leiden. Verzekeraars kunnen er ook voor kiezen een premieverhoging (gedeeltelijk)
te voorkomen door reserves in te zetten. De premie wordt dan onder het lastendekkende
niveau vastgesteld. Dat is de afgelopen jaren en ook in het lopende jaar steeds het
geval geweest. Sinds 2014 hebben de zorgverzekeraars ruim € 6 mld ingezet om de premie
te drukken.
In de brief van 10 april over de wachttijden (Kamerstuk 25 424, nr. 396) staat dat uit de contracteringscijfers voor 2018 blijkt dat zorgverzekeraars in
2018, ten opzichte van 2017, voor € 109 miljoen extra hebben gecontracteerd. In het debat op 18 april (Handelingen II 2017/18, nr. 75,
debat over zorg aan verwarde personen) was aan de orde of deze € 109 miljoen extra
contractering automatisch leidt tot een premieverhoging. Zorgverzekeraars hebben bij
de vaststelling van de premie voor 2018 al rekening gehouden met hogere uitgaven voor
de ggz. Deze € 109 miljoen is dus al meegenomen in de premie voor 2018.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis