25 424 Geestelijke gezondheidszorg

Nr. 387 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 februari 2018

Per brief van 9 november 2017 is door de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en mij verzocht een reactie te geven op het bericht in de Volkskrant «Geweld in psychiatrie blijft vaak ongestraft: slachtoffers vrezen represailles» van 8 november jl. Met deze brief reageer ik, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op dit verzoek.

Het bericht uit de Volkskrant heeft betrekking op een aantal bevindingen uit het onderzoeksrapport «Geweld tegen hulpverleners in de psychiatrie; aard, omvang en aangifte bij de politie» van de Vrije Universiteit Amsterdam dat op 8 november jl. is gepubliceerd. In het bericht wordt aangegeven dat geweld tegen medewerkers in de psychiatrie vaak ongestraft blijft omdat verdachten niet worden vervolgd. Medewerkers zouden vaak geen aangifte doen, politie zou niet altijd aangiften opnemen en er zouden relatief veel zaken worden geseponeerd door officieren van justitie. Hierdoor krijgen slachtoffers het gevoel dat het zinloos is om aangifte te doen. Verder wordt in het bericht gemeld dat slachtoffers onvoldoende worden geïnformeerd over de zaak of over de reden waarom een zaak is geseponeerd. Tevens zouden slachtoffers vrezen voor represailles omdat ze denken dat privégegevens terecht kunnen komen bij de dader omdat de anonimiteit van het slachtoffer niet gegarandeerd kan worden. Tot slot wordt in het artikel betreurd dat de «pilot OM zittingen bij Emergis» is gestopt. In deze pilot werden een paar keer per jaar zaken van GGZ instelling Emergis behandeld op een OM-zitting binnen de muren van de instelling. Zaken werden dan bijvoorbeeld voorwaardelijk geseponeerd (als de dader zich opnieuw zou misdragen zou hij wel gestraft worden) of er werd een taakstraf opgelegd die op het terrein van de instelling zou worden uitgevoerd waardoor een duidelijk signaal werd afgegeven.

Ik wil benadrukken dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak ernstig is en nooit of te nimmer mag worden geaccepteerd. Slachtoffers moeten kunnen rekenen op steun van hun werkgevers en daders moeten door de politie en het Openbaar Ministerie (OM) worden aangepakt. Hiertoe is in 2007 – tot en met 2016 – het programma Veilige Publieke Taak opgericht, onder leiding van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties met als doel fors in te zetten op een aanpak om agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak tegen te gaan. Deze aanpak bestond uit een gecombineerde integrale aanpak bestaande uit werkgeversmaatregelen, het bevorderen van de ketensamenwerking en strafrechtelijke maatregelen. De voormalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft, specifiek voor de zorgsector, het programma «Veilig werken in de Zorg» opgezet met als doel het creëren van een veilig werkklimaat in de zorgsector. Daartoe is zowel ingezet op activiteiten gericht op preventie als op het geven van een passende en duidelijke reactie naar de veroorzaker van agressie.

Het actieplan met de daarbij horende campagne «Duidelijkheid over agressie» is eind 2016 gestopt. De sociale partners in de (jeugd)zorg zetten de activiteiten van Veilig werken in de zorg gezamenlijk door. De website, hulpmiddelen en campagnematerialen blijven beschikbaar tot eind 2019.

De politie en het OM hebben in 2010 opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt, de zogenaamde Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA), om daders van deze agressie en geweldsdelicten, hard, eenduidig, effectief en snel aan te pakken. Zo worden deze zaken met prioriteit behandeld, vindt er een eenduidige registratie plaats, wordt zoveel mogelijk lik op stuk toegepast, wordt er een zwaardere/hogere straf geëist en wordt schade zoveel mogelijk verhaald op daders.

Agressie en geweld tegen hulpverleners in de psychiatrie is onacceptabel en moet serieus worden aangepakt. Hulpverleners binnen de psychiatrie moeten immers in staat zijn om hun werk op een veilige manier te kunnen uitvoeren. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik zijn daarom blij te horen dat GGZ Nederland samen met het OM en de politie de oplossingsrichtingen, zoals worden aanbevolen in het onderzoeksrapport van de Vrije Universiteit Amsterdam, met elkaar gaan bespreken. Uit het onderzoeksrapport blijkt bijvoorbeeld dat de problematiek met betrekking tot het seponeren van agressie- en geweldzaken in de psychiatrie specifiek verband heeft met de (gedeeltelijke) ontoerekeningsvatbaarheid van de dader en de regels omtrent het medisch beroepsgeheim.

Het medisch beroepsgeheim is complex maar het staat medewerkers van GGZ instellingen niet in de weg om aangifte te doen en eenvoudige basisgegevens te verstrekken aan de politie bij agressie en geweldsdelicten. Het blijkt dat medewerkers hiervan onvoldoende op de hoogte zijn. In de relatie tussen een zorgverlener en diens cliënt of patiënt is de verhouding tussen de verplichtingen van het medische beroepsgeheim enerzijds en het recht op het kunnen doen van aangifte en het hebben van een veilige werkomgeving anderzijds in de praktijk niet altijd eenvoudig. Voor het kunnen overgaan tot een beslissing omtrent vervolging is het voor de officier van justitie noodzakelijk om voldoende informatie over de verdachte te hebben om vast te kunnen stellen of het strafbare gedrag voortkomt uit de stoornis.

Het OM heeft aangegeven dat het in de praktijk niet altijd eenvoudig is een passende sanctie te vinden in dit soort ingewikkelde zaken. Daarom heeft zij samen met GGZ Nederland afgesproken om een gezamenlijke expertmeeting te organiseren waarbij ook de politie zal worden betrokken. Hierin zal onder andere verkend worden welke passende reacties op geweldsincidenten gegeven kunnen worden. Ook zal in de expertmeeting verder onderzocht worden welke mogelijkheden er zijn om binnen het medische beroepsgeheim voldoende informatie te delen met de politie en het OM ten behoeve van de vervolgbeslissing. Verder geeft het OM aan dat hij meer aandacht zal besteden aan sepotbrieven waardoor slachtoffers beter worden geïnformeerd. En zal hij bekijken wat er nodig is om vervolg te geven aan de pilot met OM zittingen in een GGZ instelling, zoals heeft plaatsgevonden met Emergis.

De politie heeft aangegeven zich niet te herkennen in de uitlatingen van respondenten uit het onderzoek met betrekking tot het niet serieus nemen/opnemen van aangiftes. De politie is juist van mening dat geweld tegen medewerkers met een publieke taak er nooit bij hoort, ook niet in de psychiatrie. Het doen van aangifte kan om die reden niet worden geweigerd. Wel kan het volgens de politie zo zijn dat bij het doen van aangifte de kans op vervolging laag wordt ingeschat en in die gevallen, in overleg, wordt gezocht naar alternatieven voor het strafrecht binnen het eigen regime van de instelling. Dit punt zal worden meegenomen in de bespreking van GGZ Nederland, de politie en het OM.

Tot slot wil ik nogmaals benadrukken zoals ook mijn voorganger heeft gedaan in zijn brief van 23 juni 2015 bij de aanbieding van het evaluatierapport aangifte onder nummer, dat het afleggen van een verklaring of aangifte onder nummer, de zogenaamde anonieme aangifte, in ons rechtstelsel een uitzondering betreft die in het concrete geval gerechtvaardigd wordt door bijzondere omstandigheden.1 Het is voor de bewijsvoering in een strafzaak altijd van belang dat er toetsbare aangiftes en verklaringen aanwezig zijn. Een aangifte onder nummer is daarmee een uitzondering op de regel; in de praktijk heeft een aangifte op naam altijd de voorkeur. Daarnaast kan het soms op voorhand al onmogelijk zijn om een bepaalde afscherming te bieden door de situatie of de positie van het slachtoffer of de getuige, zoals in gevallen waarbij de identiteit al bekend is bij de verdachte, of eenvoudig achterhaald kan worden. In die gevallen heeft een aangifte onder nummer geen meerwaarde en nut. Slachtoffers die bang zijn voor represailles op hun privé adres kunnen dan baat hebben bij een aangifte domicilie. In dat geval kan een verdachte geen kennis nemen van het privé adres van de aangever.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken 29 628 en 28 684, nr. 540

Naar boven