Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 september 2013
In het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013–2014 heb ik met diverse organisaties
in de ggz afgesproken dat per 2014 op persoonsniveau zorgvraagzwaarte-informatie aan
verzekeraars beschikbaar zal worden gesteld, onder de randvoorwaarde van gelijkblijvende
administratieve lasten en alleen als dit toelaatbaar is binnen de vigerende privacyregelgeving.
In het onderhandelaarsresultaat GGZ 2014–2017 is deze afspraak bekrachtigd.
Naar aanleiding van deze afspraak hebben de bij het bestuurlijk akkoord betrokken
organisaties eind vorig jaar een werkgroep in het leven geroepen die de opdracht heeft
gekregen het begrip «zorgvraagzwaarte-informatie» uit te werken. Dit heeft geleid
tot een gezamenlijk voorstel voor een zogenaamde «zorgvraagzwaarte-indicator» (de
zorgvraagzwaarte-indicator versie 1.0). Door middel van de zorgvraagzwaarte-indicator versie
1.0 kan in het algemeen een (vooralsnog ruwe) indicatie worden gegeven van de – op
basis van statistische analyse – te verwachten behandelinzet bij een cliënt in de
ggz, in de zin van de lengte van de behandeling die een cliënt nodig heeft en het
eventueel benodigde aantal verblijfsdagen.1
Partijen hebben unaniem veel waardering voor het werk en het eindproduct van de werkgroep
zorgvraagzwaarte, de zorgvraagzwaarte-indicator. Het rapport van de werkgroep is op
11 april 2013 in een bestuurlijk overleg met de ondertekenende partijen vastgesteld.
Partijen vinden de zorgvraagzwaarte-indicator die er nu ligt, geschikt als basis voor
verdere doorontwikkeling (in een lerende omgeving), voor registratie door zorgaanbieders
op individueel niveau, en als taal voor informatie-uitwisseling over zorgvraagzwaarte
tussen zorgaanbieders en verzekeraars tot een verbeterde versie van de zorgvraagzwaarte-indicator
is ontwikkeld. De ontwikkelde zorgvraagzwaarte-indicator wordt dit jaar al door partijen
gebruikt voor een gezamenlijke praktijkvariatiestudie. Partijen zijn het erover eens
dat er (bestuurlijke) afspraken nodig zijn met alle individuele verzekeraars, over
de manier waarop verzekeraars wel en niet gebruik zullen maken van de zorgvraagzwaarte-informatie
die met behulp van de zorgvraagzwaarte-indicator versie 1.0 wordt uitgewisseld. Zij
stellen hiertoe gezamenlijk een gedragscode op.
Om het vermelden van de zorgvraagzwaarte-indicator op de declaratie per 2014 mogelijk
te maken ben ik voornemens de (ministeriële) Regeling zorgverzekering aan te passen.
Voor een toets op de privacy-aspecten heb ik het College bescherming persoonsgegevens
(CBP) op 5 juni jongstleden om haar oordeel gevraagd over een concept van deze regeling.
Ik heb het advies van het CBP op 4 september jongstleden ontvangen. Hierbij stuur
ik u dit advies toe, evenals het rapport van de werkgroep zorgvraagzwaarte dat als
een belangrijke bouwsteen bij de adviesaanvraag bij het CBP heeft gediend2.
Momenteel bestudeer ik het advies van het CBP. De suggesties van het CBP zal ik bij
het voltooien en vaststellen van de eerder genoemde ministeriële regeling verwerken.
Een en ander leidt er toe dat de zorgvraagzwaarte-indicator, binnen de door het CBP
gestelde randvoorwaarden en met inachtneming van het rapport van de werkgroep zorgvraagzwaarte,
per 1 januari 2014 op de ggz-factuur kan worden vermeld. De betreffende ministeriële
regeling zal dit najaar worden vastgesteld. Ik zal uw Kamer hier te zijner tijd over
informeren.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers